3.5.2 seksuele ontwikkeling bij kinderen

advertisement
3.4 ademhaling en bloedsomloop
Wat hebben ademhaling en bloedsomloop met elkaar te maken? ze zorgen er samen voor dat
zuurstof wordt opgenomen in je bloed en vervolgens naar alle cellen van je lichaam getransporteerd
word. Zo krijg je energie en komt er weer koolstofdioxide vrij. We ademen met onze longen. Via de
neus en de mond komt de lucht terecht in de luchtpijp die zich in je borst vertakt in twee takken, de
zogenaamde bronchiën. Dit eindigt weer in kleine longblaasjes waar de gaswisseling plaatsvindt.
Als je ademhaalt word je borstholte groter doordat je tussenribspieren naar voren omhoog komen
en de holle middenrif naar onder zakt doordat hij zich aanspant. (figuur 3.4.1c) bij de uitademing
ontspannen alle spieren waardoor de lucht weer naar buiten word geperst, en je er niets voor hoeft
te doen.
Bloedvatenstelsel
De rode en witte bloedcellen die alle transporteren gaan door de bloedvaten. Door de rode cellen
word je bloed rood, dat komt door een eiwit wat hemoglobine heet. Hier zit ijzer in wat je nodig hebt
om zuurstof te binden zodat je het kan transporteren. Andere stoffen lossen gewoon op in water wat
er ook door loopt. De witte bloedcellen maken deel uit van je afweersysteem. Ze kunnen bacterieën
onschadelijk maken. ook zitten er bloedplaatjes in je bloed die een rol spelen bij bloedstolling.
Hormonen zitten ook in je bloed.
Stoffen getransporteerd door bloed:
 Zuurstof van je longen naar rest lichaam
 Koolstofdioxide van rest lichaam naar longen
 Voedingstoffen van dunne darm naar rest lichaam
 Afvalstoffen van rest lichaam naar nieren waar ze met urine worden uitgescheiden
 Antistoffen
 Hormonen
Door de pompbeweging van je hart is je bloed constant in beweging.
Het gaat van het hart naar de organen en weer terug. Slagaders zijn bloedvaten waar het slaan van
het hart kan worden gevoeld. Deze voeren het bloed van het hart naar de organen. De vaten die het
weer terugvoeren heten aders. De verbinding tussen deze twee vaten heten haarvaten. Daar kan
maar 1 bloedcel tegelijk doorheen. Deze zitten overal in je lichaam.
Ook geeft je bloed warmte af aan je hele lichaam. Zweetklieren worden gevuld met warm water door
het bloed als je het te warm hebt. Dit zorgt voor afkoeling.
Vereende krachten
Dubbele bloedsomloop: je hart voorziet de longen van bloed. Het zuurstofrijke bloed word
teruggestroomd naar het hart wat het naar alle organen pompt.
Inspanning en rust
Als je meer energie nodig hebt door zware inspanning, heb je meer zuurstof nodig dan normaal. De
ademhaling word door de hersenen versneld. Ook word je hartslag sneller. Door veel te bewegen
stimuleer je dus je longfunctie en de pompfunctie van je hart.
3.5.2 seksuele ontwikkeling bij kinderen
Bij seksualiteit gaat het om
 Lijfelijkheid, het aanraken en verkennen van eigen lichaam en van anderen
 Vriendschap, verliefdheid en liefde
 Verliefd zijn op kinderen van het andere of eigen geslacht
 Rolpatroonen (jongens dingen, meisjes dingen)
 Waarden en normen vanuit maatschappij en religies
Hierom moeten we er al jong aandacht aan besteden.
Peurters twee tot vier
Besef van eigen geslacht. Verschillen in uiterlijk ontdekken. Ze gaan zich in de rol gedragen
(sekserolgedrag). Kinderen ontdekken dat sommige woorden een schokreactie bij ons teweeg kan
brengen. Vieze woorden tijdperk.
Kleuters 4 tot 6
Verkennen van eigen en andermans lichaam en bijhorende gevoelens. Ze vertalen deze behoefte in
spel( doktertje, vadertje moedertje). Buiten het gezichtsveld van volwassenen. Grote belangstelling
voor voortplantingsverhaal. Zwangerschap en geboorte hebben geen relatie met seksuele gevoelens en
gedrag. De kinderen denken nog erg egocentrisch. Ze kunnen onze uitleg alleen interpreteren met
dingen die zij kennen of hebben ervaren. Verliefdheid is nog zoiets als een speciaal soort vriendschap.
Kinderen 6 tot 8
Verliefd zijn begint een grotere rol te spelen. De seksuele voorkeur word verkend, maar dit is een
proces wat lang zal duren. De kinderen gaan nu seksuele spelletjes spelen, wat geen ‘doktertje’ meer is
maar het bekijken en betasten van elkaars lichaamsdelen. Homoseksualiteit word op deze leeftijd niet
geaccepteerd omdat het niet de norm is. Daarom moeten opvoeders daar al vroeg over spreken.
10 tot 12
De eerste stappen in de puberteit, enkele meisjes hebben al hun eerst menstruatie gehad. De
gemiddelde leeftijd hiervan is 13. Een kleiner aantal jongens onder de twaalf krijgt zijn eerst
zaadlozing waarvan de gemiddelde leeftijd 14 is. Dit is de reden waardoor de meisjes er in de
bovenbouw al een stuk groter en volwassener uitzien. Elke generatie begint de puberteit iets eerder.
De belangstelling naar volwassenseksualiteit neemt toe. Sommige kinderen zijn opvallend preuts.
Hfst 7: Jonge kinderen en natuuronderwijs
Door uitnodigende leersituaties te creëren lok je spontaan leren uit. Kinderen gaan zo onderzoekend
gedrag vertonen.
Kleuters
Hun eigen activiteit, ervaring, beleving en betrokkenheid zijn voorwaarden om effectief te kunnen
leren. Ze denken erg anders als ons.
Het denken van kleuters
 Ze ontwikkelen zich vanuit de sterk egocentrische peuterfase. Ze kunnen wel in de huid van
anderen kruipen.
 Ze maken geen onderscheid tussen levend en levenloos(knuffels). (stoute deur). Toch zijn ze
ook verbaast als je ze verteld dat beestjes ook gevoel hebben en dat je ze heel moet laten

Langzamerhand verliest de omgeving zijn vanzelfsprekendheid en krijgen kinderen vragen. Ze
zien vaak de wil van iets of iemand, ook zien ze het doel van dingen als oorzaak. (natuurlijk
drijft de boot, anders worden mensen nat)
Jonge kinderen leren spelenderwijs. Ze herhalen wat hun boeit of proberen iets anders. Er zijn veel
ervaringen nodig om de aard van dingen te ontdekken. Ze willen graag zelf iets proberen en zijn niet
tevreden met ervaringen van anderen. De jonge kinderen kunnen zorgzaam omgaan met met dieren en
planten.
De praktijk afstemmen op kleuters
 Gevoel van veiligheid
 Omgeving die overzichtelijk is en kinderen uitnodigt tot actie
 Gevoel van vrijheid
Kleuters moeten de gelegenheid krijgen zelf ervaring op te doen. Werkvormen die het best bruikbaar
zijn in een kleutergroep zijn observatiekring, ontdekhoek, buitenwerk. Een vastliggende serie zoals
practicumwerkbladen zijn minder geschikt. Het is niet egocentrisch genoeg voor de leerlingen.
Het is leuk om een tengelhoek te hebben, waarin afgedankte gebruiksvoorwerpen liggen van
toetsenbord tot mixer. Kinderen kunnen dit onderzoeken, uit elkaar halen etc.
Reggio Emilia benadering: de ideeën van kleuters worden zeer series genomen. De leidsters
begeleiden zonder iets op te dringen en kinderen starten zelf projecten en gaan door zo lang ze geboeid
blijven.
Basisontwikkeling: (Frea Janssen-Vos) drie doelencirkels:
 in het centrum staan de basis kenmerken: emotioneel vrij, nieuwsgierig en zelfvertrouwen.
Wanneer hier niet aan word voldaan moet het onderwijs ze tot stand brengen.
 Daarom heen staan negen brede ontwikkelingsdoelen, onder meer de ‘wereld verkennnen’.
 De derde cirkel is specifieke kennis en vaardigheden, gericht op de ontwikkeling in de
kleuterperiode. Deze inhoud kan veranderen.
Leersituaties:
 Opensituaties
 Georganiseerde begeleidde situaties
 Georganiseerde geleide situaties
Ervaringsgericht (kleuter)onderwijs (EGO): (Ferre Laevers) einddoel: emancipatie. Hoe?
 Kinderen worden bevrijd door emotionele problemen
 Kinderen kunne met volle overgave bezig zijn.
Praktijkprincipes die krachtig leren bevorderen:
 Boor de exploratiedrang aan en zorg voor betrokkenheid
 Zorg voor een rijk en uitdagend milieu
 Werk volgens het ‘open-frameworkmodel’.
 Zorg voor aanzeten tot expressie en reflectie
 Help kinderen hun talenten ontdekken en ontwikkelen
Vrij kleuterinitiatief, rijke milieus, ontdeksituaties.
Download