Jurisprudentie van belang voor de Wmo-praktijk

advertisement
DD-NR 0810-1024
Regelingen en voorzieningen
CODE 10.1.2.315
Jurisprudentie van belang voor de Wmo-praktijk
jurisprudentie
bronnen
Juris, april 2008, onder Jurisprudentie: WMO en de rechter in 2007 (betreffend artikel van de hand van
J.J. Homan is hierna opgenomen)
Juris, augustus 2008, onder Jurisprudentie: Vers van de pers (betreffend artikel van de hand van J.J.
Homan is hierna opgenomen)
Een verkenning
WMO en de rechter in 2007
Eind juni 2007 vernietigde een Groningse rechter voor het eerst een WMO besluit. Het ging om de
indicatiestelling huishoudelijke zorg (en hoogte PGB) die door de gemeente niet zorgvuldig was
vastgesteld. Er zijn inmiddels meer rechterlijke uitspraken die direct of indirect van belang zijn
voor de WMO. Hieronder een opsomming.
Kort na de invoering van de WMO heeft de
voorzieningenrechter in 2007 een aantal
WMOuitspraken gedaan (een soort kort geding).
Zaken die bij de gemeente nog in de bezwaarfase
zitten, maar waar volgens verzoeker
spoedeisendheid aan de orde was. Bij de op
www.recht-spraak.nl gepubliceerde WVG/WMO
uitspraken1 (een stuk of 15) valt op dat bij relatief
veel zaken de besluitvorming onvoldoende
voorbereid was (art 3:2 AWB) en/of sprake was
van motiveringsgebrek (art 26 WMO en art 7:12
AWB). Op grond hiervan schortte de
voorzieningenrechter beslissingen op, tot op het
bezwaar was beslist of in beroep vernietigd. De
gemeente moet gedeeltelijk zijn huiswerk
overdoen, maar dat betekent dus niet altijd dat
betrokkene uiteindelijk krijgt waarom hij vraagt.
zich dat de gemeente zelfstandig de zorgbehoefte
onderzoekt en zich niet alleen baseert op wat in
de aanvraag staat. Ten derde: extra scherp moet
gemotiveerd worden (art 26 WMO) waarom
iemand voldoende gecompenseerd wordt. En ten
slotte werd duidelijk dat de rechter de beleidsmatig vastgestelde PGB-hoogte ook kan
beoordelen in het kader van de
redelijkheidstoetsing3.
Omdat specifieke motivering
ontbrak
Ook de voorzieningenrechter uit Den Bosch
schortte twee besluiten op omdat de verlaagde
indicaties (van klasse 3 naar klasse 2) niet goed
waren onderbouwd. In één uitspraak4 stond een
ambtelijk advies centraal. De "klantmanager
WMO" had zich op de hoogte moeten stellen van
recente informatie over de medische toestand van
betrokkene. Strijd met art 3:2 AWB maar ook met
art 26 WMO omdat in het besluit een specifieke
motivering ontbrak. In de andere Brabantse zaak5
voldeed het CIZ advies niet aan de zorgvuldigheidseis (3:2 AWB). Er werd slechts
verwezen naar dossier- en telefonisch
onderzoek, waardoor niet duidelijk was hoe de
indicatiesteller tot zijn conclusie kwam. De
Huishoudelijke verzorging
In de Groningse zaak2 legt de rechter de vinger op
vier zere plekken. Ten eerste: de kwaliteit van de
indicatiestelling. Omdat inzichtelijk moet zijn hoe
de beoordeling tot stand komt, wordt bij eigen
ambtelijke inzet van de gemeente (dus geen CIZ
of GGD) extra gelet op deskundigheid. Ten
tweede: de compensatieplicht van artikel 4 en art
5 lid 2 WMO (inhoud verordening) brengt met
1
CODE 10.1.2.315
Regelingen en voorzieningen
DD-NR 0810-1024
gemeente had hier geen genoegen mee mogen
nemen (art 3:9 AWB checken of advies zorgvuldig
is).
In een uitspraak van de Rb Roermond6 wijst de
rechter de gemeenten nadrukkelijk op de
opdracht van artikel 4 lid 2 WMO: rekening houden met de persoonskenmerken en behoeften
van de aanvrager en diens financiële capaciteit.
Het ging hier ook om verlenging van de huishoudelijke ondersteuning en verzorging van jonge
kinderen (tijdelijk door ongeval van ouder). De
gemeente wees dit verzoek af onder verwijzing
naar de gebruikelijke zorg7 (mogelijkheid
huishoudelijk werk partner/ alleen verdiener en
kinderopvang). De rechter vond dat de
mogelijkheden voor kinderzorg onvoldoende
onderzocht waren. Kinderopvang werd in dit
geval niet algemeen gebruikelijk geacht.
een zaak bij de Alkmaarse rechter9, waar sprake
was van afbouw van huishoudelijke verzorging in
verband met het stimuleren van andere
activiteiten (therapie), werd duidelijk gemaakt dat
de WMO hiervoor niet bedoeld is. Daarom niet
alleen vernietiging van het besluit op meervermelde gronden, maar ook expliciet o.g.v. artikel 4
WMO. Feit is, zie de voorbeelden, dat de rechter in
de regel gehouden is marginaal te toetsen. In
een recente CRvB uitspraak over het verhuisprimaat10 geeft de Raad aan dat een gemeente
niet onverkort haar beleidsregels mag toepassen
als daarmee in strijd met de wet, in casu artikel 3
WVG (verantwoorde voorziening), wordt
gehandeld. In dat geval moet de rechter direct en
integraal aan de wet toetsen.
Verhuizen?
Vermaat stelt in zijn noot bij deze uitspraak dat
gemeenten het onder de WMO lastiger zullen
krijgen en wellicht soms ook rekening zullen
moeten houden met de mogelijkheid dat de
rechter "vol" gaat toetsen aan artikel 4 en 26
WMO. We zullen zien of zich in 2008 zulke zaken
onder de WMO gaan voordoen.
Vereiste belangenafweging niet
plaatsgevonden
De voorzieningenrechter uit Breda gaf aan8 dat
een gemeente het onder de WVG reeds
gehanteerde beleid met betrekking tot het primaat
van de verhuizing ook onder de WMO kan laten
gelden. Hij verwijst naar de CRvB die dit primaat
als verantwoorde woonvoorziening aanvaardt,
mits steeds in concreto een voor betrokkene
adequate oplossing tot stand komt. Het beleid
van de gemeente, zoals neergelegd in Verordening
en Besluit, was op zich niet in strijd met het
compensatiebeginsel en de overige vereisten van
art 4, 5 en 6 WMO. In deze specifieke situatie was
echter niet gebleken dat de vereiste belangenafweging - tussen de hier gelijkwaardige
opties verhuizen of traplift - voldoende had
plaatsgevonden. De gemeente had een aantal
door haar zelf in de verordening vermelde
factoren e.d. zelfstandig verder moeten
onderzoeken, zoals traplift in bruikleen of
bijleggen prijsverschil. Daarom schending
zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel
(art 3:2, 7:12 AWB en 26 WMO).
1. Bij "zoeken in uitspraken" de zoekterm "WMO"
invoeren of daarboven een LJN-nummer
2. (LJN) BA8761; zie ook de bespreking in Juris oktober
2007
3. BB2865 bleek dat ook de klasse meegenomen kan
worden als dit vergeten is
4. BC1376 (Rb Den Bosch 10/12/07)
5. BC1379 (Rb Den Bosch 08/11/07)
6. BA6778 (Rb Roermond 31/05/07)
7. BB7610 (Rb Breda) is een voorbeeld waar CIZ en
gemeente het gehanteerde Protocol Gebruikelijke Zorg
niet goed toepassen
8. BC1357 (Rb Breda 11/12/07)
9. BB2865 (Rb Alkmaar 22/08/07)
10. BB8258 (RVB 18/12/07); noot Vermaat op
www.schulinck.nl: vergelijk uitspraak AZ7153
Compensatieplicht
Tekst - Jan Jasper Homan Foto - Renate Beense
Er is nog nauwelijks jurisprudentie die ingaat op
de reikwijdte van de compensatieplicht in
vergelijking met de zorgplicht onder de WVG. In
2
DD-NR 0810-1024
Regelingen en voorzieningen
CODE 10.1.2.315
Jurisprudentie WMO/WVG
Recent zijn enkele rechterlijke uitspraken verschenen die interessant zijn voor de WMO praktijk. Hieronder
een selectie, voor een deel afkomstig van de jurisprudentieoverzichten van de Specialisatievereniging
SSZ.Vers van de pers
bepalen dat voor gebruik van het collectief
vervoer een ritprijs verschuldigd is omdat
iedereen kosten moet maken voor openbaar
vervoer, houdt volgens de Raad niet in dat van
een gehandicapte bij de verstrekking van een
scootmobiel een besparingsbijdrage kan worden
geheven. De WVG voorziet er ook niet in dat de
gemeente bij verordening kan bepalen dat de
gemeente in plaats van de in artikel 6 van de
Wvg bedoelde (eigen) bijdrage dan wel naast deze
bijdrage, een besparingsbijdrage kan vragen
omdat de gehandicapte door het toekennen van
een voorziening als een scootmobiel kosten
uitspaart die een ieder voor vervoer moet
maken.Omdat de betreffende bepaling van de
Verordening de "Regeling inzake financiële
tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg"
(maximum eigen bijdragen 45 euro per kalenderjaar) doorkruist, wordt het artikel door de
Raad in zoverre onverbindend verklaard.
Compensatiebeginsel
Rb Breda, 13 juni 2008, BD5148 Samenvatting
uitspraak: "De rechtbank is van oordeel dat met
de toekenning van huishoudelijke hulp in natura
in het onderhavige geval onvoldoende rekening is
gehouden met de persoonskenmerken en
behoeften van de aanvraagster en bovendien de
beperkingen van de aanvraagster onvoldoende
zijn gecompenseerd."
Toelichting: Betrokkene ontving sinds 2004 op
basis van een ABWZ-indicatie drie uur
huishoudelijke hulp per week van een
thuiszorginstelling. Zij vroeg in 2007 aan de
gemeente om uitbreiding in het kader van de
WMO. De gemeente beëindigde echter in eerste
instantie de voorziening wegens de aanwezigheid
van een huisgenoot (zoon), maar kwam hier in
bezwaar op terug en kende alsnog (tijdelijk) hulp
toe. Dit vond plaats via een alphahulp-constructie
waarbij de thuiszorginstelling nog slechts
bemiddelde. Aanvraagster werd werkgever van de
hulp. De rechtbank vernietigt het besluit omdat
de gemeente niet alleen heeft nagelaten de
behoefte aan hulp nader te onderzoeken (strijd
met artikel 3:2 AWB) maar ook niet heeft onderzocht of de alphahulp constructie wel voldoet aan
de persoonskenmerken en behoeften van
betrokkene (artikel 4 WMO). Bovendien worden bij
vervanging van de hulp (ziekte, vakantie e.d.) de
beperkingen onvoldoende gecompenseerd.
Toelichting: Het argument achter de
besparingsbijdrage is dat met aanschaf van een
scootmobiel op de algemeen gebruikelijke kosten
van een fiets wordt bespaard. Deze uitspraak is
niet zonder belang voor de WMO (zie
modelverordening VNG). Hoewel artikel 15 WMO
ruimer is - dit geldt overigens ook voor het
maximum aan eigen bijdragen - kan hier wellicht
dezelfde redenering worden gevolgd.
Vervoersvoorziening (WVG)
CRvB2juli2008,BD6213 Inleiding: Betrokkene
die met rol-lator een loopafstand van hooguit 50
meter kan overbruggen vraagt een gesloten
buitenwagen aan. Het CIZ indiceert betrokkenen
voor het Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) en
een Zeer Korte Afstandsvergoeding (ZKA). De
gemeente neemt dit advies over en wijst de
aanvraag af. De Raad geeft aan dat de
vervoersbehoefte voor korte afstanden bij
personen als betrokkene verondersteld mag
worden - behoudens tegenbewijs - terwijl het
AOV hier niet voor bedoeld is. Zie voor een
vergelijkbare uitspraak BD6255.
Eigen bijdrage etc (WVG)
CRvB 4 juni 2008, BD4172 Samenvatting
uitspraak: "Besparingsbijdrage scootmobiel. Voor
het opleggen van besparingsbijdrage bij het
verstrekken van voorzieningen kan geen
grondslag worden gevonden in de (gemeentelijke)
Verordening."
Overwegingen Raad: De betreffende bepaling in
de Verordening ziet "uitsluitend op de vraag of
een bepaalde voorziening als zodanig gebruikelijk
is voor de persoon van de aanvragende
gehandicapte". Dit geldt niet voor de aan
betrokkene verstrekte scootmobiel. De
omstandigheid dat een gemeentebestuur mag
Overwegingen Raad: Volgens vaste jurisprudentie
van de Raad moet een Wvg-vervoersvoorziening
3
CODE 10.1.2.315
Regelingen en voorzieningen
een zodanige tegemoetkoming bieden "dat
binnen het naaste leefmilieu in aanvaardbare
mate kan worden deelgenomen aan het leven van
alledag". Als een gehandicapte een uiterst
beperkt loopvermogen heeft, krijgt hij naast het
gebruik van collectief vervoer in beginsel ook een
aanvullende vervoersvoorziening voor
verplaatsingen over de zeer korte afstand
aangeboden. Er zal niet gauw sprake zijn van een
situatie waarbij een aanvullende
vervoersvoorziening achterwege kan blijven.
Uitgangspunt is dat de vervoersbehoefte van de
gehandicapte voor deze korte verplaatsingen mag
worden verondersteld (zie bijvoorbeeld CRvB 23
juli 1999, LJN AA8554). Dat een belanghebbende
onder omstandigheden hulp van een derde kan
inschakelen voor het doen van boodschappen of
gebruik zou kunnen maken van een
boodschappendienst doet daaraan niet af. Alleen
DD-NR 0810-1024
gericht onderzoek naar de vervoersbehoefte kan
aanleiding geven om aan te nemen dat een
belanghebbende niet voor een
vervoersvoorziening voor de korte afstand in
aanmerking behoeft te worden gebracht. In de
situatie van betrokkene is daarvan niet gebleken.
Gelet op deze vaste jurisprudentie kan volgens de
Raad de afwijzing hier niet alleen "worden
gebaseerd op de grond dat de aanvrager gebruik
kan maken van het AOV. Het AOV is immers geen
voorziening voor de (zeer) korte afstand". Ook een
categorale weigering van een gesloten
buitenwagen op deze grond is in strijd met de
Verordening: een combinatie van het AOV met een
gesloten buitenwagen is hier namelijk niet
uitdrukkelijk uitgesloten.
Tekst - Jan Jasper Homan Foto - iStockph
4
Download