“Vrouwen en wetenschap” Vrouwen mobiliseren om het wetenschappelijk onderzoek in Europa te verrijken Inhoudsopgave SAMENVATTING…………………………………………………………………………….3 INLEIDING…………………………………………………………………………………....4 1. ALGEMENE CONTEXT…………………………………………………………………5 1.1 Het beleid van de Europese Unie inzake gelijke kansen ……………………………..5 1.1.1. Het Verdrag………………………………………………………………….5 1.1.2. Integratie van gelijke kansen in andere beleidsonderdelen………………….5 1.2. De situatie in de lidstaten……………………………………………………………..5 2. 1.2.1. Overzicht van de situatie van vrouwen in onderzoek……………………….5 1.2.2. In de lidstaten uitgevoerde beleidsmaatregelen……………………………..7 1.2.3. De aanpak in Noord-Amerika……………………………………………….8 DE ACTIE VAN DE COMMISSIE………………………………………………………9 2.1. Discussie en uitwisseling van ervaringen: een groep mannelijke en vrouwelijke deskundigen, een groep nationale functionarissen en een netwerk van vrouwelijke wetenschappers……………………………………………………………………….9 2.2. Een samenhangende aanpak binnen het Vijfde kaderprogramma…………………..10 2.2.1. Onderzoek door vrouwen…………………………………………………..11 2.2.2. Onderzoek voor vrouwen…………………………………………………..13 2.2.3. Onderzoek over vrouwen…………………………………………………..14 2.3. Een coördinatiestructuur voor het opzetten van het "gender and science watch system" binnen het Vijfde kaderprogramma………………………………………...14 CONCLUSIE………………………………………………………………………………....16 Bijlagen: 1. Maatregelen in de lidstaten………………………………………………...17 2. Verdeling van mannen en vrouwen over de studierichtingen……………...55 2 SAMENVATTING De Europese Unie heeft vanuit haar dienende functie tegenover de Europese burgers de taak, overeenkomstig haar algemene beginselen, doelstellingen te bepalen met betrekking tot gelijke kansen voor mannen en vrouwen op onderzoeksgebied. Aangezien vrouwen thans ondervertegenwoordigd zijn, wordt ernaar gestreefd de deelneming van vrouwen aan Europees onderzoek te bevorderen. Dit vereist zowel op Europees niveau als van de zijde van de lidstaten de nodige inspanningen. Met het oog hierop zal de Commissie de discussie en de uitwisseling van ervaringen tussen lidstaten aanmoedigen. Via haar voorlichtingsbeleid zal de Commissie er tevens op toezien dat vrouwen goed worden geïnformeerd over haar programma's en maatregelen om hun deelname aan het wetenschappelijk onderzoek te vergroten. De Commissie zal aanzienlijke inspanningen leveren om de deelname van vrouwen aan communautaire onderzoeksprogramma's te vergroten; voor de Marie Curie-beurzen, adviesorganen en beoordelingspanels wordt gemiddeld voor het hele Vijfde kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling gestreefd naar een percentage vrouwen van minimaal 40%. Binnen de diensten van de Commissie zijn een afdeling en een werkgroep voor "vrouwen en wetenschap" ingesteld, belast met het coördineren van de maatregelen om vrouwen in het Europees onderzoek te stimuleren. 3 INLEIDING In de meeste sectoren van het economische, sociale en politieke leven neemt het aantal vrouwen toe en hun rol daarin is zich aan het ontwikkelen. Met name op het gebied van wetenschappelijk1 onderzoek en technologische ontwikkeling zijn zij echter nog altijd ondervertegenwoordigd. Vanuit het oogpunt van gelijke kansen voor vrouwen en mannen – een democratisch vereiste en een politieke prioriteit van de Unie – is dit een situatie waarin verandering moet worden gebracht. Het zou bovendien ook nadelig zijn om voorbij te gaan aan het feit dat een grotere inbreng van vrouwen in het wetenschappelijk onderzoek een verrijking betekent. Dit geldt niet alleen voor de methoden, maar ook voor de thema's en de doelstellingen van de onderzoeksinspanningen. In de lidstaten en in de wetenschappelijke gemeenschap wordt men zich hiervan steeds sterker bewust. Het Europees Parlement heeft grote politieke belangstelling getoond voor het bevorderen van de deelname van vrouwen aan wetenschappelijk onderzoek. Tijdens de conferentie "Vrouwen en wetenschap" die op 28 en 29 april 1998 door de Commissie en het Europees Parlement gezamenlijk werd georganiseerd, hebben wetenschappers en politieke beslissers duidelijk te kennen gegeven dat de inspanningen om de deelname van vrouwen aan het wetenschappelijk onderzoek in Europa te vergroten, moeten worden geïntensiveerd. De ondervertegenwoordiging van vrouwen op onderzoeksgebied is toe te schrijven aan tal van sterk uiteenlopende factoren. Een beter evenwicht tussen mannen en vrouwen in een verrijkt wetenschappelijk onderzoek kan slechts worden bereikt door langetermijnmaatregelen, waarbij alle partijen worden betrokken. Dit vraagt om een systematische, geleidelijke aanpak. In dit verband heeft de Commissie zich twee doelen gesteld: de discussie en de uitwisseling van ervaringen tussen lidstaten over dit onderwerp aanmoedigen om te zorgen dat de inspanningen op alle besluitvormingsniveaus zoveel mogelijk effect sorteren, een samenhangende aanpak van de bevordering van de deelname van vrouwen in door de Unie gefinancierde onderzoeksactiviteiten ontwikkelen, waardoor de participatie van vrouwen gedurende het Vijfde communautaire kaderprogramma voor onderzoek aanzienlijk kan toenemen. Op basis hiervan streeft de Commissie naar een minimumdeelname van vrouwen aan Marie Curie-beurzen, adviesorganen en beoordelings- en follow-up-panels van 40%. Deze mededeling is bedoeld om de maatregelen te presenteren die op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling bij de Commissie zijn genomen om beide doelstellingen te verwezenlijken, door deze in de meer algemene context te plaatsen van enerzijds het beleid inzake gelijke kansen binnen de Unie en anderzijds de hierop gerichte inspanningen in de lidstaten. 1 Wetenschap moet hier in de ruimste zin worden opgevat; hieronder vallen alle wetenschappelijke disciplines die kennis genereren, of het nu gaat om zogeheten "exacte" vakken of om "menswetenschappen". 4 1. ALGEMENE CONTEXT 1.1 Het beleid van de Europese Unie inzake gelijke kansen 1.1.1. Het Verdrag Het beginsel van gelijke kansen voor vrouwen en mannen, dat bij de oprichting van de Gemeenschap beperkt was tot gelijke beloning voor vrouwen en mannen, is nu vastgelegd in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag van Amsterdam en vormt voortaan een van de doelstellingen van de Unie. Het nieuwe artikel 13 biedt de mogelijkheid om passende maatregelen te nemen om discriminatie te bestrijden, terwijl artikel 141 een specifieke rechtsgrondslag biedt voor gelijke behandeling van vrouwen en mannen. 1.1.2. Integratie van gelijke kansen in andere beleidsonderdelen Sinds 1996 hanteert de Commissie op het gebied van de gelijke kansen voor vrouwen en mannen de strategie van "mainstreaming". Dit houdt in dat de dimensie "gelijke kansen" wordt geïntegreerd in alle belangrijke beleidsterreinen. Door deze aanpak, die werd gepresenteerd in mededeling COM(96)67 def., kan niet alleen de doeltreffendheid van maatregelen ter bevordering van gelijke kansen worden vergroot, maar kan ook de kwaliteit van het beleid waarin dit aspect wordt geïntegreerd, worden verbeterd. Zo wijst de nieuwe werkgelegenheidsstrategie die in december 1997 door de Europese top in Luxemburg werd goedgekeurd op basis van de mededeling COM(97)497 van de Commissie, gelijke kansen voor vrouwen en mannen aan als een van de vier hoofdpunten van een nieuw te ontwikkelen, gecoördineerde werkgelegenheidsstrategie. Het beleid van de Structuurfondsen en het ontwikkelingsbeleid hebben op dit gebied eveneens een pioniersfunctie vervuld. Zo is in de voorstellen voor verordeningen van de Raad inzake de Structuurfondsen (COM(98)131) de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen als een van de doelstellingen vermeld. Bij het opzetten van het Vijfde kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (1998-2002) heeft de Commissie besloten daadwerkelijk rekening te houden met de dimensie 'gelijke kansen', door de deelneming van vrouwen aan de onderzoeksinspanningen in Europa te bevorderen, zoals zij in verband met de politieke uitdagingen, had aangekondigd in het voortgangsrapport over de follow-up van de mededeling "Integratie van de gelijke kansen voor mannen en vrouwen in alle communautaire beleidsvormen en acties"(COM(98)122 def.). 1.2. De situatie in de lidstaten 1.2.1. Overzicht van de situatie van vrouwen in onderzoek Over de aanwezigheid van vrouwen in het wetenschappelijk stelsel, vanaf het moment van afstuderen, zijn in de vijftien lidstaten vrijwel geen statistieken beschikbaar. De deelneming van vrouwen aan de verschillende universitaire studies gaf in 1994/1995 gemiddeld in de Unie het volgende beeld te zien: 5 Studierichting Letteren, toegepaste kunsten, godsdienstwetenschappen Sociale wetenschappen Rechten Natuurwetenschappen Wiskunde, informatica Medische wetenschappen Ingenieurswetenschappen, bouwkunde Overige % vrouwen 65,6 49,5 53,9 44,4 27,6 68,1 18,7 66,9 Achter deze gemiddelden gaan geografische verschillen schuil. Zowel op het gebied van wiskunde/ informatica, als in de ingenieurswetenschappen/ bouwkunde zijn in Italië, Spanje en Portugal vrouwen minder sterk ondervertegenwoordigd dan in de overige landen van de Europese Unie.2 Hoewel de verschillen in het zuiden van de Unie minder groot zijn, blijkt duidelijk dat de deelneming van meisjes niet gelijkmatig over de verschillende studierichtingen is verdeeld. De communautaire programma's voor onderwijs (Socrates) en beroepsopleiding (Leonardo da Vinci) bieden de mogelijkheid om projecten te ondersteunen die de diversificatie van studiekeuzen, en zo de verschuiving naar niet-traditionele gebieden bevorderen – bijvoorbeeld door de ontwikkeling van leermodules of lesmaterialen, aangepaste leerplannen voor de opleiding van docenten of bewustmaking van alle spelers in onderwijs en beroepsopleiding (met name beroepskeuzeadviseurs en ouders) en bevordering van het mentorschap. In dit verband dient met name melding te worden gemaakt van de werkgroep "Studies voor vrouwen", de themanetwerken in het kader van Erasmus/ Socrates en de reizende tentoonstelling "De andere helft van de wetenschap" op scholen in alle lidstaten. Voorts laten de statistische gegevens over de situatie van vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars op de arbeidsmarkt voor wetenschappelijk functies inmiddels sterk te wensen over. Het gebrek aan vrouwen in de onderzoekssector wordt echter regelmatig als probleem gesignaleerd. In 1993 hebben de Commissie3 en het Europees Parlement4 studiebijeenkomsten georganiseerd op basis waarvan deze constatering ten aanzien van Europa kon worden bevestigd. Uit het "World Science Report" (1996) van UNESCO blijkt dat het carrièreverloop bij vrouwen in de wetenschappen is te vergelijken met een lekkende leiding: voor gelijkmatige spreiding van meisjes in wetenschappelijke beroepen is meer nodig dan alleen een toename van het aantal vrouwelijke afgestudeerden. Na het beslissende moment waarop zij hun diploma behalen, stuiten vrouwen op hun weg naar een wetenschappelijke loopbaan vaak op tal van belemmeringen, waardoor een veel te gering aantal van hen aan het werk komt. 2 3 4 Kerngetallen voor onderwijs in de Europese Unie 1997 (Figuur F14 – blz. 98-99); zie bijlage 2. Women in Science, internationale workshop georganiseerd door de Europese Commissie (15-16/2/1993). The underrepresentation of women in science & technology. How to improve the situation for women studying/working in S&T ?, studiebijeenkomst, georganiseerd door het comité voor STOA (Scientific and Technological Options Assessment) van het Europees Parlement, november 1993. 6 Deze belemmeringen zijn er in alle fasen van de loopbaan van vrouwen. Sommige zijn specifiek voor een wetenschappelijke loopbaan, terwijl andere meer in het algemeen zijn toe te schrijven aan de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. In het carrièreverloop lijken er globaal vier achtereenvolgende kritieke fasen te onderscheiden: i) op de arbeidsmarkt blijven, ii) in een wetenschappelijke loopbaan blijven, iii) doorgroeien in een wetenschappelijke loopbaan, iv) een verantwoordelijke en invloedrijke functie in het wetenschappelijk systeem bereiken. Met betrekking tot deze kritieke fasen zijn er nog maar weinig gestructureerde gegevens beschikbaar, maar de praktijkervaringen komen vaak overeen. Vrouwen die in een wetenschappelijke carrière blijven, worden gediscrimineerd, krijgen veelal contracten die minder zekerheid bieden en ontvangen beurzen van geringere hoogte dan hun mannelijke collega's 5. Er zijn maar weinig vrouwen die tot het hoogste niveau doordringen, zelfs in disciplines waarin meer vrouwen dan mannen afstuderen6. Bovendien bleek in Groot-Brittannië dat vrouwen met een diploma in de wetenschappelijke studierichtingen zich in vergelijking met hun mannelijke collega's vaker terugtrekken uit de arbeidsmarkt7 en dat de vrouwen die op de arbeidsmarkt blijven, vaker dan hun mannelijke collega's hun wetenschappelijke loopbaan verruilen voor het onderwijs of banen buiten het onderzoek8. De verbetering van de indicatoren op basis waarvan een nauwkeuriger en betrouwbaarder beeld van de situatie van wetenschappelijk opgeleide vrouwen in een wetenschappelijke loopbaan kan worden gevormd, is van essentieel belang om het juiste beleid te kunnen bepalen en een oordeel te vormen over de geboekte vooruitgang. De Commissie zal, in samenwerking met de lidstaten en de bevoegde internationale organisaties, een begin maken met de vaststelling van deze indicatoren. 1.2.2. In de lidstaten uitgevoerde beleidsmaatregelen9. In de jaren negentig begon men zich in alle lidstaten niet alleen te realiseren dat vrouwen in de wetenschap ondervertegenwoordigd zijn, maar daagde ook het besef dat daar ook iets aan moet worden gedaan. De beleidsmaatregelen die hiertoe werden genomen, verschillen sterk. Positieve acties en kwantitatieve doelstellingen: In Duitsland is voor de periode 1996 tot 2000 DM 720 miljoen (368 miljoen EURO) uitgetrokken voor beurzen om vrouwen in staat te stellen de vereiste kwalificaties te verwerven om als docent te worden aangesteld. In Denemarken beschikt het FREJAprogramma (Female Researchers in Joint Action) over een begroting van DK 78 miljoen (10,5 miljoen EURO) voor een periode van 4 jaar om onderzoeksprojecten van hoog 5 6 7 8 9 Christine Wenneras en Agnes Wold, Sexism and nepotism in peer-review, Nature 387, 341-343 ; 1997. Passion and prejudice in research, Nature 390, 201-204 ; 1997. Joan Mason, Gender dimensions in science, Science and public policy, december 1997. Vestergaard E., and M. Taarnby. Forskning I forskningsmidler. Ansøgere til statens sundhedsvidenskabelige forskningsråd. Århus : Analyseinstitut for forskning, 1998. Mary Osborn, « Facts and figures show little room at the top for women in science in most EU countries », toespraak tijdens de conferentie “Vrouwen en wetenschap”, georganiseerd door de Europese Commissie, in samenwerking met het Europees Parlement - Brussel, 28 & 29 april 1998 (publicatie in voorbereiding). The Rising Tide, a report on Women in Science, Engineering and technology, 1995 Glover, J. & Fielding J., Gender and SET project, gepresenteerd tijdens de vergadering van “Science Alliance” - Londen, maart 1998. Bijlage 1 bevat een nadere beschrijving van de beleidsmaatregelen. 7 gekwalificeerde jonge vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars te financieren. In Zweden zijn 32 universitaire leerstoelen ingesteld, 73 functies voor onderzoeksassistenten gecreëerd en 120 postdoctorale beurzen beschikbaar gesteld voor de ondervertegenwoordigde sekse, terwijl in Finland is besloten dat alle commissies, adviesraden en vergelijkbare organen, inclusief de vier nationale onderzoeksraden voor ten minste 40% uit vrouwen moeten bestaan. Stimulering van vrouwen aan de universiteit en gedurende de onderwijstrajecten In Nederland heeft de regering functionarissen benoemd die zijn belast met de bevordering van gelijke kansen op de universiteit. Op middelbare scholen is hier een bewustmakingscampagne georganiseerd om meisjes aan te moedigen exacte vakken te kiezen. In Italië heeft het Ministerie voor universitair onderwijs en wetenschappelijk onderzoek een werkgroep ingesteld om onderzoek te doen naar de verschillencultuur en vrouwenstudies aan universitaire instellingen ("Gruppo di lavoro su culture delle differenze e studi delle donne nella istituzione universitaria"). In Frankrijk, Ierland en het Groothertogdom Luxemburg zijn verschillende maatregelen ingevoerd met betrekking tot de onderwijstrajecten om meisjes aan te moedigen tot een wetenschappelijke loopbaan. Het opzetten van administratieve structuren Groot-Brittannië heeft binnen het Ministerie van handel en industrie een ontwikkelingsbureau opgezet. Dit bureau werkt samen met het Ministerie van onderwijs en de onderzoeksraden. In Duitsland is binnen het Bondsministerie van onderwijs en onderzoek een bureau opgezet voor "Vrouwen in onderwijs en onderzoek". In Italië is onlangs (1998) binnen het Nationaal Onderzoekscentrum een commissie voor "gelijke kansen" in het leven geroepen. "Vrouwenstudies" In de meeste lidstaten zien we dat studie en onderzoek naar sekseaspecten steeds belangrijker worden. 1.2.3. De aanpak in Noord-Amerika In 1981 heeft het Amerikaanse congres "The Science and Technology Equal Opportunities Act/National Science Foundation Authorization Act" aangenomen. Deze wet bepaalt dat de directeur van de National Science Foundation (NSF): om de twee jaar aan het Congres en de regeringsfunctionarissen een statistisch rapport overlegt over de deelneming van vrouwen en andere minderheden aan werkgelegenheid en opleiding in wetenschap en techniek. Sinds 1982 stelt de NSF om de twee jaar een rapport op met als titel: "Women and Minorities in Science and Engineering". programma's opstelt voor antidiscriminatiemaatregelen bij de werving van medewerkers. Het huidige programma voor vrouwen is POWERE, Professional Opportunities for Women in Research and Education. Binnen de National Research Council is een comité “Women in Science and Engineering” in het leven geroepen. 8 In 1989 heeft de Conseil de Recherche en Sciences Naturelles et en Ingénieur (CRSNG) in Canada een nationale leerstoel voor vrouwen in de ingenieurswetenschappen ingesteld. In oktober 1996 heeft de CRSNG 1,25 miljoen Canadese dollars (745 601 EURO) beschikbaar gesteld voor 5 universitaire leerstoelen. Deze investering van 250 000 dollar (149 120 EURO) per leerstoel voor een periode van 5 jaar wordt ten minste voor een even groot gedeelte medegefinancierd door grote particuliere ondernemingen, zoals Alcan, IBM, Nortel en PétroCanada. De voor deze leerstoelen geselecteerde hoogleraren (drie vrouwelijke ingenieurs en twee hoogleraren natuurwetenschappen) zijn in 1997 in functie getreden. 2. DE ACTIE VAN DE COMMISSIE De door de Commissie ingevoerde maatregelen hebben twee doelstellingen: de discussie en de uitwisseling van ervaringen tussen lidstaten over deze kwestie aanmoedigen. een samenhangende aanpak van de stimulering van vrouwen in door de Unie gefinancierde onderzoeksactiviteiten ontwikkelen, die kan leiden tot een belangrijke toename van de deelneming van vrouwen gedurende het Vijfde communautaire kaderprogramma voor onderzoek en waarin gestreefd wordt naar 40% vrouwen bij de verschillende instanties, met dien verstande, uiteraard, dat wordt vastgehouden aan het basiscriterium van hoge wetenschappelijke kwaliteit. 2.1. Discussie en uitwisseling van ervaringen: een groep mannelijke en vrouwelijke deskundigen, een groep nationale functionarissen en een netwerk van vrouwelijke wetenschappers. Zoals gezegd is het scala van in de individuele lidstaten gehanteerde middelen zeer breed. Maar in ieder geval neemt overal de aandacht toe voor de bevordering van de deelname van vrouwen aan onderzoek. In dit verband lijkt het met name zaak de discussie over deze verschillende maatregelen en de uitwisseling van ervaringen te stimuleren. Op basis van deze discussie en deze uitwisseling van ervaringen kunnen alle voorstanders namelijk de doeltreffendheid van hun eigen handelen verbeteren en zo hun doel met hernieuwde kracht nastreven. Hierom is overigens met klem verzocht door tal van deelnemers aan de conferentie "vrouwen en wetenschap", die in april 1998 door de Commissie in samenwerking met het Europees Parlement werd georganiseerd. Met het oog hierop heeft de Commissie in november 1998 een groep van deskundigen10 ingesteld, bestaande uit twaalf vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars, om vast te stellen met welke sekseproblemen het onderzoeksbeleid in Europa wordt geconfronteerd. De groep heeft de opdracht vóór eind oktober 1999 een eindrapport op te stellen. In dit rapport moeten op basis van de analyse van de situatie en de problemen die hieruit voortvloeien, politieke aanbevelingen worden gedaan. Het zal vervolgens worden voorgelegd aan en besproken in een groep van nationale functionarissen, bestaande uit vertegenwoordigers van alle lidstaten die zijn betrokken bij de bevordering van vrouwen in het wetenschappelijk onderzoek. Via dit 10 De groep van deskundigen komt bijeen in het kader van de werkzaamheden van ETAN (European Technology Assesment Network) 9 proces kan in het najaar van 1999 een dialoog tussen de lidstaten worden opgezet. Deze dialoog zal daarna worden voortgezet om te komen tot een uitwisseling van ervaringen en een gemeenschappelijke beoordeling van de situatie en de in de lidstaten en op het niveau van de Unie genomen maatregelen. De gezamenlijke aandacht zal zich richten op de verbetering van de indicatoren en van de evaluatie- of monitoringprocessen. De Commissie zal tevens het initiatief nemen om contacten te leggen met de bestaande netwerken van vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars in Europa11. In de eerste helft van 1999 zal een eerste vergadering worden belegd. Tijdens deze vergadering zullen de bestaande netwerken in kaart worden gebracht en zullen de eventuele wensen van de bestaande netwerken worden besproken: uitwisseling van ervaringen, informatieoverdracht, opstelling van politieke aanbevelingen. Deze vergadering is bedoeld om de eventuele behoeften van de bestaande netwerken te inventariseren in verband met de ontwikkeling van een structuur op Europees niveau, zodat vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars kunnen beschikken over de informatie die zij nodig hebben voor hun deelname aan de activiteiten van het Vijfde kaderprogramma en uiting kunnen geven aan hun specifieke punten van zorg. Tijdens themaconferenties zullen ook de bestaande netwerken worden gemobiliseerd, zodat een duidelijk beeld ontstaat van de inbreng van vrouwen in het wetenschappelijk onderzoek. 2.2. Een samenhangende aanpak binnen het Vijfde kaderprogramma In de preambule van het Vijfde kaderprogramma (1998 – 2002) wordt gesteld dat bij de uitvoering van het Vijfde kaderprogramma rekening moet worden gehouden met het communautair beleid inzake gelijke kansen en dat dientengevolge de participatie van vrouwen op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling moet worden aangemoedigd. Dit aspect wordt ook aangehaald in de bijlage van het kaderprogramma, waarin de grote lijnen van de communautaire maatregelen, de wetenschappelijke en technologische doelstellingen en de bijbehorende prioriteiten staan vermeld: "Met name zal rekening worden gehouden met de noodzaak om de participatie van vrouwen in de sectoren onderzoek en technologische ontwikkeling te bevorderen." De inbreng van vrouwen op onderzoeksgebied dient op verschillende niveaus te worden bevorderd: het gaat hier om het bevorderen van onderzoek door, voor en over vrouwen. Onder bevordering van onderzoek door vrouwen wordt verstaan: de bevordering van vrouwen als onderzoeksters (2.2.1.a) en als betrokkenen in de verschillende fasen van de overleg- en uitvoeringsprocedures van het Vijfde kaderprogramma (2.2.1.b.). Ook moet erop worden toegezien dat het door de Unie gefinancierde onderzoek beantwoordt aan de behoeften van zowel haar vrouwelijke als haar mannelijke burgers. Dit is bevordering van onderzoek voor vrouwen. Dit vereist waakzaamheid bij de opstelling van de werkprogramma's (2.2.2.a) en een grondige analyse van de seksedimensie op alle onderzoeksgebieden (2.2.2.b). Onder "onderzoek over vrouwen" wordt verstaan de bijdrage die het onderzoek kan leveren aan de ontwikkeling van de sekseproblematiek, van de maatschappelijke verhoudingen tussen seksen en aan de verduidelijking van het effect van deze begrippen op de Europese samenleving (2.2.3). 11 Zoals WITEC (Women in technology), WISE (Women’s international studies Europe), AWISE (Association for women in science and engineering), WITS (Women in technology and science), AOIFE (Association of institutions of feminist education and research in Europe) en de Europese Vrouwenlobby 10 2.2.1. Onderzoek door vrouwen a) Om te zorgen dat bij onderzoek voldoende rekening wordt gehouden met de behoeften van vrouwen, is het van essentieel belang dat wordt gestreefd naar een minimumparticipatie van vrouwen van 40% op alle niveaus van uitvoering en beheer van onderzoeksprogramma's. Vergaderingen, Europees Onderzoeksforum en Groepen deskundigen: Zoals de Commissie had aangekondigd in de toelichting op haar specifieke programmavoorstellen, op 10 juni 1998, is met name in het kader van de samenstelling van groepen van deskundigen ("advisory groups") veel moeite gedaan om tot een evenwichtige verdeling tussen vrouwen en mannen te komen. Gemiddeld tellen deze groepen 27% vrouwelijke leden. Deze groepen zijn door de Commissie gevormd op basis van lijsten die zijn opgesteld aan de hand van voorstellen van de lidstaten, een oproep voor kandidaatstelling in het Publicatieblad en tot slot de eigen interne gegevensbestanden van de diensten van de Commissie. De voordrachten van de lidstaten bestonden voor 9% uit vrouwen en van degenen die reageerden op de oproep voor kandidaatstelling was 13% vrouw. Door groepen te formeren die voor meer dan een kwart uit vrouwen bestaan, heeft de Commissie het minimum van 40% zo dicht mogelijk willen benaderen en zo duidelijk willen maken hoe belangrijk het is voor de kwaliteit van de werkzaamheden van deze instanties dat de verdeling tussen vrouwen en mannen zo evenwichtig mogelijk is. Bovendien wordt meer dan 40% van de groepen voorgezeten door een vrouw. Voor de komende benoeming van de leden van het Europees Onderzoeksforum streeft de Commissie er eveneens naar zo dicht mogelijk in de buurt te komen van 40% vrouwen en in elk geval boven de 33% uit te komen. De Vergaderingen van het Vierde kaderprogramma, waarvoor dit Forum in de plaats komt, ESTA (European Science and Technology Assembly) en IRDAC (Industrial Research and Development Advisory Committee), telden respectievelijk slechts 6,7 % en 0 % vrouwen. Evaluatie en follow-up van het kaderprogramma en de specifieke programma's: Overeenkomstig artikel 5 van het besluit betreffende het kaderprogramma bestudeert de Commissie jaarlijks de vorderingen van het Vijfde kaderprogramma en de specifieke programma's, en verricht zij eens in de vijf jaar een evaluatie. In dit verband zal speciale aandacht worden geschonken aan de deelneming van vrouwen aan de verschillende hiertoe geformeerde panels. Op een totaal van meer dan 2000 deskundigen die zich hebben aangemeld voor de jaarlijkse follow-up van het Vierde kaderprogramma, bestaat minder dan 10% uit vrouwen. De "pool" van deskundigen moet dus worden uitgebreid met bekwame vrouwen, die bovendien bereid zijn om aan deze activiteiten bij te dragen. Met name zal worden getracht vrouwen aan te moedigen om te reageren op de oproepen voor kandidaatstelling voor deze panels en de Commissie zal er zoveel mogelijk op toezien dat ten minste 40% van de leden hiervan uit vrouwen bestaat. In het jaarverslag over de activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie, dat overeenkomstig artikel 130P van het Verdrag wordt 11 opgesteld, zal in de toekomst jaarlijks de balans worden opgemaakt van de situatie met betrekking tot de deelneming van vrouwen aan het communautair onderzoek. Panels voor de beoordeling van de voorstellen: Na elke oproep tot indiening van voorstellen laat de Commissie zich voor de beoordeling van de ontvangen voorstellen terzijde staan door panels van beoordelaars (peer review systeem), om vervolgens tot de definitieve selectie van de beste voorstellen te kunnen overgaan. De Commissie zal er zoveel mogelijk zorg voor dragen dat deze panels voor ten minste 40% uit vrouwen bestaan. Intern beheer van acties voor onderzoek en technologische ontwikkeling Het is tevens van belang te zorgen dat het personeel dat is belast met het beheer van acties op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling zo evenwichtig mogelijk is verdeeld tussen vrouwen en mannen. Het initiatief van de Commissie op dit gebied vindt plaats in het kader van het derde actieprogramma voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen, dat op 2 april 1997 door de Commissie is aangenomen. In dit programma verbindt de Commissie zich nogmaals om ten aanzien van haar personeel de beginselen te hanteren die zij voor de lidstaten voorstaat. b) Om de toegang van vrouwen als onderzoekers tot de verschillende specifieke programma's te verbeteren, zullen de volgende maatregelen worden toegepast: - In elke oproep tot indiening van voorstellen wordt vermeld dat de Commissie gelijke kansen voorstaat en dus vrouwen aanmoedigt om onderzoeksvoorstellen op te stellen of hieraan deel te nemen; de coördinatoren van de geselecteerde projecten worden gestimuleerd om teams samen te stellen met een evenwichtige verdeling tussen vrouwen en mannen. - Er wordt systematisch bijgehouden van welke sekse indieners van voorstellen, contractanten en in het kader van de contracten aangestelde personen zijn, teneinde de resultaten te kunnen bekendmaken en evalueren; de in Europa beschikbare statistieken over de deelneming van vrouwen aan onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden moeten worden verbeterd. Dit zal instrumenten verschaffen om de deelneming van vrouwen aan onderzoeksactiviteiten te volgen. Hieraan ontbrak het in het Vierde kaderprogramma. Het is in dit stadium dus moeilijk voor de Commissie om zich vast te leggen op een kwantitatieve doelstelling, zoals die is vastgesteld voor de organen en de panels. Wat betreft de "Marie Curie"-beurzen hoopt de Commissie echter dat zij, met inachtneming van de in het programmabesluit vastgestelde selectiecriteria, ten minste 40% van de beurzen aan vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars zal kunnen toekennen. Om dit doel te bereiken zal speciaal worden getracht vrouwen aan te moedigen zich hiervoor kandidaat te stellen. 2.2.2. Onderzoek voor vrouwen In het algemeen richt het Vijfde kaderprogramma zich op sociaal-economische doelstellingen en op de behoeften van de Europese burgers, terwijl de eerdere kaderprogramma's zich 12 concentreerden op wetenschappelijke en technologische disciplines. Met het oog hierop is ook het nieuwe begrip 'kernactiviteit' geïntroduceerd. De kernactiviteit, die een essentieel bestanddeel van de specifieke programma's vormt, is veeleer vastgesteld op basis van de problemen die moeten worden opgelost of de uitdagingen die moeten worden aangegaan, dan op basis van de endogene, autonome ontwikkeling van technologieën. a) Bij de opstelling en uitvoering van de werkprogramma's zal rekening worden gehouden met een eventuele seksedimensie in de problemen of de uitdagingen waarop de kernactiviteiten en meer in het algemeen de specifieke programma in hun geheel zich richten. Steeds wanneer een onderwerp aanleiding geeft om op de sekseproblematiek in te gaan, zal dit in de oproep tot indiening van voorstellen worden vermeld. Zo brengen bijvoorbeeld in het programma "Improving the quality of life and the management of living resources” (Verbetering van de kwaliteit van het bestaan en beheer van biologische hulpbronnen)", onderzoeken naar chronische en degeneratieve ziekten, onderzoeken naar het genoom en ziekten met genetische oorzaak, neurowetenschappen, onderzoek op het gebied van de volksgezondheid en gezondheidsdiensten de noodzaak met zich mee specifiek aandacht te schenken aan het verschil tussen mannen en vrouwen. In de sleutelactie "City of tomorrow and cultural heritage” (De stad van morgen en het cultureel erfgoed) zal specifiek aandacht worden geschonken aan de verschillen die kunnen bestaan tussen de behoeften van vrouwen en die van mannen in de steden. Daarbij is het tevens van belang de seksedimensie op te nemen in de opstelling van energie/milieu/economiescenario's en in studies naar de aanvaardbaarheid van nieuwe schone en efficiënte energiesystemen die zullen worden ontwikkeld in het kader van twee kernactiviteiten: "Cleaner energy systems, including renewables” ( Schonere energie, met inbegrip van duurzame energiebronnen)" en "Economic and efficient energy for a competitive Europe” (Economische en efficiënte energie voor een concurrerend Europa). In de sleutelactie "Sustainable mobility and intermodality” (Duurzame mobiliteit en intermodaliteit) zal erop worden gelet dat bij onderzoek in verband met het effect van vervoersbeleid rekening wordt gehouden met de eventuele specifieke behoeften van vrouwen. In onderzoeken naar toegankelijkheid, tariefbeleid en stadsvervoerssystemen wordt ook aandacht gegeven aan een billijke verdeling tussen de verschillende sociale groepen, met inbegrip van onderscheid naar sekse. b) Teneinde seksevraagstukken dynamisch en kritisch te benaderen, zullen binnen elk specifiek programma effectstudies worden verricht. Deze studies zullen worden gecoördineerd op het niveau van de “coördinatiestructuur (zie hierna), teneinde vergelijkbare kaders te ontwikkelen, overlappingen te voorkomen en van gemeenschappelijke ervaringen te profiteren. Deze studies zullen in de loop van 2000 gelijktijdig worden verricht, zodat de resultaten beschikbaar zijn voor de opzet van het Zesde kaderprogramma. 2.2.3. Onderzoek over vrouwen De bevordering van onderzoek over vrouwen bestaat voornamelijk uit de ondersteuning van onderzoeksactiviteiten in de kernactiviteit "Improving the socio-economic knowledge base” (Verbetering van de sociaal-economische kennis). Hieronder vallen onder andere onderzoek naar het seksevraagstuk als sociale structuur, de ontwikkeling in de tijd van de verschillende 13 omstandigheden van mannen en vrouwen, de situatie van vrouwen op de arbeidsmarkt, uitsluiting en maatschappelijke integratie, de nieuwe perspectieven voor vrouwen als gevolg van nieuwe ontwikkelingmodellen, ook via de bevordering van het vrouwelijk ondernemerschap, of naar de plaats van vrouwen in de nieuwe bestuurs- en burgerschapsstructuren. Bovendien zal sociaal-economisch onderzoek worden verricht om inzicht te verwerven in de seksevraagstukken die een rol spelen in het beleidsvormingsproces. 2.3. Een coördinatiestructuur voor het opzetten van het "gender and science watch system" binnen het Vijfde kaderprogramma. Door het ontwikkelen van alle hierboven vermelde acties heeft de Commissie gekozen voor een pragmatische, geleidelijke en gedecentraliseerde aanpak. Hoe kan bij elke handeling, op elk niveau, in elke fase rekening worden gehouden met de seksedimensie, met inachtneming van de aard van het onderzoeks- en technologische-ontwikkelingsbeleid? Deze maatregelen of acties vormen een dynamisch en veranderend systeem: het "gender and science watch system". Een van de uitgangspunten is dat dit systeem zichzelf ontwikkelt: gedacht wordt in het bijzonder aan de toename van het aantal vrouwen in de overleg- en besluitvormingsprocessen, aan de effectstudies of aan de verbetering van statistieken. De eisen ten aanzien van het sekseperspectief zullen regelmatig worden bijgesteld. Om deze maatregelen ten uitvoer te leggen, wordt binnen de diensten van de Commissie een coördinatiestructuur "Vrouwen en wetenschap" in het leven geroepen. Deze bestaat uit twee elementen: een afdeling, een kleine administratieve eenheid, die zich volledig zal wijden aan het coördineren en sturen van het watch system "Vrouwen en wetenschap"; een werkgroep, bestaande uit functionarissen van de desbetreffende diensten van de Commissie, die is belast met de zorg voor de tenuitvoerlegging van het watch system "Vrouwen en wetenschap" binnen de specifieke programma's en het kaderprogramma in het algemeen. De functie van deze coördinatiestructuur is: het ontwikkelen van het watch system "Vrouwen en wetenschap" binnen het Vijfde kaderprogramma, zoals hierboven beschreven in de drie dimensies: door, voor en over vrouwen; het bundelen en verspreiden van de statistische gegevens die zijn verzameld bij de tenuitvoerlegging van het Vijfde kaderprogramma betreffende de mate van deelneming van vrouwen aan onderzoeksactiviteiten en in verschillende overleg- en besluitvormingsorganen, alsmede het coördineren van de inspanningen die zullen worden ontplooid om betere indicatoren te ontwikkelen over de deelneming van vrouwen aan de onderzoeksinspanningen in Europa; het stimuleren van de dialoog tussen de lidstaten en met de wetenschappelijke gemeenschap, door de interface met de groep vrouwelijke deskundigen en de groep 14 nationale functionarissen te waarborgen en door het netwerk van vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars te ontwikkelen; het fungeren als aanspreekpunt binnen de Commissie voor alle interne en externe gesprekspartners over het bevorderen van de deelneming van vrouwen aan het onderzoek in Europa. 15 CONCLUSIE: EEN NIEUW GEZICHT Het Vijfde kaderprogramma vormt voor de Commissie de gelegenheid om zich te begeven op de weg die zal leiden naar betere toegankelijkheid van vrouwen tot de Europese onderzoeksinspanningen. Door alle in deze mededeling uiteengezette acties te ontwikkelen creëert de Commissie de mogelijkheden voor grotere deelname van vrouwen aan het wetenschappelijk onderzoek. Deze inspanningen zullen vruchteloos zijn als niet alle betrokken spelers hierin belang stellen en hieraan meewerken. Het is dus van essentieel belang om de handen ineen te slaan en in te spelen op de behoeften die zowel door onderzoeksinstellingen en ondernemingen, als door vrouwelijke wetenschapsbeoefenaars kenbaar zijn gemaakt. De Commissie zal de in overeenstemming met deze mededeling genomen maatregelen evalueren en hierover verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. De Commissie heeft vertrouwen in de resultaten van het proces dat in gang wordt gezet. Het gaat erom dat het onderzoek in het komende millennium een nieuw aanzien moet krijgen – niets meer en niets minder. 16 BIJLAGE 1 Deze bijlage wil een overzicht geven van de inspanningen die in de verschillende lidstaten geleverd worden om de rol van vrouwen in de wetenschap te bevorderen 1. BELGIË…………………………………………………………………...18 2. DENEMARKEN…………………………………………………………20 3. DUITSLAND…………………………………………………………….23 4. GRIEKENLAND…………………………………………………….…..25 5. SPANJE…………………………………………………………………..26 6. FRANKRIJK…………………………………………………….……….28 7. IERLAND………………………………………………………………...29 8. ITALIË…………………………………………………………….………33 9. LUXEMBURG………………………………………………….………..37 17 10. NEDERLAND……………………………………………….…………..39 11. OOSTENRIJK…………………………………………….……………..41 12. PORTUGAL……………………………………………………………..44 13. FINLAND ……………………………………………….……………….46 14. ZWEDEN……………………………………………….………………...49 15. VERENIGD KONINKRIJK…………………………………………….52 18 1. BELGIË De federale structuur van België kent twee soorten eenheden: gewesten (Brussel, Vlaanderen, Wallonië) en gemeenschappen (de Vlaamse gemeenschap, de Franse gemeenschap en de Duitstalige gemeenschap). De Vlaamse gemeenschap en het gewest Vlaanderen vallen samen. Het industriële en technologische onderzoek is gewestelijk georganiseerd, het fundamentele en universitaire onderzoek valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeenschappen. De federale overheid is hoofdzakelijk verantwoordelijk voor het ruimteonderzoek en voor het creëren van netwerken voor de uitwisseling van gegevens tussen wetenschappelijke instellingen op nationaal en internationaal niveau. De steun voor vrouwen in de wetenschap vindt vooral plaats in de vorm van het ontwikkelen en ondersteunen van vrouwenstudies aan de universiteiten. In Vlaanderen is in 1994 aan de Universiteit Antwerpen een voltijds studieprogramma Vrouwenstudies op postdoctoraal niveau opgezet, maar dit is een gezamenlijk initiatief van een aantal Vlaamse universiteiten. Het is een interuniversitair programma. De studie leidt tot de graad van Gediplomeerde Aanvullende Studie Vrouwenstudies (GAS). Het is een voltijds programma van één jaar. Dit soort graad (GAS) is mogelijk gemaakt door de nieuwe wet (juli 1991) op het hoger onderwijs in Vlaanderen. Verschillende wetenschappelijke disciplines hebben dit soort postdoctoraal onderwijs opgezet en Vrouwenstudies is een van de succesvolste gebleken. Het Ministerie van Cultuur van de Vlaamse gemeenschap ondersteunde in 1978 de prichting van het documentatiecentrum RoSa (Rol en Samenleving). RoSa is, al lang voordat er bij de universiteitsbibliotheken sprake was van enige feministische interesse, begonnen materiaal over de situatie van vrouwen te verzamelen en toegankelijk te maken. In het Franstalige deel van België is sinds 1989 aan de “Université Libre de Bruxelles” (ULB) de groep GIEF (Groupe Interdisciplinaire d'Etudes sur les Femmes) actief en sinds 1994 de groep GERFeS (Groupe d’Etudes et de Recherches Femmes et Société). Er is een bijzondere leerstoel Vrouwenstudies, genoemd naar Suzanne Tassier (hoogleraar geschiedenis aan de ULB), ingesteld. Elke twee jaar wordt een excellente wetenschapper op het gebied van Vrouwenstudies uitgenodigd om colleges te komen geven. Aan de Université Catholique de Louvain-la-Neuve (UCL) verricht de "Groupe de sociologie wallonne, femmes et sociétés" onderzoek naar drie centrale onderwerpen: ongewenste intimiteiten, vrouwen in ontwikkelingslanden en politieke participatie van vrouwen in plaatselijke gemeenschappen. Aan de Universiteit van Luik wordt veel onderzoek gedaan naar de positie van vrouwen in het onderwijs. De FNRS (Nationale Stichting voor Wetenschappelijk Onderzoek) onderzoeksnetwerk "Femmes et histoires" (Vrouwen en geschiedenis) gesteund. heeft een 19 De groep "Les Cahiers du Grif" (Grif - Groupe de Recherche et d'Information Féministe), opgericht in 1973, is in België en ver daarbuiten voor feministen een bron van inspiratie en steun geweest. In 1979 is in Brussel de Université des Femmes opgericht. Deze organiseert cursussen en seminars en fungeert als bibliotheek en documentatiecentrum. Vrouwenstudies worden gestimuleerd door middel van de “Prix du mémoire de l’Université des femmes”, een prijs die elk jaar wordt toegekend aan het beste werk op doctoraalniveau over vrouwen. Frans- en Vlaamssprekende feministische vrouwen met een academische opleiding op het gebied van Vrouwenstudies hebben zich verenigd in het "bicommunautaire" professionele netwerk Sophia. Dit is een coördinerend netwerk van vrouwenstudies in België dat tot doel heeft een feministische benadering in het hoger onderwijs en het onderzoek te stimuleren en contacten te leggen tussen de academische wereld en de vrouwenbeweging. Sophia is voor België lid van Wise. Er zijn geen speciale maatregelen om de deelname van vrouwen in industrieel onderzoek te stimuleren. De algemene actie die ondernomen wordt om vrouwen in het bedrijfsleven te bevorderen, maakt echter ook mogelijk dat vrouwen op onderzoeksafdelingen terechtkomen. Op federaal niveau heeft het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid een cel Positieve Actie opgezet, omdat het van mening is dat het onderwerp gelijke kansen is terug te vinden in de bedrijfscultuur, in het personeelsmanagement en in het kwaliteitsen productiviteitsmanagement van de ondernemingen. Deze cel biedt diensten aan ondernemingen zoals advisering, opleiding en networking. De cel Positieve Actie is een actieve partner van het Vlaams Centrum voor Kwaliteitszorg, de Association Wallonne pour la Gestion de la qualité en de Irish Quality Association in het Europese project New Opportunities for Women “Putting the E into Quality”. Het doel van dit project is gelijke kansen in een economisch model te integreren. De organisaties die in de afgelopen jaren aanzienlijke inspanningen hebben geleverd op het gebied van gelijke kansen en kwaliteitsmanagement, kunnen opgaan voor de Equality Award. Deze prijs voor gelijke kansen in ondernemingen wordt toegekend aan organisaties die streven naar gelijke kansen, niet alleen omdat dit een ethisch principe is, maar ook omdat het een belangrijke factor voor succes en winstgevendheid is. De winnaars van de eerste Equality Award waren IBM België Luxemburg (aan Vlaamse zijde) en Dow Corning België (aan Franstalige zijde). 20 2. DENEMARKEN In het voorjaar van 1997 heeft Jytte Hilden, de Deense minister van Onderzoek en Informatietechnologie, het discussiestuk “Waarom onderzoeker zijn? Carrière of doodlopende weg” gepubliceerd. In dit document benadrukt zij dat het aantrekken van jonge mensen een absolute voorwaarde is om verandering te brengen in het zeer geringe percentage vrouwelijke onderzoekers. In de zomer van 1997 heeft minister Hilden twee initiatieven genomen. Het eerste initiatief was een voorstel om op de nationale begroting kredieten uit te trekken voor een speciaal onderzoeksprogramma voor hoogopgeleide jonge vrouwen: FREJA (Female Researchers in Joint Action). In de periode van 1998 tot 2001 worden 78 miljoen Deense kronen (+/-10.500.000 EURO) extra bestemd voor nieuwe onderzoeksprojecten in alle disciplines. Het tweede initiatief betrof de start van een debat Vrouwen en uitmuntendheid in onderzoek met vijf rondetafelbijeenkomsten. De bijeenkomsten bereidden de weg voor een conferentie over hetzelfde thema, die op 17 november 1997 in Aalborg is gehouden en waarop de minister ideeën heeft gepresenteerd over de acties die zouden kunnen worden ondernomen om de gelijkheid van de seksen in het onderzoek te verhogen. Deze ideeën staan bekend als “Het 11-puntenplan van Hilden”. 1. Gelijke kansen: een verantwoordelijkheid van het management Het bereiken van gelijkheid in het onderzoek is een verantwoordelijkheid van het management op alle niveaus. Hoofden van instellingen zijn verantwoordelijk voor het voorbereiden en uitvoeren van onderzoeksplannen en tegelijkertijd van actieplannen op het gebied van gelijkheid. Het management heeft, naast het voorbereiden van actieplannen op het gebied van gelijkheid, ook de verplichting zich bij de werving van wetenschappelijk personeel te houden aan de van toepassing zijnde verordening betreffende benoemingen. Het uitvoeringsbesluit inzake benoemingen geeft het management van onderzoeksinstellingen van de overheid de mogelijkheid aandacht te schenken aan vraagstukken betreffende gelijkheid en deze te laten meewegen bij benoemingen. De voorschriften betreffende benoemingen bij onderzoeksinstellingen van de overheid verschillen van die welke gelden voor de universiteiten. De universiteiten moeten daarom vergelijkbare mogelijkheden krijgen. Niet alleen met betrekking tot het formele kader is het van belang dat het onderzoeksmanagement verantwoordelijkheid neemt voor gelijkheid. Een gelijke verdeling van mannen en vrouwen is de beste basis voor een goed werkklimaat en een goede onderzoeksomgeving. 2. Meer vrouwelijke hoogleraren Het hoogleraarschap biedt zowel in de onderzoekswereld als in de maatschappij een invloedrijk en solide platform. 21 In Denemarken is slechts 6% van de gewone hoogleraren vrouw. Het lage percentage vrouwelijke hoogleraren heeft ook gevolgen voor onderzoek en onderwijs. Er zijn voor studenten en jonge vrouwelijke onderzoekers te weinig rolmodellen, promotoren en mentoren. Om te bereiken dat meer vrouwen in onderzoeksfuncties worden aangesteld, is het noodzakelijk dat meer vrouwen laten zien dat het mogelijk is om als vrouw onderzoeker te zijn. 3. Doorzichtigheid van personeelsadvertenties Het zijn vooral de mannelijke senior onderzoekers in leidinggevende functies die de prioriteiten voor onderzoeksgebieden vaststellen. Aangezien de meerderheid van de banen waarvoor advertenties verschijnen, op het belangstellingsgebied van mannelijke onderzoekers liggen, denken vrouwelijke onderzoekers met andere belangstellingen en andere ervaring weinig kans te maken om serieus in aanmerking te komen en solliciteren zij niet naar deze functies. “Het is daarom belangrijk dat het formuleren van personeelsadvertenties zo open en transparant mogelijk gebeurt.” 4. Sekseneutrale sollicitatiecommissies De eis van gelijkheid in openbaar benoemde raden en besturen is door middel van een reeks wetten sinds het midden van de jaren tachtig verplicht gesteld. De sollicitatiecommissies voor onderzoeksfuncties hoeven niet te voldoen aan de eis van gelijkheid die voor openbaar benoemde raden en besturen geldt. Aan de universiteiten zijn er voor de samenstelling van sollicitatiecommissies geen formele, centrale eisen betreffende gelijkheid, maar een aantal instellingen heeft de noodzaak erkend om eisen betreffende de vertegenwoordiging van beide seksen in te voeren. Het uitvoeringsbesluit inzake benoemingen bij overheidsonderzoek vereist dat in sollicitatiecommissies beide seksen vertegenwoordigd zijn. Een vergelijkbare eis voor de universiteiten lijkt hard nodig. 5. Begeleiders en mentoren Tijdens de doctoraalstudie en tijdens de opleiding tot onderzoeker zijn begeleiders onmisbaar voor het aanmoedigen van nieuw talent. Vooral vrouwen worden gemotiveerd door aanmoediging van hun begeleider. Een goede mentor is voor het opbouwen van een onderzoekscarrière van onschatbare waarde. Voor een onderzoekscarrière is meer nodig dan een gedegen kennis van het onderwerp. Een sociale alsmede professionele scholing is van het allergrootste belang. Door een mentor of begeleider krijgt de jonge onderzoeker de kans om contact te leggen met andere professionele experts op het vakgebied en geïntroduceerd te worden in netwerken en organisaties. Onderzoeksinstellingen die een goed mentorsysteem ontwikkelen, zouden meer geld moeten ontvangen. 6. Jaarlijkse voortgangsrapportage betreffende gelijke kansen in onderzoek Er moet worden geëist dat de door de onderzoeksinstellingen opgestelde jaarverslagen informatie bevatten over de initiatieven die genomen zijn om de gelijkheid te bevorderen. 7. Hogere prioriteit voor onderzoek naar sekseaspecten In het onderzoek naar sekseaspecten van de afgelopen jaren is de relatie tussen sekse en onderzoeksprioriteiten bestudeerd. Het blijkt dat vrouwen onderzoek verrichten op gebieden die mannen minder interessant vinden dan hun vrouwelijke collegae. Omdat mannen de meeste invloed hebben in de besluitvormende organen bij de onderzoeksinstellingen, krijgen de onderzoeksgebieden die voor vrouwen interessant zijn, geen prioriteit. 22 8. Overheidsinstituut voor onderzoek naar gelijke kansen De discussie over gelijkheid in het onderzoek en in de maatschappij in het algemeen heeft een grote behoefte aan documentatie, analyse en objectieve informatie aan het licht gebracht. Een overheidsinstelling voor onderzoek naar gelijkheid zou het publieke debat en de uitwerking van politieke initiatieven op dit gebied kunnen versterken. 9. Zorgvergoeding voor jonge vrouwen en mannen De periode van zwangerschap en moederschap kan van grote invloed zijn op de wetenschappelijke carrière van vrouwelijke onderzoekers. Het aantal publicaties van vrouwen zal in deze periode vaak dalen. De Faculteit Natuurwetenschappen van de Universiteit van Kopenhagen heeft enkele initiatieven genomen om dit probleem op te lossen. Een beperkt aantal tweejarige “Curiebeurzen” stelt vrouwelijke onderzoekers die het contact met het onderzoek hebben verloren, in staat zich opnieuw te kwalificeren. Maar dit is niet genoeg! Er zou een fonds voor bevallingsverlof ingesteld moeten worden om jonge mannelijke en vrouwelijke onderzoekers die bevallings- en zorgverlof hebben gehad, de kans te geven een beroep te doen op financiële middelen om zichzelf voor een zelfde periode vrij te kopen van onderwijsverplichtingen. De jonge ouders zouden dan de kans hebben om door middel van een intensieve onderzoeksperiode sneller op hun oude niveau terug te komen en hun weg op de onderzoeksladder voort te zetten. 10. Balans tussen gezin en carrière “Er is geen onderzoek dat aantoont dat vrouwen zonder kinderen het beter doen dan vrouwen met kinderen.” Denemarken kent een hoge arbeidsparticipatiegraad bij vrouwen. Het bestaan van goedkope en goedfunctionerende kinderdagopvang heeft dit mede mogelijk gemaakt. Maar zolang er niet meer vrouwen zijn die laten zien en uitleggen dat het mogelijk is, zullen kinderen als een probleem voor een onderzoekscarrière gezien blijven worden. 11. Gelijke kansen voor alle rangen en standen Bij de instellingen zou op alle niveaus de gelijke status moeten worden ingevoerd, van benoemingsprocedures tot functiebeschrijvingen en van gekozen raden en besturen tot wervingen. Naar aanleiding van het 11-puntenplan van mevrouw Hilden heeft een commissie van het Ministerie van Onderzoek (eind oktober) een rapport uitgebracht met voorstellen voor een vervolg op het 11-puntenplan van mevrouw Hilden. Deze voorstellen worden momenteel door de minister van Onderzoek bestudeerd. Naar verwachting zullen in 1999 nieuwe initiatieven genomen worden. Met name worden er maatregelen verwacht om het aantal vrouwelijke hoogleraren aan Deense universiteiten en onderzoeksinstellingen te vergroten. 23 3. DUITSLAND Het percentage vrouwen in wetenschap en onderzoek stijgt in Duitsland sinds 1990, maar is nog steeds laag. In 1996 was slechts 5% van de gewone hoogleraren vrouw. De doelstelling van de Duitse bondsregering is de participatie van vrouwen in leidinggevende functies in wetenschap en onderzoek (gewone leerstoelen aan universiteiten) te doen stijgen tot 20% in het jaar 2005. Het scheppen van vrouwvriendelijke kadervoorwaarden in de onderzoekswereld is een van de centrale doelstellingen. Er wordt verwacht dat de kwaliteit van het onderzoek bij een grotere gelijkheid zal verbeteren. De federale overheid streeft tevens naar een hoger percentage vrouwen in de raden en besturen die beslissingen nemen en advies geven over onderzoek. De nieuwe kaderwet voor universiteiten (Hochschulrahmengesetz, van augustus 1998) bepaalt dat bij de financiering en beoordeling van universiteiten rekening moet worden gehouden met de voortgang op het gebied van gelijkheid. De Duitse bondsregering heeft een aantal specifieke initiatieven voorgesteld om het percentage vrouwen in het onderzoek te vergroten. In samenwerking met de regeringen van de Länder wordt een uitgebreid algemeen onderzoeksprogramma (Hochschulsonderprogramm HSP II/III), waaronder momenteel een aantal activiteiten voor de bevordering van vrouwen in de wetenschap, uitgevoerd. Het programma is in 1991 van start gegaan. Voor de tweede periode van het programma, van 1996 tot 2000, is ongeveer 720 miljoen DEM (368 130 150 EURO) gereserveerd om de participatie van vrouwen in wetenschap en onderzoek, en speciaal in leidinggevende functies, te vergroten (het programma omvat beurzen voor proefschriften, postdocs, inaugurale redes, etc.). Ongeveer 200 miljoen DEM (102 258 376 EURO) wordt besteed aan speciale beurzen voor vrouwen, extra kosten van kinderopvang, speciale programma’s, aanstellingen van vrouwen voor bepaalde tijd om bevoegdheid als docent te verkrijgen (habilitatie). In het algemeen omvatten de initiatieven: “Herkwalificeringsbeurzen”: omdat het percentage vrouwen in het onderzoek sterk daalt wanneer vrouwen kiezen voor een gezin, worden herkwalificeringsbeurzen ingesteld, zodat vrouwelijke onderzoekers de kans krijgen terug te keren tot hun wetenschappelijke activiteiten. “Stand-by verband”: beurzen voor vrouwelijk onderzoekers die tijdelijk uit het onderzoek zijn, om hen de kans te geven contact te houden met het onderzoek. Hieronder vallen deelname aan cursussen en beperkte deelname aan onderzoek. De in te stellen beurzen voor vrouwelijke onderzoekers moeten een zorgtoeslag bevatten, waarmee deze de kosten van 24 een crèche kunnen betalen. Beurzen voor vrouwen voor de speciale universitaire cursus die vereist is voor een vast dienstverband aan een Duitse universiteit. “Kwalificeringsbeurzen” voor vrouwen, zodat het percentage vrouwen dat hoogleraar kan worden, toeneemt. In 1997 ontvingen meer dan 10.000 vrouwelijke wetenschappers toelagen die door dit programma gefinancierd werden. Nationale rapporten voor de kanselier en de president van de regeringen van de Länder die vanaf 1989 de ontwikkeling en voortgang van de participatie van vrouwen in academische carrières op alle niveaus, tot aan gewone leerstoelen, evalueren. De universiteiten hebben adviseurs voor gelijke kansen aangesteld en plannen voor gelijke kansen ontwikkeld om verplichte streefcijfers voor de participatie van vrouwen op te stellen. In juli 1997 hebben de kanselier en de regeringen van de Länder een lijst van 5 punten opgesteld om het percentage vrouwen in wetenschap en onderzoek op alle niveaus te verhogen, vooral in leidinggevende functies.12 Een jaarlijks rapport over de voortgang van de participatie van vrouwen in leidinggevende functies in wetenschap en onderzoek zal inzicht verschaffen in de resultaten, problemen en ontwikkelingen. Het rapport “vrouwen in leidinggevende functies” (juli 1998) geeft aan dat het werkelijke percentage vrouwen bij nieuwe benoemingen op gewone leerstoelen in 1997 ongeveer 17% bedroeg. In de zomer van 2000 zal in Hannover tijdens de wereldtentoonstelling “Expo 2000” gedurende 100 dagen een Internationale Vrouwenuniversiteit voor Technologie en Cultuur plaatsvinden. Een onderzoeksgericht, interdisciplinair, internationaal en meertalig postdoctoraal studieprogramma zal voornamelijk aan 1000 vrouwelijke studenten worden aangeboden. Er zal in zeven interdisciplinaire projectgebieden onderwijs worden gegeven en onderzoek worden verricht: “intelligentie”, “informatie”, “lichaam”, “water”, “stad”, “arbeid” en “migratie”. Dit proefproject loopt van juni tot september 2000. Na een afsluitende evaluatie wordt besloten of de universiteit kan blijven voortbestaan als een virtuele campus waar methoden voor open afstandsonderwijs, waaronder moderne informatietechnologie, worden toegepast. Sinds juli 1997 worden - met steun van het Ministerie voor Wetenschap en Cultuur van Nedersaksen - de juridische en organisatorische voorwaarden voor het opzetten van de “Internationale Vrouwenuniversiteit” nagegaan. De oprichting van een gemeenschappelijke centrale instelling van universiteiten in Nedersaksen is gepland voor de eerste helft van 1998. Deze instelling zal samenwerken met de vereniging om de “Internationale Vrouwenuniversiteit” op contractbasis te realiseren. Andere universiteiten van buiten Nedersaksen kunnen zich aansluiten door afzonderlijke samenwerkingsovereenkomsten met de vereniging. 12 Gelijkheid voor vrouwen in de wetenschap moet gezien worden als een integrerend deel van het wetenschapsbeleid op alle niveaus: nationale overheid, Länder, universiteiten en onderzoeksinstellingen. 25 4. GRIEKENLAND Om gelijke kansen in het wetenschappelijk onderzoek te bevorderen heeft het Algemeen Secretariaat van Onderzoek en Technologie, dat deel uitmaakt van het Ministerie van Industrie, verschillende studies gepland om een overzicht te krijgen van de huidige situatie in Griekenland. Op basis van deze studies zal het Algemeen Secretariaat in samenwerking met het Ministerie van Onderwijs en het Algemeen Secretariaat voor Gelijke Kansen een reeks maatregelen uitwerken om de participatie van vrouwen in alle OTO-programma’s te bevorderen. Deze studies moeten de participatie van vrouwen in onderzoekscentra, zoals de Nationale Onderzoeksstichting (FIE), het Nationaal Centrum voor Sociaal Onderzoek (EKKE), het Nationaal Onderzoekscentrum voor Natuurwetenschappen “Demokritos”, de Stichting voor Onderzoek en Technologie (FORTH), en aan universiteiten vaststellen. De studies moeten tevens de situatie in Griekenland nagaan op het punt van: problemen die vrouwelijke wetenschappers tegenkomen bij het zoeken naar werk bij de nationale onderzoekscentra; problemen bij de examenprocedures; problemen bij de selectieprocedures. De belangrijkste doelstelling van de studies is op dit moment het vinden van het juiste antwoord op de volgende vragen: Moeten vrouwelijke sollicitanten voor dezelfde functie beter gekwalificeerd zijn dan mannelijke kandidaten? Worden vrouwelijke sollicitanten ontmoedigd te solliciteren naar bepaalde functies? Zo ja, raken ze ontmoedigd omdat ze denken dat ze niet de juiste kwalificaties hebben of omdat ze denken dat ze gediscrimineerd zullen worden omdat deze functies “alleen voor mannen geschikt” zouden zijn? Waarom reageren vrouwelijke wetenschappers en vrouwelijke managers niet op oproepen van het Algemeen Secretariaat van Onderzoek en Technologie voor sollicitaties naar de functie van directeur van een onderzoekscentrum, waarbij een transparante procedure voor de beoordeling door de Nationale Adviescommissie Onderzoek wordt toegepast? Zijn vrouwen, die duidelijk intellectueel hoogontwikkeld zijn, van mening dat de functie van directeur van een onderzoekscentrum een “mannenbaan’ is? Wat is de reden voor het tekort aan vrouwen in adviesorganen en selectiecommissies? Wat kan er gedaan worden om deze situatie te veranderen? 26 5. SPANJE In Spanje is het percentage vrouwen in het onderzoek klein. Vrouwen bezetten nog geen 10% van de gewone leerstoelen. Na de vierde Wereldvrouwenconferentie (Peking 1995) heeft de Spaanse regering een studieprogramma "vrouwen en sekse" opgesteld. Dit programma is opgenomen in het Derde Nationaal Plan voor Wetenschappelijk Onderzoek en Technologische Ontwikkeling. Dit initiatief is genomen in het kader van een overeenkomst tussen het Vrouweninstituut en de interministeriële Commissie Wetenschap en Technologie. Het Vrouweninstituut (deel van het Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid) heeft veel activiteiten ontplooid om de positie van vrouwen in de wetenschap te verbeteren. Op basis van artikel 9, lid 2, van de grondwet is er in de Spaanse wetgeving ruimte voor positieve acties. Het Plan Gelijke Kansen (1996-2000) voorziet in: meer onderwijsmodellen om wetenschap en technologie voor vrouwelijke studenten toegankelijker te maken; faciliteiten voor vrouwen voor de toegang tot wetenschappelijk en technisch onderwijs; meer diensten voor de oriëntatie van werkloze vrouwen op onderwijs en beroep; het stimuleren van onderzoek in alle sectoren waarin vrouwen geïnteresseerd zijn; het stimuleren van specialisatie van vrouwen in beroepen die een bron van werkgelegenheid met een innovatief karakter zouden kunnen zijn. Voor de totstandkoming van deze initiatieven heeft het Vrouweninstituut overeenkomsten afgesloten met de instanties die verantwoordelijk zijn voor “mainstreaming”, het Ministerie van Onderwijs en Cultuur en met de interministeriële Commissie Wetenschap en Technologie. Tot de projecten die door het Instituut worden gesteund, behoren: opleidingen om docenten bewust te maken van gelijke kansen, zodat ze ertoe kunnen bijdragen dat meisjes vaker kiezen voor wetenschap en technologie. universitaire opleidingen (maximaal 330 uur) voor werkloze vrouwen, zodat deze zich in hun opleiding kunnen heroriënteren op sectoren als milieu, recycling, nieuwe technologische informatie. jaarlijkse toelagen (in samenwerking met de Commissie voor Onderzoek en Ontwikkeling inzake “vrouwen en sekse”) voor: 27 - het scheppen van een “theoretische structuur” ten aanzien van vrouwen en sekse om de invoering van dit soort studies in alle universitaire sectoren te bevorderen - de opleiding van vrouwelijke onderzoekers, zodat deze niet alleen als object, maar tevens als actief subject van onderzoek worden gezien. een proefproject in het kader van het gemeenschapsprogramma NOW en in samenwerking met "Escuela Tecnica Superior de Ingenieros de Telecomunicación” voor het scheppen van “teleservice voor vrouwen in de telecommunicatie”. Naast de activiteiten die op centraal niveau worden ontplooid, heeft elk van de 17 regionale overheden een Actieplan Gelijke Kansen vastgesteld. In deze plannen wordt aandacht besteed aan: beroepsdiversificatie, waaronder het stimuleren van vrouwen in niet-traditionele sectoren zoals natuurwetenschappen en technologie; de ondersteuning van onderzoek door en voor vrouwen; het gemengde onderwijs (“la Coeducación”) en onderwijs in morele waarden (educación en valores). 28 6. FRANKRIJK De minister van Nationaal Onderwijs en de minister die belast is met gelijke kansen voor mannen en vrouwen hebben twee overeenkomsten ondertekend: de overeenkomst van 20 december 1984, met als belangrijkste doel “de verbetering van de studiekeuze en beroepsintegratie van meisjes” de overeenkomst van 14 september 1989, met als hoogste prioriteit de noodzaak dat meisjes hun studiekeuze verbreden in de richting van een industriële opleiding. De uitvoering van deze overeenkomst werd vergemakkelijkt door talrijke initiatieven in het kader van de driejaarlijkse academische plannen. Het bewustzijn van sommige partijen in het onderwijssysteem op het punt van de verruiming van de beroepskeuze van meisjes is toegenomen. In dit kader is een groot aantal acties uitgevoerd om meisjes te bewegen hun carrière te richten op de wetenschappelijke sectoren. Op 6 en 7 november 1995 is in Parijs een Europese studiebijeenkomst georganiseerd om een rapport over deze acties op te stellen. De Staatssecretaris voor Rechten en Beroepsopleiding van Vrouwen, die verbonden is aan het Ministerie van Arbeid en Sociale Zaken, is belast met de coördinatie en de bevordering van vrouwenrechten en gelijke kansen voor de seksen. De wetenschappelijk-beroepsprijs is thans de belangrijkste actie van de Dienst Vrouwenrechten - Ministerie van Arbeid en Solidariteit – om voor meisjes de toegang tot de wetenschap makkelijker te maken. Dit initiatief wordt lokaal uitgevoerd door de regionale delegaties. In 1997 en 1998 zijn 480 prijzen van 5.000 FRF (762 EURO) uitgereikt. Dit initiatief bestaat sinds 1991. Het richt zich op meisjes in het laatste jaar van het middelbaar onderwijs die een wetenschappelijke of technische carrière ambiëren. De criteria voor toekenning van de prijs zijn de kwaliteit van het project, de schoolcijfers en de draagkracht van het gezin. Een lokaal voorbeeld: op 28 maart 1996 heeft de ”Dienst Vrouwenrechten” in samenwerking met de “Académie de Paris” een bijeenkomst georganiseerd van 700 vrouwelijke studenten van de Academie en Pierre-Gilles de Gennes, in 1991 winnaar van de Nobelprijs voor Natuurkunde. Het doel was hen te confronteren met de keuze van een wetenschappelijk project. 29 7. IERLAND De belangrijkste partijen die in Ierland invloed hebben op de participatie van vrouwen in de natuurwetenschappen, engineering en technologie (SET – Science, Engineering and Technology) zijn Women in Technology and Science (WITS) Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen Individuele onderwijsinstellingen en hun initiatieven Higher Education Authority (HEA) en Higher Education Equality Unit (HEEU) Ministerie van Justitie, Gelijkheid en Rechtshervorming, vooral via het Employment Equality Agency. WOMEN IN TECHNOLOGY AND SCIENCE (WITS) WITS is de belangrijkste organisatie die in Ierland actief vrouwen in de natuurwetenschappen, technologie en engineering steunt door middel van initiatieven op het niveau van het bedrijfsleven, scholen, het hoger onderwijs, het nationaal beleid en Europa. Als organisatie van uitsluitend vrijwilligers trekt WITS haar leden aan uit alle technische en natuurwetenschappelijke gebieden: onderzoekers, wetenschappers uit het bedrijfsleven, technici, journalisten, ingenieurs, administrateurs, beleidsanalisten, docenten en leraren, computerexperts en consultants. Veel progressieve bedrijven uit zowel de particuliere als de openbare sector zijn corporate member van WITS en hun vrouwelijke werknemers vormen een belangrijk deel van het ledenbestand. De organisatie legt grote nadruk op hulp aan de leden bij het netwerken door middel van een vertrouwelijk ledenbestand, sociale evenementen en informatieve seminars. Zij is tevens betrokken bij beleidsinitiatieven van de overheid, het lobbyen bij ministeries en de samenwerking met alle belangrijke partijen om haar doelstellingen te promoten. Verschillende activiteiten van WITS zijn erop gericht in SET een balans tussen de seksen te bewerkstelligen. Tot deze initiatieven behoren: Het aanmoedigen van meisjes om exacte wetenschappen en techniek als serieuze carrièreopties te beschouwen door middel van regionale Rolmodeldagen en ondersteunend materiaal. Schoolmeisjes in de bovenbouw krijgen de kans om vrouwen te ontmoeten met sterk uiteenlopende carrières in de natuurwetenschappen, technologie en engineering. Programma’s managementontwikkeling en workshops loopbaanontwikkeling speciaal opgezet om de participatie van vrouwelijke wetenschappers in de besluitvorming in het bedrijfsleven te vergroten – met de steun van het EU-programma WERKGELEGENHEID-NOW. 30 Programma’s ter bevordering van de gelijkheid die zijn opgezet om de integratie van vrouwen in niet-traditionele gebieden in het bedrijfsleven te bevorderen. Dit werk wordt eveneens ondersteund door NOW. Talentenbank van senior vrouwelijke wetenschappers en technologen die bereid zijn zitting te nemen in overheidsbesturen en andere besturen. Deze talentenbank is verspreid onder de ministeries en andere in aanmerking komende instanties. WITS is tevens voor Ierland de samensteller van gegevens voor het Europees Handboek van Vrouwelijke Experts in de Wetenschap, Engineering en Technologie, een project dat gecoördineerd wordt door WITEC. Publicatie van het boek “Stars Shells and Bluebells” waarin de participatie van Ierse vrouwen in SET aan het begin van de eeuw belicht wordt. Het project werd ondersteund door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. INITIATIEVEN MET BETREKKING TOT VROUWEN DIE TERUGKEREN NAAR ONDERWIJS EN ARBEID IN SET Enkele proefprojecten zijn: Basisvaardigheden in SET voor vrouwen die terugkeren in het onderwijs. Deze programma’s, die ontwikkeld zijn door het Cork Institute of Technology, zijn nu opgenomen in het reguliere programma van zes Institutes of Technology. Meer dan 70% van de vrouwen die deze programma’s doorlopen hebben, zijn doorgestroomd naar vervolgonderwijs en een baan. Innovatieve programma’s voor opleidingen in de elektronica en IT zijn als proef van start gegaan voor vrouwen die terugkeren in het onderwijs/ jonge vrouwen met weinig opleiding, en zijn beschikbaar gesteld in samenwerking met bepaalde universiteiten en bedrijven. Programma’s die innovatieve scholingsmethoden en opleidingen voor opleiders van vrouwen tot onderhoudsmonteur van vliegtuigen integreren. "Probeer"programma’s op scholen, georganiseerd door het Cork Institute of Technology (CIT) en andere instellingen voor hoger onderwijs, stimuleren vrouwelijke scholieren in de richting van SET en bieden hun praktische ervaring in de wetenschap, technologie en engineering. Het Programma "Introducing Technology" aan het Tralee Institute of Technology is een basiscursus in natuurwetenschappelijke en technische vakken gericht op volwassen vrouwelijke studenten. Het programma heeft tot doel de participatie van vrouwen in niettraditionele gebieden van studie en arbeid te bevorderen, vooral engineering, natuurwetenschappen en nieuwe technologie – allemaal snelgroeiende werkgelegenheidsgebieden. Het werk wordt ondersteund door het NOW-initiatief. HIGHER EDUCATION AUTHORITY EN HIGHER EDUCATION EQUALITY UNIT De Higher Education Authority heeft een landelijke dienst met de naam The Higher Education Equality Unit opgericht. De taak hiervan is goed beleid en goede praktijken met 31 betrekking tot het verhelpen van ongelijkheden in het hoger onderwijs in Ierland te stimuleren en aan te moedigen. EMPLOYMENT EQUALITY AGENCY Het Employment Equality Agency (EEA) is een overheidsorgaan dat is opgericht in 1977 in het kader van de Wet Arbeidsgelijkheid. De belangrijkste functie is de wetgeving op het gebied van de arbeidsgelijkheid ten uitvoer te leggen en de naleving ervan te controleren. De belangrijkste doelstellingen zijn discriminatie op het werk te elimineren en tevens gelijke kansen te bevorderen. Een belangrijke nieuwe Wet Arbeidsgelijkheid wordt in 1999 van kracht. Volgens deze wet wordt het EEA omgedoopt tot de Equality Authority met aanzienlijk ruimere bevoegdheden. In het recente verleden heeft het bureau een onderzoek naar gelijkheid in de Ierse zuivelindustrie gesponsord, met speciale aandacht voor SET. MINISTERIE VAN ONDERWIJS EN WETENSCHAPPEN Enkele acties die door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen zijn ondernomen op het gebied van gelijkheid van de seksen, zijn: Interventieproject voor natuurkunde en scheikunde In 1985 heeft het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen een interventieproject opgezet met als doel het aantal meisjes bij de studierichtingen natuurkunde en scheikunde te vergroten. Actieonderzoeksproject 1992 "Gelijke kansen voor meisjes en jongens in het basisonderwijs" – een voortzetting van het werk dat in een TENET-project van start gegaan is om in het curriculum gelijke kansen voor meisjes en jongens te scheppen. Meisjes in technologie 1992 Leraren aan de deelnemende scholen hebben vier modules ontwikkeld die ze voornamelijk hebben gebruikt in het tweede jaar van de onderbouw van het secundair onderwijs. Doelstellingen van het project: het ontwikkelen van vertrouwen met en vaardigheid in technologie bij meisjes; het vergroten van het bewustzijn bij studenten van stereotiepe opvattingen over de seksen op het werk en in de maatschappij; het bevorderen van actieve deelname aan het plannen en nemen van besluiten, d.w.z. probleemoplossing; het aanmoedigen van studenten om traditionele vakken / carrièrekeuzen te herwaarderen. Dit project werd medegefinancierd door de EU. Richtsnoeren voor docenten 1994 32 Deze richtsnoeren zijn opgesteld om scholen te helpen zich meer bewust te worden van kwesties rond gelijke kansen in het onderwijs en om ze te helpen bij de eliminatie van ongelijkheid in de dagelijkse gang van zaken op school. Het gelijkheidspakket 1994 In 1994 hebben alle basisscholen in het land een gelijkheidspakket ontvangen dat de volgende publicaties bevatte: • het projectverslag over 1992; • richtsnoeren voor leraren; • het verslag van de Werkgroep voor de eliminatie van seksisme en stereotiepe opvattingen over de seksen in leerboeken en leermiddelen op basisscholen 1993; • het G.E.A.R.-rapport "Exploring the Gender Gap in Primary Schools"; • "Gender Influences in Classroom Interaction." Stereotiepe opvattingen over de seksen 1994 Het programma werd opgezet om de kwestie van stereotiepe opvattingen over de seksen aan te pakken. Het bevat een video met ondersteunend onderwijsmateriaal. Doelstellingen: het bewustzijn van stereotiepe opvattingen vergroten, met name als het gaat om stereotiepe opvattingen over de seksen; een verandering van houding vergemakkelijken, daar waar stereotiepe opvattingen gevonden worden; vaardigheden bieden voor het omgaan met de man-vrouwproblematiek. Dit project werd medegefinancierd door de EU. “Suitable jobs for a woman 1994” Women in Technology and Science (WITS) heeft een boekje gepubliceerd met de naam “Suitable Jobs For A Woman in 1994”. Het boekje beschrijft vrouwen die in verschillende wetenschappelijke en technische beroepen werkzaam zijn, en is bedoeld om vrouwelijke studenten te stimuleren hun carrièreambities en -keuzen te verruimen. Gender matters 1996 "Gender Matters" bevat een onderwijskundige handleiding en een video bedoeld voor mensen die betrokken zijn bij uitgebreide ontwikkelingsprogramma’s voor docenten tijdens hun carrière. Het bronmateriaal omvat activiteiten om docenten, ouders en leerlingen meer bewust te maken van man-vrouwkwesties. De activiteiten zijn bedoeld om leraren te helpen hun eigen houding tegenover en verwachtingen van leerlingen te onderzoeken, vraagtekens bij stereotiepe houdingen en gedragingen te zetten en beleid en praktijken voor gelijkheid van de seksen te ontwikkelen en uit te voeren. 33 De opleiders van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen hebben een aanvullende specifieke training gehad in het gebruik van deze materialen. Dit project werd medegefinancierd door de EU. Onderzoek Vrouwen in de schoolleiding (1e fase 1996, 2e fase thans gaande). Dit project onderzoekt de carrièrestructuur van vrouwelijke leraren in het basisonderwijs en middelbaar onderwijs in Ierland. De nadruk ligt op het onderzoek naar en de analyse van de huidige situatie in Ierland inzake een carrière in het onderwijs voor vrouwen, en op onderzoek naar mogelijke wegen om het evenwicht tussen de seksen in de schoolleiding te herstellen. Gemengd onderwijs en gelijkheid van de seksen 1996 Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen verricht door het Economic and Social Research Institute. De belangrijkste doelstelling van het onderzoek was te bepalen of een gemengde school in vergelijking met een niet-gemengde school een negatief effect heeft op de schoolprestaties en de persoonlijke en sociale ontwikkeling van meisjes. 34 8. ITALIË Op 29 juli 1997 heeft het Ministerie van Universitair en Wetenschappelijk Onderzoek een “Werkgroep Cultuur van verschil en studies over vrouwen aan de universiteit (Gruppo di lavoro su Culture delle differenze e studi delle donne nella istituzione universitaria)” opgericht. Het doel van deze groep (bestaande uit hoogleraren en drie ambtenaren van het ministerie) is gelijke kansen voor beide seksen te bevorderen en de toegang van vrouwen tot universitaire studies en universitair onderzoek te verbeteren. De werkgroep moet de beste manier van samenwerking en interactie met nationale en universitaire instellingen aangeven almede de verschillende sectoren van het universitaire bestuur die te maken hebben met de thans lopende hervorming van de universiteiten en het wetenschappelijk onderzoek. Op de korte termijn bevat het werkprogramma van deze werkgroep een onderzoek van de statistieken en een inventarisatie van de initiatieven op het gebied van vrouwenstudies en “vrouwencentra”. Op langere termijn zal de werkgroep: een voortgangsrapport opstellen over vrouwen aan universiteiten en over vrouwen- en mannencultuur; de beste praktijkervaringen steunen door middel van sponsoring en co-promotie een Forum over vrouwenstudies en studies inzake de man-vrouwproblematiek organiseren in het kader van de “een leven lang lerende samenleving”. Tot de toekomstige stappen waartoe is besloten, behoren: 1. het uitgeven van een publicatie over vrouwen en universiteit. Het initiatief gaat uit van het Ministerie voor Gelijke Kansen, de Nationale Commissie voor Gelijke Kansen binnen de ministerraad, de Werkgroep Cultuur van verschil en studies over vrouwen aan de universiteit en ISTAT (het Italiaanse Bureau voor de Statistiek). Deze publicatie zal naar verwachting in januari-maart 1999 gereed zijn en zal bestaan uit een gedeelte met gegevens en een gedeelte met analyses. 2. het organiseren van een gemeenschappelijke conferentie over vrouwen en wetenschap, gesponsord door zowel het Ministerie van Onderzoek als het Ministerie voor Gelijke Kansen. Overzicht van de aanwezigheid van een Commissie Gelijke Kansen binnen de onderzoekscentra van de overheid: 35 ANPA (Agenzia Nazionale per l’Ambiente): in voorbereiding CNR (Consiglio Nazionale delle Ricerche): JA ENEA (Ente per le Nuove tecnologie, l’Energia e l’Ambiente): JA INN: (Istituto Nazionale della Nutrizione): NEE ISFOL: (Istituto Sure di Formazione e del Lavoro): JA ISPE ( Istituto Superiore per la Programmazione Economica): JA ISTAT (Istituto Centrale di Statistica): JA. De Commissie Gelijke Kansen binnen de Nationale Onderzoeksraad (CNR) is in 1998 opgezet. Deze Commissie wordt elke vier jaar opnieuw samengesteld en zij bestaat uit vijf onderzoekers van de CNR, één lid van het Ministerie van Wetenschappelijk Onderzoek, één lid van het Ministerie voor Gelijke Kansen en één lid van de Nationale Commissie voor Gelijke Kansen. Deze Commissie: bevordert het creëren van netwerken en andere informatieve activiteiten specifiek op het terrein van onderzoeksactiviteiten betreffende vrouwen in de verschillende disciplines op nationaal en internationaal niveau; verzamelt statistische gegevens over onderzoekspersoneel en over wetenschappelijk onderzoek dat binnen de CNR wordt uitgevoerd, teneinde een beeld te geven van de invloed van sekse op de toegang tot een wetenschappelijke loopbaan, ontwikkeling van de loopbaan en de evaluatie van het wetenschappelijke product. Overeenkomstig het initiatief van de Europese Commissie zal binnen de CNR een Italiaanse “Waarnemingspost voor vrouwen en onderzoek” worden opgezet; stelt de inhoud en de doelstellingen vast van scholingscursussen voor “vrouwelijke manager in de wetenschap”. Deze vrouwen zouden binnen de CNR leidinggevende functies kunnen bekleden. De cursussen zullen worden georganiseerd binnen het kader van het project “Emily in Italy”, dat vrouwen in verantwoordelijke functies bij de overheid en de instellingen wil bevorderen. Geeft bekendheid aan de initiatieven van de Europese Unie, in het bijzonder de bevordering van het Vijfde Kaderprogramma, door middel van specifieke seminars voor de vrouwelijke onderzoekers van de CNR. Er zijn aan de volgende universiteiten commissies voor gelijke kansen ingesteld (voor de overige universiteiten wordt dit thans geverifieerd): Brescia, Genua, Milaan (Katholieke Universiteit), Napels 2, Palermo, Parma, Pavia, Pisa, Rome, Turijn, Verona. Met betrekking tot de wetenschap (maar niet exclusief) is het vrouwenonderzoek en de vorming van “vrouwelijke kennis” in de verschillende disciplines in de afgelopen twintig jaar dankzij onafhankelijke instellingen (onderzoekscentra, documentatiecentra, bibliotheken etc.) toegenomen. Deze “vrouweninstellingen” zijn verbonden met de vrouwenbeweging. Zij hebben onderzoek en de verspreiding ervan daadwerkelijk bevorderd en ondersteund, zelfs nog vóór de ontwikkeling van vrouwenstudies aan de universiteiten. 36 Wetenschapsvrouwen zijn in Italië tamelijk goed georganiseerd; een voorbeeld daarvan is het informele netwerk van Italiaanse “Vrouwelijke Wetenschappers”, dat ongeveer tien jaar geleden, in 1988, is opgericht op initiatief van de Bologna-groep. In die tijd bestonden er al groepen vrouwen en wetenschap in onder andere Bologna, Genua, Milaan, Rome, Turijn, die op de grote stroom van de vrouwenbeweging zijn opgekomen. Het Coordinamento donne di scienza in Bologna heeft deze groepen bijeengebracht en organiseerde zo vrouwen die rechtstreeks betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek of bij studies naar de structuur en de organisatie van de wetenschap, en die met elkaar gemeen hebben dat zij hun specifieke werkervaringen willen bespreken in het licht van de belangrijkste vraag die door het feministische debat is opgeworpen. Deze groepen zijn tien jaar lang regelmatig bijeen gekomen, ten minste tweemaal per jaar. De leden van het Coordinamento zijn bovendien betrokken bij verschillende openbare initiatieven in het hele land, zoals conferenties, debatten en cursussen. Het belangrijkste onderwerp is de relatie tussen vrouwen en wetenschap, maar ook bio-ethische aspecten van de technologische vernieuwing. 37 9. LUXEMBURG Luxemburg heeft geen universiteit als zodanig. Er is slechts een eenjarige universitaire cursus om jonge Luxemburgers te stimuleren en in staat te stellen in andere delen van Europa een universitaire opleiding te gaan volgen. Er is nu een wet, die thans wordt omgezet, waarbij een aantal cursussen wordt ingesteld voor het eerste deel van een universitaire onderwijslaag. Er is een plan voor activiteiten voor postdoctorale opleidingen; er zal voor gezorgd worden dat deze nieuwe universitaire structuren aandacht schenken aan het scheppen van gelijke kansen. De overheid heeft de volgende initiatieven ontplooid: een grote bewustwordingscampagne vanaf het niveau van de basisschool en zelfs de peuterklas, in samenwerking met het in 1995 opgerichte Ministerie voor Vrouwenemancipatie; een plan voor een project voor kinderen onder de schoolleeftijd, dat "gelijkheid delen" (partager l’égalité) heet en is gebaseerd op de strijd tegen stereotiepe rolpatronen; een actie om schoolboeken te herzien wat betreft de manier waarop beroepen en vrouwen worden beschreven; een project met de naam “Eureka”. Voor het promoten van technologie heeft de overheid klassen gemaakt waar meisjes van 12 jaar in homogene groepen geplaatst zijn, waardoor ze hun vragen konden stellen zonder de aanwezigheid van jongens. Er bleek dat de meisjes in deze klassen veel vrijer spraken en meer vragen stelden dan wanneer er in hetzelfde klaslokaal ook jongens aanwezig waren; in de instellingen voor secundair onderwijs is een netwerk tot stand gebracht om ervoor te zorgen dat aandacht geschonken werd aan gelijke kansen. Luxemburg heeft een zeer lage arbeidsparticipatiegraad bij vrouwen. In 1991 bedroeg dit 33% tegen 36% momenteel. Hiervoor zijn veel verklaringen. Eén daarvan zou het gebrek aan faciliteiten voor kinderopvang kunnen zijn. Teneinde deze situatie te verbeteren is de overheid van plan toe te staan dat kinderen al op de leeftijd van drie in plaats van vier jaar, zoals momenteel het geval is, naar school gaan. Het bedrijf Goodyear in Luxemburg heeft een zeer belangrijk onderzoekscentrum. In het wervingsproces voor onderzoek wordt getracht meer vrouwen aan te nemen. Er zijn dus veel vrouwen die door Goodyear worden aangenomen en die participeren in het onderzoek. De overheid tracht speciale prijzen in te stellen voor bedrijven die een dergelijk beleid voeren. De overheid heeft samen met de sociale partners het Actieplan voor werkgelegenheid aangenomen. Dit actieplan voorziet in een ouderschapsverlof van zes maanden voor de moeder en zes maanden voor de vader. De overheid betaalt een sociaal minimumloon en de werkgever die dit ouderschapsverlof goedkeurt, is verplicht de mensen die werkloos zijn, weer in dienst te nemen. De overheid kent een speciale bonus toe voor elke vrouw die weer terugkeert in haar baan. De indirecte loonkosten worden voor maximaal 60% vergoed. Voor vrouwen die terugkeren in het arbeidsproces, wordt positieve discriminatie ingevoerd. Er is 38 tevens een initiatief om te proberen meer zelfstandig werkende vrouwen te krijgen, omdat er onvoldoende vrouwen zijn die een eigen bedrijf beginnen. 39 10. NEDERLAND In 1997 bedroeg het percentage vrouwelijke hoogleraren 5%, het percentage universitair hoofddocenten 7,5% en het percentage universitair docenten 19,8%. Binnen de seksen is de verdeling over de functies heel verschillend: 50% van de mannen is hoogleraar of universitair hoofddocent, de rest is universitair docent, terwijl slechts 20% van de vrouwen hoogleraar of universitair hoofddocent is en bijna 80% universitair docent is. Afgezien van deze hiërarchische segregatie is er een sterke horizontale segregatie, met een nog lagere vertegenwoordiging van vrouwen in de technische en natuurwetenschappelijke richtingen. Aan het eind van de jaren tachtig heeft het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen de universiteiten voorzichtig gestimuleerd om programma’s voor positieve discriminatie op te zetten. In die tijd zijn de universiteiten ook begonnen om serieus maatregelen voor kinderopvang en – meer in het algemeen – zorgfaciliteiten in te voeren. De minister heeft op dit punt echter nooit enige vorm van druk of sancties gebruikt. Het resultaat was dat het beleid voor gelijke kansen niet zozeer gericht werd op vrouwelijke wetenschappelijke medewerkers, maar op vrouwen in administratieve functies. Pas in 1997 is er een Wet inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende functies in het Onderwijs ingevoerd, die scholen en universiteiten verplicht streefcijfers vast te stellen en een plan te ontwikkelen om deze te halen. Onlangs zijn ter ondersteuning van deze wet de resultaten van een onderzoek naar de mobiliteit van vrouwen in wetenschappelijke functies gepubliceerd. (Portegijs, W. Eerdaags evenredig? 1998) Deze wet inzake de gelijke vertegenwoordiging is echter vrijwel op hetzelfde moment tot stand gekomen als de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie is aangenomen, die haaks lijkt te staan op maatregelen als een wet om het beleid van de gedecentraliseerde universiteiten te stimuleren. De nieuwe nadruk op management lijkt niet positief uit te werken voor het aannemen van meer vrouwen. Momenteel zijn er nog enkele andere instellingen die beleid ontwikkelen ter bevordering van een betere vertegenwoordiging van vrouwen in hogere wetenschappelijke functies: de Adviesraad voor Wetenschap en Technologie, de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Op verzoek van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft de Nederlandse Vereniging voor Vrouwenstudies de beoordelingsmethoden binnen de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek geanalyseerd om na te gaan of het systeem een van beide seksen bevoordeelt. 40 Het Nationale Netwerk van Vrouwelijke Hoogleraren is onlangs een campagne gestart om aan de universiteiten meer vrouwelijke hoogleraren benoemd te krijgen, naar het voorbeeld van het programma dat is opgezet om de leeftijdsbalans aan de universiteiten meer in evenwicht te brengen. Er zijn tevens enkele campagnes geweest om meisjes aan te moedigen een natuurwetenschappelijke of technische studierichting te kiezen. Vrouwenstudies zijn in de jaren tachtig goed van start gegaan. Er is thans een officieel erkende Onderzoekschool Vrouwenstudies. 41 11. OOSTENRIJK Oostenrijk is een federale staat, wat betekent dat de wetgevende en uitvoerende macht verdeeld is tussen de federale en provinciale overheden. Het hoger onderwijs valt onder de bevoegdheid van de federale regering, die verantwoordelijk is voor het maken en handhaven van wetten op dit gebied. Volgens de Oostenrijkse wet worden universiteiten door de federale regering opgericht en centraal bestuurd door het Oostenrijkse Federaal Ministerie van Wetenschappen. Dit betekent dat werknemers van de universiteiten rijksambtenaren zijn die ofwel een dienstverband volgens de ambtenarenwetgeving ofwel volgens de wetgeving voor particulier tewerkgestelde personen hebben. Dit feit is om de volgende reden van belang voor de verbetering van de positie van vrouwen: terwijl de Wet Gelijke Behandeling vrouwen in de particuliere sector voornamelijk bescherming biedt tegen discriminatie, bevat de Wet Gelijke Behandeling voor ambtenaren (Federale Wet Gelijke Behandeling) niet alleen bescherming tegen discriminatie, maar ook bepalingen voor de verbetering van de positie van vrouwen. In Oostenrijk regelt de Ambtenarenwet de structuren voor het wetenschappelijk personeel. Er zijn twee kwalificatieniveaus voor een academische universitaire carrière: het proefschrift en de habilitatie, die de houder het recht geeft op de Venia Docendi (bevoegdheid om als hoogleraar te doceren). De toekenning van beurzen is één manier om vrouwen te stimuleren dit hoogste kwalificatieniveau te bereiken. Het doel van zulke beurzen is de ondervertegenwoordiging van vrouwen aan de universiteiten in de functie van gewoon hoogleraar te corrigeren (in Oostenrijk is het percentage vrouwen op dit niveau 4%). De Federale Wet Gelijke Behandeling is erop gericht een vertegenwoordiging van 40% vrouwen te bereiken in alle functies en beroepsgroepen van de instanties van de federale overheid. Dit quotum hangt af van de kwalificaties. De doelstelling moet worden gehaald door middel van een voorkeursbehandeling van vrouwen in de federale overheidsdienst, voorrang voor vrouwen bij promoties en voorrang voor vrouwen bij trainingen en bij- en nascholing. De precieze aard van de maatregelen voor de verbetering van de positie van vrouwen is in de wet niet aangegeven en kan door de afzonderlijke federale ministeries worden bepaald. In 1995 heeft het Ministerie van Wetenschappen het eerste Plan voor positieve discriminatie van vrouwen opgesteld. Dit plan werd vastgelegd in een wettelijke verordening, d.w.z. als een normatief document, dat voorziet in verschillende maatregelen voor de verbetering van de positie van vrouwen onder het universitair personeel. Er is gebleken dat dit positievediscriminatieplan voor vrouwen een zeer efficiënt juridisch instrument is en het is in 1998 geamendeerd. De eisen van deze verordening dienen er tevens toe om werkgroepen op het gebied van gelijke behandeling (zie de volgende alinea) te steunen, aangezien ze de rol van deze groepen bij sollicitatieprocedures tot in detail regelen. De universiteiten dienen voorts ruimte, materiaal en menskracht te leveren voor werkgroepen op het gebied van gelijke behandeling, zodat het 42 juridisch mandaat om discriminatie van vrouwen op grond van sekse te voorkomen ook daadwerkelijk ten uitvoer kan worden gelegd. In mindere mate wordt er getracht het positieve-discriminatieplan te gebruiken voor structurele veranderingen. Maatregelen voor de verbetering van de positie van vrouwen moeten bijvoorbeeld worden gezien als zijnde van belang voor de planning en de verdeling van het budget bij het opstellen van de begroting van een universiteit. Aan een universiteit dient de desbetreffende rector bij de verdeling van het budget door de werkgroep gedane voorstellen in overweging te nemen en dient hij tevens straffen op te leggen wanneer niet wordt voldaan aan de bepalingen betreffende de verbetering van de positie van vrouwen. Extrauniversitaire onderzoeksinstellingen vallen niet onder dit positieve-discriminatieplan. In 1993 is de Wet op de Universitaire Organisatie volledig herzien, waarbij de universiteiten volledige autonomie kregen. Momenteel wordt getracht de universiteiten te organiseren als afzonderlijke juridische eenheden die onafhankelijk zijn van de federale overheid. Zo’n beleid zou betekenen dat de Federale Wet Gelijke Behandeling en de Federale Ambtenarenwet niet langer van toepassing zijn. Universiteiten hebben binnen hun huidige organisatorische status het recht om - binnen de grenzen van de wet – hun zaken zelfstandig af te handelen, d.w.z. ze zijn niet gehouden aan overheidsinstructies. De federale minister heeft geen rechtstreekse invloed op de door de universiteiten genomen besluiten. Onder bepaalde omstandigheden heeft hij echter het recht om via een formele bestuurlijke procedure een door de universiteit genomen besluit te herroepen. Tot dergelijke omstandigheden behoren onder meer discriminatie op grond van sekse bij de benoeming van universitair personeel. De federale overheid treedt voor de universiteiten, die grotendeels door de staat worden gefinancierd, dus op als een toezichthoudende autoriteit. Sinds 1991 heeft elke universiteit een werkgroep voor zaken die te maken hebben met gelijke behandeling. Deze werkgroepen zorgen er – als een soort toeziend orgaan – voor dat vrouwen bij sollicitaties niet worden gediscrimineerd op grond van hun sekse. De leden van de werkgroepen voor gelijke behandeling hebben aanzienlijke bevoegdheden op het gebied van personeelszaken. Ze moeten op de hoogte worden gesteld van elke aanstelling en ze kunnen, als ze vermoeden dat er sprake is van discriminatie van een vrouw, tegen het discriminerende besluit een klacht indienen bij de minister van Wetenschappen. De wervingsprocedure word daarop gestopt en door de federale minister van Wetenschappen beoordeeld. Als discriminatie op grond van sekse tijdens de beoordeling wordt aangetoond, wordt het door de universiteit genomen besluit herroepen door middel van een juridisch bindende kennisgeving. In dit opzicht is het door het Ministerie van Wetenschappen ontwikkelde positievediscriminatieplan voor vrouwen van belang, aangezien dit voorziet in een reeks bepalingen die de activiteiten van de werkgroepen ondersteunen. Een van die zaken is bijvoorbeeld de gelijke waarde van vrouwenstudies en onderzoek naar sekseaspecten bij de beoordeling van de kwalificaties van een kandidaat. Interdisciplinaire en extrauniversitaire prestaties op het gebied van vrouwenstudies en onderzoek naar sekseaspecten vereisen speciale aandacht. Volgens de Wet op de Universitaire Organisatie moet elke universiteit een eigen positievediscriminatieplan voor vrouwen opstellen dat past bij haar speciale behoeften. Dit is dan een aanvulling op het plan voor positieve discriminatie van vrouwen van het Ministerie van 43 Wetenschappen. De afzonderlijke werkgroepen zijn betrokken bij de opstelling van zulke plannen. 44 12. PORTUGAL Volgens een recent onderzoek hebben beide seksen in de afgelopen 20 jaar aan de ontwikkeling van de wetenschap in Portugal bijgedragen. De bijdrage van de vrouwen was mede het resultaat van het streven om de ongelijkheid in het opleidingsniveau op te heffen. Deze inspanningen waren met name duidelijk waarneembaar in de jaren tachtig. Er zijn problemen opgelost zodat vrouwen nu goed vertegenwoordigd zijn in de "outer circles" van de wetenschappelijke gemeenschap.13 Hetzelfde onderzoek geeft het volgende te zien over de positie van vrouwelijke academici die een academische carrière ambiëren: 53,4% is docent (tegen 36,7% bij de mannen), 32,6 is universitair hoofddocent (mannen 33,9%) en slechts 6,7% is gewoon hoogleraar (mannen 24,4%). Om de nog steeds ongunstige positie van vrouwen in de wetenschap tegen te gaan, bevat het nationale plan voor gelijkheid (Besluit van de Ministerraad nr. 49/97, 24 maart) onder Doelstelling 7 – Onderwijs, Wetenschappen en Cultuur – de volgende maatregelen: het scheppen van nieuwe, brede keuzemogelijkheden in curricula en beroepscarrières, waarbij scholieren na het 9e jaar verplicht onderwijs tegelijkertijd begeleiding en informatie krijgen over alle middelbare en hogere opleidingen en de aansluitende beroepsmogelijkheden, en het stimuleren van korte stages bij bedrijven en centrale, regionale en lokale overheidsinstellingen. het vergemakkelijken van de betrokkenheid van jongere generaties op cultureel, wetenschappelijk en technologisch gebied en het aanmoedigen van hun deelname aan experimentele onderwijsprogramma’s; het laten meewegen van sociaal-economische aspecten bij financieringsprogramma’s voor OTO. Met betrekking tot de relatie tussen aan de ene kant erkende vaardigheden en hun sociaaleconomische waarde en aan de andere kant de structuur en resultaten van onderwijscurricula is het transnationale project IOFID (Gelijke kansen voor en opleiding van leraren) opgezet (1995-1997). Dit wordt gecoördineerd door de Open Universiteit in samenwerking met de Commissie Gelijkheid en Rechten van Vrouwen en heeft een aantal onderzoeksplannen opgeleverd, met het doel in de curricula van de leraren onderwerpen te introduceren die te maken hebben met sekse en gelijke kansen, zoals: Natuur en cultuur Sekse : stereotypen, vergelijkingen en rollen Taal en onderwijs A Comunidade Científica Portuguesa nos finais do Século XX – Comportamentos, atitudes e expectativas (coordenação de Jorge Correia Jesuino), 1995, Celta, Oeiras (pag. 160). 13 45 Lichaamstaal Het ontstaan van ongelijkheid tussen de seksen in de onderwijspraktijk Gelijke kansen en informatie- en communicatietechnologie 46 13. FINLAND Activiteiten ter bevordering van de gelijkheid van de seksen in het onderzoek en in de academische wereld worden sinds het begin van de jaren tachtig ondernomen door de Academie van Finland, het Ministerie van Onderwijs en de nationale autoriteiten inzake gelijkheid van de seksen, te weten de Raad voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen en de Ombudsman voor Gelijkheid. De maatregelen omvatten aan de ene kant toezicht op en bevordering van gelijkheid van de seksen in de academische wereld, in het bijzonder de positie van vrouwelijke onderzoekers en universitaire docenten, en aan de andere kant bevordering van vrouwenstudies en onderzoek naar sekseaspecten. Vanaf het begin van de jaren tachtig heeft de Academie van Finland financiële middelen toegewezen aan Vrouwenstudies (onderzoeksprojecten, nationale coördinatie, netwerken). In 1981 hebben de Academie van Finland en de Nationale Raad voor Gelijkheid tussen Vrouwen en Mannen binnen het secretariaat van de Raad de functie van Nationaal Coördinator Vrouwenstudies ingesteld. De Raad voor Gelijkheid, die in 1972 is opgericht, is een parlementaire adviescommissie met een permanent secretariaat. Zijn taak is toe te zien op gelijkheid van de seksen en deze te bevorderen in alle delen van de samenleving. De Subcommissie Onderzoek van de Raad is in 1981 ingesteld. De belangrijkste taken van de Nationale Coördinator en de Subcommissie Onderzoek zijn het bevorderen van vrouwenstudies en onderzoek naar sekseaspecten, toe te zien op gelijkheid van de seksen in de academische wereld en deze gelijkheid te bevorderen door middel van conferenties, publiciteit, lobbyen en advisering en voorlichting, waaronder een landelijke nieuwsbrief. In 1982 heeft het Ministerie van Onderwijs een commissie ingesteld die toezicht houdt op obstakels in de carrière van vrouwelijke onderzoekers: in 1986 is als vervolg hierop een werkgroep in het leven geroepen. Een nationaal onderzoek naar de positie van vrouwen in de academische wereld is in 1997 nogmaals uitgevoerd door een werkgroep van de Academie van Finland. In de statistieken over de universiteiten (de nationale KOTA-database, die tevens via Internet geraadpleegd kan worden) staat voor studenten, behaalde academische titels en academische functies sinds 1989 tevens de sekse als variabele vermeld. In 1987 is de Wet Gelijkheid van kracht geworden, die tot doel heeft discriminatie op grond van sekse te voorkomen en de gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen. De functie van de Ombudsman voor Gelijkheid is ingesteld om toe te zien op de naleving van deze wet. De Wet Gelijkheid noemt vooral scholing en onderwijs als belangrijke uitvoeringsgebieden en bepaalt dat onderwijsinstellingen er zorg voor moeten dragen dat onderwijs, onderzoek en onderwijsmateriaal de gelijkheid van de seksen bevorderen. In 1990 heeft de Ombudsman voor Gelijkheid richtsnoeren inzake de bevordering van de gelijkheid van de seksen aan universiteiten uitgevaardigd. Deze richtsnoeren zijn later opgenomen in het Plan Gelijkheid van het Ministerie van Onderwijs. 47 De Wet Gelijkheid heeft het mogelijk gemaakt een klacht in te dienen over discriminatie op grond van sekse (inclusief zwangerschap, bevalling en ouderschap) bij sollicitaties, arbeidsvoorwaarden of beëindiging van een dienstverband. Tussen januari 1991 en mei 1997 zijn 33 klachten ingediend afkomstig van universiteiten. De persoon die klaagt over discriminatie, moet zijn of haar zaak voor een rechtbank aanhangig maken om een schadeloosstelling te eisen. De rechtbank kan oordelen dat de werkgever een schadeloosstelling moet betalen (maximaal 50.000 FIM – 8 409 EURO). Er zijn verschillende zaken afkomstig van universiteiten voor een rechtbank gebracht en in enkele gevallen is een schadeloosstelling betaald, maar de gegevens hierover zijn nog niet systematisch geanalyseerd. In 1995 is de Wet Gelijkheid aangepast en is een alinea over quota opgenomen. De wet bepaalt nu dat in commissies, adviesraden en andere vergelijkbare organen van de overheid minimaal 40% mannen en 40% vrouwen moeten zitten, tenzij er bijzondere redenen zijn om daarvan af te wijken. Dit geldt ook voor de vier nationale raden van onderzoek en voor het bestuur van de Academie van Finland. De helft van de leden hiervan is nu vrouw, behalve bij de Raad van Onderzoek voor de Natuurwetenschappen en Technologie, waar 30 procent van de leden vrouw is. Een andere aanpassing van de Wet Gelijkheid sedert 1995 betreft de planning van gelijkheid. Alle werkgevers met ten minste 30 personeelsleden moeten in het jaarlijkse personeels- en opleidingsplan of in het actieprogramma voor de arbeidsbescherming maatregelen opnemen om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen op het werk te bevorderen. Dit is van toepassing voor alle universiteiten, onderzoeksinstellingen en soortgelijke instellingen. De wet bevat echter geen sancties op de niet-naleving hiervan. Het Finse gezinsbeleid wil het combineren van werk en gezin vergemakkelijken. De duur van het ouderschapsverlof is 263 dagen, waarvan er 158 ook door de vader kunnen worden opgenomen. Sinds 1996 wordt dagopvang voor kinderen onder de leerplichtige leeftijd (7) door de wet gegarandeerd. In 1995-1997 heeft het Ministerie van Onderwijs acht leerstoelen Vrouwenstudies voor de duur van vijf jaar ingesteld. Na deze periode van vijf jaar ligt de beslissing over de financiering van deze leerstoelen bij de universiteiten. In 1998 is door de Academie van Finland een leerstoel voor onderzoek in Vrouwenstudies, de Minna Canth-leerstoel, ingesteld. Sinds 1998 moedigt de Academie van Finland bij haar algemene oproep voor financieringsaanvragen voor onderzoek vrouwelijke onderzoekers aan om financiële middelen aan te vragen. Tot de concrete maatregelen van de Academie van Finland, die het combineren van onderzoek en gezin vergemakkelijken, behoren: voor bekleders van postdocplaatsen (3 jaar): een verlenging van hun termijn wordt op schriftelijk verzoek goedgekeurd voor een periode die overeenkomt met de duur van een zwangerschaps- of ouderschapsverlof of militaire of vergelijkbare dienst; voor onderzoekers die in het buitenland een opleiding volgen, zijn de toelagen hoger voor onderzoekers met afhankelijke kinderen. De situatie aan de universiteiten loopt uiteen, maar aan een aantal universiteiten zijn er: 48 Commissies Gelijkheid, die doorgaans geen uitvoerende bevoegdheden of ombudsmanfuncties hebben, maar meer de agenda opstellen, plannen en voorlichten; plannen voor Gelijkheid of aspecten met betrekking tot gelijkheid opgenomen in andere plannen, bijv. plannen voor personeelsontwikkeling; richtsnoeren voor het voorkomen van ongewenste intimiteiten; jaarlijkse prijs voor de bevordering van gelijkheid van de seksen (25.000 FIM – 4 205 EURO), Universiteit van Helsinki, sinds 1996). Sinds 1996 organiseren de Commissies Gelijkheid van de universiteiten een jaarlijkse Nationale Conferentie. De First European Conference on Gender Equality in Higher Education is in 1998 door de Commissies Gelijkheid van een aantal universiteiten tezamen in Helsinki georganiseerd. Een van de resultaten van deze conferentie was de totstandbrenging van een Europees Netwerk voor Gelijkheid van de Seksen in het Hoger Onderwijs, waarvan de Universiteit van Helsinki gastheer zal zijn. 49 14. ZWEDEN Ook in Zweden is het percentage vrouwen in het onderzoek klein. In de academische wereld zijn er maar weinig vrouwen te vinden aan de top van de hiërarchie. In 1997 was slechts 10% van de naar schatting meer dan 2.000 hoogleraren vrouw. In andere delen van de openbare sector is het percentage vrouwen in hogere functies veel hoger. In het beleidsvoorstel voor onderzoek van 1993 heeft de regering een programma van tien punten gepresenteerd voor de bevordering van de gelijkheid tussen de seksen in het hoger onderwijs. De kern van de voorstellen was het reserveren van speciale kredieten voor het bevorderen van activiteiten op het gebied van gelijkheid van de seksen. In 1995 heeft het parlement een wetsvoorstel van de regering betreffende de gelijkheid tussen vrouwen en mannen, tussen meisjes en jongens, in de onderwijssfeer aangenomen. Het wetsvoorstel van de regering bevatte een reeks voorstellen voor de bevordering van gelijkheid binnen het openbare schoolsysteem (verplicht onderwijs en hoger secundair onderwijs) en hoger onderwijs en onderzoek. In 1996 heeft de regering een wetsvoorstel voor onderzoek gepresenteerd dat voorstellen bevatte om onderzoek met een sekseperspectief meer te stimuleren. Er is bijvoorbeeld voorgesteld om financiële middelen te reserveren voor het creëren van 18 functies, waarvan zes leerstoelen, die zich zouden moeten richten op onderzoek naar sekseaspecten. Er werden tevens kredieten gereserveerd voor het opzetten van een secretariaat in de vorm van een zelfstandig orgaan verbonden aan een universiteit (uiteindelijk is de Universiteit van Göteborg gekozen) en met als opdracht onderzoek te verrichten, opinievormend te werken, te stimuleren, te documenteren en informatie te verschaffen ten aanzien van onderzoek naar sekseaspecten. Alle in deze wetsvoorstellen voorgestelde maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. In 1997 heeft de regering besloten dat er plannen opgesteld moeten worden voor het bereiken van gelijkheid, inclusief streefcijfers voor elk van de instellingen voor hoger onderwijs. Elke universiteit kreeg een streefcijfer voor de benoeming van nieuwe vrouwelijke hoogleraren. De cijfers waren deels gebaseerd op een beoordeling van het aantal vrouwen binnen de betrokken disciplines dat voldoende gekwalificeerd was voor de functie van hoogleraar of universitair hoofddocent. Het is vervolgens de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke instellingen om gekwalificeerde vrouwelijke kandidaten aan te trekken. De eerste streefcijfers gelden voor de periode van 1997 tot 1999. Het niet halen van de doelstelling kan leiden tot de bevriezing van een deel van de financiële middelen voor benoemingen. De regering kan eisen dat deze middelen alleen gebruikt mogen worden voor de benoeming van hoogleraren van de ondervertegenwoordigde sekse. 50 Om het proces in gang te zetten zijn 32 leerstoelen voor de ondervertegenwoordigde sekse ingesteld. Deze plaatsen worden door drie partijen gefinancierd, te weten het Zweedse Ministerie van Onderwijs, de Zweedse Raden van onderzoek en de betrokken universiteit. De instellingen die interesse hadden voor een van de leerstoelen, konden een aanvraag indienen bij de Raad van onderzoek. Dit initiatief dekt tevens de kosten voor 73 promotieplaatsen voor de ondervertegenwoordigde sekse en verschaft financiële middelen voor 120 postdoctorale studiebeurzen voor vrouwen en vrouwelijke gasthoogleraren. Andere interessante maatregelen die de afgelopen jaren door de Zweedse regering zijn genomen om gelijke kansen voor mannen en vrouwen in het hoger onderwijs en onderzoek te stimuleren, zijn: maatregelen om de tweedeling tegen te gaan tussen de onderzoeksgebieden die zwaar door mannen gedomineerd worden en die welke door vrouwen gedomineerd worden; het creëren van een adviesgroep voor gelijkheid tussen vrouwen en mannen binnen het hoger onderwijs en het onderzoek, met directe toegang tot de minister van Onderwijs en Wetenschappen (1992-1997); een nieuwe clausule in de voorschriften voor de Raden van onderzoek en de sectorale onderzoeksorganen waarin staat dat de raden de taak hebben de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen. oprichting van een coördinatiegroep voor de Raden van onderzoek die tot taak heeft hun inspanningen op het gebied van gelijkheid, onderzoek naar sekseaspecten en interdisciplinaire benaderingen te coördineren. universiteiten en andere instituten voor hoger onderwijs hebben opdracht gekregen om zowel het percentage vrouwelijke studenten in de natuurwetenschappelijke en technische studierichtingen als het percentage mannelijke studenten aan de lerarenopleidingen en studierichting verpleegkunde te doen stijgen. Dit maakt deel uit van de permanente pogingen om de tweedeling tussen de studiegebieden die zwaar door één van de seksen worden gedomineerd, tegen te gaan. Een van de vijf programmagebieden binnen het Instituut voor Volksgezondheid betreft de gezondheid van vrouwen. In het programma daarvan staat dat de wetgeving, het onderzoek, het onderwijs, het arbeidsleven, de geneeskunde en overige behandelingen voornamelijk gebaseerd zijn op de behoeften en situatie van mannen. In 1995 heeft het Instituut verschillende regionale en lokale projecten op het gebied van de gezondheid van vrouwen gefinancierd. Er zijn tevens maatregelen genomen die gericht zijn op jonge vrouwen. Eveneens in 1995 heeft de regering financiële middelen toegewezen (1,5 miljoen SEK – 169 071 EURO) voor ontwikkelingsprojecten met het doel aspecten betreffende de gezondheid van vrouwen te integreren in de medische basisopleiding alsmede in bijscholingsprogramma’s voor artsen. 51 Sinds 1996 wordt speciale aandacht geschonken aan de gezondheidssituatie van personeel (voornamelijk vrouwen) in de zorgsector. Er wordt een onderzoeksproject uitgevoerd dat in 2001 afgerond zal worden. In augustus 1996 heeft een commissie die tot taak had onderzoek te doen naar de manier waarop vrouwen en mannen door de gezondheidsdiensten en medische diensten worden behandeld, haar eindrapport aan de regering aangeboden. De commissie stelt onder meer een grotere steun voor onderzoek met betrekking tot de gezondheid van vrouwen voor, alsmede verdere maatregelen om een sekseperspectief in het medische onderwijs en overige onderwijs te integreren en methoden voor de evaluatie van en het toezicht op de voortgang in deze sector. Het rapport wordt, met het oog op het nemen van verdere maatregelen op het gebied van de gezondheid van vrouwen, momenteel door het Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zaken bestudeerd. 52 15. VERENIGD KONINKRIJK De regering heeft zich uitgesproken voor gelijke kansen voor de beide seksen. Zij voert een reeks maatregelen uit om de ongelijkheid voor vrouwen te verminderen. In het Witboek over wetenschap, engineering en technologie (“Realising our Potential: a Strategy for Science, Engineering and Technology SET”) dat in mei 1993 gepubliceerd is, erkent de regering het bijzondere belang van het aantrekken van meer vrouwen in deze vitale activiteiten. Vrouwen vertegenwoordigen 46% van de civiele beroepsbevolking in GrootBrittannië. In maart 1993 heeft de Chancellor of the Duchy of Lancaster een onafhankelijke Commissie Vrouwen in Wetenschap, Engineering en Technologie ingesteld “die advies moet geven over methoden waarmee de potentiële vaardigheden en expertise van vrouwen het beste zeker gesteld kunnen worden voor het land en SET”. Het rapport “The Rising Tide” van de commissie verscheen in februari 1994. Hierin benadrukt de commissie dat er, afgezien van de persoonlijke beloning van een uitdagende carrière, gezonde economische argumenten zijn voor het aantrekken en vasthouden van vrouwen in SET. De regering heeft alle aspecten van het rapport zorgvuldig bestudeerd. Zij stemt in met veel van de aanbevelingen, waaronder het voorstel om binnen het Office of Science and Technology een Development Unit in te stellen om een aantal belangrijke taken te vergemakkelijken. De regering wil ervoor zorgen dat er optimaal gebruik wordt gemaakt van de talenten en expertise van zowel mannen als vrouwen. Als onderdeel van dit beleid is binnen het Office of Science and Technology (OST) in 1994 de Development Unit opgericht. Dit bureau maakt sinds 1998 deel uit van het Ministerie van Handel en Industrie en de Development Unit “Promoting SET for Women” werkt samen met het Ministerie van Onderwijs en Werkgelegenheid, alsmede met een brede reeks organisaties uit de particuliere en openbare sector en met stichtingen. De unit stimuleert het goede werk van de vele bestaande organen en organisaties van experts die actief zijn op het gebied van het bevorderen van vrouwen in de wetenschap en gelijke kansen in het algemeen, en de unit helpt dit werk coördineren. Het doel is om: het publiek bewust te maken van de bijdrage die vrouwen kunnen leveren en ook daadwerkelijk leveren aan wetenschap, engineering en technologie; de toegang te garanderen tot adequaat loopbaanadvies over wetenschap, engineering en technologie; 53 goede arbeidspraktijken te identificeren, verspreiden en bevorderen en bekendheid te geven aan de economische voordelen ervan; een lijst van databases van vrouwelijke experts te maken om de aanstelling van vrouwen in hogere publieke functies te stimuleren; toe te zien op de voortgang en het effect van initiatieven ter stimulering van vrouwen in de wetenschap De unit werkt nauw samen met het Ministerie van Onderwijs, het Ministerie van Industrie en met de Raden van onderzoek. De Development Unit is daarom opgericht om de aanbevelingen uit het rapport “The Rising Tide” op te pakken en te bevorderen. Die aanbevelingen zijn onder meer: 1. “De Raad voor Wetenschap en Technologie moet gevraagd worden het rapport te bestuderen”; 2. “Het Ministerie van Onderwijs en de onderwijsinstellingen zouden de scholing van leraren op het gebied van gelijke kansen voor de indiensttreding en tijdens het dienstverband moeten waarborgen en moeten adviseren over methoden om de belangstelling van zowel meisjes als jongens voor de exacte vakken vast te houden.” 3. “Het Office for Standards in Education zou stelselmatig de status en effectiviteit van het gelijke-kansenbeleid op scholen moeten beoordelen”; 4. Een gelijke-kansenbeleid zou een erkend onderdeel van de strategie van een organisatie of bedrijf moeten zijn. De uitvoering van dit beleid moet worden gecontroleerd en gerapporteerd in jaarverslagen”; 5. “De Development Unit van het OST zou een reeks proefstudies moeten initiëren om informatie over de economische en overige voordelen van bestaande vrouwvriendelijke managementpraktijken in SET op te sporen en te verspreiden”; 6. “De regering zou voor werknemers de kosten voor kinderopvang aftrekbaar van de inkomstenbelasting moeten maken wanneer beide ouders, of in eenoudergezinnen één ouder, werken. Daarnaast zou de regering meer kinderopvang van overheidswege moeten financieren”; 7. “Het Ministerie van Werkgelegenheid zou nationale steun en financiering voor succesvolle herintredingsprogramma’s voor vrouwen in SET moeten bevorderen, om zo de toekomst van dergelijke programma’s zeker te helpen stellen en meer potentiële vrouwelijke herintreders in staat te stellen te profiteren van dit soort opleidingen”; 8. “Financieringsinstanties zouden voor de belangrijkste onderzoekers en onderzoeksassistenten de financieringsregelingen voor onderzoek flexibeler moeten maken, zodat potentiële ontvangers van subsidie niet benadeeld worden als hun mobiliteit of beschikbaarheid voor voltijds werk door gezinsverplichtingen beperkt wordt”. 9. “Werkgevers en beroepsinstellingen zouden eigen databases en netwerken moeten opzetten en bijhouden van vrouwelijke wetenschappers en ingenieurs die de kwalificaties hebben 54 om in aanmerking te komen voor een aanstelling in hun bestuur of voor benoemingen in publieke functies. Het OST zou een centrale lijst van databases moeten bijhouden en jaarlijks moeten bijwerken om deze informatie te verspreiden”; 10.“Ministeries en andere werkgevers moeten ernaar streven dat uiterlijk in het jaar 2000 ten minste 25% van met name alle overheidsfuncties en hogere functies in SET, inclusief voorzittersfuncties, worden bekleed door gekwalificeerde vrouwen.”14 The Rising Tide – A Report on Women, Engineering and Technology - , HMSO (Britse Staatsdrukkerij), Londen 1994 14 55 BIJLAGE 2 STATISTIEKEN Ontleend aan de publicatie van de Europese Commissie: “Key data on education in the European Union 1997” (figuur F14-blz. 98-99) 56 Vrouwen geven de voorkeur aan alfa- en gamma-wetenschappen en medicijnen Sommige studiegebieden worden vaker door vrouwen gekozen dan andere. Overal In de Europese unie kiezen meer vrouwen dan mannen voor medische studies, met inbegrip van verpleging, en “menswetenschappen, toegepaste kunsten en godsdienstwetenschappen”. Het grote aandeel van vrouwen in medische wetenschappen is vooral duidelijk te zien in Denemarken (80%), Finland (84%) en het Verenigd Koninkrijk (77%). In Italië daarentegen is de deelname van mannen en vrouwen in deze studierichtingen echter gelijk, terwijl in het algemeen meer vrouwen kiezen voor ‘menswetenschappen, toegepaste kunsten en godsdienstwetenschappen’. Vrouwen zijn over het algemeen in alle lidstaten ondervertegenwoordigd in de studierichtingen ‘wiskunde en informatica’ en in ‘ingenieurswetenschappen en bouwkunde’. Het percentage vrouwen dat zich inschrijft voor studies op deze gebieden is echter naar verhouding in Spanje, Italië en Portugal hoger dan in de andere lidstaten. FIGUUR F14: PERCENTAGE VROUWELIJKE STUDENTEN IN HOGER ONDERWIJS PER STUDIEGEBIED, 1994/95* België: 1993/94. * Menswetenschappen, toegepaste kunsten en godsdienstwetenschappen Sociele wetenschappen Rechten Natuurwetenschappen EVA/EER EVA/EER EVA/EER EVA/EER LMOE LMOE LMOE LMOE 57 FIGUUR F14 (VERVOLG): PERCENTAGE VROUWELIJKE STUDENTEN IN HET HOGER ONDERWIJS PER STUDIEGEBIED, 1994/95* België: 1993/94. In de EVA/EER-landen volgen ook meer vrouwen dan mannen opleidingen in de medische wetenschappen (meer dan 75% vrouwen) en in ‘menswetenschappen, toegepaste kunsten en godsdienstwetenschappen’. Vrouwen zijn ondervertegenwoordigd in ‘wiskunde en informatica’ en ‘ingenieurswetenschappen en bouwkunde’. TOELICHTING Eurostat hanteert op basis van de ISCED-definities de volgende acht studiegebieden: menswetenschappen, toegepaste kunsten en godsdienstwetenschappen; sociale wetenschappen (met inbegrip van bedrijfskunde, massacommunicatie en documentatie); rechten; natuurwetenschappen; wiskunde en informatica; medische wetenschappen (met inbegrip van verpleging); ingenieurswetenschappen en bouwkunde (met inbegrip van handel, ambacht en industrie); overige en niet-gespecificeerd (met inbegrip van onderwijskunde en opleiding van leerkrachten, landbouw, huishoudkunde en dienstverlening). Er wordt een cijfer berekend voor elk studiegebied. Het cijfer voor de Europese Unie wordt berekend door het totale aantal vrouwelijke studenten te delen door het totale aantal studenten in alle lidstaten en het resultaat met 100 te vermenigvuldigen. * Wiskunde en informatica Medische wetenschappen Ingenieurswetenschappen en bouwkunde Overige EVA/EER EVA/EER EVA/EER EVA/EER LMOE LMOE LMOE LMOE 58