De strafrechtelijke reactie op eerwraak in het licht van - UvA-DARE

advertisement
De strafrechtelijke reactie op eerwraak in het licht
van internationaalrechtelijke verplichtingen
Nopen de verplichtingen voortvloeiend uit het VN Vrouwenverdrag en artikel 2 EVRM de
Nederlandse staat om hogere straffen op te leggen in strafzaken waarin een eerwraak-motief een
rol speelt en, zo ja, op welke wijze is dit vorm te geven?
Isi van den Herik
5618606
september 2012
Masterscriptie Publiekrecht: Strafrecht
Scriptiebegeleider: mr. dr. D. Abels
1
Voorwoord
Mijn eerste aanraking met eerwraak was de documentaire van Jessica Villerius, waarin zij meisjes
interviewde die te maken hebben gehad met eerwraak en eergerelateerd geweld. Deze meisjes
vertelden hun verhaal gemaskerd, uit angst dat hun familie erachter kwam waar zij zich bevonden
en hen zou vermoorden. Deze mooie documentairereeks is me altijd bijgebleven. Ik wilde over dit
onderwerp meer weten en ontdekken hoe dergelijke situaties voorkomen kunnen worden. Bij de
start van mijn tweede masterscriptie, ditmaal voor mijn master Strafrecht, was ik zoekende naar
een onderwerp. In een gesprek met mijn moeder droeg zij het onderwerp eerwraak aan. Ik heb de
mogelijkheid met beide handen aangegrepen en ontzettend veel geleerd van het schrijven van deze
scriptie. Niet alleen over eerwraak, maar tevens over de internationaalrechtelijke verplichtingen
van Nederland om eerwraak aan te pakken.
Op deze plaats wil ik mijn begeleider, mr. dr. D. Abels, bedanken voor de tijd en moeite die hij
heeft gestoken in de begeleiding van mijn scriptie. Ik heb veel gehad aan het commentaar en er
veel van opgestoken.
Ik wil ook graag mijn ouders en mijn lieve vriendinnen bedanken voor alle steun en het
vertrouwen dat zij in mij hebben gehad tijdens het schrijven van mijn tweede scriptie.
2
Inhoud
Inleiding..................................................................................................................................... 4
2. Wat is eerwraak? ................................................................................................................... 6
2.1. Eer ............................................................................................................................................ 6
2.2 Wat is het verschil tussen eerwraak en eergerelateerd geweld? ............................................... 9
2.3 Redenen om eerwraak te plegen ............................................................................................. 11
2.4 Bevindingen ............................................................................................................................ 11
3. In hoeverre kan de Nederlands strafrechter rekening houden met een eerwraakmotief bij de
straftoemeting en bij een verweer van psychische overmacht? ............................................... 13
3.1 Het Nederlandse straftoemetingsstelsel ................................................................................. 13
3.1.1. Beperkingen van de vrijheid in straftoemeting ............................................................... 13
3.1.2. Motivering van de straftoemeting ................................................................................... 15
3.2 Psychische overmacht ............................................................................................................. 16
3.3 De Nederlandse strafrechter en culturele delicten .................................................................. 17
3.4 Hoe gaat de Nederlandse strafrechter om met eerwraakmotieven in strafzaken? .................. 19
3.4.1 Psychische overmacht ...................................................................................................... 19
3.4.2 Strafverzwarend of strafverminderend motief? ............................................................... 20
3.5 Bevindingen ............................................................................................................................ 21
4. Wat houdt deverplichting van artikel 2 EVRM in voor strafzaken die op eerwraak betrekking
hebben? .................................................................................................................................... 22
4.1 Wat is de reikwijdte van art. 2 EVRM? .................................................................................. 22
4.1.1 Het recht op leven ............................................................................................................ 22
4.1.2 Verplichtingen voortvloeiend uit art. 2 EVRM ............................................................... 23
4.1.3 Directe werking ................................................................................................................ 24
4.2 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ................................................................... 24
4.3 Bevindingen ............................................................................................................................ 26
5. Wat voor bescherming biedt het VN Vrouwenverdrag aan vrouwen in Nederland in gevallen van
eerwraak? ................................................................................................................................. 28
5.1 Welke bepalingen bieden bescherming voor vrouwen die te maken krijgen met eerwraak? . 28
5.1.1 Het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen ... 28
5.1.2. Artikel 2 VN Vrouwenverdrag ....................................................................................... 29
5.1.3. Artikel 5 VN Vrouwenverdrag ....................................................................................... 31
5.2 Welke mogelijkheden hebben vrouwen in Nederland om zich te beroepen op het Verdrag?
31
5.3 In hoeverre heeft het VN Vrouwencomité zich uitgesproken over eerwraak of
vergelijkbare zaken? ..................................................................................................................... 32
5.4 Bevindingen ............................................................................................................................ 33
6.
Analyse van de bevindingen uit voorgaande hoofdstukken ...................................... 34
7. Conclusie ............................................................................................................................. 40
Literatuurlijst ........................................................................................................................... 41
3
Inleiding
‘Moord was geen eerwraak’1, ‘Moord Delfshaven mogelijk eerwraak’2, ‘Forse straffen geëist voor
eerwraak’3, ‘Duitse broer en zussen naar cel na eerwraak’4. Van tijd tot tijd wordt de samenleving
opgeschud door berichten in de media over eerwraak. De discussie omtrent het onderwerp wordt
hierdoor aangewakkerd en de samenleving spreekt er schande van dat dit soort moorden wordt
gepleegd in ons land. Er wordt uitgegaan van ongeveer 13 dodelijke slachtoffers als gevolg van
eerwraak in 2009.5 Het is echter niet eenvoudig om zekerheid te krijgen over het aantal malen dat
eerwraak wordt gepleegd in Nederland. Menigmaal vertoont de moord niet alle kenmerken van de
standaard eerwraak6 en wordt daarom niet als zodanig herkend. Ook kan het voorkomen dat de
familie van het slachtoffer en/of de verdachte weinig loslaat over de toedracht, gezien het feit dat
het gaat om een schending van hun eer. Het voorgaande betekent dat het niet mogelijk is om
precies aan te geven hoe groot het probleem van eerwraak in Nederland is.
Echter, de slachtoffers die vrijwel altijd vrouw zijn7 , worden beperkt in hun rechten en vrijheden.
Ze zijn niet in staat om hun leven in te richten zoals ze dat zelf zouden willen, uit angst voor
repercussies van de familie vanwege een (vermeende) schending van de familie-eer. Eerwraak is
daarom wel degelijk een probleem in Nederland dat naar mijn mening zou moeten worden
aangepakt. Internationale verplichtingen, zoals art. 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens (hierna: EVRM) en het VN Vrouwenverdrag, stellen dat de overheid een actieve houding
dient aan te nemen om het recht op leven te beschermen en de discriminatie van vrouwen uit te
bannen. Een vraag die opkomt is of deze verplichtingen ook kunnen inhouden dat er hogere
straffen opgelegd moeten worden in strafzaken waarin het gaat om feiten waarin het eerwraakmotief een rol speelt. Het doel van de hogere straffen zou dan uiteraard zijn om het aantal
eerwraakgevallen in Nederland te verminderen.
Uit bovenstaande problematiek vloeit de volgende probleemstelling voort:
1
http://www.spitsnieuws.nl/archives/crime/2012/08/moord-was-geen-eerwraak.
http://www.rijnmond.nl/nieuws/18-06-2012/moord-delfshaven-mogelijk-eerwraak.
3
http://www.rijnmond.nl/nieuws/28-03-2012/forse-straffen-geeist-voor-eerwraak.
4
http://www.rtl.nl/components/actueel/rtlnieuws/2012/05_mei/16/buitenland/duitse-broers-en-zussen-naar-cel-naeerwraak.xml.
5
Wieringa 2010.
6
In hoofdstuk 2 wordt uitgebreid ingegaan op deze standaardkenmerken.
7
Hoe groot percentage van de slachtoffers vrouw is,is niet bekend. In deze scriptie wordt de nadruk gelegd op de
vrouwelijke slachtoffers.
2
4
Nopen de verplichtingen voortvloeiend uit het VN Vrouwenverdrag en artikel 2 EVRM de
Nederlandse staat om hogere straffen op te leggen in strafzaken waarin een eerwraak-motief een
rol speelt en, zo ja, op welke wijze is dit vorm te geven?
Allereerst wordt het fenomeen eerwraak besproken, waarbij nader wordt ingegaan zowel op het
verschijnsel zelf als op de redenen die daders kunnen hebben om eerwraak te plegen. Vervolgens
wordt het straftoemetingsstelsel in Nederland en het verweer van psychische overmacht besproken,
voor zover relevant voor het omgaan met eerwraakzaken. Ten aanzien van de straftoemeting speelt
de vraag in hoeverre het de rechter vrijstaat om bij het bepalen van de strafmaat rekening te
houden met het eerwraak-motief. In dat hoofdstuk wordt tevens besproken hoe de rechter in het
verleden is omgegaan met eerwraakzaken.
Hoofdstuk 4 behandelt het recht op leven zoals is neergelegd in art. 2 EVRM. Hierbij wordt
besproken wat het recht op leven inhoudt en hoe het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
(hierna: EHRM) hierover oordeelt in gevallen van eerwraak. Het VN Vrouwenverdrag wordt
behandeld in hoofdstuk 5. De vraag die daar centraal staat is welke verplichtingen uit dit Verdrag
voortvloeie en hoe het VN Vrouwencomité (hierna: CEDAW) over deze verplichtingen oordeelt.
Afsluitend worden de bevindingen in onderlinge samenhang beschouwd en wordt de
probleemstelling beantwoord.
5
2. Wat is eerwraak?
Over eerwraak heeft iedereen wel een mening. De algemene consensus lijkt te zijn dat eerwraak
een verschijnsel is dat niet zou moeten voorkomen in onze samenleving. Over wat het fenomeen
precies inhoudt, zijn echter zelfs de professionals het niet eens. In het kader van deze scriptie is
het van belang om meer te weten te komen over de achtergrond van eerwraak. Dit hoofdstuk
schetst die achtergrond. Allereerst wordt het begrip eer besproken. Vervolgens wordt ingegaan op
het verschil tussen eergerelateerd geweld en eerwraak. Dit wordt gevolgd door de bespreking van
de redenen voor het plegen van eerwraak. Uiteindelijk wordt afgesloten met de beantwoording van
de vraag wat eerwraak inhoudt.
2.1. Eer
Eerwraak is een fenomeen dat al lange tijd bestaat. Hoewel het voor Nederlanders vaak een
exotisch verschijnsel lijkt, staat het concept eer minder ver van ons af dan we in eerste instantie
denken. In het ontwerp van het huidige Wetboek van Strafrecht was een bepaling opgenomen die
een strafverminderende omstandigheid in het leven riep in het geval van doodslag na een
opzettelijke belediging. Duelleren kwam voor in Nederland als middel om de geschonden eer met
geweld te herstellen. Om deze vorm van eigenrichting uit te bannen werd een voorstel gedaan om
het duel strafbaar te stellen.8 Sinds het eind van de 19e eeuw is het algemene gevoel in Nederland
ten aanzien van eer veranderd. Eer is een individueel goed geworden, dat niet door middel van
geweld dient te worden verdedigd.9
In andere culturen heeft dit gevoel van eer zich anders ontwikkeld. Eer is met name van groot
belang in tribale, rurale culturen.10 Dit zijn culturen waarin men in kleine hechte gemeenschappen
samenleeft. Eerwraak komt tevens vaak voor in culturen waar men niet op een sterk centraal gezag
kan rekenen en dus voor zichzelf moet opkomen, hetgeen gelijkstaat aan eigenrichting.11 In deze
maatschappijen heb je als man meer aanzien naarmate je sterker bent, omdat je dan beter in staat
bent anderen onder controle te houden en jezelf en je familie te beschermen.12 In deze
gemeenschappen is het gevoel van saamhorigheid erg belangrijk. Men zal er alles aan doen om bij
8
Janssen 2008, p. 68
Dit lijkt de teneur in Nederland, hetgeen niet betekent dat dit geldt voor alle personen in Nederland.
10
Van der Zee 2006, p. 21.
11
Janssen 2008, p. 27.
12
Van der Zee 2006, p. 36.
9
6
de groep te blijven horen. Binnen de groep kan men immers bescherming vinden. De familie staat
voorop in deze samenlevingen. Het collectief is belangrijker dan het individu.
Van Eck omschrijft in haar proefschrift13 het soort gemeenschap waarin eer een zeer belangrijke
rol speelt en noemt hiervan een aantal kenmerken. Het zijn gemeenschappen waarin een hecht
netwerk aanwezig is en waar men niet alleen familie van elkaar is, maar ook collega en buur. Voor
contacten is men afhankelijk van elkaar. Hierdoor ontstaat een sterke sociale controle, waar men
niet aan kan ontkomen. Ieder lid van de gemeenschap denkt in principe hetzelfde over wat eer
inhoudt. Er zijn sanctiemogelijkheden om eerverlies binnen de gemeenschap te bestraffen.
Voorbeelden van culturen waarin eerwraak voorkomt, zijn: de Turkse, Afghaanse, Iraanse,
Kosovaarse, Irakese, Marokkaanse en Surinaamse Hindoestaanse cultuur.14
Overigens wordt ten onrechte vaak aangenomen dat eerwraak zijn basis vindt in de islam. Niets
blijkt minder waar te zijn. Eerwraak is een vorm van eigenrichting, die in de Koran verboden is.
Wanneer eerwraak wordt gepleegd, zou dit tot chaos kunnen leiden.15
In stammenculturen zoals hierboven genoemd speelt eer, zoals gezegd, een grote rol. Het bezitten
van eer betekent dat men tot de groep behoort. Het gevoel van eigenwaarde is afhankelijk van wat
de anderen in de gemeenschap van je vinden.16 Op het moment dat men geen eer meer bezit, zal
men buiten de groep vallen. Dit is onwenselijk, omdat dan meteen het gehele sociale netwerk zal
wegvallen en men voor zijn eigen bescherming moet zorgen. In de groep wordt continu gekeken
hoe anderen zich gedragen, de sociale controle is zeer aanwezig. Het is dus van groot belang om
ervoor te zorgen dat een lid van de familie niet in opspraak komt binnen de sociale omgeving;
ieder lid vertegenwoordigt continu de familie naar de buitenwereld toe.17 Als iemand beledigd
wordt, wordt meteen gekeken hoe deze persoon hierop reageert. Wanneer niet, of slap wordt
gereageerd, zal diegene en daarmee de familie eer verliezen.18 Op het moment dat de familie-eer is
13
Van Eck 2001, p. 36-37.
Van der Zee 2006, p. 64, 67.
15
Janssen 2008, p. 30.
16
Ermers 2007, p. 21.
17
Ermers 2007, p. 64.
18
Ermers 2007, p. 31.
14
7
verloren, zorgt dit voor schaamte en zal de familie uit de gemeenschap gestoten worden. Deze
dreigende sanctie zorgt ervoor dat men zich aan de regels blijft houden.19
Van Eck maakt het onderscheid tussen şeref en namus. Beide Turkse begrippen betekenen 'eer',
maar zien op een ander aspect van de eer.20 Şeref is de persoonlijke eer van de man. Het is
belangrijk dat de man zich eervol gedraagt, veel şeref heeft. Şeref is een soort eer die kan af- en
toenemen. Door bepaalde gedragingen kan een man meer şeref verkrijgen.21
Namus is de familie-eer, iets wat een familie heeft of niet.22 De namus van vrouwelijke
familieleden is kuisheid en fysieke onbevlektheid. Hoe kuis een vrouw is, valt af te leiden uit haar
gedrag.23 De namus van de man ziet op de taak van alle mannelijke familieleden om de fysieke
onbevlektheid van de vrouwen te beschermen. Zij moeten er alles aan doen om de vrouwen bij te
staan bij het afweren van seksuele bedoelingen van andere mannen.24 Om deze reden leven de
vrouwen gescheiden van de mannen; zo hoeft de eer niet in twijfel getrokken te worden. De namus
van de man is afhankelijk van het gedrag van zijn vrouwelijke familieleden.25
Op het moment dat een van de vrouwelijke familieleden zich niet langer aan de eerregels houdt,
kan er sprake zijn van eerverlies voor de hele familie. De vrouw raakt bezoedeld. De
eerstverantwoordelijke, haar man, haar vader of een andere mannelijk familielid, wordt hierop
aangekeken. Hij zal degene moeten zijn die actie onderneemt naar aanleiding van de eerschending.
Het gaat er niet om dat de schending daadwerkelijk heeft plaats gevonden, maar dat de
gemeenschap hierover praat. Roddels spelen een grote rol bij het bepalen of er sprake is van
eerschending.26 Hoe meer mensen in de gemeenschap op de hoogte zijn van de eerschending, hoe
groter de kans dat de bezoedelde persoon wordt gedood.27 Wanneer de eer is geschonden, kan
besloten worden door de familie om over te gaan tot eerwraak. Deze extreme vorm van zuivering
van de eer laat zien hoeveel belang namus heeft in dergelijke gemeenschappen.28
19
Ermers 2007, p. 54.
Dit onderscheid geldt enkel in de Turkse cultuur, de concrete invulling van eer verschilt per cultuur.
21
Van Eck 2001, p. 34.
22
Van Eck 2001, p. 25.
23
Ermers 2007, p. 69.
24
Ermers 2007, p. 67.
25
Van der Zee 2006, p. 18.
26
Van der Zee 2006, p. 29.
27
Janssen 2008, p. 37.
28
Van Eck 2001, p. 42.
20
8
Door arbeidsmigratie is het fenomeen naar Nederland overgewaaid. Mensen hebben in algemene
zin de neiging om bij gelijkgestemden te gaan wonen. Dit betekent dat in Nederland binnen
bepaalde groepen de vorm van sociale controle zoals men die kende in het land van herkomst, niet
veranderde.29 Men blijft aan de eigen normen en waarden hechten, zeker wanneer de
mogelijkheden om economisch en sociaal te groeien in het nieuwe land beperkt blijken te zijn.
Voor mannen uit deze groepen wordt het steeds belangrijker om het aanzien (şeref) hoog te
houden. Wanneer de namus wordt aangetast, wordt het aanzien van een man minder. Daarom zal
hij er alles aan doen om geen namus te verliezen.30
2.2 Wat is het verschil tussen eerwraak en eergerelateerd geweld?
Op een eerschending kan een familie op verschillende wijzen reageren. In de Nederlandse
literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen eerwraak en eergerelateerd geweld. Het is lange tijd
niet duidelijk geweest wat het begrip eerwraak precies inhoudt. De eerste bekende eerwraak zaak
in Nederland stamt uit 1977. Omdat een duidelijke term ontbrak heeft Ane Nauta in 1978 deze
term bedacht.31 Eerwraak wordt gedefinieerd als 'een uit het gewoonterecht voortvloeiende recht
en plicht om de familie-eer te zuiveren door moord op de schender'.32 In Nederland wordt
eerwraak gekwalificeerd als moord of doodslag.33 Eerwraak is een extreme vorm van eerzuivering.
Eerst wordt geprobeerd om de situatie op te lossen zonder bloedverlies. Pas wanneer er geen
andere oplossing mogelijk lijkt, wordt overgegaan tot het plegen van de moord.34 Een kenmerk van
eerwraak dat vaak genoemd wordt, is het uitgebreid plannen van de moord. Vaak gaat aan de daad
een familieberaad vooraf en wordt de moord dusdanig gepland en uitgevoerd, dat het
daadwerkelijk resulteert in de dood van het slachtoffer.35 Tevens is typerend dat de daders vaak
geen spijt hebben van hun daad. Zij zien het als spijtig dat het moest gebeuren, maar in hun ogen
hebben ze gedaan wat nodig was om de eer te zuiveren.36
29
Van Eck 2001, p. 259-260.
Van Eck 2001, p. 261.
31
Van der Zee 2006, p. 50.
32
Ferwerda & Van Leiden 2005, p. 15.
33
Ferwerda & Van Leiden 2005, p. 17.
34
Van Eck 2001, p. 195.
35
Van Eck 2001, p. 78.
36
Van der Zee 2006, p. 201.
30
9
Van Eck beschrijft in haar proefschrift aan welke voorwaarden een moord moet voldoen, wil er
sprake zijn van eerwraak.37 Hoewel er checklists zijn gemaakt voor het herkennen van eerwraak,
lijkt dit niet een waterdichte manier te zijn om erachter te komen of een gepleegde moord
daadwerkelijk een eerwraakzaak is. Hoewel het soms zo kan lijken, hoeft er bij een moord binnen
bijvoorbeeld een traditionele Turkse gemeenschap bepaald niet altijd sprake te zijn van eerwraak.
Wanneer een vrouw bij een man weggaat, kan hij dit zien als een aanval op zijn persoonlijke eer.38
Wanneer hij haar vervolgens vermoordt, is dit niet per definitie eerwraak. Dat een man verlaten
wordt door zijn vrouw, betekent niet per definitie dat de familie-eer is aangetast. De overige
kenmerken van eerwraak moeten ook aanwezig zijn. Daarom dient bij elk geval opnieuw
nauwkeurig naar de feiten en omstandigheden gekeken te worden om te kunnen bepalen of er
sprake is van eerwraak. Maar zelfs na een uitgebreide analyse is het goed denkbaar dat
deskundigen niet tot een eenduidige conclusie komen.
Eergerelateerd geweld heeft een andere definitie. Het gaat hier om 'elke vorm van geestelijk of
lichamelijk geweld gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van)
schending van eer van een man of vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de
buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken'.39 Uit deze definities valt af te leiden dat het gaat
om twee verschillende verschijnselen. Eerwraak ziet alleen op moord als reactie op de
eerschending. Alle andere vormen van reageren op een eerschending vallen onder het begrip
eergerelateerd geweld. Deze duidelijke tweedeling wordt echter niet door alle professionals
aangehouden. In sommige literatuur wordt eerwraak een ernstige vorm van eergerelateerd geweld
genoemd.40
Bezien vanuit de probleemstelling wordt eergerelateerd geweld verder niet besproken. Hoewel het
eergerelateerd geweld ook een levensbedreiging kan behelzen, wordt enkel ingegaan op de
daadwerkelijke eerwraak, waarbij dodelijke slachtoffers vallen of er sprake is van een poging tot
moord.
37
Van Eck 2001, p. 97.
Van der Zee 2006, p. 27.
39
Janssen 2008, p. 28.
40
vb. Siesling & Ten Voorde 2008, p. 12.
38
10
2.3 Redenen om eerwraak te plegen
Mensen kunnen verschillende redenen hebben om eerwraak te plegen. Wanneer de eer is
geschonden, dient deze hersteld te worden. De familie wordt uit de gemeenschap gestoten en dit
zal zo blijven totdat de familie heeft laten zien dat zij de namus heeft hersteld. Dan kan de familie
weer deel uit gaan maken van de gemeenschap.41 De regel is dat degene die het eerverlies heeft
veroorzaakt – man of vrouw – , wordt gedood.42 Dit kan dus iemand van buiten de familie zijn,
maar ook een eigen familielid. Vaak wordt wel geprobeerd om het eigen familielid een hand boven
het hoofd te houden, om haar niet te hoeven doden. Soms is de situatie dusdanig onhoudbaar en de
eer zo ernstig geschonden, dat er geen andere mogelijkheid meer wordt gezien dan het eigen
familielid om te brengen.
De eer kan op verschillende manieren bezoedeld worden. Hierbij kan gedacht worden aan
ongehoorzaamheid aan de familie, een nieuwe partner na een scheiding, gemeenschap voor het
huwelijk, overspel tijdens het huwelijk en verkrachting.43 De namus van de vrouw ziet op de
fysieke onbevlektheid en de kuisheid. Dit is de seksuele eer. Het is belangrijk voor een vrouw om
als maagd het huwelijk in te gaan. Een huwbaar meisje betekent dus een potentieel gevaar voor
haar mannelijke familieleden. Ze zou gemakkelijk haar kuisheid kunnen verliezen en daarmee de
namus van de familie in gevaar brengen. Daarom is het beter om het meisje zo snel mogelijk uit te
huwelijken. De verantwoordelijkheid komt in dat geval bij de echtgenoot en de schoonfamilie van
het meisje te liggen. Om er zeker van te zijn dat het een eervol meisje is, dat zich goed gedraagt,
wordt vaak binnen de gemeenschap getrouwd.44 Bij een schaking wordt allereerst gekeken of het
meisje met de jongen kan trouwen, om zo de eer te zuiveren. Wanneer de jongen weigerachtig is,
kan besloten worden om over te gaan op eerwraak op het meisje. Daarmee wordt het meisje, dat
niet meer onbesproken is, verwijderd uit de familie, waarmee de familie zich ontdoet van het
eerverlies.
2.4 Bevindingen
Eer bezit men als familie. Het begrip is met name van belang in kleine, hechte, tribale
gemeenschappen, waar de sociale controle groot is. Mannen dienen de eer van vrouwen en
41
Ermers 2007, p. 72.
De algemene aanname is dat enkel vrouwen slachtoffer van eerwraak kunnen worden. Dit is echter niet het geval,
tevens mannen kunnen gedood worden om een erekwestie.
43
Van der Zee 2006, p. 25.
44
Van Eck 2001, p. 40.
42
11
daarmee van de familie te beschermen door erop te letten dat de vrouwelijke familieleden zo kuis
mogelijk zijn. De vrouwen dienen fysiek onbevlekt te zijn. Op het moment dat iemand een misstap
begaat, wordt de eer van de familie aangetast. Dit kan ertoe leiden dat de familie uit de
gemeenschap wordt gestoten. Om dit te voorkomen, dient de familie te laten zien dat ze voor
zichzelf opkomt. Dit kan gedaan worden door eerwraak te plegen. Eerwraak is een 'uit het
gewoonterecht voortvloeiende recht en plicht om de familie-eer te zuiveren door moord op de
schender'.45 Er wordt tot eerwraak overgegaan wanneer de situatie voor de familie onhoudbaar is
geworden en geen andere mogelijkheden worden gezien om de eer te zuiveren. Hiervan kan sprake
zijn na een verkrachting, voorhuwelijkse gemeenschap of schaking.
45
Ferwerda & Van Leiden 2005, p. 15.
12
3. In hoeverre kan de Nederlands strafrechter rekening houden met een eerwraakmotief bij
de straftoemeting en bij een verweer van psychische overmacht?
Wanneer een verdachte bij de rechter komt, moet de rechter een oordeel vormen over de feiten. De
rechter moet tot de overtuiging komen dat de verdachte de feiten heeft begaan op basis van
wettelijke bewijsmiddelen.46 Uiteindelijk zal de rechter een uitspraak doen in de zaak en eventueel
een sanctie opleggen. De rechter dient hierbij rekening te houden met alle omstandigheden van het
geval, zo ook de culturele achtergrond van de verdachte. De vraag is hoe de rechter om dient te
gaan met een eerwraakmotief en of hij bij de straftoemeting hier rekening mee kan houden.
Daarbij speelt de vraag of het motief dan strafverhogend of strafverlichtend zou moeten werken.
De verdachte kan tevens een beroep doen op psychische overmacht, waarbij gesteld wordt dat de
culturele achtergrond een dusdanige druk op de verdachte legde dat hij niet anders kon handelen.
Dit verweer kan, zoals we zullen zien, invloed hebben op de hoogte van de op te leggen straf. Hoe
oordeelt de rechter hierover?
In dit hoofdstuk wordt eerst besproken hoe het Nederlandse straftoemetingsstelsel werkt en wat
psychische overmacht inhoudt. Vervolgens wordt besproken hoe de Nederlandse strafrechter om
kan gaan met culturele delicten, om daarna in te gaan op de wijze waarop de Nederlandse
strafrechter tot op heden is omgegaan met eerwraakmotieven bij strafzaken. Concluderend wordt
antwoord gegeven op de vraag hoe de Nederlandse strafrechter rekening kan houden met een
eerwraakmotief bij straftoemeting en bij een verweer van psychische overmacht.
3.1 Het Nederlandse straftoemetingsstelsel
3.1.1. Beperkingen van de vrijheid in straftoemeting
In Nederland heeft de rechter van de wetgever een grote vrijheid gekregen om de strafmaat te
bepalen. De rechter ontleent de bevoegdheid om de strafmaat te bepalen aan art. 350 Wetboek van
Strafvordering (hierna: Sv). De rechter is de enige die voldoende inzicht in de feiten en
omstandigheden heeft om te bepalen welke straf of maatregel passend is.47 Deze vrijheid van de
rechter wordt echter wel door een aantal factoren beperkt. De straf dient proportioneel ten opzichte
van de schuld zijn. Eén van de doelen van het strafrecht is vergelding. Hieruit volgt dat men niet
46
47
Artikel 338 Sv.
Schuyt 2009, p. 10.
13
meer mag straffen dan er schuld is; er moet gestraft worden naar de mate van de schuld. 48 Verder
dienen rechters consistent te straffen. Dit ziet op het adagium: ‘gelijke gevallen moeten gelijk
behandeld worden en ongelijke gevallen ongelijk, naar mate van ongelijkheid’.49 De rechter dient
echter wel elk geval apart te beoordelen, telkens kijkende naar de afzonderlijke feiten en
omstandigheden van het geval. Dit levert een spanningsveld op. Enerzijds wordt gelijkheid
betracht, anderzijds dient recht gedaan te worden aan alle individuele omstandigheden van het
geval.50 Kelk stelt dat er geen uniformiteit is in de straftoemeting per delict. Dit is zelfs niet het
geval wanneer zaken bij dezelfde rechter in dezelfde strafkamer zijn geweest.51 De rechter heeft
een ruime marge gekregen om zelf naar eer en geweten een uitspraak doen over de zaak. De
persoon van de rechter speelt altijd een rol bij de beoordeling van de bijzondere omstandigheden in
de individuele strafzaak.52 Om meer consistentie te creëren in de rechtspraak, zijn er
oriëntatiepunten voor de straftoemeting opgesteld. In deze lijsten staat een korte beschrijving van
het feit vermeld, met daarbij ofwel een gefixeerde indicatie van de strafhoogte, dan wel een
indicatie van de bandbreedte waarbinnen de hoogte van de straf zich zou dienen te bevinden.53
Sinds 1999 is er eveneens het project Consistente Straftoemeting (CTS) in ontwikkeling. Voor dit
project is een databank gemaakt, waarin rechters niet alleen hun eigen eerdere beslissingen en
argumenten kunnen terugvinden, maar ook die van andere rechters en andere gerechten. In deze
databank wordt een aantal strafbepalende factoren ingevoerd, zodat deze als een uitgangspunt
kunnen dienen voor latere gevallen.54
De wetgever heeft eveneens een aantal beperkingen opgelegd aan de rechterlijke vrijheid middels
wetgeving. Hierbij kan worden gedacht aan de soorten sancties, de maximumstraffen, de
straffactoren en de strafdoelen.55 Bij de mogelijke soorten sancties geeft de wetgever door de
volgorde in artikel 9 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aan welke straf als zwaarder moet
worden gezien en welke als lichter. De gevangenisstraf die bovenaan in het lijstje staat, is een
zwaardere straf dan een geldboete. Dit is zelfs het geval wanneer de gevangenisstraf geheel of
deels voorwaardelijk wordt opgelegd. De wetgever heeft tevens de maximale en minimale straffen
bepaald. Het maximum van een gevangenisstraf is terug te vinden in art. 10 lid 1, namelijk
48
Schoep 2008, p. 97.
Schuyt 2009, p. 11.
50
Kelk 2010, p. 484.
51
Kelk 2010, p. 480.
52
Kelk 2010, p. 477.
53
Schoep 2008, p. 22.
54
Kelk 2010, p. 486.
55
Schuyt 2009, p. 29.
49
14
levenslang of tijdelijk. Lid 4 van dit artikel laat zien dat een tijdelijke gevangenisstraf niet meer
dan 30 jaar mag bedragen. Hoewel er geen specifieke strafminima zijn, geeft de wetgever voor de
soorten straffen een algemeen strafminimum. Bij gevangenisstraf is dit één dag (art 10 lid 2 Sr).56
Door het opnemen van strafverzwarende of strafverlichtende omstandigheden geeft de wetgever
sturing aan de discretionaire vrijheid van de rechter. De wetgever laat hiermee zien welke
omstandigheden volgens hem een hogere of lagere straf zouden moeten opleveren.57 Voorbeelden
van gevallen waarin omstandigheden bij misdrijven tegen het leven gericht tot een hogere
respectievelijke lagere straf leiden, zijn doodslag met een terroristisch oogmerk (art. 288a Sr) en
kindermoord (art. 291 Sr). Een andere beperking is die de wetgever de strafrechter oplegt is de
mogelijkheden om (hoofd)straffen te cumuleren. Tot 27 januari 1995 was dit niet toegestaan.58 Het
cumulatieverbod is opgeheven om de rechter meer ruimte te geven bij de straftoemeting. 59 Art. 9
lid 3 Sr maakt het mogelijk om naast gevangenisstraf tevens een geldboete op te leggen. Over de
vraag of beide straffen dan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd, zwijgt de
wet.60 Aan de cumulatie van gevangenisstraf en taakstraf worden wel beperkingen gesteld. Dit is
slechts mogelijk wanneer de vrijheidsstraf geheel voorwaardelijk is of indien het onvoorwaardelijk
ten uitvoer te leggen gedeelte maximaal zes maanden bedraagt.61
3.1.2. Motivering van de straftoemeting
De rechter is op grond van art. 359 lid 5 Sv verplicht om de strafbeslissing te motiveren. Met deze
motivering geeft de rechter inzicht in de redenen waarom een bepaalde straf of maatregel wordt
opgelegd.62 Tevens kan hij laten zien dat hij de straftoemetingsvrijheid juist heeft toegepast. Deze
vrijheid dient gecontroleerd te worden, iets wat gebeurt door de hogere rechters. Er geldt een
zwaardere motiveringseis wanneer de rechter besluit af te wijken van de eis die het Openbaar
Ministerie (hierna: OM) of de verdediging stelt, blijkens art. 359 lid 2 Sv. In de praktijk laat de
motivering nog vaak te wensen over. De rechter gebruikt meestal een standaardmotivering in de
trant van: 'dat de na te vermelden straf in overeenstemming is met de aard der gepleegde feiten en
de terechtzitting gebleken omstandigheden’ of ‘met het oog op de persoon van de verdachte en in
56
Kelk 2010, p. 463.
Schuyt 2009, p. 50.
58
Op deze datum treedt de Wet van 21 december 1994 in werking.
59
Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 9 Sr.
60
Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 9 Sr.
61
Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 9 Sr.
62
Corstens 2008, p. 738.
57
15
overeenstemming met de ernst en de aard van het gepleegde feit’.63 Deze motiveringen laten niet
duidelijk zien wat de overwegingen van de rechter zijn geweest, zeker gezien het feit dat deze
formuleringen in verschillende zaken steeds weer opnieuw gebruikt worden. Teneinde de
overwegingen te concretiseren, is het noodzakelijk de motivering inhoudelijker uit te werken.
Hierbij dient de rechter duidelijk te maken waarom de omstandigheden in de ene zaak anders zijn
dan in de andere zaak.64 Bij de straftoemeting zal de rechter in moeten gaan op vijf aspecten, die
hij dan nader moet invullen, aldus Schuyt. Het gaat hierbij om de aard van het delict, de persoon
van de dader, de wijze waarop het feit is begaan, de gevolgen van het feit en de omstandigheden
waaronder het feit is begaan.65 Zelfs wanneer deze aspecten goed ingevuld worden door de
rechter, kan dit nog leiden tot een nietszeggende motivering. De rechter dient na de invulling van
de aspecten deze te waarderen. Bij deze waardering is het noodzakelijk dat de rechter rekening
houdt met het effect van de gepleegde feiten op de samenleving.66 Om de motivering van de
rechters duidelijker en inzichtelijker te maken, zowel voor de strafrechter en de betrokkenen als de
samenleving als geheel, is met het project PROMIS getracht richtlijnen te ontwikkelen voor een
goed gestructureerde strafmotivering. In een uitspraak volgens het PROMIS-model worden de
factoren die hebben bijgedragen aan de strafbeslissing, benoemd en langsgelopen.67 Deze richtlijn
zou de inzichtelijkheid van de straftoemeting in heel Nederland kunnen verbeteren en zou kunnen
bijdragen aan duidelijkheid omtrent de weging van culturele factoren bij de straftoemeting.
3.2 Psychische overmacht
Bij een strafzaak waarin een eerwraakmotief een rol speelt, kan de verdachte het verweer van
psychische overmacht voeren. In art. 40 Sr staat: 'niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij
door overmacht is gedwongen'. Een dergelijk verweer kan slagen wanneer de verdachte zo onder
druk gezet werd ten tijde van het delict dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij
weerstand bood aan de druk en het strafbare handelen naliet.68 De beoordeling hiervan is
tweeledig: kon de verdachte weerstand bieden en behoorde hij dit te doen?69 Bij psychische
overmacht wordt gekeken of de dader wel in staat was om in vrijheid te handelen. Was de druk van
63
Kelk 2010, p. 464.
Schuyt 2009, p. 277.
65
Schuyt 2009, p. 302.
66
Stolwijk 2007, p. 261.
67
Schoep 2008, p. 177.
68
Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 40 Sr.
69
Wolswijk 2010, p. 24.
64
16
buitenaf zo groot dat de verdachte niet anders kon dan de wet overtreden? Hierbij wordt naar de
persoon van de dader gekeken, maar ook naar hoe de gemiddelde mens zou hebben gehandeld. 70
De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen hierbij tevens een rol. Psychische overmacht
bij eerwraakzaken is nog nooit erkend. Doorgaans stelt de rechter dat de verdachte anders had
kunnen en moeten handelen. Er bestaat volgens de rechter altijd een alternatief voor het (op
gruwelijke wijze) ombrengen van een ander.71 De strafrechter is in dit verband geneigd om
terughoudend te oordelen over psychische overmacht en zal het verweer niet snel aannemen.72
3.3 De Nederlandse strafrechter en culturele delicten
Eerwraak valt in de categorie culturele delicten. Wolswijk definieert culturele delicten als volgt:
'gedragingen, strafbaar volgens ons (Nederlands) strafrecht, maar toelaatbaar volgens het interne
recht van de sociale groep – meestal een migrantengroep – waartoe de justitiabele behoort'.73
Cultuur levert geen zelfstandige strafuitsluitingsgrond op.74 Bij de straftoemeting kan de rechter
wel rekening houden met de culturele achtergrond van de verdachte. Of dit strafverminderend of
strafverzwarend moet werken, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is vaak niet
duidelijk in welke mate de rechter de culturele achtergrond meeweegt bij een cultureel delict.
De reden dat cultuur in negatieve zin wordt meegewogen bij een cultureel delict is gelegen in het
duidelijk maken aan mensen die in Nederland komen wonen, dat ze zich dienen aan te passen aan
ons strafrechtelijke normstelsel. Tevens is er sprake van een botsing van grondrechten, namelijk
van het recht om te leven conform eigen normen en het recht op lichamelijk integriteit en dat op
leven.75 De rechten van de slachtoffers lijken voor te gaan bij de bestraffing van culturele
delicten.76 Daarentegen is het wel van belang dat wanneer het recht op leven (of dat op
lichamelijke integriteit) aangetast wordt, deze norm extra benadrukt dient te worden.77 Dit kan niet
worden gedaan door het opleggen van zwaardere straffen; op moord staat immers al de
maximumstraf. Deze norm extra benadrukken zou kunnen geschieden door het expliciet opnemen
in de strafmotivering en aangeven welke rol het recht op leven speelt bij de bepaling van de hoogte
van de straf.
70
Stolwijk 2007, p. 216.
Hier wordt uitgebreider op ingegaan in de paragraaf over de Nederlandse rechter en eerwraak, verderop in dit
hoofdstuk.
72
Tekst en Commentaar Strafrecht, commentaar bij art. 40 Sr.
73
Wolswijk 2010, p. 21.
74
Wolswijk 2010, p. 23.
75
Ten Voorde 2004, p. 125.
76
Ten Voorde 2004, p. 125.
77
Siesling & Ten Voorde 2009, p. 92.
71
17
Ten Voorde noemt in zijn artikel 'Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie?'
verschillende punten die opvallen bij de beoordeling door rechters van de culturele achtergrond
van de verdachte. Ten eerste wordt gekeken naar de mate van aangepastheid van de verdachte in
Nederland. Hoe langer de verdachte in Nederland verblijft, hoe meer wordt verwacht dat hij op de
hoogte is van de geldende normen en waarden en zich daar ook aan houdt. Ten tweede kan niet in
algemene zin worden gezegd of de rechter de cultuur strafverzwarend of strafverlichtend laat
meewerken. Wanneer cultuur strafverzwarend werkt, wordt meestal gewezen op de generaal
preventieve werking van het strafrecht.78 Wanneer gekozen wordt voor het opleggen van een
lagere straf, komt dit menigmaal door het feit dat de verdachte onder druk van derden heeft
gehandeld.79
Over eerwraak is niets geregeld in het Wetboek van Strafrecht. Na praktisch elk incident gaan er
stemmen in de samenleving en de politiek op dat eerwraak harder aangepakt dient te worden. 80
Menigmaal wordt gekeken naar de mogelijkheden om harder te straffen in zaken met
eerwraakmotief. Eerwraak lijkt immers een 'ernstige aantasting van de fundamenten van onze
samenleving'.81 Over het algemeen lijkt de teneur te zijn dat bij strafzaken met eerwraakmotief
hogere straffen gerechtvaardigd zijn. Door hoger te straffen kan de rechter een duidelijk signaal
afgeven dat eigenrichting, wat eerwraak is, niet toegestaan is, mede omdat het geweldsmonopolie
van de staat wordt ondermijnd.82
Voordat gesteld kan worden dat eerwraak moet worden erkend als straf-beïnvloedende
omstandigheid in het kader van generale preventie, dient eerst uitgebreid onderzoek gedaan te
worden naar het fenomeen eerwraak. Hierbij is het van belang niet te volstaan met
literatuurstudies, maar om tevens de mensen uit die culturen waarin eerwraak voorkomt, te
horen.83 Pas dan kan daadwerkelijk een inschatting worden gemaakt van het probleem en hoe dit
het beste kan worden aangepakt. Hieruit zou kunnen blijken dat een deel van de oplossing van het
probleem dat eerwraak veroorzaakt in Nederland bij de strafrechter ligt, maar ook dat voorlichting
78
Ten Voorde 2004, p. 131.
Ten Voorde 2004, p. 131.
80
Siesling &Ten Voorde 2008, p. 13.
81
Siesling & Ten Voorde 2008, p. 15.
82
Ten Voorde 2008, p. 8.
83
Siesling & Ten Voorde 2008, p. 18.
79
18
en betere begeleiding van mensen die met eerwraak te maken krijgen een bijdrage aan de oplossing
kan bieden.
3.4 Hoe gaat de Nederlandse strafrechter om met eerwraakmotieven in strafzaken?
In deze paragraaf wordt besproken hoe de Nederlandse strafrechter op dit moment omgaat met
eerwraakmotieven in strafzaken. Het gaat om zaken waarin een (poging tot) moord ten laste is
gelegd.
In het jurisprudentie onderzoek heb ik 25 relevante uitspraken bestudeerd. Hierin ben ik nagegaan
of het eerwraakmotief wordt genoemd in de uitspraken, of dit motief wordt meegewogen in de
straftoemeting - al dan niet strafverzwarend - en of er een beroep wordt gedaan op psychische
overmacht. Allereerst worden de uitspraken besproken waarbij de verdachte een beroep doet op
psychische overmacht. Daarna wordt ingegaan op de wijze waarop de rechter omgaat met het
eerwraak-motief bij de straftoemeting. Ook wordt besproken in hoeverre de culturele achtergrond
van de verdachte een positief dan wel een negatief effect op de hoogte van de straf heeft.
3.4.1 Psychische overmacht
In 9 van de 25 onderzochte zaken doet de verdachte een beroep op psychische overmacht.84 De
verdachte betoogt dat hij onder zulke grote druk stond dat hij niet anders kon dan het slachtoffer
ombrengen. Door de aantasting van de familie-eer moet de verdachte actie ondernemen om die eer
te herstellen. Allereerst wordt in sommige gevallen gekeken of er minder extreme mogelijkheden
zijn, zoals een gedwongen huwelijk, maar vaak biedt dit geen oplossing en wordt gegrepen naar
het extreemste middel: moord. De druk kan vanuit het eergevoel van de verdachte zelf komen,
maar in de meeste gevallen wordt de druk vanuit de familie op de verdachte opgevoerd om zo te
bewerkstelligen dat het slachtoffer wordt omgebracht. De druk komt veelal voort uit sociaalculturele factoren.85 Deze druk kan bestaan uit sociale druk, maar ook uit bedreigingen richting de
verdachte. Zoals eerder beschreven, kan een beroep hierop slechts slagen wanneer de verdachte
onder zodanige druk stond dat redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat hij anders had
gehandeld of behoorde te handelen.
84
Onderstaande informatie komt uit diverse uitspraken, terug te vinden in bijlage 2.Alleen bij afwijkende informatie
wordt specifiek verwezen naar de bijbehorende jurisprudentie.
85
Rb. Den Haag 25 februari 2002, LJN AD9565.
19
De redenering die doorgaans gevolgd wordt, is dat het handelen onder grote druk niet betekent dat
het handelen van verdachte onvermijdelijk was en dat er niet gekeken had moeten worden naar
andere mogelijkheden om de situatie op te lossen. Het handelen van de verdachte wordt door de
rechter menigmaal disproportioneel genoemd. Aangenomen wordt dat de verdachte niet zozeer
onder druk kan hebben gestaan dat hij daar redelijkerwijs geen weerstand aan had kunnen bieden.86
In geen van de negen uitspraken wordt het beroep op psychische overmacht gehonoreerd.
Echter, wel blijkt dat de rechter in sommige gevallen rekening houdt met de druk waaronder de
verdachte heeft gehandeld. Het gaat dan om de druk vanuit de familie. De rechter kan deze druk
strafverminderend laten werken. Een voorbeeld hiervan is de Veghelse zaak.87 In deze zaak wordt
de druk die de vader op de verdachte uitoefende, ten gunste van de verdachte meegewogen. In een
andere zaak88 is het onduidelijker hoe de rechter de externe druk meeweegt in de straftoemeting.
3.4.2 Strafverzwarend of strafverminderend motief?
In alle onderzochte zaken wordt eerwraak als motief genoemd. Hoe uitgebreid dit wordt besproken
verschilt per uitspraak. In de meeste uitspraken wordt kort gemeld dat de verdachte de moord heeft
gepleegd of heeft gepoogd te plegen in verband met geschonden eer.
Opvallender is echter dat slechts in 13 van de 25 zaken in de motivering van de straf specifieker
wordt ingegaan op het eerwraakmotief. Uiteindelijk levert dit alsnog weinig informatie op, ook in
de zaken waarin dat wél gebeurt, gezien het feit dat in een aantal daarvan slechts wordt genoemd
dat het eerwraakmotief aanwezig is, maar niet blijkt of en, zo ja, in hoeverre dit meeweegt bij het
bepalen van de straf. In 8 van de 25 zaken blijkt dat het motief strafverzwarend werkt bij de
straftoemeting. In twee gevallen is het onduidelijk of het motief strafverzwarend of juist
strafverminderend werkt. Hierbij wordt slechts genoemd dat het motief wordt meegewogen. In één
zaak wordt opgemerkt dat de culturele achtergronden van de verdachte, dus het eerwraakmotief,
strafverzachtend zouden kunnen werken. Met deze opmerking wordt gedoeld op de eerwraak die al
langere tijd de betrekkingen tussen de twee betrokken families beheerste. 89 De rechter stelt in
meerdere zaken dat bij eerwraak het recht op leven wordt geschonden, het meest absolute recht90
86
Rb. Den Haag 13 februari 2001, LJN AA9954.
Rb. Den Haag 13 februari 2001, LJN AA9954.
88
Hof Leeuwarden 22 januari 2002, LJN AD8362.
89
Hoge Raad 15 april 1986, LJN AC4108.
90
Rb. Den Haag 25 februari 2002, LJN AD9567.
87
20
en stelt dat tegen deze verregaande inbreuk hard opgetreden dient te worden.91 Tevens wordt vaak
genoemd dat hogere straffen gerechtvaardigd worden door hun generaal preventieve werking. 92
3.5 Bevindingen
De Nederlandse strafrechter heeft in beginsel een grote vrijheid om de hoogte van een straf te
bepalen. Dit is echter geen onbeperkte vrijheid. Enerzijds geeft de wetgever de soorten sancties,
maximumstraffen en straffactoren aan. Rechters dienen gelijke gevallen gelijk behandelen en
ongelijke gevallen ongelijk. Om consistentie te bevorderen, zijn er oriëntatiepunten voor rechters
en een databank opgesteld. Anderzijds dient de rechter zich te verantwoorden voor (de hoogte van)
een bepaalde straf door deze te motiveren in het vonnis. Op dit moment doet de rechter de
strafmotivering veelal summier af met standaardformuleringen. Hierdoor is het lastig na te gaan
hoe de rechter bepaalde factoren, zoals een eerwraakmotief, laat meewegen in het bepalen van de
strafmaat. Dit komt ook naar voren in de onderzochte jurisprudentie. Hoewel de rechter zich in een
aantal gevallen uitlaat over het motief, is moeilijk vast te stellen in hoeverre dit motief hogere of
lagere straffen oplevert. Eerwraak valt te kwalificeren als een cultureel delict. De culturele
achtergrond van de verdachte kan een een rol spelen bij het bepalen van de hoogte van de straf. De
rechter zou uitgebreider moeten motiveren om te laten zien in hoeverre en op welke wijze hij de
culturele achtergrond heeft laten meespelen. Door hogere straffen op te leggen, kan de rechter het
signaal afgeven dat dit soort handelen in strijd is met de wet en derhalve niet wordt getolereerd en
met zware straffen wordt bestraft. Hiervan kan een generaal preventieve werking uitgaan.
Een andere manier waarop de rechter rekening kan houden met de culturele achtergrond van de
verdachte bij het bepalen van de hoogte van de straf, is bij de beoordeling van een verweer van
psychische overmacht. De verdachte zou kunnen aanvoeren dat hij dusdanig onder druk werd
gezet door zijn familie dat hij niet anders kon dan de moord te plegen. Dit is echter nog nooit door
een Nederlandse rechter gehonoreerd. De rechter doet een dergelijk verweer doorgaans af met de
opmerking dat de verdachte altijd anders heeft kunnen handelen. In sommige gevallen kan de druk
uitgeoefend door familieleden wel lagere straffen opleveren.
91
Hof Den Haag 21 april 2000, LJN AD9578.
Zie bijv. Hof Arnhem 5 september 2002, LJN AE7334, Rb. Dordrecht 30 december 1999, LJN AA4019, Rb.
Haarlem 9 mei 2001, LJN AB1503.
92
21
4. Wat houdt deverplichting van artikel 2 EVRM in voor strafzaken die op eerwraak
betrekking hebben?
In dit hoofdstuk staat art. 2 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM)
centraal. Dit artikel ziet op het recht op leven. Elke lidstaat van de Raad van Europa en dus partij is
bij het EVRM, is gebonden aan dit artikel en zal dit recht moeten respecteren. Bij eerwraak wordt
het recht op leven van het slachtoffer geschonden. Doel van dit hoofdstuk is om te zien in hoeverre
Nederland zich een actieve houding dient aan te meten om het leven van potentiële slachtoffers te
beschermen. Eerst wordt besproken wat art. 2 EVRM precies inhoudt. Vervolgens zal worden
ingegaan op de manier waarop het EHRM oordeelt over dit artikel. Uiteindelijk kan concluderend
worden gezegd wat de verplichting voortvloeiend uit art. 2 EVRM inhoudt en in hoeverre deze van
belang is voor eerwraak.
4.1 Wat is de reikwijdte van art. 2 EVRM?
4.1.1 Het recht op leven
In art. 2 EVRM is het volgende opgenomen:
'1. Het recht van een ieder op leven wordt beschermd door de wet. Niemand mag opzettelijk van
het leven worden beroofd, behoudens door de tenuitvoerlegging van een gerechtelijke vonnis
wegens een misdrijf waarvoor de wet in de doodstraf voorziet.
2. De beroving van het leven wordt niet geacht in strijd met dit artikel te zijn geschied ingeval zij
het gevolg is van geweld, dat absoluut noodzakelijk is:
a. ter verdediging van wie dan ook tegen onrechtmatig geweld;
b. teneinde een rechtmatige arrestatie te bewerkstelligen of het ontsnappen van iemand, die op
rechtmatige wijze is gedetineerd, te voorkomen;
c. teneinde in overeenstemming met de wet een oproer of opstand te onderdrukken.'
In dit artikel wordt het recht op leven beschermd, niet het leven zelf.93 Een lidstaat kan op basis
van deze bepaling niet verplicht worden om een bepaalde levensstandaard voor de burgers te
realiseren.94 Het recht op leven wordt gezien als een van de meest fundamentele rechten van de
93
94
Vande Lanotte & Haeks 2004, p. 41.
Vande Lanotte & Haeks 2004, p. 52.
22
mens. Tevens is dit een absoluut recht gezien, hetgeen betekent dat dit recht onder geen
omstandigheden geschonden mag worden.
In art. 2 EVRM is een aantal rechtvaardigingen op inbreuken op het recht op leven opgenomen. Dit
zijn echter uitzonderingen die uitermate strikt worden toegepast. De doodstraf is een van die
uitzonderingen. Het EVRM heeft echter een aanvullend protocol, dat de uitbanning van de
doodstraf probeert te bevorderen. De lidstaten die dit Zesde Protocol bij het EVRM inzake de
afschaffing van de doodstraf hebben ondertekend, hebben de doodstraf afgeschaft. Deze is voor de
partijen alleen nog toegestaan in oorlogstijd.95 De overige beperkingen op het recht op leven staan
opgesomd in het tweede lid van art. 2 EVRM, die zien op geweld dat tot de dood leidt. Dergelijk
geweld moet absoluut noodzakelijk zijn, zo blijkt uit dit artikellid. De uitzondering van
zelfverdediging ziet niet alleen op overheidsagenten, maar ook op particulieren. Het geweld
waartegen men zich verdedigt dient onrechtmatig te zijn. De staat is verplicht om duidelijke
grenzen aan te geven voor die gevallen waarin geweld door overheidsagenten wel is toegestaan. 96
Buiten de genoemde uitzonderingen zijn inbreuken op het recht op leven niet toegestaan.
4.1.2 Verplichtingen voortvloeiend uit art. 2 EVRM
Uit art. 2 EVRM vloeit de verplichting voort dat de lidstaat verplicht is om zich te onthouden van
het opzettelijk en onrechtmatig doden van wie dan ook. Alleen in uitzonderlijke gevallen, zoals
omschreven in het artikel, kan doding door absoluut noodzakelijk geweld een rechtvaardiging voor
de inbreuk op het recht op leven opleveren.
Naast deze negatieve verplichting bestaat ook de positieve verplichting om stappen te zetten om
het leven van diegenen die zich binnen de jurisdictie bevinden van de staat, actief te beschermen.97
Dit houdt ook in dat de lidstaat wetgeving dient te maken om te voorkomen dat een burger wordt
omgebracht98 door middel van het stellen van een strafbedreiging op dergelijke handelingen. Het is
echter niet genoeg om deze gedragingen strafbaar te stellen; dit moet ook effectief gehandhaafd
worden. Hierdoor zou, althans in theorie, de kans van diegenen binnen de jurisdictie van de lidstaat
95
Art. 1 jo. 2 Zesde Protocol Bij het Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en Fundamentele
Vrijheden, inzake de afschaffing van de doodstraf.
96
Mowbray 2008, p. 85.
97
Mowbray 2008, p. 120.
98
Janis, Kay & Bradley 2008, p. 130.
23
om niet gedood te worden, moeten worden verhoogd.99 De positieve verplichting houdt tevens in
dat de staat onder bepaalde omstandigheden gehouden is om (politie)bescherming te bieden. Dit
gaat dan om situaties waarbij een privé-persoon levensbedreigingen jegens een ander persoon uit.
Er ontstaat een schending van art. 2 EVRM wanneer de staat niet alles heeft gedaan wat
redelijkerwijs verwacht kon worden, om ernstig en onmiddellijk levensgevaar af te wenden.
Naarmate de ernst van het levensgevaar toeneemt, zal de staat meer gehouden zijn om preventieve
maatregelen te treffen.100 De lidstaat is dus niet alleen verplicht om te voorkomen dat de staat en
diens agenten mensen doden, maar hij dient eveneens maatregelen te treffen om het recht op leven
te respecteren in relaties tussen privé-personen onderling.101,102
4.1.3 Directe werking
'Bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud
een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat ze zijn bekendgemaakt.'103 Art. 93
Grondwet regelt de directe werking van verdragen en besluiten van internationaalrechtelijke
organisaties. Van belang is dat de verdragsbepaling voor een ieder geldend is. Art. 2 EVRM is een
dergelijke bepaling. Dit houdt in dat de Nederlandse rechter ook over schendingen van art. 2
EVRM kan oordelen en deze indien nodig sanctioneren. Wanneer een particulier niet tevreden is
over de uitkomst, kan hij na alle nationale rechtsmiddelen te hebben uitgeput, zich wenden tot het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg. De klagende partij moet in dat geval
wel kunnen aantonen dat de schending van het recht op leven heeft plaatsgevonden (mede) door
een gebrek aan bescherming door de overheid.104
4.2 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Het EHRM heeft een aantal uitspraken gedaan met betrekking tot het recht op leven die interessant
zijn in het kader van deze scriptie. Het gaat om zaken waarbij levensbedreigingen jegens een
particulier werden geuit en de overheid hier niet voldoende tegen optrad. Eerwraak kan
soortgelijke gevallen opleveren. Deze uitspraken worden hieronder kort besproken.
99
Janis, Kay & Bradley 2008, p. 153.
Vande Lanotte & Haeks 2004, p. 53-54.
101
Het gaat hierbij om de zogenaamde horizontale werking van grondrechten.
102
Vande Lanotte & Haeks 2004, p. 50.
103
Artikel 93 Grondwet.
104
Vande Lanotte & Haeks 2004, p. 47.
100
24
Als eerste wordt ingegaan op de zaak Osman v. Verenigd Koninkrijk. Deze zaak uit 1998 betrof
een leraar, die geobsedeerd raakte door een jongetje uit zijn klas, Osman. De leraar had meerdere
malen bedreigingen geuit jegens Osman en zijn familie. De ouders van Osman hadden hierover
geklaagd tegen de school en de politie. Er waren serieuze aanwijzingen dat het jongetje niet veilig
was en dat de leraar hem iets zou aandoen. Meerdere incidenten vonden plaats voordat de leraar
het huis van Osman binnendrong met een pistool, waarbij hij de vader van Osman doodde en het
kind zelf zwaar verwondde. Hierna verwondde de leraar ook nog het schoolhoofd en doodde hij
diens zoon. Na de nationale rechtsmiddelen te hebben uitgeput, dienden Osman en zijn moeder een
klacht bij het EHRM in. De staat zou niet genoeg hebben gedaan om de levens van Osman en zijn
familie te beschermen, zoals verplicht is ex art. 2 EVRM. Ondanks duidelijke aanwijzingen dat de
leraar bedreigingen had geuit, had de politie te weinig ondernomen en - zo betoogden de eisers - de
bedreigingen niet serieus genoeg genomen. Dit zou in strijd zijn met de positieve verplichting van
art. 2 EVRM.105 Het EHRM stelde dat de verplichting van de staat verder gaat dan het enkel
opstellen van wetgeving om zo het recht op leven te beschermen. De staat heeft een verplichting
om in individuele gevallen beschermende maatregelen te treffen.106 Deze verplichting moet echter
redelijk zijn en geen buitensporige last op de schouders van de autoriteiten leggen. De staat moet
op de hoogte zijn van de bedreigingen en van de werkelijke ernst van deze uitingen. De klager
moet aantonen dat de staat niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht kon worden
om de klager te beschermen tegen een ernstige en onmiddellijke levensbedreiging. In het
onderhavige geval oordeelde het EHRM dat de eisers dit niet voldoende hadden aangetoond.107
De andere zaak die relevant is om hier te bespreken, is de uitspraak Opuz v. Turkije uit 2009. In
deze zaak ging het om huiselijk geweld. De eiseres was getrouwd met de zoon van de man van
haar moeder. Eiseres werd meerdere malen hardhandig fysiek mishandeld door haar man. Zij en
haar moeder hadden hier aangifte van gedaan. Vervolgens deed de man een poging om eiseres en
haar moeder aan te rijden met de auto. Hierop wilde eiseres scheiden van haar man. Dit leidde tot
verdere levensbedreigingen en uiteindelijk bracht de man de moeder van eiseres om. De man stelde
dat hij dit heeft gedaan om zijn eer te zuiveren.
105
EHRM 28 oktober 1998 nr. 23452/94, p. 106.
EHRM 28 oktober 1998 nr. 23452/94, p. 116.
107
EHRM 28 oktober 1998 nr. 23452/94, p. 121.
106
25
In de procedure voor het EHRM werd nagegaan of er sprake was van een 'honour crime'. 108 De
eiseres stelde namelijk dat dit het geval was. De Turkse autoriteiten hadden besloten om een
lagere straf op te leggen in verband met de eerschending. Omdat het om een eerkwestie ging, zou
de politie minder geneigd zijn om op te treden tegen de dader. Turkije stelde dat er geen sprake
was van een onmiddellijk gevaar voor het leven van eiseres en haar moeder. Uiteindelijk werd
door het EHRM gesteld dat de autoriteiten niet voldoende actie hadden ondernomen om het recht
op leven van de moeder van eiseres te beschermen. Er waren voldoende aanwijzingen dat de man
iets van plan was, maar de politie heeft afgewacht, terwijl ze bescherming had moeten bieden. Het
EHRM stelde verder dat het strafrechtelijk stelsel in Turkije niet genoeg afschrikt om dit soort
misdrijven te voorkomen. Mede hierdoor werd een schending van art. 2 EVRM vastgesteld.
Eiseres deed tevens een beroep op art. 14 jo 2 EVRM. Ze betoogde dat er sprake is van
discriminatie binnen het Turkse strafrechtelijk stelsel. Immers, wanneer eerwraak wordt gepleegd,
worden lichtere straffen opgelegd, zo stelde zij. Meestal worden vrouwen slachtoffer van eerwraak
en dit zou dus discriminerend zijn. Huiselijk geweld zou evenmin voldoende worden aangepakt.
Vrouwen zijn ondergeschikt aan de rest van de (mannelijke) familie, zo stelde eiseres. 109 Het
EHRM stelde dat het huiselijk geweld meestal tegen vrouwen plaatsvindt, waardoor het valt onder
discriminatie van vrouwen. Dit baseerde het EHRM op een uitspraak van het CEDAW.110 Het feit
dat Turkije geen bescherming biedt aan vrouwen tegen huiselijk geweld, schendt het recht tot
gelijke bescherming van en toegang tot de wet.111 Het EHRM stelde vervolgens vast dat aangiftes
van huiselijk geweld, gedaan door vrouwen, door de politie niet worden opgenomen en worden
afgedaan als een kwestie binnen de familiekring. Eerder onderzoek van het CEDAW toont aan dat
huiselijk geweld wordt getolereerd door de staat en dat het dit harder aangepakt zou moeten
worden.112 Hiermee werd volgens het EHRM aangetoond dat er sprake is van discriminatie.113 Een
schending van art. 14 jo. 2 en 3 EVRM werd aangenomen.
4.3 Bevindingen
In art. 2 EVRM is het recht op leven vastgelegd. Dit wordt gezien als een van de meest
fundamentele mensenrechten. Op het recht van leven zijn slechts in beperkte mate inbreuken
108
EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02, p. 105.
EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02, p. 178.
110
Committee on the Elimination of Discrimination Against Women.
111
EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02, p. 191.
112
EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02, p. 197.
113
EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02, p. 198.
109
26
toegestaan. Deze uitzonderingen worden genoemd in het artikel en worden zeer restrictief
uitgelegd. Naast de negatieve verplichting dat de overheid zich dient te onthouden van het
opzettelijk en onrechtmatig doden van een ieder die zich binnen de jurisdictie van de lidstaat
bevindt, bestaat er een positieve verplichting voor lidstaten van het EVRM. Deze verplichting
houdt in dat de staat actief het recht op leven dient te beschermen, hetzij door wetgeving, hetzij
door individuele beschermende maatregelen. Een burger kan via de nationale rechter klagen over
een schending, namelijk middels art. 93 GW. Mocht de burger het niet eens zijn met de beslissing
van de nationale rechter, dan kan hij zich tot het EHRM in Straatsburg richten. Het EHRM heeft
twee in dit verband interessante zaken behandeld: Osman v. Verenigd Koninkrijk en Opuz v.
Turkije. In beide uitspraken ging het om de positieve verplichting van de lidstaat onder art. 2
EVRM. In Osman wordt deze verplichting door het EHRM verder ingekleurd, door te stellen dat in
sommige gevallen individuele beschermende maatergelen noodzakelijk kunnen zijn om een ernstig
en onmiddellijk levensgevaar af te wenden. Deze verplichting dient redelijk te zijn en geen
buitensporige last op de schouders van de overheid plaatsen. In Opuz wordt gesproken over
huiselijk geweld en eerwraak. In deze zaak had de overheid steken laten vallen. Er waren
duidelijke aanwijzingen dat het recht op levengeschonden zou worden en de politie had te weinig
gedaan om dit te voorkomen. Tevens wordt in deze uitspraak door het EHRM op basis van het VN
Vrouwenverdrag gesteld dat eerwraak en huiselijk geweld vormen van discriminatie jegens
vrouwen zijn.
27
5. Wat voor bescherming biedt het VN Vrouwenverdrag aan vrouwen in Nederland in
gevallen van eerwraak?
Om alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te bannen is het Verdrag inzake de Uitbanning
van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen (hierna: het Verdrag) opgesteld. Met
discriminatie van vrouwen wordt bedoeld dat vrouwen niet op dezelfde wijze als mannen kunnen
genieten van hun mensenrechten en fundamentele vrijheden.114 Met dit Verdrag wordt ernaar
gestreefd om een volledige gelijkwaardigheid van man en vrouw te creëren. In dit hoofdstuk wordt
dit Verdrag besproken. Als eerste worden de bepalingen besproken die vrouwen bescherming
kunnen bieden tegen eerwraak. Vervolgens wordt ingegaan op de mogelijkheden voor vrouwen om
zich te beroepen op het Verdrag en hoe het CEDAW zich heeft uitgelaten over eerwraak en
vergelijkbare zaken.
5.1 Welke bepalingen bieden bescherming voor vrouwen die te maken krijgen met
eerwraak?
De belangrijkste artikelen uit het Verdrag voor vrouwen die te maken krijgen met eerwraak zijn de
artt. 2 en 5. Deze artikelen worden hieronder besproken. Allereerst is het echter van belang om wat
meer te weten te komen over het Verdrag als zodanig.
5.1.1 Het Verdrag inzake de Uitbanning van alle Vormen van Discriminatie van Vrouwen
Het Verdrag werd in 1980 opgesteld en is inmiddels door 99 landen ondertekend.115Het doel van
dit Verdrag is het uitbannen van alle vormen van discriminatie van vrouwen, op alle denkbare
terreinen. Dit betreft dus niet alleen het publieke terrein, zoals arbeid, maar zeker ook de privésfeer. De inbreuken die vrouwen ervaren op hun rechten, vinden juist vaak in huiselijke kring
plaats, zoals geweld binnen het gezin.116 Het Verdrag heeft drie doelen: voorkomen dat vrouwen
slachtoffer worden van directe of indirecte discriminatie in wetgeving of beleid, het verbeteren van
de positie van vrouwen en het uitbannen van de stereotypering van de seksen.117 Op 2 juli 1991
trad het Verdrag in werking voor Nederland. Voorafgaand aan de inwerkingtreding is een
114
Freeman, Chinkin & Rudolf 2012, p. 2.
http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-8&chapter=4&lang=en
116
Hes & Van Vleuten 1996, p. 37.
117
Holtmaat 2002, p. 13.
115
28
uitvoerige discussie over de gevolgen van de inwerkingtreding van het Verdrag gevoerd.118 De
voornaamste uitkomst van deze discussie was dat de uitvoering van de inhoudelijke bepalingen
van het Verdrag de taak is van de wetgever.119 Het CEDAW houdt toezicht op de uitvoering van
het Verdrag. Hiertoe dienden de lidstaten binnen één jaar na inwerkingtreding een rapportage in te
leveren. Vervolgens moet elke lidstaat elke vier jaar een rapportage indienen bij het CEDAW. In
deze rapportages dienen de lidstaten te laten zien welke maatregelen ze hebben getroffen ter
uitvoering van de bepalingen van het Verdrag.
5.1.2. Artikel 2 VN Vrouwenverdrag
Artikel 2 bevat de volgende bepaling:
'States Parties condemn discrimination against women in all its forms, agree to pursue by all
appropriate means and without delay a policy of eliminating discrimination against women and, to
this end, undertake:
(a) To embody the principle of the equality of men and women in their national constitutions or
other appropriate legislation if not yet incorporated therein and to ensure, through law and other
appropriate means, the practical realization of this principle;
(b) To adopt appropriate legislative and other measures, including sanctions where appropriate,
prohibiting all discrimination against women;
(c) To establish legal protection of the rights of women on an equal basis with men and to ensure
through competent national tribunals and other public institutions the effective protection of
women against any act of discrimination;
(d) To refrain from engaging in any act or practice of discrimination against women and to ensure
that public authorities and institutions shall act in conformity with this obligation;
(e) To take all appropriate measures to eliminate discrimination against women by any person,
organization or enterprise;
(f) To take all appropriate measures, including legislation, to modify or abolish existing laws,
regulations, customs and practices which constitute discrimination against women;
(g) To repeal all national penal provisions which constitute discrimination against women.'
118
119
De Wildt 1992, p. 263.
De Wildt 1992, p. 263.
29
Dit artikel legt de lidstaten de verplichting op wetgeving en andere maatregelen aan te nemen om
de discriminatie van vrouwen uit te bannen. Daarnaast moet de positie van vrouwen worden
verbeterd door beleid en moet de gelijkheid van man en vrouw worden bevorderd. De
stereotypering van de mannen- en vrouwenrollen dient hierbij aangepakt te worden, zowel op
overheidsniveau als tussen burgers onderling.120 Dit impliceert een horizontale werking van de
bepalingen.121 Het staat de lidstaten vrij om te bepalen hoe ze de bepalingen van het Verdrag
toepassen, zolang ze de doelen maar bereiken. De lidstaten bezitten hierin dus een grote mate van
vrijheid.122
Art 2 sub b en sub f zijn van belang voor het aanpakken van discriminatie van vrouwen in gevallen
van eerwraak. Art. 2 sub b geeft aan dat het niet alleen voldoende is om discriminatie terug te
dringen, maar dat er sancties moeten staan op schendingen van rechten van vrouwen.123 De
Nederlandse strafrechter heeft in meerdere uitspraken gesteld dat een mogelijke eerwraak de
vrouw belemmert haar leven op eigen wijze in te richten.124 Ze kan dan haar fundamentele
vrijheden niet uitoefenen. Volgens de definitie van eerwraak geformuleerd door het CEDAW is dit
een vorm van discriminatie die voortkomt in bepaalde culturen.125 Art. 2 sub f is bedoeld om
gewoonten die vrouwen discrimineren, uit te bannen. Bepaalde culturen en gewoonten weerhouden
vrouwen ervan om zich vrij te ontwikkelen.126 Bij eerwraak en eergerelateerd geweld is het
opvallend dat vrouwen die de eer mogelijk schenden kort worden gehouden door de familie, om zo
de eerschending te voorkomen. Dit kan betekenen dat een meisje niet meer naar school mag of
geen sociaal leven mag onderhouden.127 Het CEDAW stelt dat als de lidstaten geen actie
ondernemen om stereotypering uit te bannen, deze blijft bestaan en daarmee strijd ontstaat met het
Verdrag. Het CEDAW heeft verschillende maatregelen genoemd die kunnen bijdragen aan het
terugdringen van stereotypering; een voorbeeld hiervan is de strafbedreiging tegen dergelijke
praktijken.128
120
Byrnes 2012, p. 72.
Hes & Van Vleuten 1996, p. 86.
122
Byrnes 2012, p. 76.
123
Byrnes 2012, p. 83.
124
Vb Rb. Arnhem 11 november 2005, LJN AU5991 en Hof Den Haag 27 juli 2005, LJN AU0180.
125
Algemene aanbeveling nr. 19 van CEDAW (1992), “Violence Against Women”.
126
Byrnes 2012, p. 91.
127
Wegwijzer Eergerelateerd Geweld, p. 5.
128
Byrnes 2012, p. 91.
121
30
5.1.3. Artikel 5 VN Vrouwenverdrag
Artikel 5 bevat de volgende bepaling:
'States Parties shall take all appropriate measures:
(a) To modify the social and cultural patterns of conduct of men and women, with a view to
achieving the elimination of prejudices and customary and all other practices which are based on
the idea of the inferiority or the superiority of either of the sexes or on stereotyped roles for men
and women;
(b) To ensure that family education includes a proper understanding of maternity as a social
function and the recognition of the common responsibility of men and women in the upbringing
and development of their children, it being understood that the interest of the children is the
primordial consideration in all cases.'
Dit artikel heeft specifiek ten doel om de stereotypering van de geslachten tegen te gaan en de
rolpatronen bij het verdelen van de ouderlijke taken te doorbreken. Hiermee dient te worden
bewerkstelligd dat vrouwen vrijelijk deel kunnen uitmaken van de samenleving.129 Het artikel laat
echter niet zien hoe dit bereikt dient te worden. Duidelijk is wel dat er structureel gewerkt moet
worden aan het streven naar gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen.130 De stereotypering
van vrouwen en de traditionele verdeling van ouderlijke taken is tevens een vorm van
discriminatie, en wel een structurele, en komt vaak voort uit een bepaalde culturele achtergrond.
Het CEDAW stelt dat cultuur en religie discriminatie van vrouwen nooit rechtvaardigen.131 Op het
moment dat dit niet wordt aangepakt, zullen vrouwen zich niet los kunnen maken van hun families
en de vaste rolpatronen doorbreken om zo vrij te kunnen genieten van hun fundamentele
vrijheden.132
5.2
Welke mogelijkheden hebben vrouwen in Nederland om zich te beroepen op het
Verdrag?
Het Verdrag zelf bevat geen individueel of staten-klachtrecht. Dit werd in de literatuur als een
probleem ervaren, omdat daardoor geen rechtstreeks middel is voor de rechtssubjecten in nationale
129
Holtmaat 2012, p. 142.
Holtmaat 2012, p. 143.
131
Holtmaat 2012, p. 156.
132
Holtmaat 2012, p. 144.
130
31
jurisdicties om zelfstandig hun rechten te doen waarborgen.133 Tevens zou een klachtrecht kunnen
bijdragen aan de interpretatie van een artikel. Het CEDAW kan zich in dat geval immers uitlaten
over de 'exacte reikwijdte' van het Verdrag.134 Onder het Verdrag kan het CEDAW alleen een
interpretatie geven van het Verdrag zelf. Echter, dit betreft een algemene interpretatie, die niet
ingaat op individuele omstandigheden. Om meer mogelijkheden te bieden om zich het Verdrag te
beroepen, is er in oktober 1999 een Facultatief Protocol opgesteld.135 Met dit Protocol is er een
individueel klachtrecht voor de handhaving van het Verdrag gekomen.136 In de volgende paragraaf
wordt ingegaan op een aantal van de uitspraken, die het CEDAW heeft gedaan in individuele
gevallen.
5.3
In hoeverre heeft het VN Vrouwencomité zich uitgesproken over eerwraak of
vergelijkbare zaken?
Voor zover te lezen is op haar website, heeft het CEDAW nog niet veel individuele zaken
inhoudelijk behandeld.137 Twee van deze uitspraken gaan over huiselijk geweld en vertonen veel
gelijkenissen met eerwraakzaken. De eerste uitspraak is die in de zaak van Şahide Goekce tegen
Oostenrijk. Het slachtoffer werd meerdere malen mishandeld door haar man en met de dood
bedreigd. Uiteindelijk heeft hij haar doodgeschoten in hun appartement in het bijzijn van hun
minderjarige kinderen.138 De nabestaanden van Goekce hebben een klacht ingediend tegen de
Oostenrijkse staat. De overledene zou het slachtoffer zijn geworden van een schending door
Oostenrijk van de artt. 1, 2, 3 en 5 van het Verdrag. In de klacht werd gesteld dat Oostenrijk niet
voldoende heeft gedaan om het recht op leven van Goekce te beschermen. Tevens werd bezwaar
gemaakt tegen de manier waarop het onderzoek naar aanleiding van de mishandelingen was
verlopen. Vrouwen werden vaker slachtoffer van huiselijk geweld en hier werd niet op de juiste
wijze mee omgegaan door de politie. Aangiftes van huiselijk geweld werden niet serieus genomen
en afgedaan als een kleine overtreding. Het CEDAW stelde dat Oostenrijk weliswaar maatregelen
had genomen om slachtoffers van huiselijk geweld bij te staan,139 echter, in dit specifieke geval
had de politie voldoende aanwijzingen dat haar man Goekce wilde ombrengen en heeft zij toch
onvoldoende actie ondernomen naar aanleiding van deze aanwijzingen. Zelfs vlak voordat Goekce
133
Holtmaat 2012, p. 15
Hes & Van Vleuten 1996, p. 27.
135
Nederland heeft het Facultatief Protocol ondertekend op 10 december 1999 en geratificeerd op 22 mei 2002
136
Holtmaat 2002, p. 15.
137
Het lijkt om tien uitspraken te gaan, zie: http://www.un.org/womenwatch/daw/cedaw/protocol/dec-views.htm
138
CEDAW 6 augustus 2007, nr. 5/2005, p. 4.
139
CEDAW 6 augustus 2007, nr. 5/2005, p. 21.
134
32
werd neergeschoten, had ze nog contact opgenomen met de politie, maar er werd niets
ondernomen. Er werd een schending van art. 2 sub a, c tot en met f vastgesteld door het CEDAW.
In de tweede uitspraak gaat het om de zaak van Fatma Yildirim tegen Oostenrijk, een vergelijkbare
zaak over huiselijk geweld. Met het argument dat de politie te weinig had ondernomen tegen dit
geweld, werd door de nabestaanden een klacht ingediend bij het CEDAW. Een schending onder
dezelfde Verdragsbepalingen werd vastgesteld. De lidstaat was op de hoogte geweest van de
bedreiging tegen het leven van Yildirim en had hiertegen meer actie moeten ondernemen.140
5.4 Bevindingen
Het VN Vrouwenverdrag is opgesteld om alle vormen van discriminatie van vrouwen uit te
bannen. De drie doelen van het Verdrag zijn: het voorkomen dat vrouwen slachtoffer worden van
directe of indirecte discriminatie in wetgeving of beleid, het verbeteren van de positie van vrouwen
en het uitbannen van de stereotypering van de seksen. De artt. 2 en 5 van dit Verdrag zijn
toepasselijk op eerwraak. In art. 2 worden de lidstaten van het Verdrag verplicht om wetgeving en
andere maatregelen op te stellen ter uitbanning van discriminatie van vrouwen. De lidstaten
hebben een grote vrijheid om te bepalen hoe zij aan deze verplichting voldoen. Art. 2 sub b stelt
dat er sancties moeten staan op schendingen van rechten van vrouwen. Art. 2 sub f behelst het
streven naar het uitbannen van culturele gewoonten die vrouwen discrimineren. Art. 5 ziet
specifiek op het veranderen van de stereotypering van de geslachten. Gesteld wordt door het
CEDAW dat cultuur en religie in geen enkel geval discriminatie van vrouwen rechtvaardigen.
Het VN Vrouwenverdrag heeft geen individueel of staten-klachtrecht. Met het Facultatief Protocol
van 1999 is er een individueel klachtrecht gekomen. Dit klachtrecht wordt echter weinig gebruikt.
Twee van de tien gevonden zaken zijn gerelateerd aan eerwraak. In beide uitspraken wordt het
recht op leven genoemd en gesteld wordt dat de lidstaat niet genoeg doet om zijn burgers te
beschermen. Tevens wordt gesteld in de uitspraken dat huiselijk geweld nog altijd een groot
probleem is dat serieus aangepakt moet worden door de lidstaten.
140
CEDAW 6 augustus 2007, nr. 6/2005.
33
6.
Analyse van de bevindingen uit voorgaande hoofdstukken
Nu de kaders geschetst zijn, moeten de uitkomsten van de eerdere hoofdstukken worden bezien in
het licht van de probleemstelling. Het doel van de scriptie is te onderzoeken of de Nederlandse
staat internationaalrechtelijk verplicht is om een moord met eerwraak-motief zwaarder te
bestraffen dan een moord zonder dit motief. Hierbij staan het recht op leven van art. 2 EVRM en
de bepalingen uit het VN Vrouwenverdrag centraal. Beide verdragen en hun bepalingen leggen
verplichtingen op aan de lidstaten. Van belang is om te weten in hoeverre de bepalingen van
toepassing zijn op eerwraak en of ze tot oplegging van zwaardere straffen bij eerwraak kunnen
verplichten. Ingeval deze verplichting bestaat, hoe kan de strafrechter dit inbouwen in de huidige
methode van straftoemeting?
Als eerste is het begrip eerwraak besproken. Eerwraak wordt gedefinieerd als 'een uit het
gewoonterecht voortvloeiende recht en plicht om de familie-eer te zuiveren door moord op de
schender'.141 Na een schending van de familie-eer dient de familie op te treden om haar plek in de
gemeenschap veilig te stellen. Zodra binnen de gemeenschap over een individu wordt of kan
worden gepraat, wordt de eer van de hele familie aangetast. Dit kan het geval zijn na bijvoorbeeld
verkrachting, schaking, voorhuwelijkse of buitenechtelijke gemeenschap. Eerwraak is een
verschijnsel dat zijn oorsprong vindt in nauw samenlevende gemeenschappen, waar men niet kan
vertrouwen op een sterk centraal gezag. Wanneer zich een probleem voordoet, dient het slachtoffer
of de nabestaande zelf op te treden tegen de dader. Eerwraak, een vorm van eigenrichting, komt in
diverse culturen nog steeds voor, zoals bijvoorbeeld de Turkse. Door arbeidsmigratie is er een
grote Turkse gemeenschap in Nederland ontstaan. Hierdoor is het fenomeen eerwraak ook naar ons
land overgewaaid.
Een andere vraag die hierboven genoemd werd, is in hoeverre de rechter rekening kan houden met
een eerwraakmotief van de verdachte. Hierbij kan worden gedacht aan de straftoemeting en aan
een beroep op psychische overmacht.
In beginsel heeft de Nederlandse strafrechter een grote vrijheid om de strafmaat te bepalen. De
rechter stelt deze vast aan de hand van de afzonderlijke feiten en omstandigheden. Hoewel de
vrijheid van de rechter groot is, is zij niet onbeperkt. Enerzijds zijn hier toch ook beperkingen op
141
Ferwerda & Van Leiden 2005, p. 15.
34
aangebracht door wetgeving, anderzijds dient de rechter zijn beslissing in het vonnis te motiveren.
De rechter kan bij de straftoemeting rekening houden met de culturele achtergrond van de
verdachte. Hierbij kan hij onder andere letten op de aangepastheid van de verdachte in
Nederland.142 Het is echter onduidelijk in hoeverre de Nederlandse strafrechter dat op dit moment
doet. De strafmotivering is summier en wordt afgedaan met standaardformuleringen. Op basis van
het verrichte jurisprudentie-onderzoek is lastig vast te stellen in hoeverre een eerwraak-motief een
strafverhogend of juist strafverminderend effect heeft. De rechter stelt in de Veghelse zaak dat in
zijn algemeenheid niet gesteld kan worden ten aanzien van de vraag hoe de culturele achtergrond
van de verdachte wordt meegewogen in de bepaling van strafmaat. Dit moet per individueel geval
worden bekeken.143
Wanneer een beroep op psychische overmacht wordt gedaan in eerwraakzaken, voert de verdachte
aan dat hij een dusdanige druk vanuit de familie-eer voelde dat redelijkerwijs niet van hem kan
worden gevergd dat hij anders had gehandeld. Een dergelijk verweer is door de Nederlandse
strafrechter nog nooit gehonoreerd. De strafrechter stelt in bijna alle zaken waarin het beroep op
psychische overmacht wordt afgewezen, dat de verdachte anders had kunnen handelen en voor een
minder gewelddadige oplossing had kunnen kiezen. Het Hof Amsterdam heeft in een zaak gesteld
dat de verdachte 'een totale minachting voor het menselijke leven heeft tentoongesteld'.144 De
strafrechter kan wel rekening houden met de druk die de verdachte heeft gevoeld. Hoewel de
rechter in sommige zaken aangeeft dat de druk een lagere straf oplevert145, wordt de weging van de
ervaren druk meestal in het midden gelaten.146 Zelfs wanneer de ervaren druk tot strafvermindering
leidt, wordt dit enkel benoemd, maar verder niet uitgewerkt. In hoeverre de rechter de druk laat
meewegen, blijft onduidelijk.
Welke internationale verdragsbepalingen zouden de Nederlandse staat mogelijk kunnen
verplichten om hogere straffen op te leggen bij delicten met een eerwraak-motief? Als eerste werd
art. 2 EVRM besproken. In dit artikel is het recht op leven opgenomen. Slechts in uiterst beperkte
gevallen is een inbreuk op het recht op leven toegestaan. In beginsel dient de staat zich te
onthouden van het opzettelijk en onrechtmatig doden van een ieder die zich binnen de jurisdictie
142
Ten Voorde 2004, p. 131.
Rb. Den Bosch 13 februari 2001, LJN AA9954.
144
Hof Amsterdam 12 oktober 2004, LJN AE7615.
145
vb. Rb. Den Bosch 13 februari 2001, LJN AA9954.
146
vb. Hof Leeuwarden 22 januari 2002, LJN AD8362.
143
35
van de staat bevindt. Naast deze negatieve verplichting bestaat tevens een positieve verplichting
voor de staten die partij zijn bij het EVRM. De positieve verplichting verlangt een actieve houding
van de Verdragspartij. Dit betekent onder andere dat de staat effectieve wetgeving dient op te
stellen om het recht op leven te beschermen. De margin of appreciation biedt in beginsel
Verdragspartijen de mogelijkheid om zelf te bepalen hoe ze invulling geven aan de gestelde
verplichtingen. Hiermee wordt ruimte gegeven aan de lidstaten om rekening te houden met de
omstandigheden in eigen staat bij het opstellen van wetgeving om te voldoen aan de gestelde
verplichtingen.147 De exacte reikwijdte van de margin is contextafhankelijk en zal per geval door
het EHRM duidelijk gedefinieerd moeten worden.148 In Gorovenky and Bugara v. Ukraine stelt
het EHRM dat de keuze voor de wijze waarop voldaan wordt aan de positieve verplichtingen van
art. 2 EVRM, binnen de margin of appreciation valt.149 In Kolyadenko and others v. Russia wordt
tevens benadrukt dat wanneer wetgeving geen uitkomst kan bieden, aan de positieve verplichting
met andere middelen kan worden voldaan.150151
In individuele gevallen kan de staat gehouden zijn om maatregelen ter bescherming van burgers te
treffen. Hiervan is sprake wanneer er duidelijk aanwijzingen zijn dat het recht op leven
geschonden kan gaan worden en maatregelen noodzakelijk zijn om een ernstig en onmiddellijk
levensgevaar af te wenden. Deze verplichting wordt nogmaals onderschreven door het EHRM in
Osman v. Verenigd Koninkrijk en Opuz v. Turkije. In de Opuz-zaak wordt tevens door het EHRM
gesteld dat eerwraak en huiselijk geweld vormen van discriminatie van vrouwen zijn. In deze
redenering baseert het EHRM zich op uitspraken van het CEDAW.152
In het VN Vrouwenverdrag staan bepalingen opgenomen die ten doel hebben om alle vormen van
discriminatie van vrouwen uit te bannen. Voornamelijk de artt. 2 en 5 zijn relevant voor de
bestrijding van eerwraak. In deze twee artikelen wordt de lidstaten de verplichting opgelegd om
wetgeving op te stellen ter uitbanning van discriminatie van vrouwen, en specifiek sancties op te
leggen bij schendingen van rechten van vrouwen. In Nederland is moord reeds strafbaar gesteld.
Door hogere straffen op te leggen, kan de lidstaat een extra signaal afgeven. Hiermee zou voldaan
kunnen worden aan de verplichtingen uit het VN Vrouwenverdrag. Hiernaast moeten de culturele
gewoonten die vrouwen discrimineren worden aangepakt en dient een eind te komen aan de
147
Vande Lanotte & Haeck 2005, p 213.
http://www.coe.int/t/dghl/cooperation/lisbonnetwork/themis/echr/paper2_en.asp#P67_898
149
EHRM 12 januari 2012, nr. 36146/05, 42418/05 (Goronvenky and Bugara/Ukraine).
150
EHRM 28 februari 2012, nr. 17423/05, 20534/05, 20678/05, 23262/05, 24283/05, 35673/05 (Kolyadenko and
others/Russia).
151
Hoe de positieve verplichting met andere middelen kan worden ingevuld, wordt verderop uitgelegd.
152
Algemene aanbeveling nr. 19 van CEDAW (1992), “Violence Against Women”.
148
36
stereotypering van de geslachten. Het CEDAW heeft in het kader van klachten die zijn ingediend
onder het klachtrecht zoals neergelegd in het Facultatief Protocol van 1999 in twee uitspraken
gesteld dat huiselijke geweld nog altijd een groot probleem is dat de aandacht van de lidstaten
verdient. Tevens dient het recht op leven actief te worden beschermd.153
Dit alles besproken hebbende, moet bezien worden of de genoemde internationale bepalingen tot
hogere straffen bij zaken met eerwraak-motief kunnen verplichten. Eerwraak is een schending van
het recht op leven. Menigmaal is eerwraak te kwalificeren als moord; vaak zijn er aan de
gepleegde feiten familiebijeenkomsten vooraf gegaan en worden de feiten grondig voorbereid.
Eerwraak is tevens te kwalificeren als discriminatie van vrouwen. Door de dreigingen die vaak
worden geuit voordat de eerwraak wordt gepleegd, ziet het vrouwelijke slachtoffer zich
gedwongen haar levenswijze aan te passen. Ze zal niet meer in staat zijn om haar leven in te
richten zoals zij dat zelf wil. De Nederlandse strafrechter benadrukt meerdere malen dat dit het
geval is wanneer eerwraak wordt gepleegd.154 Mocht een eerschending dreigen, dan worden er
restricties aan de vrouw opgelegd en kan het de vrouw zelfs door haar familie verboden worden
om naar buiten te gaan uit angst voor een mogelijke eerschending. De culturele achtergrond en de
traditionele verdeling van de rollen van man en vrouw bieden een basis voor de toepasbaarheid van
het VN Vrouwenverdrag op eerwraakzaken. Zowel art. 2 EVRM als het VN Vrouwenverdrag
leggen verplichtingen aan de lidstaten op om eerwraak aan te pakken.
De vraag is hoe Nederland dient te voldoen aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen. Art 2.
EVRM stelt dat het recht op leven dient te worden beschermd door middel van de wet. Het VN
Vrouwenverdrag zet in art. 2 uiteen dat de lidstaten wetgeving dienen te maken en andere
maatregelen dienen te treffen om discriminatie van vrouwen uit te bannen. Wetgeving lijkt de
geijkte manier om de verplichtingen na te komen. Uit de literatuur en de jurisprudentie blijkt
echter nauwelijks hoe het probleem van eerwraak het beste aangepakt kan worden. In het kader
van deze scriptie wordt de discussie beperkt tot het strafrecht.155 Hoe Nederland met behulp van
wetgeving op het gebied van strafrecht kan voldoen aan de gestelde internationaalrechtelijke
verplichtingen, is een volgende vraag. De Nederlandse staat heeft de vrijheid om zelf te bepalen op
153
CEDAW 6 augustus 2007, nr. 5/2005, p. 19.
Zie bijvoorbeeld: Hof Den Haag 27 juli 2005, LJN AU0180 of Rb. Arnhem 11 november 2005, LJN AU5991.
155
Ondanks deze beperking worden aan het eind van dit hoofdstuk een aantal opmerkingen geplaatst met betrekking
tot maatregelen buiten het strafrecht.
154
37
welke wijze tegemoet gekomen kan worden aan deze verplichtingen als gevolg van de margin of
appreciation. Een goede mogelijkheid zou zijn om zwaardere strafbedreiging te stellen bij moord
of doodslag met een eerwraak-motief. Dit is echter minder gemakkelijk dan het lijkt. Ten aanzien
van het delict moord is het juridisch gezien niet mogelijk een strafverzwarende omstandigheid aan
te nemen. Op moord staat immers reeds de maximale gevangenisstraf. In Kamerstukken 29 614
geeft de Tweede Kamer er de voorkeur aan dat het al dan niet opleggen van hogere straffen bij
eerwraak aan de rechter wordt overgelaten.156
Zoals eerder besproken heeft de rechter een grote vrijheid om de hoogte van de straf te bepalen.
Hij is hierin enigszins beperkt door de wetgever, maar hij dient zelfstandig naar alle feiten en
omstandigheden van het individuele geval te kijken. Op deze manier heeft de rechter de vrijheid
om het motief in het geval van eerwraak mee te laten wegen bij de straftoemeting. Van hogere
straffen opleggen kan een generaal preventieve werking uitgaan.157 Hogere straffen benadrukken
tevens het vergeldingsdoel van het strafrecht. Daarnaast is het van belang dat de Nederlandse staat
(en in het verlengde daarvan de Nederlandse strafrechter) een duidelijk signaal afgeeft dat
eerwraak in Nederland niet wordt getolereerd.
Indien het aan de rechter wordt overgelaten om te oordelen of in het kader van eerwraak een
hogere straf op zijn plaats is, dient er evengoed beleid te komen. Dit in verband met consistentie
van strafoplegging binnen de rechterlijke macht.158 Alle rechters dienen immers gelijke gevallen
gelijk te behandelen en ongelijke gevallen ongelijk naar mate van hun ongelijkheid, zo ook bij
eerwraak. Om de rechtspraak consistenter te maken is er een databank gemaakt. Hierin staan
factoren opgenomen die een rol hebben gespeeld bij de straftoemeting. Op basis hiervan kunnen
rechters nagaan hoe hun collega's in het verleden hebben besloten en hierbij aansluiten.159 Een
ander voorbeeld vormen de oriëntatiepunten die zijn opgesteld voor strafrechters. Daarin worden
indicaties gegeven van de hoogte van de op te leggen straf. Eerwraak zou als factor en
oriëntatiepunt opgenomen kunnen worden.
Uiteindelijk dient voldaan te worden aan de internationaalrechtelijke verplichtingen en dient
hiermee het aantal eerwraak-gevallen teruggedrongen te worden. Om de doeleinden van het
156
Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2, p. 20.
Generale preventie bij hogere straffen staat ter discussie. Het voert echter te ver om dat in deze scriptie te
bespreken; ik verwijs hiervoor naar de literatuur over generale preventie en hogere straffen.
158
Kelk 2010, p. 485.
159
Kelk 2010, p. 485.
157
38
strafrecht meer kracht bij te zetten, zou de motiveringsplicht uitgebreid moeten worden. Zoals
eerder opgemerkt, doen veel rechters momenteel vonnissen af met een standaardformulering. 160
Hierdoor wordt niet duidelijk waarom de rechter een bepaalde straf oplegt en in hoeverre rekening
wordt gehouden met het eerwraak-motief. Het nut van zwaarder straffen in zaken met een
eerwraak-motief valt hiermee weg. Ik ben van mening dat de Nederlandse staat op grond van art. 2
EVRM en het VN Vrouwenverdrag verplicht is om eerwraak serieuzer aan te pakken op
strafrechtelijk gebied en dat het zwaarder straffen een goede invulling van deze verplichtingen zou
zijn. Hierbij is van groot belang dat de strafrechter duidelijk motiveert waarom hij een bepaalde
straf oplegt en hoe hij het culturele motief van de verdachte meeweegt bij de straftoemeting.
Echter, ik ben van mening dat eerwraak tevens op andere manieren dient te worden aangepakt. Het
is van belang dat er verder wordt gekeken dan alleen naar de dader. Menigmaal speelt de familie
op de achtergrond een grote rol bij het plannen van het delict. Van Eck beschrijft in haar
proefschrift hoe afgesproken wordt dat de dader alle schuld op zich zal nemen. Dit is bedoeld om
zoveel mogelijk schade te voorkomen. Het familieberaad wordt geheim gehouden, zodat de familie
verder niet vervolgd kan worden.161 Tevens kan een minderjarig familielid naar voren worden
geschoven om de moord te plegen. Het idee daarachter is dat de minderjarige een minder hoge
straf opgelegd zal krijgen en de kostwinner wordt vrijgesteld van vervolging.162 Door
medeplichtigen, veelal de familie, ook te vervolgen, zal hopelijk nog meer het besef doordringen
dat eerwraak geen oplossing biedt voor een eerschending.
160
Corstens 2008, p. 738.
Van Eck 2001, p. 102.
162
Van der Zee 2006, p. 121 en Ermers 2007, p. 137.
161
39
7. Conclusie
In deze scriptie stond de volgende probleemstelling centraal:
Nopen de verplichtingen voortvloeiend uit het VN Vrouwenverdrag en artikel 2 EVRM de
Nederlandse staat om hogere straffen op te leggen bij strafzaken met eerwraak-motief en zo ja, op
welke wijze is dit vorm te geven?
De Nederlandse staat heeft internationaalrechtelijke verplichtingen voortvloeiend uit het VN
Vrouwenverdrag en art. 2 EVRM. Deze verplichtingen houden bescherming van het recht op leven
en het uitbannen van discriminatie van vrouwen in. Eerwraak valt binnen de reikwijdte van deze
verplichtingen. De verdragen geven echter weinig richtlijnen hoe aan deze verplichtingen voldaan
dient te worden. De margin of appreciation die het EHRM biedt voor Verdragspartijen, geeft
Nederland de mogelijkheid om zelf te bepalen op welke wijze voldaan wordt aan de positieve
verplichting van art. 2 EVRM.163 Het VN Vrouwenverdrag legt de verplichting op om door middel
van wetgeving en andere maatregelen discriminatie van vrouwen uit te bannen. Ik ben van mening
dat hogere straffen opleggen bij eerwraakzaken een goed begin is om eerwraak in Nederland aan te
pakken en hiermee te voldoen aan de gestelde internationaalrechtelijk verplichtingen. Uit mijn
onderzoek blijkt echter dat het hoger straffen bij strafzaken met een eerwraak-motief niet door
middel van wetgeving kan worden gerealiseerd. Dit kan het beste overgelaten worden aan de
Nederlandse strafrechter; deze heeft immers een grote vrijheid bij de straftoemeting en kan het
eerwraak-motief laten meewegen bij het vaststellen van de hoogte van de straf. Voor een
consistente straftoemeting kunnen oriëntatiepunten worden opgesteld en kunnen de factoren die
bijdragen aan het opleggen van een hogere straf worden opgenomen in de voorgenoemde
databank. Het is echter uiteindelijk aan het EHRM om te bepalen of hiermee de Nederlandse staat
voldoet aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen.
163
EHRM 12 januari 2012, nr. 36146/05, 42418/05 (Goronvenky and Bugara/Ukraine).
40
Literatuurlijst
Literatuur
 A. Byrnes, Article 2, 71-99, in Freeman, Chinkin, Rudolf (eds), CEDAW Commentary,
Oxford: Unversity Press, 2012
 G.J.M. Corstens, Het Nederlandse strafprocesrecht, Deventer: Kluwer, 2008
 C. van Eck, Door bloed gezuiverd: eerwraak bij Turken in Nederland, Academisch
proefschrift, 2001.
 R. Ermers, Eer en eerwraak: definitie en analyse, Amsterdam: Bulaaq, 2007
 H.B. Ferwerda en I. van Leiden, Eerwraak of eergerelateerd geweld? Naar een
werkdefinitie, WODC, 2005
 M.A. Freeman, C. Chinkin en B. Rudolf (ed.), The UN Convention on the Elimination of
all forms of Discrimination against Women, Oxford: University Press, 2012
 J. Gerards, EVRM, algemene beginselen, Den Haag: SDU Uitgevers, 2011
 J.C. Hes en C.E. Van Vleuten, Het Vrouwenverdrag in de Nederlandse rechtsorde, VUGA:
Den Haag, 1996
 R. Holmaat, Article 5, p. 141-167, in Freeman, Chinkin, Rudolf (eds.), CEDAW
Commentary, Oxford: University Press, 2012.
 R. Holtmaat (red.), Een verdrag voor alle vrouwen, E-Quality: Den Haag, 2002
 M.W. Janis, R.S. Kay en A.W. Bradley, European Human Rights Law: text and materials¸
Oxford: University Press, 2008
 J. Janssen, Je eer of je leven?, Stapel & De Koning, 2008
 C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer, 2010
 J. vande Lanotte en Y. Haeks (red.), Handboek EVRM, Deel 1 Algemene Beginselen,
Antwerpen – Oxford: Intersentia, 2005
 J. vande Lanotte en Y. Haeks (red.), Handboek EVRM, Deel 2 Artikelgewijze commentaar,
Antwerpen – Oxford: Intersentia, 2004
 A. Mowbray, Cases, Materials, and commentary on the European Convention on Human
Rights, Oxford: University Press, 2007.
 G.K. Schoep, Straftoemetingsrecht en strafvorming, Den Haag: Kluwer, 2008
 P.M. Schuyt, Verantwoorde straftoemeting, Deventer: Kluwer, 2009
41
 M. Siesling en J.M. ter Voorde, Eerwraak in het Nederlandse strafrechtelijke beleid: een
paradox van goede bedoelingen, Panopticon, nr. 3, 2008, p. 7-28
 M. Siesling en J. ten Voorde, Verdediging in culturele strafzaken, Den Haag: SDU
Uitgevers, 2009
 S.A.M. Stolwijk, Een inleiding in het strafrecht in 13 hoofdstukken, Deventer: Kluwer,
2007
 Tekst en Commentaar Strafrecht, Commentaar bij art. 9 Sr
 Tekst en Commentaar Strafrecht, Commentaar bij art. 40 Sr
 J.M. ter Voorde, Eerwraak in het Nederlandse strafrecht, (lezing SSR studiedag
‘Eergerelateerd geweld’), 14 mei 2008
 J. ten Voorde, Het zwaarder straffen bij culturele delicten. Feit of fictie?, in: Proces, nr. 3,
2004, p. 124-133
 Wegwijzer Eergerelateerd geweld, 2006
 P. Wieringa, Ook in Nederland eist 'eer' vele doden, Pers 14 september 2010
 J. de Wildt, Het internationale Verdrag inzake de Uitbanning van alle vormen van
Discriminatie van Vrouwen, Ars Aequi 1992-5, p. 259-266
 H. D. Wolswijk, De Nederlandse strafrechter en culturele delicten,2010,
http://irs.ub.rug.nl/ppn/32707325X
 R. van der Zee, Eerwraak in Nederland, Antwerpen: Houtekiet, 2006
Jurisprudentie
 EHRM 28 oktober 1998 nr. 23452/94 (Osman v. United Kingdom)
 EHRM 9 juni 2009 nr. 33401/02 (Opuz v. Turkey)
 EHRM 12 januari 2012, nr. 36146/05, 42418/05 (Goronvenky and Bugara/Ukraine)
 EHRM 28 februari 2012, nr. 17423/05, 20534/05, 20678/05, 23262/05, 24283/05,
35673/05 (Kolyadenko and others/Russia)
 CEDAW 6 augustus 2007, nr. 6/2005 (Fatma Yildirim)
 CEDAW 6 augustus 2007, nr. 5/2005 (Şahide Goekce)
 Hoge Raad, 1 februari 1977, LJN AB6974
 Hoge Raad, 15 april 1986, LJN AC4108
 Hof Amsterdam, 12 oktober 2004, LJN AE7615
 Hof Arnhem, 5 september 2002, LJN AE7334
42
 Hof Den Bosch, 10 december 2010, LJN BO6875
 Hof Den Haag, 21 april 2000, LJN AD9578
 Hof Den Haag, 27 juli 2005, LJN AU0180
 Hof Leeuwarden, 22 januari 2002, LJN AD8362
 Rb. Arnhem, 11 november 2005, LJN AU5591
 Rb. Den Bosch, 31 mei 2000, LJN AA6029
 Rb. Den Bosch, 13 februari 2001, LJN AA9954
 Rb. Den Haag, 2 oktober 2001, LJN AD3929
 Rb. Den Haag, 5 oktober 2001, LJN AD4064
 Rb. Den Haag, 28 november 2001, LJN AD6285
 Rb. Den Haag, 25 februari 2002, LJN AD9565
 Rb. Den Haag, 25 februari 2002, LJN AD9567
 Rb. Dordrecht, 12 januari 1979, LJN AC2293
 Rb. Dordrecht, 30 december 1999, LJN AA4019
 Rb. Dordrecht, 21 oktober 2003, LJN AM2493
 Rb. Dordrecht, 30 juni 2004, LJN AP1791
 Rb. Dordrecht, 12 november 2007, LJN BB7574
 Rb. Dordrecht, 27 oktober 2009, LJN BK1303
 Rb. Haarlem, 9 mei 2001, LJN AB1503
 Rb. Leeuwarden, 3 mei 2005, LJN AT4973
 Rb. Middelburg, 15 oktober 2003, LJN AL9045
Regelgeving en parlementaire stukken
 Algemene aanbeveling nr. 19 van CEDAW (1992), “Violence Against Women”

Kamerstukken II 2003/04, 29 614, nr. 2
Internet
 http://www.coe.int/t/dghl/cooperation/lisbonnetwork/themis/echr/paper2_en.asp#P67_898
 http://www.rijnmond.nl/nieuws/28-03-2012/forse-straffen-geeist-voor-eerwraak.
 http://www.rijnmond.nl/nieuws/18-06-2012/moord-delfshaven-mogelijk-eerwraak.
 http://www.rtl.nl/components/actueel/rtlnieuws/2012/05_mei/16/buitenland/duitse-broers-en-zussen-naar-celna-eerwraak.xml
 http://www.spitsnieuws.nl/archives/crime/2012/08/moord-was-geen-eerwraak
43
 http://treaties.un.org/Pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-8&chapter=4&lang=en
 http://www.un.org/womenwatch/daw/cedaw/protocol/dec-views.htm
44
Download