Belang van kleuteronderwijs

advertisement
Kleuteronderwijs
Les 1
Actualiteit



Komt veel aan bod in dit vak
Testen 3e kleuterklas vb taaltest => niet meer up to date
o Eeuwenoude discussie over testen
‘De vuile broeken houden ons van ons werk’ (krantenkop)
o Discussie
 Tijd investeren en leerproces ondersteunen maar we kunnen niet door
zindelijkheidstraining
vs
 Laat kind kind zijn, dan zal de zindelijkheid wel komen
o Standpunten komen vaak terug in andere onderwerpen
Belang van kleuteronderwijs




Filmpje: er gebeurt heel veel op 1 dag in de kleuterklas (motorisch, gevoelens…)
Kenmerken kleuterleidster: creatief, vernieuwend…
o Kleuterklas van dertig jaar geleden kan je niet vergelijken met kleuterklas van onze
generatie en de kleuterklas nu is nog iets anders
Citaat Obama: ‘If a society wants to ensure the best trajectory for its children, its policy focus
should be on those early years’
o Duale samenleving: middenklasse en armoede => poging tot oplossen door
ziekteverzekering en investering in early childhood (hoe vroeger de investering, hoe
hoger het rendement, en daardoor minder investering nodig in latere leven)
Ontwikkeling hoogst tussen 0-4jaar: hersenen ontwikkelen bijna op alle vlakken SCHEMA
o Later ontwikkeling veel geleidelijker
Twee curves
 Onbegrijpbare paradox SCHEMA!
o Heckman-curve: return investment
 Wat brengt onze investering op (economisch argument) => jonge kinderen
meest veilige investering
o Melhuish-curve
 Maatschappij slaagt er niet in om voldoende geld vrij te maken
Curriculum kleuteronderwijs



Overeenstemming in principes en aspiratie
Spanning in curriculumpraktijk
Continuum
o Brede ontwikkelingsdoelen (social pedagogische traditie)
o Cognitieve vaardigheden (voorschools onderwijs) ‘Readiness for school tradition’
o Vb Ipad wel (RFST) of niet (SPT) in klas?
Spanning in curriculum
Kleuterklas
Readiness for school tradition
Plaats voor leren en instructie.
Voorbereiding op het lager onderwijs
Sociaal-pedagogische traditie
Leefplaats. Plaats waar kinderen
zichzelf leren kennen en leren
samenleven met anderen
1
Curriculumontwikkeling
Focus van het
programma
Taal en ontwikkeling
Kerndoelen
Spelen
Evaluatie
Kwaliteitscontrole
Voorgeschreven lijst door centrale
instantie opgesteld met duidelijke en
concrete doelen en verwachtingen
Focus op leren en vaardigheden,
gekoppeld aan latere doelen lager
onderwijs
Focus op individuele
taalontwikkeling (eigen taal). Orale
competenties en
letter/woordherkenning belangrijk.
Nadruk op ontluikende geletterdheid
praktijken. Gekoppeld aan andere
doelen. Bv ontluikende geletterdheid
of sociale ontwikkeling
Voorgeschreven en gedetailleerd.
Focus op cognitieve vaardigheden.
Centraal opgesteld. Door iedereen te
bereiken
Vooral binnen de klas, buitenspelen
ifv motorische ontwikkeling
Evaluatie wordt soms verwacht.
Belangrijke rol voor leraar ifv
overgang naar lagere school
Gebaseerd op vooraf opgestelde
doelen. Gestandaardiseerd testen
mogelijk.
Tendens van decentralisatie van het
nationale naar het lokale niveau
Volledige persoonsontwikkeling
(inclusief leren)
Focus op individuele
taalontwikkeling (eigen taaal).
Nadruk op taalproductie, en
communicatie- en mogelijkheden.
Holistisch
Breed oriënterend opgevat.
Differentiatie mogelijk.
Accountability van secundair belang
Binnen en buitenspelen
gelijkwaardige pedagogische
kwaliteiten
Niet verwacht. Informele evaluatie
Op basis van participatie. Belang
ouderbetrokkenheid. Focus meer op
school dan op kind.
Organisatie kleuteronderwijs

Vlaanderen: unieke positie
o Hoge participatie
o Kosteloos
o Grondwettelijke vrijheid van onderwijs
 Vrijheid om zelf school te kiezen
 Recht van iedereen om onderwijs in te richten
o Tot 6 jaar geen leerplicht, instapleeftijd mogelijk vanaf 2,5 jaar
Inhoudelijke dimensie kleuteronderwijs




Ontwikkelingsdoelen ipv eindtermen
o Ontwikkelingspatronen van kinderen
 Geen afgescheiden vakgebieden
 Onderlinge verschillen tussen kinderen
o Verschillende instapleeftijd
 Sommigen pas in kleuterklas in tweede of derde
Minimumdoelen op vlak van kennis, inzicht, vaardigheden en attituden
o Basiscompetenties
o Ordening in leergebieden (duidelijke keuze)
Vijf leergebieden
Twee leergebiedoverschrijdende thema’s
o Leren leren & Sociale vaardigheden
o Geïntegreerd in alle leergebieden en schoolgebeuren
2
5 Leergebieden
 Lichamelijke opvoeding
o Motorische competenties
 Zelfredzaamheid (schoenveters knopen, jas aandoen…)
 Grote en kleine motoriek
o Gezonde en veilige levensstijl
o Zelfconcept en sociaal functioneren
 Muzische opvoeding
o Beeld
o Muziek
o Drama
o Beweging
o Media
o Attitudes
 Nederlands
o Luisteren
o Spreken
o Lezen
o Schrijven
o Taalbeschouwing
 Wereldoriëntatie
o Natuur
o Techniek
o Mens
o Maatschappij
o Tijd
o Ruimte
 Wiskundige initiatie
o Getallen
o Meten
o Ruimte (voorbereiding meetkunde)
Onderwijsmethoden



Keuze voor onderwijsmethode en didactisch materiaal: vrijheid schoolbestuur
o Vs Frankrijk: overheid beslist alles
Populair in kleuterklas: hoekenwerk en contractwerk
Bijzondere methoden
o Steiner , Freinet, Montessori, Decroly
o Jenaplan, leefscholen, ervaringsgericht onderwijs
Evaluatie van kleuters



Geen formele evaluatie
o Wel heel belangrijk geworden laatste jaren: discussie ‘zijn we te veel aan het
evalueren?’
Beoordeling ifv 3 doelen
o Vooruitziende rol
o Peilende rol
o Diagnostische rol
Soms leerlingvolgsystemen: vb tekening van persoon laten maken en kijken hoe ver het kind al
zit in zijn ontwikkeling adhv de tekening
3
Ontwikkelen en leren in de kleuterklas







Ervaringen thuis
o Gevoelsaspect en sociaal aspect
o Taalontwikkeling
o Motorische ontwikkeling
o => alle drie: wisselwerking thuis en klas (meenemen)
Actuele beleven als drijfveer
o Affectieve component: houden van vs niet houden van
o Kleuter is ‘nu-wezen’ => structureren van leefwereld en wereldbeeld
Structuur geven => zorgt voor veiligheid
o In globale leef- en belevingswereld
o Spanning tussen
 Ontplooiingskansen in vrij spel, zelfstandig exploreren, persoonlijk
experimenteren
vs
 Regelmaat in dagpatroon, ervaren van ritme van tijd, afspraken vastleggen…
Nabootsen en navolgen
o Leren door congenitale nabootsingsdrang
o Einde kleuterklas: autonoom denken en handelen => verschil tussen 1e kleuterklas en 3e
kleuterklas is immens!
Zelfontdekkend leren en ondersteunend leren
o Vygotsky: zone van de naaste ontwikkeling (iets wat je alleen kan, telkens een beetje
moeilijker maken en eerst samen proberen, dan weer alleen en zo stapjes opbouwen)
Occasioneel versus intentioneel leren
o Norm voor leren is interesse an het kind
o Occasioneel: afhankelijk van wat er aangeboden wordt
o Intentioneel leren vanaf 7 jaar (zelf doelen voor ogen stemmen): ‘dit wil ik weten’
Spel als uitgangspunt
o Vervloeien fantasie en realiteit
o Uitdagend spel bevordert denk-, gevoels-, en fantasiewereld
Drie ontwikkelingsfasen
 Exploreren
o 2,5 tot 3 jarigen
o voldoening door louter bezig zijn met iets (ervaringswereld beperkt)
 Experimenteren
o Vierjarigen
o Gericht omgaan met situaties en materiaal (vaak door nabootsing)
o Omgaan met materiaal is doel op zich (niet product)
 Constructief omgaaan
o Vijfjarigen => VROEGER DAN INTENTIONEEL LEREN?
o Kleuter stelt zelf zijn doel
o Vooraf bepalen van manuele of mentale constructie
Extra info reader examen & vb examenvraag => SLIDES LES 1
Les 2: ontwikkeling van het jonge kind
Nog steeds in linkse blok (fundamenten)
Wat betekent het (wat we vandaag gaan zien) voor de lessen? => hoe als kleuterleidster dit alles
ondersteunen?
=> ontwikkelingsstadia kunnen toepassen in praktijk (hoe ondersteunen)
4
Introductie
Filmpje: spelenderwijs alles ontdekken en experimenteren => basis voor verdere ontwikkeling
2 boodschappen
 Kind heel veer verandering (individueel) vb motorisch, taalontwikkeling… gebeurt afzonderlijk
(niet tegelijk, na loop van tijd is alles wel even ver ontwikkelt) => psychologisch gezien
 Ontwikkeling centraal in kleuteronderwijs: zelfredzaamheid, taal, creativiteit…
Wat we vandaag zien, zullen we komende lessen nuanceren (dit is de basis => door recentere
bevindingen andere meningen)
 Omgeving, vrienden, familie…
 Wat is uniek aan de peuter (1,5 tot 3jaar)?
o Al opstandig, maar minder op zichzelf
o Plezier aan gewoon doen (om bezig te zijn) vb tekenen om bezig te zijn
 Wat is uniek aan de kleuter (3 tot 6jaar)?
o Eigen persoontje
o Reeds interactie
o Doen in funtie van resultaat vb tekening maken om een mooie tekening te maken
De peuter
Lichamelijke ontwikkeling
 Groei vertraagt (baby sneller dan peuter)
 Asynchrone groei: niet in evenwicht, nog geen goede proporties
 Ontwikkeling melktanden
Motorische ontwikkeling
 Fundamentele bewegingsactiviteiten
o Vb rennen, klimmen, lopen, springen, vangen… => in functie van plezier, in functie van
later (het beter kunnen)
o Geen vaste volgorde, wel fundamenteel voor verdere levensontwikkeling
 Zelfstandigheid neemt sterk toe: nog geen interactie, wel bewustzijn eigen ik => frustraties
mogleijk, besef hechting (dus ook loslaten = angstig)
o ‘ik ben twee en ik zeg nee’ => peuterpuberteit (driftbuien kunnen ontstaan uit het niets)
o Vb zelf eten, zelf kleren aandoen…
 Zelfredzaamheid neemt toe
o Intrede zindelijkheidstraining
o Zelf eten en drinken
 Fijne en grove motoriek ontwikkelt zich
 Kleuteronderwijs: motorische ontwikkeling stimuleren BELANGRIJK (ruimte geven, aanbieden
verschillend speelmateriaal…)
 Testen van motorische ontwikkeling
Tekenontwikkeling
 Goede barometer om te kijken in welk ontwikkelingsstadium (kijken hoe ontwikkeling
verloopt)
o Mogelijk duidelijke stadia onderscheiden
 Krabbelstadium tot 4 jaar: tekenen voor het plezier (geen doel)
 Tekenen = bewegingsspel (tekenen om het plezier)
Perceptuele ontwikkeling (peuter én kleuter!)
 Voorwerpen herkennen met verschillende zintuigen: zintuigen werken samen (baby kan dit
niet)
 Typerend voor jonge kind is globale waarneming
5
o
o
o
o
Peuter: opa is cirkel
Kleuter: opa is kopvoeter
Jonge kind: opa heeft armen, benen, voeten…
=> voorbeeld van tekening, kijken in welk stadium
Cognitieve ontwikkeling (peuter)
 Filmpje: fantasie stimuleren door verhalen
o Opgelet: verschil (grens) fantasie en realiteit bewaken
o Opgelet voor angstontwikkeling: uitleg en betekenis geven (vb bij verkleden of
poppenkast)
o Peuter is tot heel veel in staat maar maakt ook heel veel fouten
 Vooraf: Jean Piaget (1896-1980)
o Zwitsers psycholoog
o Cognitief psychologische ontwikkeling jonge kinderen
o Kennis bestaat uit structuren (schemata)
 Assimilatie (= aanpassen aan omgeving)
 Accommodatie (= aanpassen, adaptatie)
 Equilibratie (= balanceren)
 Piaget: pre-poperationeel stadium (18/24 maand tot 7 jaar)
o Verwerving cognitieve mogelijkheden => gigantische uitbreiding
o In staat zijn tot geïnterioriseerd experimenteren (in zichzelf)
o Leren door imitatie en nabootsing => belangrijke rol van volwassenen
o Beginnend simbolisch denken vb fantasiespel, tekenen, taal, uitgestelde imitatie
o Voorstelling van het ‘zelf’ (verschillende stadia)
 Ik besta
 Zichzelf herkennen in de spiegel
 Eigen voorstelling van het zelf (specifieke eigenschappen zoals ik ben blond,
groot…)
 Geheugen
o Uitgestelde imitatie
o Absorberen, maar geen bewust of intentioneel gebruik
 Vb wel verstopspelletjes (welk voorwerp is weg?)
 Kleuterklas
o Denkvermogen: puzzel (spel bij uitstek, veel vaardigheden!)
o In categorieën onderbrengen: Duplo
o Geheugen trainen: weghaalspelletje
 Preconceptueel denken (geen concepten, niet abstraheren en discrimeneren)
o Heel concreet, niet abstract
 Denkfouten
o Veel mogelijkheden, voorbereiding op concreet operationeel stadium (basisschoolkind)
o Experimenten van Piaget die denkfouten illustreren
 Conservatieproeven
 Conservatie van hoeveelheid vloeistof (breed laag glas en lang smal glas,
na overkappen, waar kan het meeste in?)
 Conservatie van massa (twee balletjes plasticine even groot, ene
veranderen naar worstje, welke is de grootste?)
 Drie denkfouten
o Focus op één opvallend kenmerk, zonder compensatie-oriëntatie
o Geen reversibel denken (geen omgekeerde redenering, geen
transformatie kunnen maken)
o Statisch-gericht denken: geen aandacht voor overgang of
transformatie (gericht op het nu)
6
‘Drie-bergen’-experiment
 Verklaring
o Egocentrische instelling
o Niet in staat zijn om dingen vanuit het standpunt van iemand te
bekijken (3 dingen dat een peuter niet kan)
 Perceptueel (wat ziet de ander?)
 Emotioneel-motivationeel (hoe voelt een ander zich?
Waarom doet een ander iets?)
 Niet in staat tot decentralisatie: geen dingen uit elkaar
kunnen halen
 Sally en Anne experiment
 Klasse-inclusie-experiment (Wat is er meer: bloemen of gele bloemen?)
 Verklaring: peuter niet in staat tot het maken van onderscheid deel –
geheel
 Ontluikende gecijfertheid: categorieën maken als eerste
Verwerven mogelijkheid symbolisch denken
Verwarring fantasie en werkelijkheid
o Peuter
 Antropomorfisme of animisme: objecten krijgen eigenschappen die kind zelf
ervaart
 Vb stoute tafel
 Fysiognomisch waarnemen: objecten krijgen gezicht met emotionele lading
 Artificialisme: alles wordt door ‘iemand’ gemaakt
o Kleuter
 Finalisme: alles heeft een bedoeling => ‘waarom’?
 Irrationele verbanden: verbanden tussen dingen die toevallig samengaan
 Magisch denken: ik kan dingen beïnvloeden => zelf oorzaak van dingen die
gebeuren
 Zie boek voor vbn



Taalontwikkeling
 Uitbreiding betekenisvol taalgebruik
o Peuter begrijpt meer dat hij kan zeggen (uiten is moeilijker: woordenschat + emoties
kenbaar maken)
o Volwassenen (ouder, kleuterklas) bron voor nazeggen/imitatie
o Bedmonologen
 Egocentrisch taalgebruik
 Tweewoorden zinnen (gigantische uitbreiding!)
o Gebruik persoonlijke voornaamwoorden
o 10 nieuwe woorden per dag
o Syntaxis verdubbelt per maand
 Aanwezigheid van zelfbesef en zelfkennis
 Filmpje
Sociaal-emotionele ontwikkeling
 Ontwikkeling zelfbewustzijn
o Zichzelf herkennen in de spiegel
 ‘Zelf doen’, ‘niet willen’, ‘neen’…
o Drift en gilpartijen
o Peuterfase = koppigheidsfase
o Belang van consequente aanpak
 Conflict tussen zelfstandigheid en afhankelijkheid
7



o Moeilijk wanneer ouders vertrekken aan peuterklas
Gevoelens
o Schaamte (stout) vs trots (ik kan iets)
o Afgunst/jaloezie (=> stekste gevoel en kan veel conflicten meebrengen)
o Agressie
Filmpje 1: echt contact komt later
o Stilaan begrijpen hoe met elkaar omgaan
Filmpje 2: volwassene moet aandacht hebben voor de gevoelens van de peuter => er beter mee
kunnen omgaan
o Peuters kunnen al langere periode zonder ouders (vb alleen in zandbak spelen) =>
emeotioneel zelfstandiger
o Nieuwe activiteit vb school: voorbereiden door erover te praten
o Eigen persoon, eigen wil ‘van mij’ => verzamelen, nog niet in staat om te delen
o Belangstelling voor andere kinderen => nadoen
Seksuele ontwikkeling
 Besef van eigen geslacht (sekse-identiteit)
 Interesse in eigen lichaam en dat van een ander vb doktertje spelen
 ‘vieze woorden’
 Freud: anale fase
Persoonlijkheidsontwikkeling
 Zelfbewustzijn dringt door: ik kan zelf dingen willen en doen, ik ben zelfstandige entiteit
 Egocentrisch: eigen standpunt is belangrijk, nog geen ander standpunt innemen (zorgt ook
voor conflicten)
 Autonomie-ontwikkeling
o Erikson: Autonomie versus schaamte/twijfel
 Autonomie door goede ondersteuning
 Overbescherming leidt tot schaamte/twijfel
 Genderidentiteit (besef van eigen geslacht)
o Seksestereotiep gedrag: jongens weigeren om met poppen te spelen, meisjes willen niet
meer met auto’s selen
o Gendergerelateerde verwachtingen: papa werkt en mama zorgt (niet alleen cultureel,
dook door ontwikkeling)
Morele ontwikkeling
 Peuters weten wat mag en wat niet mag
o Gelinkt aan aanwezigheid ouders
o Gericht op gevolgen van gedrag
 Later (dit kunnen peuters nog niet)
o Weten wat niet mag, maar het toch doen
o Schuld op iemand anders steken
o Geleidelijk: internaliseren van regeltjes
 Straffen en belonen
Schoolse ontwikkeling
 Cruciaal moment in leven van peuter: instapklasje (moment om afscheid te nemen van
babyfase => alles komt samen + ondersteuning van kleuterjuf)
 6 basisbehoeften
o Lichamelijke behoeften
o Behoefte aan warmte, affectie en tederheid
o Behoefte aan veiligheid, duidelijkheid en continuïteit => structuur leidt tot veiligheid
(wordt niet saai)
8
o Behoefte aan erkenning, aan ‘iemand zijn’
o Behoefte zichzelf als kundig te ervaren
o Behoefte om moreel in orde te zijn
Spelontwikkeling
 Motorische, cognitieve, lichamelijke…ontwikkeling best ondersteunen via spel = kernopdracht
kleuteronderwijs (wereld ontdekken via spel)
 De wereld ontdekken
 Bewegingsspelletjes
 Eerste keer doen alsof of rollenspelletjes (door symbolisch denkenà
 Constructiespelen (ook om denkfouten aan te pakken)
 Nog geen sprake van samen spelen (bron van conflicten)
o Toekijkend spel
o Solitair spel
o Parallel spel
Samenvattend
 Groei lengte/gewicht vertraagt => meer inzetten op andere gebieden namelijk de
fundamentele bewegingsactiviteiten
 Fundamentele bewegingsactiviteiten
 Zelfredzaamheid
 Tekenen = krabbelen = bewegen
 Globale waarneming
 Pre-operationeel stadium
o Types denkfouten
o Fantasie en werkelijkheid
 Betekenisvol taalgebruik
De kleuter

Filmpje 1: vanaf 4 jaar ‘beleefd zijn bestaat’ (wat kan ik zeggen en wat niet?)
o Iemand leert: volwassene moet geduldig zijn (alles zit op een ander niveau)
Lichamelijke ontwikkeling
 Groeitempo neemt af
 Synchrone groei: alles begint in proportie te staan
Motorische ontwikkeling
 Bewegingsactiviteiten worden kwalitatiever => oefening
o Bewegen in functie van zichzelf beter maken
 Grote beweeglijkheid: ongelofelijk veel energie!
o Voortdurend in de weer zijn
o Evenwicht
 Sterke evolutie fijne motoriek
o Knippen, plakken
o Inkleuren (binnen de lijntjes kleuren is uitermate boeiend!)
o Puzzelen
Tekenontwikkeling
 Tekenen om plezier maar ook met betekenis vb tekening voor mama
 Tekening benoemen (3 fases)
o Eerst tekenen, dan benoemen
o Benoemen tijdens tekenen
o Eerst benoemen, dan tekenen
9



Mislukt realisme
o Vanaf 3 à 4 jaar
o Eerst benoemen, dan tekenen
o Maar tekening lijkt niet op werkelijkheid
o Mens als ‘kopvoeter’
Verstandelijk realisme
o Vanaf 5 à 6 jaar
o Tekening = representatie van hoe kleuter de werkelijkheid beleeft
o Symbolisch (in plaats van realistisch)
o Instabiliteit van vormen
o Figuren gekaderd in gemeenschappelijke context
Visueel realisme
o Vanaf 8 à 9 jaar
o Realistisch = werkelijkheid zoals deze er uit ziet
Perceptuele ontwikkeling
 Zie peuter
 Kleuter: meer aandacht voor details
o Puzzelen
o Evolutie kleutertekeningen
Cognitieve ontwikkeling
 Zie peuter
 Bloeiperiode na fantasie (vb heel graag verkleden!)
 Nog niet beschikken over logische denkhandelingen en denkoperatie
o Geremd door denkfouten
 Geheugen kan steeds grotere perioden overbruggen
o Populair in de kleuterklas: verstopspelletjes (welk voorwerp is weg?)
 Egocentrisme => sociocentrisch denken (totaal anders dan peuter, nog steeds op zichzelf maar
ook verbanden met elkaar, ook samen spelen)
o Minder magisch
o Verbanden leggen
 Ontwikkelen besef van tijd (↔ beleven van tijd)
o Seizoenen, ritme van de dag, verleden/heden/toekomst
o Besef tijd door expliciet continuïteit te benadrukken
 Weten wel hier en nu, weten niet wat we gaan doen in de namiddag of weten niet
dat iets 10 minuten duurt
 Filmpje: sterke link ontluikende gecijfertheid (groot, klein, leeg, vol…)
Taalontwikkeling
 Belang van bedmonologen (als alles goed gaat, kunnen we stilaan overgaan tot lezen)
 Uitbreiding woordenschat
o 3000 woorden einde kleuterklas
o Steeds langere en volledigere zinnen
 Aarzelend spreken
 Zelfbeschrijvingen (uiterlijke kenmerken, voorkeuren, activiteiten)
 Ondersteuning taalontwikkeling vb sesamstraat: puur ontwikkeld als ondersteuning taal
‘children at risk’ ondersteunen via TV
 Goed niveau rond de leeftijd van 5 à 6 jaar
o Fonologie
o Morfologie
o Semantiek
10
o Syntaxis
Sociaal-emotionele ontwikkeling
 Gehechtheidsgedrag neemt af
 Ontwikkeling van intern werkmodel: wie in mijn netwerk zijn belangrijke personen? (ouders,
broer/zus, juf…)
o Minder angst om gehechtheid te lossen
o Gehechtheid ongelofelijk belangrijk voor latere ontwikkeling en relaties opbouwen =>
belang van stabiele en veilige gehechteid: ervaringen in die periode zijn bepalend voor
later
o Theorie van Bowlby
o Nieuwe gehechtheidsrelaties op basis van vorige ervaringen
o Belang van wederzijdse affectie, vertrouwen en waardering (3 basisgevoelens => je
moet ze ervaren hebben voor verdere ontwikkeling)
 Sociale omgeving wordt uitgebreid
 Vriendschap
o Tijdelijk en oppervlakkig
o Vriend = iemand waarmee je leuk kan spelen
Seksuele ontwikkeling
 Verkenning eigen en andermans lichaam, maar minder openbaar
o Letterlijk kijken naar de verschillen (soms broek af in de klas)
 Behoefte aan lichamelijk contact
o Knuffelen, maar ook duwen, trekken, tikken geven
 Vragen stellen
o Over zwangerschap en geboorte
o Geen koppeling met seksuele gevoelens
 Aandacht voor geslachtsdelen
o Focus op verschillen
o Freud: fallische fase of oedipale fase (Oedipusconflict – Elektracomplex) => niet dieper
op in gaan
Persoonlijkheidsontwikkeling
 Eigen willetje
o Peuter: niet willen
o Kleuter: positief willen (ik wil dat doen omdat ik het beter kan)
 Einde kleuteronderwijs: taakbereidheid
o Resultaat van taak > leuk zijn van taak
o Vb toren bouwen want mooie toren of ‘voor de juf’
 Ontwikkeling ‘ik-gevoel’ (peuterperiode moet veilig en stabiel doorgemaakt zijn)
o Verdiept zelfbewustzijn
o Zelfkennis neemt toe
o Sociale contacten nemen toe
 Erikson: initiatief versus schuld
o Bieden van ruimte om zelfstandig te handelen
o Bieden van ondersteuning en sturing
Morele ontwikkeling
 Model van Kohlberg (niet diep op ingaan) wel weten: model staat centraal in opleidingen
(kleuter, lager) maar wel verouderd, veel kritiek
o Preconventionele fase (peuter/kleuter)
 Strafvermijding
 Beloning nastreven
11





o Conventionele fase (lagereschoolkind)
 Personen uit directe omgeving
 Grotere sociale systemen
o Postconventionele fase (adolescent/volwassene)
 Universele mensenrechten
 Eigen verantwoordelijkheid/persoonlijke prioriteiten
o Website: voorbeeld van dilemma
Freud: niet => wel sterke invloed gehad maar relevantie voor didactiek minder
Kleuter: geen écht geweten (afwegen goed en fout: lagere school)
Kleuter: spiegelgeweten
o =resultaat van wat volwassenen als normen ‘voorhouden’
o Begrijpt nog niet ‘waarom’ iets wel/niet mag
Volgens Kohlberg: preconventionele fase
Volgens Freud: Ich
Schoolse ontwikkeling
 Spelenderwijs leren
o Kleuters leren door spelen (spelenderwijs = karakteristiek)
o Fantasie, taalontwikkeling, sociale relaties…
o Diversiteit aan spel: heel veel mogelijkheden
o Betrokkenheid bij spel hoog => diep leren (opgeslorpt worden door spel)
o Plezier beleven aan spel => welbevinden
o Laatste twee samen nodig voor ontwikkeling (indien zo: heel snel!), als 1 ontbreekt wordt
ontwikkeling geremd
 Ervaringsgericht onderwijs (aparte les)
 Zorgbreedte en zorgverbreding: laatste 10 jaar veel meer ondersteuning
o Ontwikkeling van kleuters expliciet in kleuteronderwijs (belangrijk!)
Zelfsturing
 Weinig onderzoek maar kleuter kan het ook zelf
10 actiepunten
 Klas in hoeken indelen -> structuur en gezelligheid
o In ’70 geen hoekenwerk => gigantische paradigmashift
 Uitdagende hoeken maken: recht doen aan verschillen tussen individuele kleuters
 Nieuwe materialen, thema’s en activiteiten inbrengen
 Via observatie kleuterinteresse ontdekken
 Meer stimulerende tussenkomsten
 Vrij kleuterinitiatief uitbreiden
o Niet te herkennen in ’70: nog geen zelfsturing en keuzevrijheid
 Relatie met kleuter verkennen en verbeteren
 Kleuters ondersteunen in wereld van gevoelens, relaties en waarden: emoties zijn niet altijd
bespreekbaar geweest
 Sociaal-emotionele problemen herkennen
o Detectiefuntie: wanneer ontwikkeling echt hapert, hoe vroeger ontdekken, hoe
gemakkelijker en beter te ondersteunen en terug op juiste weg te brengen (remediëren
 Ontwikkelingsbedreigde kleuters herkennen
Spelontwikkeling
 Enorme exploratiedrang
 4 kenmerken van spel
12





o Keuzevrijheid: ongedwongen karakter van het bezig zijn (kunnen doen waar je nu zin in
hebt)
o Intens plezier beleven aan spelen
 Tijd en ruimte geven: niet te veel afbakenen, laten opslorpen
o Het staan in twee werelden: fantasie en realiteit
o Grens tussen spel en arbeid niet altijd duidelijk (bezig zijn met iets)
Bewegingsspelen
Doen alsof-spelletjes
Constructiespel
Regelspel (=spel met spelregels)
Samen spelen
o Solitair en parallelspel neemt af
o Associatief spel: samen bezig, praten, wisselen informatie en ideeën, maar geen
gemeenschappelijke taak of doel
o Coöperatief spel: activiteiten worden op elkaar afgestemd, hier is wel een
gemeenschappelijke taak of doel
Samenvattend
 Groeitempo neemt af
 Kwalitatieve verbeteringen van bewegingen
 Toevallig, mislukt en verstandelijk realisme
 Meer oog voor details
 Nog steeds pre-operationeel denken
 Bloeiperiode fantasie: minder verwarring
 Woordenschat enorme uitbreiding
 Eerste vriendschappen
 Fallische fase: Geslachtsdelen = centraal
 Ontstaan zelfkennis
 Spiegelgeweten
 Ervaringsgericht onderwijs
 Samen spelen
 => fundament gelegd: hoe nu concreet werken in thema’s en dit toepassen/verwerken?
Les 3: ontluikende gecijferdheid
Structuur

3 grote vragen
o Wiskunde: wat is aangeboren? Wat is aangeleerd?
o Wat voorspelt prestaties voor gecijferdheid: opportunity-propensity?
o Het belang van ontluikende gecijferdheid voor de latere schoolloopbaan
Kleuters en ontluikende geletterdheid


Reflecteer op je kennis over een kleuterklas
o Welke ‘wiskundige’ activiteiten zag je?
o Kan je aangeven WAAROM ze van belang zijn?
Bekijk de videoclips in Minerva Documentenmap
o Rekenen in de kleuterklas – kleuters in de 3e kleuterklas
o Wat zie je?
 Welke activiteiten zie je?
 Kan je aangeven WAAROM ze van belang zijn?
13
Wiskunde: wat is aangeboren? Wat is aangeleerd?


Zie videoclip
When do children
develop number
sense? = kritiek op
Piaget

Waar zie je de meeste bolletjes?
14






Filmpje Baby Brain workout flashcards
New ideas in Psychology: the dynamic infrastructure of mind – a hypothesis and some of its
applications
3 centrale stromingen in het historisch denken over deze vraag (Singer, 2009)
o ‘tabula rasa’ hypothese vs ‘theory of innate mental abilities’
o Zoektocht naar ‘universele mentale structuren’: case (1992) proposed a central
conceptual structure for numbers, space and event
o Algemeen versus specifiek onderscheid in aangeboren mogelijkheden: meteen specifiek
of ontwikkeling van specifieke mogelijkheden
Indien ‘nature’ = natuurlijke selectie
Indien ‘nurture’ = (artikel in engels)
Vaststelling (Singer, 2009)
o Categorische perceptie van objecten
 Borelingen hebben een voorkeur voor face-like objecten
 Borelingen andere hersenactiviteit wanneer ze face-like objecten zien
 Verschil tussen levende en niet-levende ‘objecten’
o Categorische perceptie van beweging: mechanics
 Objecten bewegen zonder dat ze veranderen; alles van een object beweegt
o Groeperen
 Al vanaf 5 maanden reacties op verkeerd optellen van aantellen tot 3
o Categorische perceptie van verbale aanduidingen
 Taal herkennen, onderscheiden van andere geluiden
o Voorbeelden van ‘structurerende predisposities’ (artikel Singer)
 Voorbeelden van ‘inner operations’ matching, associating, comparing, increase in
quantity, logical operations, iterations, topological operations, generating
 Beseffen dat 1 + 1 twee is
 Beseffen dat iets een naam heft
 Zijn er genoeg schoenen voor de rups? Een voor een schoenen aanpassen
 Doos kiezen met meeste koekjes
 Koekjes kiezen met grootste oppervlakte
 Doortellen, zelfs wanneer de cijfers niet geleerd zijn vb drietien, viertien…
 DIM = the dynimic infrastructure of the Mind
15

Aangeboren elementen + beïnvloeding via onderwijs
o
16
o
Wat voorspelt prestaties voor gecijferdheid: opportunity-propensity?



Opdracht
o Wat verklaart ontluikende gecijferdheid
o Construeer een model dat de prestaties van kleuters helpt beschrijven en verklaren
o Verzamel zoveel mogelijk variabelen en processen die het ontwikkelen van ontluikende
gecijferdheid helpt ontwikkelen
o Orden deze processen en variabelen
o Maak een visuele voorstelling van een model
Opportunities
Propensities

17
Het belang van ontluikende gecijferdheid en de latere schoolloopbaan

Hebben activeringsprogramma’s in de kleutercontext wel zin?
18

o
o 2 flimpjes (headstart)
o Filmpje montessori
Verder onderzoek naar effecten
o
Les 4
(bewegingsopvoeding niet)
 Krantenartikel: ‘goede kleuterjuf is kwart miljoen waard’
o Wat is de return of investment van kleuteronderwijs
 Herinnering aan eigen kleuterjuf?
 Paspoort van een ‘goede’ kleuterjuf?
Development of self (breed begrip)

Zelfbewustzijn
19




o Zelfbewustzijn belangrijk voor leren (startpunt voor leren en exploreren =>
nieuwsgierigheid kan enkel wanneer kleuter zich voldoende bewust is van zichzelf en
zich veilig voelt)
 Exploratiedrang
 Motivatie
o Ik heb rood haar => ik ben leuk => Arthur is groter dan mij (evolutie)
o Ontwikkeling?
 Ouders en leraren: bron van feedback (spiegelfunctie) => ontwikkeling
zelfbewustzijn
 Vergelijken met andere kleuters in de klas
Zelfregulatie
o Concept? Keuzes maken, emoties, in functie van eigen leerproces
 Wordt veel vroeger ontwikkeld dan we aanvankelijk dachten: kleuters kunnen
ook een stukje van eigen leerproces bepalen (vb doelen)
 Bodem voor eigen ‘leren leren’
o Invloed op concentration of attentions, focused thinking, behaviour management,
control of emotions
o Ruim: ook emoties controleren, begrijpen en duiden
o Voorspeller van later schoolsucces
o Grote ontwikkeling tijdens kleutertijd
 Hersenontwikkeling
 Feedback ouders en kleuterleid(st)er
 Talk trough problem-solving activities
 Promoting sociodramatic play
 Belang van omgevingsfactoren (stress bij kleuters)
Sociale en emotioneel begrip
o Kleuters: egocentrisch
o Nieuw onderzoek: ‘an image of young children who care deeple about the thoughts and
feelings of others, and are interested in how those thoughts compare to their own’
o Theory of mind – beeldvorming en perspectiefwissel
 Inleven in iemand anders (3 bergen probleem)
 Begrijpen van anderen hun gevoelens
 Begrijpen van situaties, routines…
 Begrijpen van diversiteit
 Begrijpen van persoonlijkheid
 Vb ‘weet dat wat jij gedaan hebt niet leuk is voor arthur’
Empathie en zorg
o Kunnen inleven in situatie (theory of mind)
o Emotionele ontwikkeling => empathie en zorg
 Emotional response to anothers’ distress
 Efforts to help that distressed person
o Empathie > zorg (eerst empathie, dan zorg)
o Geen zorg ≠ geen emotioneel begrip
Leerinitiatief
o Klas-engagement, motivatie, participatie, etc. => voorwaarde voor leren
o Voorspeller voor schoolsucces (grote voorspeller)
o Onderzoek
 Kinderen van nature uit nieuwsgierig => te ‘koesteren’ attitude
 Verschil kinderen tussen ‘performance orientation’ en ‘learning orientation’
 Performance ifv feedback die je krijgt van leerkracht, beloningen
 Learning ifv nieuwsgierigheid
20

=> vroeger gingen we er vanuit dat een kleuter sommige dingen van het lijstje niet kenden (vb
empathie), nu bewijs dat het wel zo is
Sociale interactie vaardigheden
 Leren in groep op basis van interactie
 Voor sociale interactievaardigheden relevant voor leren en welbevinden
1. Interactie met volwassenen
o Eerste instantie: mama en papa, warme omgeving
o Tweede instantie: interactie met volwassenen die geen gehechtheidspersonen zijn
o Begrijpen van sociale omgeving
2. Interactie met peers
o Onderschatting in bestaand onderzoek ↔ theory of mind
o Conflict met andere kleuters
 Niet noodzakelijk een probleem => ontwikkelen sociale vaardigheden
 Opletten voor ‘peer rejection’ (alarmsignaal!)
3. Samenwerking en verantwoordelijkheid
o Voreger: straffen en belonen als bron voor samenwerking
o Recent: ‘conscience development’ => samenwerking op basis van emotionele banden
4. Groepsparticipatie
o Lid worden van een groep, klasgemeenschap
o Rollen en verantwoordelijkheden in de groep
Ontwikkelen van relaties


Belangrijk voor schoolsucces
Bron van informatie en feedback
o Zelfbewustzijn, leren, sociale competenties
o Peer acceptance
1. Ouderhechting
o Ouder-kind => persoonlijkheidsontwikkeling, sociale relaties etc
 Ouder-kind is belangrijkste voor alles! Wanneer niet goed gehecht, eerste kind
dat leerproblemen vertoont
o Feedback over zelf (zelfbewustzijn)
o Rolmodel voor leren, sociale vaardigheden etc
o Onderzoek naar ouder-kind relatie: goede relatie heeft invloed op
 Succes in kleuteronderwijs (schoolrijpheid)
 Sociale competenties in de kleuterklas
 Werkhouding
o Verandering in relatie kind-ouder (peuter/kleuter)
 Veilighied => samenwerking en teverdenstellen
 Tijdsaspect beter inschatten
2. Relaties met kleuterleid(st)ers en kinderverzorgsters
o Vergelijkbaar met ouder-kind relatie (feedback + rolmodel) => tweede in de rang (na
ouders)
o Onderzek naar relatie met kleuterleid(st)er: warme en goede relatie heeft invloed op
 Aandachtsvaardigheden
 Sociale competenties
 Schoolrijpheid
 Plezier om naar school te komen
 Enthousiasme om te leren
 Zelfbewustzijn
o Belangrijk voor ‘children at risk’ (hier kan de kleuterleidster het verschil maken door
vroege signalisatie)
21
o Kinderen zoeken warmte, veiligheid en ondersteuning
3. Vrienschappen met peers
o Vriendschap? Stabieler dan we dachten
o Belang van interactie met peers
 Voor klassfeer (graag naar school gaan)
 Ontwikkelen sociale vaardigheden (wie telkens buiten het groepsspel valt =>
alarmbel)
o Evolutie tijdens de kleuterklas: stabiel, exclusief en wederkerig
o Conflict met peers
o Voorspellende waarde!
 Einde kleuterklas
 Weinig vriendjes => sociale vaardigheden en schoolsucces
Implicaties voor curriculum kleuterklas



Ondersteunen sociale en emotionele ontwikkeling kleuters
Contexten en kansen creëren (niet geïsoleerd)
o Nieuwsgierigheid
o Scaffolding
o Etc
Drie strategieën (sterk gelinkt met ervaringsgericht onderwijs)
1. Inrichting kleuterklas
 ‘set the tone for play and interaction’ => uitnodigen om te leren, experimenteren
en interactie
 Aesthetics
 Veilige omgeving
 Nodigt uit tot leren en interactive
 Hoekenwerk (30 jaar geleden niet)
 Duidelijk afgebakend
 Spelen in groep vs individueel spel
 Kleuterhoogte
 Praktisch
 Vrij initiatief
 Ruimte en plaats voor de groep en privacy (problematisch voor groot aantal
kleuters in één klas)
 Plaats voor individuele kind
 Knutselwerk
 Thuissituatie (vb boeken in eigen moedertaal)
 speelmateriaal
2. Dagelijkse routine en activiteiten
 Voorspelbaarheid zorgt voor veiligheid en vertrouwen
 Anticipatie op wat komt => reguleren van verwachtingen, energie en
activiteiten (kinderen die weten wat er gaat gebeuren, kunnen veel beter
werken aan zelfregulatie)
 Visueel ondersteunen
 Flexibiliteit ipv rigiditeit
 Balans tussen
 Actief en luidruchtig spel (high energy) en rustig en stil spel (low energy)
 Individueel spel en spelen in groep
 Aandacht voor transitie van ene activiteit naar andere activiteit (iedere
activiteit starten we op en ronden we af, later ook!)
3. Leraar – kind interactie
 Belang van warmte, veiligheid en ondersteuning
22









Interactie met schoolomgeving
 Bepaalt hoe kinderen leren
 En hoe ze zich daarbij voelen
Kleuterleid(st)er als constante gegevenheid
 Zorgen voor
 Afscheid met ouders
Observatievaardigheden
Rolmodel voor gedrag en attitudes
Vertellen en reflecteren van emoties van kleuters
Feedback over gedrag, prestaties, etc
Regels in de klas generaliseren tot waarden
Groepsgevoel creëren
Ondersteuning en coaching
Les 4 deel twee: ervaringsgericht onderwijs
Kennismaking
 Filmpjes
Achtergrond
 Mei 68: emanciaptebeweging
 Gemiste kansen in traditioneel kleuteronderwijs (EGO wil hier een antwoord op geven)
o Moraliserend
o Sterke sturing vanuit kleuterleid(st)er
o Weinig vrij initiatief
 Visie op onderwijs => tempelschema
(onderwijs is altijd normatief, wat vinden
we goed?)
 Waarden:
o Gave emotionele ontwikkeling
o Creativiteit: meer dan
oppervlakkig leren
o Vrij kleuterinitiatief,
milieuverrijking, ervaringsgericht
omgangswijze
o Einddoel is ‘geëmancipeerde
mens’
o Deep-level-learning
o Ervaringsgerichtheid als
fundament: bewuste gerichtheid
op wat zich in kinderen op het
niveau van de ‘ervaringsstroom’
afspeelt
Welbevinden en betrokkenheid
 Nadruk op procesfactoren
 Noodzakelijke voorwaarden tot leren
(emancipatie)
23



Betrokkenheid = de intensiteit van activitiet, concentratie, opgeslorpt zijn, tijdvergetend bezig
zijn, … wanneer kleuters hun eigen grenzen aftasten
Welbevinden = zich thuis
voelen, zichzelf kunnen
zijn, emotioneel veilig
zijn, met volle teugen
genieten, rust en
vitaliteit
Welbevidnen en
betrokkenheid als
procesfactoren (de kern
van goed onderwijs zit
volgens EGO in het
proces)
o Schema
Welbevinden
 Kinderen die zich in een toestand van welbevinden verkeren, voelen zich op en top
 De hoofdtoon van hun bestaan is genieten. Ze beleven plezier, hebben deugd aan elkaar en aan
de dingen
 Ze stralen vitaliteit uit en tegelijk ontspanning en innerlijke rust
 Ze stellen zich open en ontvankelijk voor wat op hen afkomt
 Ze zijn spontaan en durven zichzelf zijn
 Welbevinden is verbonden met zelfvertrouwen, zelfwaardegvoel en weerbaarheid
 Het fundament evenwel is het in voeling zijn met zichzelf, het contact hebben met de eigen
ervaringsstroom
Welbevinden meten
 Niveau 1-2
o Nooit/zelden gelukkig
o Geniet nooit/zelden
o Innerlijk onrustig of gestresseerd
o Weinig open en spontaan
o Kwetsbaar en weinig soepel
o Geen/weinig zelfvertrouwen
o Nooit/zelden zichzelf
 Niveau 3
o Voelt zich noch egt goed noch echt ongelukkig
o Geniet af en toe in beperkte mate
o Af en toe onrustig of gestresseerd
o Af en toe open of spontaan
o Soms kwetsbaar
o Beperkt zelfvertrouwen
o Zelden/af en toe zichzelf
 Niveau 4-5
o Voelt zich meestal/altijd goed of gelukkig
o Geniet vaak/altijd ten volle
o Straalt meestal/altijd innerlijke rust uit
o Meestal/altijd open en spontaan
o Kan tegen een stootje en is soepel
o Blaakt van zelfvertrouwen
o Meestal/altijd zichzelf
24
Betrokkenheid
 Een toestand waarin kinderen zich bevinden wanneer ze intens met iets bezig zijn.
 Te merken aan hun hoge concentratie, een opgeslorpt, tijdvergeten bezig zijn.
 Hun handelingen verraden een intense mentale activiteit.
 Ze zijn heel aanspreekbaar voor wat de omgeving te bieden heeft, stellen zich open op.
 Van binnenuit gemotiveerd om aan de slag te gaan.
 Ervaren enorme voldoening, uit bevrediging van hun exploratiedrang.
 Kinderen bewegen zich aan de grens van hun mogelijkheden.
 De conditie bij uitstek voor ontwikkeling in de diepte of fundamenteel leren.
Betrokkenheid meten
 Niveau 1: geen activiteit
o Non-actief
o Staren, met ‘niets bezig zijn’
o Stereotiepe handelingen
 Niveau 2: sporadische activiteit
 Niveau 3: min of meer aangehouden activiteit
o Aangehouden bezig zijn
o Evenwel zonder betrokkenheid
o Activiteitstaken bij aantrekkelijkere prikkel
 Niveau 4: activiteit met intense momenten
 Niveau 5: volgehouden intense activiteit
o Grote betrokkenheid
o Opgeslorpt bezig zijn
o Ononderbroken
o Geen omgevingsprikkels
o Mentale inspanning
 Leuvense betrokkenheidsschaal
 Observatie van twee minuten (scanningsprocedure)
Praktijkprincipes
 3 praktijkprincipes
o Aanbieden rijk milieu
o Vrij kleuterinitiatief
o Ervaringsgerichte dialoog ~ autonomie verlenen, kansen zien liggen, sensitiviteit,
gevoelig voor beleving
 10 actiepunten => werken aan peen positief leer- en leefklimaat
1. Klas in hoeken indelen -> structuur en gezelligheid
2. Uitdagende hoeken maken
3. Nieuwe materialen, thema’s en activiteiten inbrengen
4. Via observatie kleuterinteresse ontdekken
5. Meer stimulerende tussenkomsten
6. Vrij kleuterinitiatief uitbreiden
7. Relatie met kleuter verkennen en verbeteren
8. Kleuters ondersteunen in wereld van gevoelens, relaties en waarden
9. Sociaal-emotionele problemen herkennen
10. Ontwikkelingsbedreigde kleuters herkennen
 Actiepunt 1: Hoekenwerk
o Leren kiezen (vrij kleuterinitiatief)
o Ontdekkend leren
o Zelfsturing
o Duidelijke afspraken
25

Actiepunt 8: doos vol gevoelens
o Sociaal-emotionele ontwikkeling ondersteunen
o Kleuters inzicht bieden in eigen gevoelens
 Herkennen
 Begrijpen
 Uiten
Les 5: Ontluikende en beginnende geletterdheid
Even terug naar Taaldidacktiek




Ontluikende en beginnende geletterdheid (cf. ‘emergent literacy’)
o Wanneer?
 Aanvankelijk lezen (technisch lezen en coderen): 1e leerjaar
 Ontluikende/beginnende geletterdheid: periode voor het eerste leerjaar
 Periode voor het systematische lees- en schrijfonderwijs => kleuteronderwijs
o Wat is het algemene doel van activiteiten rond ontluikende/beginnende geletterdheid?
 Motiveren om kennis te maken met letters (geschreven taal)
 Voorbereiden, klaarmaken zodanig dat kinderen in het eerste leerjaar rijp en
geïnteresseerd zijn om te leren lezen en schrijven
 Activiteiten waarbij kinderen niet leren lezen en schrijven, maar hierop
voorbereid worden
 Aansluitend bij de (spontane) belangstelling van peuters en kleuters
 Niet overladen met letters, maar wel aansluiten bij leefwereld
Ontluikende geletterdheid (in handboek: 2,5 tot 6 jaar)
o Ontluikende geletterdheid: 0-4jaar
o Beginnende geletterdheid: 5-7jaar
Verschillende concepten
o Vroeger ‘voorbereidend lezen/schrijven’
o Waarom wordt eerder afgestapt van die terminologie (en eerder
ontluikende/beginnende gebruikt)?
 Lijkt dat het enkel voorbereidend is voor later, en de activiteiten zelf geen
waarde hebben => activiteiten hebben een doel op zich
Zoemsessie
o Welke voorbeelden van ontluikende geletterdheid zag je tijdens de observaties bij de
kleuters?
 Woordenschat (nieuwe woorden gebruiken dat de juf ook heeft gebruikt)
 Eigen naam schrijven onder een tekening
 Zelfde letters herkennen
 Verhaal ‘lezen’
o Welke voorbeelden van activiteiten in het kader van ontluikende geletterdheid zag je
tijdens de observaties
 Werkblaadjes
 Schrijfdans
 Verhaal voorlezen
 Liedje/versje vanbuiten leren (ondersteuning: visueel of via bewegingen)
 Eerste letter + ander woord met die letter
 Gebruik van pictogrammen
 Kalender
Ontluikende geletterdheid

Breed! Veel meer dan enkel letters leren!
26



o Op weg naar technisch lezen (vb schuurpapieren letters (om de vorm te leren kennen),
rijmen (hoort bij fonologisch bewustzijn => structuur van woorden, niet bezig met de
betekenis))
 Verklanken van letters/woorden
o Op weg naar begrijpend lezen (vb praten over wat te zien is op de cover van een
prentenboek, verhaal navertellen)
o Op weg naar belevend lezen (vb juf leest spannend verhaal voor => motivatie)
Maar nog breder dan dat!
Verkennen van communicatievorm (functie geschreven taal: hoe inzetten en gebruiken?)
Veel meer dan enkel verkennen van lezen en schrijven
Tussendoelen beginnende geletterdheid
 Boekoriëntatie: omgang met boeken en inzicht in wat boeken te bieden hebben
o Hoe een boek vasthouden? Wat is de voorkant en de achterkant? Hoe en wanneer draai
je een blaadje om?
o Leesrichting
o Wat is de eerste en wat is de tweede bladzijde?
 Verhaalbegrip
o Begrijp je het verhaal dat voorgelezen wordt?
o Gesymboliseerd adhv prenten
o Vb zien wat er op een prent staat en hierover kunnen communiceren
 Functies van geschreven taal
o Kinderen leren inzien dat het nuttig is om te schrijven
o Briefjes/boeken… hebben een communicatief aspect
o Pictogrammen verwijzen naar taalhandelingen
 Relatie tussen gesproken-geschreven taal
o Dingen die je zegt, kan je letterlijk noteren => dit besef krijgen
 Taalbewustzijn
o Objectivatie (hoort onder fonologisch bewustzijn): loskomen van de betekenis van het
woord (vb langste woord kabouter/reus)
o Fonemisch bewustzijn
 Alfabetisch principe (grafeem-foneemkoppeling) => + L1 (vooral in het eerste leerjaar)
o Gebeurt al in de kleuterklas, maar men mag niet vergeten dat dit vooral de taak van het
eerste leerjaar is (voorbereiden is niet slecht, maar mag niet te veel zijn)
 Functioneel schrijven en lezen
o Functie kennen, gebruiken
 Technisch lezen en schrijven => L1
 Begrijpend lezen en schrijven
Fonologisch bewustzijn
 Bewustzijn van de klankstructuur van de taal: vermogen om betekenis van woorden te negeren
(objectivatie) en zich te concentreren op klankstructuur
o Bewustzijn dat zinnen uit woorden bestaan
o Samengestelde woorden bestaan uit verschillende woorden
o Syllabisch bewustzijn: woorden verdelen in klankgroepen (vb kro-ko-dil)
o Rijmbewustzijn
o Voorbeelden link
Foneembewustzijn
 Kunnen herkennen en manipuleren van klanken in woorden (gevorderede fasen van het
fonologisch bewustzijn)
27


o Kunnen opdelen van woorden in klanken (auditieve discriminatie en analyse) vb soep
wordt s-oe-p
o Kunnen samenvoegen van klanken tot woorden (auditieve synthese) vb k-aa-s wordt
kaas
o (letterkennis)
o Voorbeelden (link)
Bewustzijn dat je woorden kan opsplitsen in losse fonemen (klanken)
Voorbeeld leerlijn fonologisch en fonemisch bewustzijn (leerlijn: tabel)
Ontwikkelingsdoelen





Nederlands lezen: de kleuters kunnen
o Adhv visueel materiaal een boodschap herscheppen
o Door symbolen voorgestelde boodschappen in verband met concrete activiteiten
begrijpen
o Op materialen, in boeken, op uithangborden lettertekens onderscheiden van andere
tekens
o Zijn bereid spontaan en zelfstandig voor hen bestemde boeken en andere infobronnen
in te kijken
=> geen letters aan bod in de doelen van de kleuterklas (leerkrachten van eerste leerjaar:
sommige kinderen kennen al een paar letters, andere helemaal niet dus differentiëren!)
Nederlands schrijven: de kleuters kunnen
o Een ervaring, een verhaal weergeven door middel van visueel materiaal
o Met hulp van volwassenen, eigen boodschappen door middel van symbolen vastleggen
en kenbaar maken
o Onvolledige eenvoudige beelden aanvullen
Nederlands – taalbeschouwing
o De kleuters kunnen duidelijke vormen van mondelinge communicatie herkennen
o Zij beseffen dat boodschappen visueel kunnen worden bewaard en daardoor opnieuw
kunnen worden opgeroepen
o Zij beseffen dat mensen door middel van het schrijft boodschappen kunnen vastelggen
o Zij beseffen dat bepaalde symbolen (pictogrammen, lettertekens…) dienen om
boodschappen over te dragen
o Zij stellen zich vragen bij en reflecteren over taal en taalgebruik in concrete situaties
 Discrimineren van klanken, woorden
 …
Zoemsessie
o Terug naar de voorbeelden uit jullie observaties
o Aan welke ontwikkelingsdoelen (Vlaanderen) en tussendoelen beginnende
geletterdheid (Nederland) kan je deze koppelen?
 Rijmen: taalbewustzijn
 Eigen naam schrijven: functies =>iedereen die kan lezen kan weten dat die
tekening van dat kindje is
 Poppenkast: taalbegrip
 Sjabloon met letters + letters benoemen: alfabetisch principe/technisch lezen
(letters benoemen wel belangrijk!)
 Werkbaadje: (motoriek) niet zo zeer onder ontwikkelingsdoelen mbt taal, wel bij
motoriek (fijne) => ander domein
 Eerste letter en ander woord met die letter: alfabetisch principe
 Kalender/pictogrammen: functies van geschreven taal
 Voorlezen: boekoriëntatie + verhaalbegrip
 Kamishibai: poppenkast met grote prenten boekoriëntatie en verhaalbegrip
28
Ontluikende geletterdheid in verschillende ontwikkelingslijnen

Spelontwikkeling (dingen bouwen en weer losmaken, potjes vullen…)
o Rollenspel: imiteren => functie van de schriftelijke communicatie ontdekken
 Vb winkeltje, mama en papa, brandweerman…
 Vb boodschappenlijstje voor in de winkel => geletterdheid
o Mondelinge taalontwikkeling
o Omgang met boeken
 (boekoriëntatie) vb eerst van achter naar voor => helemaal geen probleem,
stilaan ontwikkelen naar de juiste manier
o Ontwikkeling van tekenen naar schrijven
 Eerste stap: geen onderscheid tussen tekenen en schrijven (‘schrijf me dat
verhaal eens op = tekenen)
 Tweede stap: doelbewust willen schrijven (letterachtige tekens)
 Besef dat er tekens zijn om woorden te noteren
 Derde stap: conventies rond schrijven meer en meer toepassen
 Experimenteren met woordjes (eigen naam…), letters schrijven
 Wel al echte letters, of letters die bijna letters zijn (vb omgekeerde s)
o Ontwikkeling van plaatjes kijken naar lezen
 Gespeeld leesgedrag (youtube): kindje leest voor aan ander kindje, maar kan nog
niet lezen dus verzint het verhaal
 Besef hoe het systeem van de schriftelijke communicatie in elkaar zit (nog geen
kennis van letter-klank koppeling)
 Vb verhaaltje met prentjes ‘lezen’
 Kennis letter-klankkoppeling wordt vollediger => verwerven elementaire
leeshandeling
o Ontwikkeling van het foneembewustzijn
Les 6 (Hilde Van Keer)
…
…
Krachtige leeromgeving





…
Modelgedrag KL: schriftelijke communicatie op natuurlijke manier integreren in eigen
handelen
o Aanwezigheden noteren
o Briefje voorlezen
o Boodschappenlijstje maken
o Noteren wie in welke hoek speelt
Variatie aan schrijfmaterialen voor kls om schriftelijke boodschappen samen te stellen
o Stempels
o Computer
o Klasbord
Interactie over schirftelijke communicatie
o Bevestigend
o Duidend: waarom heb je die brief geschreven? Spreken over de functie van geschreven
taal
Activiteitenaanbod met variatie aan impulsen op het vlak van schriftelijke communicatie
(impliciet en expliciet)
o Open (vb.. ?)– gesloten (vb werkblaadjes)
o Vrijblijvend (leeshoek en schrijfhoek altijd open, maar moet niet) – verplicht
29



o Receptief (wil jij op de glijbaan? Begrijpt een kleuter, maar kan zelf niet zeggen ‘ik wil
op de glijbaan’) – productief (verhaal voorlezen = receptief, tekening bij maken =
productief)
o Impliciet (vb kalender) – expliciet
Schema (concreet)
o Functioneel: nieuwjaarsbrief, boodschappenlijstje…
o Met boeken: voorlezen, verhaaltje naspelen
o Technische, geïsoleerde: gericht op technisch lezen, gericht op ontwikkeling van
fonemisch en fonologisch bewustzijn
 Rijmspelletjes
 Lettergrepen klappen
o Ontluikende geletterdheid als bijkomend aandachtspunt (bijvoorbeeld binnen de
timmeractiviteit)
Voorbeelden van activteiten
Vanaf p 78 in handboek ‘taal verwerven op school’
o Voorbeelden kunnen linken aan tussendoelen en krachtige leeromgeving
o Kunnen bespreken vanuit de kenmerken van een krachtige leeromgeving
o Kunnen beargumenteren …
Code-gerelateerde en mondelinge taalvaardigheid




Code-geralateerde vaardigheden (Phonics instruction)
o Vertalen van schrift in betekenisvolle taal
 Identificeren van letters
 Identificeren van klanken
 Fonologisch bewustzijn
 Schrijven
Mondelinge vaardigheden (whole language instruction)
o Bevorderen van begrip van woorden en passages
 Woordenschat
 Grammatica (in mindere mate: door veel te praten, niet door regeltjes aan te
halen)
 Begrip
Interventieonderzoek toont aan (wat moeten we doen: het eerste of het tweede?)
o Opsplitsen in interventiegroep en controle groep
o Meer geweten over effectieve aanpakken mbt code-gerelateerde vaardigheden (< meer
onderzoek)
 Interventie uitstippelen + meten is gemakkelijker
o Boverderen van mondelinge taalvaardigheid minder makkelijk te vatten in een
‘scripted’ curriculum
 Interventie implementeren => richtlijnen nodig (zoveel activiteiten doen rond
rijmen, zoveel rond lettergrepen klappen…) => moeilijk te vatten bij mondelinge
taalvaardigheid (je wijkt snel af)
 Gemakkelijker bij concrete en technische activiteiten
o Positieve interventies door onderzoekers op grotere schaal doortrekken in dagelijkse
klaspraktijk niet steeds eenvoudig te realiseren
 Onderzoek probeert alsmaar meer te vertrekken van implementatie door de
leerkracht zelf omdat men dan sneller kan weten of de interventie effectief kan
geïmplementeerd worden
o Rekening houden met kleuterkenmerken (woordenschat, SES…)
o Soms discrepantie tussen ‘intended’ en ‘unintended’ variabelen
Code-gerelateerde vaardigheden
30
o Impliciet: frequente mogelijkheden tot authentieke en betekenisvolle interactie mbt
schriftelijke communicatie
 Onvoldoende mvoor ‘at-risk’ kleuters
 ‘at-risk’: uit gezin met lage ses, kinderen met een andere thuistaal,
kinderen met een andere culturele bagage, kinderen met laagopgeleide
ouders
o Expliciete aanpak: werkt wel voor kinderen at risk (ook de anderen)
 In kleine groepjes
 Ansluitend bij de voorkennis
Mondelinge taalvaardigheid








Interventieonderzoek vnl gericht op bevorderen woordenschat
o Waarom woordenschat: bij communiceren is woordenschat gemakkelijker te meten
Recent meer aandacht voor andere elementen
‘Shared-book reading’ interventies meeste aandacht (= voorlezen)
Woordenschat
o Mattheus-effect van interventies: de minst at-risk halen van de interventie het meeste
voordeel => kloof wordt groter
o Impliciet + expliciet (combinatie) = meer efficiënt
o Herhaald voorlezen in kleine groepjes = effectief
 Veel in kleine groepjes
 Zelfde verhaal meer dan 1 keer
o Interventies moeilijk te evalueren
 Geen empirisch vastgelegde woordenschatlijst die kls moeten verwerven
 Risico: ‘deze lijst moeten kls einde derde kleuterklas kennen’ => teaching
to the test
 Hoeveel woorden aanbrengen tijdens woordenschatinterventies?
 Optimale blootstelling aan doelwoorden?
Grammatica
o Predictor van leesvaardigheid
o Weinig interventieonderzoek
Begrijpend luisteren
o Perdictor van leesvaardigheid
o Gerelateerd aan high-level questions van de KL tijdens shared book reading
Code-gerelateerde en mondelinge taalvaardigheid
o Schema
Zoemsessie
o Lees het artikeltje ‘interactief voorlezen, hoe gaat dat?’
o Kom op basis hiervan tot (a) een omschrijving van interactief voorlezen en (b)
hypothese(n) over waarom en op welke manier vlakken interactief voorlezen een
meerwaarde kan hebben
o In dialoog treden met de kinderen over het verhaal, voor, tijdens en na het lezen
o Meerwaarde:
 Kinderen kunnen zelf nadenken/voorspellen en achteraf reflecteren
 Kinderen komen expliciet aan bod
 Vanuit verhaal vertrekken om andere activiteiten op te starten
o Vooraf: bespreken waarover het verhaal zou kunnen gaan
o Tijdens het lezen: vragen stellen
o Achteraf: terugkoppelen naar wat ze dachten
o Prenten staan centraal: lokken interactie uit en zijn een visueel hulpmiddel voor
kinderen om het verhaal te volgen
o Leerlijn 1e kleuterklas: weinig tekst
31


o Leerlijn 3e kleuterklas: op basis van minder prenten de verhaallijn snappen
o Herhaaldelijk hetzelfde doen, omdat je zo tot meer diepgang kan komen, je werkt aan
woordenschatuitbreiding, tot meer hoogstaande verwerking van het verhaal komen
(verhaal beter begrijpen, meer details…)
o Lager onderwijs: voordien voorspellen, leesstrategieën
o Hypothesen: wat kan onderzocht worden
 De leerlingen denken na, voorspellen, reflecteren…
 Vanuit het verhaal vertrekken om andere activiteiten te organiseren
 Actieve luisterhouding
 Beter begrip
 Communicatievaardigheden
 Motivationeel
 Leesstrategieën leren kennen (structuur)
Filmpje:
o Voor, tijdens en na komt terug
o Verbreden: extra boek erbij halen
o Goed voorbeeld van interactief lezen (dieper dan in de tekst beschreven)
o Verschil letters en cijfers zien (bordje te huur met telefoonnummer)
Ga in het artikel ‘interactive book reading in early education’ na of je hypothesen bevestigd
worden aan de hand van de meta-analyse
o Welke onderzoeksresultaten met betrekking tot interactief voorlezen worden naar
voren geschoven en welke randvoorwaarden voor effectief interactief voorlezen blijken
essentieel te zijn?
o Woordenschat en fonologisch bewustzijn wordt onderzocht: effectiviteit van interactief
voorlezen (rest wordt niet onderzocht)
o Resultaten:
 vrij groot effect op de woordenschatontwikkeling bij oudere kleuters, minder
groot bij jongere kleuters maar nog steeds aanwezig
 niet veel effect bij fonologisch bewustzijn, maar nog steeds meer dan
oorspronkelijk verwacht
 waarom niet veel verwacht: accent ligt eerder op communiceren, in
interactie gaan, woordenschatuitbreiding, en niet zo zeer op letters
aanbrengen
 onderzoekers doen interventie: grotere resultaten dan waarbij de
kleuteronderwijzers zelf de interventie doen => heeft te maken met
randvoorwaarden
 voorbeelden koppelen aan onderzoeksresultaten => EXAMEN (linken
leggen)
Les 7: technologie in de kleuterklas

Kleuters leren Engels met de Ipad (foto’s/krantenkoppen)
32
Leefwereld kleuters thuis (2011)
Verkennende opdracht


De Genste schepen van Onderwijs wil dat er meer ICT en technologie wordt gebruikt in de
kleuterklassen
o Geef vanuit de Pedagogische Begeleidingsdienst advies over de voordelen en nadelen
van ICT in het kleuteronderwijs
o Welke ICT-activiteiten vinden jullie nuttig en interessant voor kleuters?
Voordelen en nadelen
o Controverse
 Verschil in geletterdheid kinderen
 Nieuwe eisen kleuterjuf
 Motorische ontwikkeling?
 Digitale wereld > fysieke wereld
 Buitenspelen > ICT
 Individuele aangelegenheid
 Duur
 Verslavend
 Overgeprikkeld
 Slecht voor de ogen
 Weinige relevante toepassingen voor kleuters
 Snelle evolutie
 Neurale ontwikkeling?
o Mogelijkheden
 Maatschappelijke verandering
 Beschikbaarheid ICT thuis?
 Motivatie (kleuren, geluid…)
 Differentiatie
 Directe feedback
 Zelfstandig aan het werk
 Motorische ontwikkeling
ICT-activiteiten






Spellen ifv gecijferdheid
Activiteiten ifv geletterdheid
Stappenplannen op tablet
Interactief voorlezen
Activiteiten voor anderstalige leerlingen
Digitale borden
Specifieke mogelijkheden kleuterklas



Creativiteit stimuleren en ondersteuning bij spel
o Spelletjes
o Inbrengen in fantasie
Cognitieve ontwikkeling
o Taalontwikkeling: overgang woorden en beelden
o Gecijferdheid: oefensoftware, tekenprogramma’s
Diversiteit
o Inbrengen thuistaal
o Adaptieve technologie
o Leermoeilijkheden
33


o Remediëring
Communicatie en samenwerking
o Isolatie
o Interactie
Motivatie
o Snelheid en kleut
o Onmiddellijke feedback
ICT in het kleuteronderwijs





ICT in het basisonderwijs => ICT in het kleuteronderwijs
3 types van ICT-gebruik => 2 types van ICT-gebruik
o ICT als ondersteuning voor basisvaardigheden en –houdingen
o ICT als leermiddel
o ICT als informatietool
Onderzoeksvragen
o Welke vormen van ICT-gebruik kunnen we onderscheiden in het Vlaams
kleuteronderwijs?
o In welke mate wordt ICT reeds gebruikt door kleuterleid(st)ers
o Welke condities ondersteunen het ICT-gebruik door kleuterleid(st)ers?
Onderzoeksdesign
o Vragenlijst onderzoek kleuterleid(st)ers
 232 leraren uit 58 representatieve scholen
 99,6% vrouwelijk
o Survey
 Afhankelijke variabele: ICT-gebruik door leraren
 Onafhankelijke variabele: Condities die ICT-gebruik ondersteunen
o Factor analyse en hiërarchische regressie analyse
Meetschalen ICT in het kleuteronderwijs
o FACTOR 1: ICT-gebruik ter ondersteuning van basisvaardigheden en –houdingen
ten aanzien van ICT
 In mijn klas leer ik mijn kleuters basisvaardigheden om met ICT te werken.
 In mijn klas gebruiken kleuters ICT om spelletjes te spelen.
 Ik leer mijn kleuters op een veilige en verantwoorde manier om te gaan met ICT.
 Ik leer kleuters een positieve houding aan ten aanzien van ICT.
 Ik leer kleuters de computers en bijhorende randapparatuur gebruiken.
o FACTOR 2: ICT-gebruik ter ondersteuning van inhouden en individuele leernoden
 Ik gebruik ICT met de kleuters om bepaalde onderwerpen te illustreren.
 In mijn klas gebruik ik educatieve websites om bepaalde leerstof aan mijn
kleuters aan te brengen.
 Mijn kleuters leren ICT kennen doordat ik hen digitale verhalen aanbied.
 Ik schakel ICT in voor remediërende opdrachten voor de kleuters.
 Ik gebruik ICT tijdens instructiemomenten.
 In mijn klas gebruiken kleuters met leermoeilijkheden voor hen aangepaste
software/websites.
34

Overzicht ICT-gebruik


Condities voor basisvaardigheden
Condities voor leerinhouden en individuele noden
35
Ipad-onderzoek: onderzoekend leren



Wat is onderzoekend leren?
o Meer dan wetenschap en techniek
o Grondhouding kleuters
Hoe onderzoek verrichten naar onderzoekend leren van kleuters?
Onderzoekend leren
o ‘Nooit iets aan een kind proberen leren dat het ook uit zichzelf kan leren’
(LorisMalaguzzi, grondlegger van de Reggio Emilia-benadering)
o 'Wat alle kinderen ondanks hun uiteenlopende talenten gemeen hebben, is dat ze
nieuwsgierig en onderzoekend zijn.’ (Martens, 2010)
o 'If we know how to listen to children, children can give back to us the pleasure of
amazement, of marvel, of doubt ... the pleasure of the 'why'? (C. Rinaldi)
36



o (tekst reader Arteveldehogeschool)
Resultaten
o Ipad heeft potentieel om onderzoekend leren bij kleuters te ondersteunen
 ‘dosering’ van Ipadgebruik
 Afhankelijk van randcondities (cfr onderwijsinnovatie)
 Rol van kleuterleidster
Afrondende opdracht
o De Genste schepen van Onderwijs wil dat er meer ICT en technologie wordt gebruikt in
de kleuterklassen. Geef vanuit de Pedagogische Begeleidingsdienst advies over de
voordelen en nadelen van ICT in het kleuteronderwijs
Tot slot
o Wat leert ons dit onderzoek?
o Over ICT-gebruik…
o Over professionalisering…
Les 8: Methodologie onderzoek Kleuterklassen
Reader

3 teksten uit reader
o Handboek tekst ‘research strategies’ (methods, geen designs)
o Artikel Einarsdottir
o Artikel Waller & Bitou
Verkennende opdracht





Een student wil een masterproef schrijven omtrent
o Het gebruik van digitale verhalen op beginnende geletterdheid van kleuters
o De effecten van een programma voor het ontwikkelen van sociale vaardigheden
Vraagjes
o Welk onderzoeksdesign stel je voor? Observatie
o Wat is specifiek voor onderzoek naar kleuters?
o Welke zijn de moeilijkheden voor deze context?
 Kleuters kunnen zich moeilijk uitdrukken
 Momentopnames => moeilijk te interpreteren
Onderzoeksdesigns
o Beginnende geletterdheid
 Experimentele en controlegroep
 Pretest posttest
 Observatie, vooral betrokkenheid (mee zijn in het verhaal zelf)
 Schalen van Laevers (welbevinden, betrokkenheid)
o Sociale vaardigheden
 Waarom in kleuteronderwijs wel sociogram en in lager onderwijs niet?
 Sociale wenselijkheid speelt grotere rol in lagere school (kleuters zijn
ontvanklijker)
 Sociale relaties (gehechtheid met peers, stabiele vrienden) => belangrijk
heel vroeg in kaart brengen, grote invloed voor ontwikkeling
Specifiek voor kleuteronderwijs
o Individuele verschillen tussen kleuters (verschillende ontwikkelingsniveaus)
o Taakspanning en dagverloop
o Observatie > toetsing
Moeilijkheden
o Toetsing is moeilijker
37


o Effect van ontwikkeling
o Interview-vaardigheden
o Effect van aanwezigheid van de onderzoeker
o 1989: kinderrechtenverdrag
Recent
o Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind
 Groot ethisch probleem: 2 condities warbij 1 groep sterk verbeterd qua
vaardigheden en 1 groep daalt (negatieve gevolgen)
 Na afloop van onderzoek moet het programma beschikbaar zijn voor de hele klas
 => ethische commissie!
 Vb Neurologisch onderzoek (neuropedagogiek): vb dyscalculie, waar is
dat gesitueerd in de hersenen?
o ‘Rode draad’ doorheen opleidingsonderdeel Kleuteronderwijs
o Onderzoek
 Jonge kinderen zijn competent om hun ideeën uit te drukken en hebben
meningen over hun leefwereld
 Jonge kinderen betrekken in onderzoek leidt tot waardevolle en interessante
informatie
Methoden
o Observaties
 Zeer populair in onderzoek naar kleuters en kleuterklassen
 Naturalistic (klas) vs Structured (labo)
 Open vs Gefocust (belang van observatieleidraad en systematiek)
 Voordeel: observatie van gedrag in natuurlijke setting
 Nadeel
 Observer influence (kinderen gedragen zich anders wanneer ze
geobserveerd worden)
 Observer bias (onderzoekers ‘zien’ waarnaar ze op zoek zijn) => tweede
observator (interbeoordeelaar, betrouwbaarheid berekenen)
o Interviews
 Populair in onderzoek bij jonge kinderen
 Piaget: Clinical interview
 Uitdaging: jonge kinderen hebben geen ervaringen met interviews/geen
verwachtingen
 Uitdaging: kennis is aanwezig, doch meestal impliciet => deze naar voorgrond
brengen
 Interviews with children as conversation (↔ het stellen van vragen)
 Clinical interviews vs structured interviews
 Individuele en groepsinterviews
o Groepsinterview (gestructureerde manier van kringgesprek)
 Voordeel: kinderen kunnen zelf vragen stellen aan elkaar, helpen elkaar
(interactie) met het construeren van antwoorden, meer spraakzaam als kleuters
in groep zijn
o Individuele interviews
 Voordeel: vooral voor jonge kinderen, op basis van ‘artefacten’ vb met poppen,
foto’s van thuis… => ingang krijgen om het gesprek vorm te geven
 Vraagt competenties van de onderzoeker
o Tekeningen
 Voordeel: non-verbale uitdrukking (actief en creatief), inzicht in leefwereld
(expressie/veruitwendigen)
 Nadeel: imitatie, sommige kleuters tekenen niet graag
o Foto’s
38
Foto’s tijdens interview (kinderen krijgen camera => tours/walking interviews)
Interview op basis van foto’s
 Voordelen: interview perspectief jonge kind; verschillende manier van
uitdrukken gevoelens, meningen; kinderen vinden het leuk en zijn zeer
competent in het nemen van foto’s
 Kleuters fotograferen anders dan volwassenen
o Vragenlijsten
 Weinig gebruikt
 Elektronisch via game
o Psycho-pyschologische methoden
 Electroencephalogram (eeg)
 Functional magnetic resonance imaging (fmri)
o Etnografisch onderzoek
Uitdagingen
o Ethics => complex (maturiteit, competentie)
 Het vraagt skills/bezorgdheden van de onderzoeker
 Vertrouwdheid
 Kinderen mogen geen ‘schade’ ondervinden van de onderzoeksdesign
o Intense relatie onderzoeker/leerling
 Vertrouwensrelatie is nodig, maar kan voor ruis zorgen op de data
o Kinderen zijn kwetsbaar voor ‘machtsrelates’
o Informed consent (rekening houden met IVRK)
 Vrijwillig, informatie over onderzoek etc
 Moeilijkheden
 Machtsrelatie (not to participate?)
 Informed consent als een proces: constant uitleggen waarom je daar bent,
dat je geen meester of juf bent…
o Ouders ook informed consent
 Derde persoon
o Confidentialiteit
o Privacy
o Jonge kinderen in controlegroepen ( => alternatieve conditie)



Mozaïek methode




Probeert de nadelen van verschillende methoden in evenwicht te houden
Multimethoede
o Vanuit leefwereld kinderen
o Combinatie van
 Communicatiemethoden kleuters en onderzoeksmethoden onderzoekers
 Observatie en participatie
 Vragen stellen, neutraal opstellen en observeren, actief participeren en samen
spelen => heel uitgebreid door 3 onderdelen
Uitgangspunten
o To create a living picture of their lives
o Competent being ipv ‘becoming’s
(tekstje) 6 belangrijke principes
o Multimethod
o Participatory (we zijn zelf onderzoeksobject => ons onderzoek is meer valide wanneer
we meedoen)
o Reflexive (geloven in het feit dat kinderen duidelijke meningen hebben, en deze
meningen ook ventileren)
39


o Adaptable (minder relevant, toepasbaar in verschillende contexten: kleuterklas,
creche…)
o Focused on children’s lived experience
o Embedded into practice
Concreet
o Observeren van kinderen
o Interviews met kinderen (ouders, kleuterleidsters) over mensen, plaatsen, activiteiten
o Maken van foto’s, tekeningen, en plattegronden
o Verzorgen van rondleidingen door kinderen
o Doen van rollenspelen
Uitdagingen
o Algemeen
 Intepretaties blijven interpretaties vanuit het perspectief van de volwassenen
(nooit neutraal)
 Verschillen in ‘macht’ tussen kind en onderzoeker (vertrouwensrelatie, selectie
thema’s, etc)
o Leidt het gebruik van particpatieve tools (camera) daadwerkelijk tot
betrokken/engagement?
o Heeft de onderzoeksagenda van de onderzoeker geen te grote invloed op de ervaringen
van kinderen?
Examen








Dinsdag 24 juni
Schriftelijk examen met open vragen
3 vragen
Karakter van essayvragen
Inzichten aan elkaar relateren
Op basis van onderzoek/theorie uitspraken bevestigen of nuanceren
50% examen 50% taak
Voor beide geslaagd
Voorbeeldexamenvraag

Zelfde stramien
o Vertrekpunt = casus, krantenartikel, praktijkbijdrage, onderzoeksresultaten etc
o Verschillende toepassingsvragen
 Gestructureerd antwoorden
 Aandacht voor argumentatie
 To the point
Examenvraag: zie eerste les
40
Download