Ecclesiologie, gemeenteopbouw en leiderschap - CHE

advertisement
Ecclesiologie, gemeenteopbouw en leiderschap
Extra informatie naast de voorgeschreven literatuur in het
programma Ecclesiologie, Gemeenteopbouw en leiderschap.
Inhoud
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
13.
14.
15.
Gemeenteopbouw – wat is dat eigenlijk?.......................................................................... 3
Waarom zouden we ons bezig houden met gemeenteopbouw? .............................................. 6
Bezwaren. ................................................................................................................ 7
De identiteit van een gemeente. ................................................................................... 8
4.1.
Vanuit de huidige theorie over Identiteitsmarketing kunnen we het volgende leren: ................. 9
4.2.
Identiteitsbewijs ........................................................................................................ 9
Metaforen ............................................................................................................... 10
Wie begint? .............................................................................................................. 11
Is identiteit statisch, voor altijd vaststaand of is identiteit ‘open-ended’ en beweeglijk? ........... 12
Dilemma’s in gemeenteopbouw .................................................................................... 13
8.1.
aanpassen of tegencultuur .......................................................................................... 13
8.2.
betrokkenheid van gemeenteleden ............................................................................... 13
8.3.
De spannende vraag hierbij is: Hoe zie je de (functie van de) gemeente? ............................... 14
8.4.
Ark – herberg – servicebalie ......................................................................................... 14
8.5.
individu of gemeenschap? ........................................................................................... 15
8.6.
groep: bouwsteen of struikelblok .................................................................................. 15
8.7.
openheid – duidelijkheid ............................................................................................. 17
Gemeenteopbouwmodellen ......................................................................................... 19
9.1.
Doelgerichte gemeente .............................................................................................. 19
9.2.
Open en gastvrije gemeente ....................................................................................... 23
9.3.
Leven uit de bron (M. Noorloos) ................................................................................... 24
9.4.
National Church Life Survey (2006) ............................................................................... 26
9.5.
kerk met een aanbod ................................................................................................. 32
9.6.
Natuurlijke Gemeenteontwikkeling (NGO) - van Fritz en Christian Schwarz. ........................... 34
9.7.
Gemeenteopbouw Rondom het Woord. .......................................................................... 38
9.8.
Willow Creek Community Chicago ................................................................................. 42
9.9.
Total Church ............................................................................................................ 44
Gemeenteopbouwmodellen – wat heb je aan de kennis van deze modellen? ........................... 47
10.1.
Congregational Studies: een analysemodel voor onderzoek naar gemeenten. .......................... 47
10.2.
Dit systeemdenken en de rechthoek van Jan Hendriks kunnen we ook toepassen op het
organiseren van een activiteit of een programma voor een avond. .................................................. 50
Gemeentestichting .................................................................................................... 51
11.1.
Het D-N-A- van gemeentestichting:................................................................................ 52
Stromingen in gemeenteopbouw ................................................................................... 54
13.1.
Boeken zijn ook illustratief voor de verschillende stromingen t.a.v. gemeenteopbouw. ............ 58
Historische ontwikkeling met kleurverschil ..................................................................... 59
14.1.
20e eeuw - Voor de Tweede Wereldoorlog ...................................................................... 60
14.2.
20e eeuw - Na de Tweede Wereldoorlog ......................................................................... 61
Ecclesiologie – een conceptuele verkenning. ................................................................... 63
15.1.
Welk beeld hebben we van de gemeente of kerk? ............................................................ 63
15.2.
Drie expressies van de kerk ......................................................................................... 63
1
15.3.
15.4.
15.5.
15.6.
15.7.
15.8.
16.
17.
18.
18.1.
18.2.
18.3.
18.4.
18.5.
18.6.
18.7.
18.8.
18.9.
18.10.
18.11.
18.12.
18.13.
18.14.
18.15.
Wat verstaan we onder ecclesiologie? ............................................................................ 63
Wat is het nut en de functie van een ecclesiologie? .......................................................... 64
Er zijn drie kijkrichtingen te onderscheiden: ................................................................... 64
Methoden om te komen tot ecclesiologische beschrijvingen van de gemeente......................... 64
Katholieke traditie .................................................................................................... 65
15.7.1. Eigenschappen ............................................................................................. 65
15.7.2. Kenmerken ................................................................................................. 65
Hieronder twee voorbeelden van een ecclesiologie. .......................................................... 67
15.8.1. Een kerk van mensen – kerk met een aanbod: ..................................................... 67
15.8.2. Ecclesiologie van de participatie: ..................................................................... 68
Metaforen als expressie van een ecclesiologie ................................................................. 70
Ecclesiologisch minimum? ........................................................................................... 72
Leesteksten ............................................................................................................. 73
‘Kerken maken zichzelf overbodig’ (G. Dekker) ............................................................... 73
Hoe een kleine kerk groot kan zijn ................................................................................ 75
James Kennedy: kerk moet zijn als een stad op een berg ................................................... 78
Nieuwste kerk is een huiskamer ................................................................................... 79
KERKVERNIEUWING DOOR KERKPLANTING ....................................................................... 80
Kerken in Europa moeten zich niet aanpassen maar vernieuwen .......................................... 84
Kerk zelf debet aan secularisatie .................................................................................. 87
Kerkplanting niet altijd succesverhaal” .......................................................................... 91
Christendom dat relevant en present wil zijn, is on-Bijbels ................................................. 94
Rondreizende prediker remedie in seculariserende tijd ................................................... 97
Geloven in de huiskamer als antwoord op de individualisering ........................................... 99
Dr. René de Reuver maakt van keuzekerk hotelkerk ...................................................... 103
Herman Paul en Bart Wallet in gesprek met „tegendraadse theologen” .............................. 106
Dr. Plaisier: Kerk geen club van vrome vrienden ........................................................... 108
Robert Doornenbal: Vorm visie op missionaire taak ....................................................... 110
Samengesteld door Nico Belo
Versie: 10 juli 2012.
2
1. Gemeenteopbouw – wat is dat eigenlijk?
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Hieronder tref je een aantal formuleringen aan. Lees deze eens rustig door en maak eens een keuze.
Welke formulering spreekt jou het meeste aan? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
A. In de tijd van de Reformatie sprak men over ‘aedificatio ecclesia’ (= het bouwen van de kerk). Het ideaal
was een gemeente waarin Christus (en niet de Traditie) heerschappij voert en gemeenteleden naar elkaar
omzien, elkaar vermanen, bemoedigen en iets voor elkaar willen betekenen, niet alleen geestelijk, maar
ook in materieel opzicht.
B.
Firet (1986, praktisch theoloog VU, Amsterdam): kerkelijke opbouwerk of ‘oikodomiek’ [hierin zitten de
Griekse woorden ‘oikos’ (= huis) en ‘oikodomein’ (= bouwen)] is de theologische theorie omtrent het op
gang brengen en begeleiden van processen die gericht zijn op het functioneren van de gemeente in een
bepaalde situatie overeenkomstig haar mogelijkheden en naar haar roeping en van processen die gericht
zijn op de vorming van aan dat functioneren adequate structuren’.
C. Van Hooydonk (RK-theoloog): het actief worden en activeren van gemeenteleden. Het is het in gang zetten
van sociale processen. Deze processen leiden tot nieuwe verhoudingen tussen pastores en gemeenteleden,
tussen gemeenteleden onderling en tevens tot nieuwe organisatievormen.
D. K. Schippers (praktisch theoloog, Kampen, 1988): ‘Het vak gemeenteopbouw is dat onderdeel van de
praktische theologie dat zich bezighoudt met de theorie van de samenhang (coherentie) en de
doelgerichtheid (finalisatie) van de functies van de gemeente, met het oog op het functioneren in de
context’.
E. Het is het planmatig / beleidsmatig werken binnen de gemeente, opdat de gemeente haar roeping
tegenover God (discipelschap), elkaar (gemeenschap) en de wereld (dienst) meer en meer vervuld. Daarbij
streven we naar samenhang en afstemming èn proberen we gemeenteleden actief in te schakelen. Op deze
wijze proberen we te komen tot een vitale en aantrekkelijke gemeente.
F. Bons-Storm (1989): Gemeenteopbouw is een veranderingsproces dat de aangetaste relevantie en
geloofwaardigheid van het evangelie in de hedendaagse samenleving herstelt.
3
G. Hoek1: ‘Gemeenteopbouw is samenhangend en doelgericht handelen in afhankelijkheid van de Heilige
Geest en met het oog op de eer van God en het heil van mensen, ten dienste van het samenkomen,
gestalte krijgen en gezonden worden van Christus’ gemeente in de wereld van vandaag’.
H. Erwich2: Gemeenteopbouw kan verstaan worden als een veranderingsproces of vernieuwingsproces in een
plaatselijke gemeente dat behulpzaam is bij het herstel van de relevantie, geloofwaardigheid en integriteit
van die betreffende gemeente op grond van het evangelie. In het proces worden de twee fundamentele
gestalten van de gemeente (de ideale en de feitelijke) opnieuw met elkaar verbonden en geïntegreerd. De
vooronderstelling hierbij is dat het feitelijke gemeenteopbouwwerk de kwaliteit van het gemeenteleven
beïnvloedt en daardoor het uitleven en uitwerken van het missionaire wezen stimuleert.
I.
De kerk bevindt zich in een crisis en men zoekt naar mogelijkheden om aan die crisis iets te doen. Deze
crisis bestaat in een teruglopende participatie (afname van kerkbezoek en participatie in kerkelijk leven),
toenemende pluraliteit (gebrek aan eenheid in geloven en belijden en een toenemende polarisatie) en
afnemende missionaire betrokkenheid van de kerk op de samenleving
J. De Roest3: Gemeenteopbouw (of kerkopbouw) is “een theologische praktijktheorie, waarin wordt nagedacht
over het opstarten en begeleiden van processen, waardoor een gemeente geholpen wordt om in een
bepaalde concrete situatie, overeenkomstig haar mogelijkheden en roeping, gemeente van Christus te
zijn.”
K. René Hornikx:4 Onder gemeenteopbouw wordt verstaan: een samenhangend en doelgericht werken in de
gemeente van Christus om haar zo op te bouwen dat zij meer en meer beantwoordt aan Gods bedoelingen.
L. René Hornikx5: Parochieopbouw is voorwaarden scheppen waaronder de parochie tot nieuwe leven kan
komen en hierdoor de continuïteit van het christelijk geloof te garanderen: ervoor te zorgen dat de
religieuze dialoog gevoerd kan blijven worden over de generaties heen.
M. René Hornikx6: Parochieopbouw heeft twee dimensies: de dimensie van het opbouwwerk (methodiek) en de
dimensie van de vorming van een gemeenschap van vreemdelingen die zich door Gods oproep laten raken
en verzamelen (vorming van geloofsgemeenschap of parochie). Een parochie functinoneert optimaal
wanneer ze op twee benen kan voorgaan: het structurele been (kerkstructuur) en het inhoudelijke been
(christelijk geloof).
N. A. Noordegraaf7: Onder gemeenteopbouw verstaan we het samenhangend en doelgericht werken in de
gemeente van Christus om haar op te bouwen, zodat zij meer en meer beantwoordt aan Gods bedoelingen.
1
Zie: Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw, 2008, Boekencentrum, Zoetermeer.
Zie: Erwich, Veelkleurig verlangen, 2008, Boekencentrum, Zoetermeer.
3
In: Roest, Henk de, Crisiscommunicatie en vernieuwing, in: Gerrit Immink en Henk de Roest (red.), Praktische theologie en meervoud.
Identiteit en vernieuwing, 2003, Zoetermeer: Meinema, blz. 159).
4
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 88.
5
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 13.
6
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 14.
7
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 56.
2
4
O.
Bernard Luttikhuis8: Gemeenteopbouw is het in de Geest van Jezus Christus doelgericht en mensgericht
handelen ten diensten van het samenkomen, gestalte krijgen en gezonden worden van zijn gemeente van
broeders en zusters.
P. Jan Hendriks9: Gemeenteopbouw of kerkelijk opbouwwerk is de discipline die de parochie wil helpen
werkelijk eigentijds gemeente te zijn, waarmee de gemeente haar maatschappelijke relevantie wil
vitaliseren. Maar vanaf het begin is in het kerkelijk opbouwwerk ook de doelstelling aanwezig een bijdrage
te leveren aan samenlevingsopbouw.
Persoonlijke verwerkingsopdracht10:
Doe eens een poging…. Wat versta jij onder gemeenteopbouw? Waarom formuleer je het zo?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Waarom zijn de formuleringen betreffende de inhoud van gemeenteopbouw zo verschillend? Wat kan hierin een
rol spelen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
8
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 110.
in: René Hornikx, Kleine encyclopedie van gemeenteopbouw, 2006, Kok, Kampen, blz. 203.
10
De persoonlijke verwerkingsopdrachten zijn bedoeld als hulp voor de verwerking van de stof. De uitwerking hoeft niet ingeleverd te worden
bij de docent.
9
5
2. Waarom zouden we ons bezig houden met gemeenteopbouw?
Er zijn echter binnen en buiten de gemeente een aantal ontwikkelingen aan te wijzen die ervoor pleiten om het
werken in de gemeente planmatig en beleidsmatig aan te pakken.
Denk bijvoorbeeld aan:

De secularisatie: de grote los-van-God-beweging (Graafland). In de samenleving en in kerk is veel
verbrokkeling te constateren.

Geestelijke armoede, verdorring, verstarring (een kramp om hoe dan ook het bestaande te bewaren).

Gebrek aan kader: er zijn moeilijk of geen mensen te vinden om werkzaamheden in de gemeente op te
pakken en uit te voeren (denk aan pastoraat, jeugdwerk, kringwerk, enz).

Er is een sterk verminderde deelname van gemeenteleden aan gemeenteactiviteiten: kringen,
samenkomsten, diensten, enz.

Emancipatie: mensen willen vrij zijn, zelf uitmaken hoe ze leven en laten zich niet gezeggen door een
kerk.

Individualisering: opkomen voor je eigen ik en leven: wat ik beleef, ervaar en voel is waar èn
doorslaggevend.

Polarisatie: meningsverschillen die mensen uit elkaar drijven

Pluraliteit: iedere opvatting en beleving is waar, ieder beleeft het geloof op zijn eigen wijze.

Daarbij komt vaak ook nog vaak een financiële teruggang.
6
3. Bezwaren.
Er zijn soms ook bezwaren tegen gemeenteopbouw.
Deze bezwaren zijn vaak te horen in orthodoxe en/of charismatische gemeenten. Je kunt o.a. horen:
a. Een gemeente is niet maakbaar
b. Een gemeente doelmatig laten functioneren, strijdt met het werk van de Heilige Geest
c. We zijn niet geroepen ‘bouwvakker’ te zijn (‘we zullen eens even een huis bouwen!’), maar een ‘boer’ die
gewoon zaait (en wacht tot het opkomt!).
d. Bij gemeenteopbouw wordt gedacht vanuit seculiere organisatiemodellen. Dat verdraagt zich niet met (het
geestelijke van) de gemeente (te denken valt aan managementtheorieën, sociologisch onderzoek en
organisatiekunde)
e. Mag er in een gemeente nou geen ‘heilige doelloosheid’ zijn?
f.
Het gevaar voor activisme is groot.
g. Alle veranderingen en vernieuwingen zijn nog geen verbetering
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind jij van die bezwaren?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Stel dat jij zulke bezwaren zou horen, wat zou je reactie zijn?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Bij je nadenken over gemeenteopbouw zou je ook aan het volgende kunnen denken:
1. We zijn in ons werken in de gemeente afhankelijk van de Heilige Geest. Maar dat ontslaat ons niet van de
roeping om te werken en te investeren. In 1 Kor. 3:9 wordt ons duidelijk gemaakt: “Want wij zijn Gods
medearbeiders; Gods akkerwerk, Gods gebouw zijt gij”.
2. Een citaat: “Gemeenteopbouw is niet ons werk, maar het werk van onze Heer Jezus Christus, die ons door
middel van Zijn Heilige Geest ons middelen en mogelijkheden geeft. Hij volbrengt dit werk echter niet
buiten ons om. God heeft op aarde geen andere handen om te helpen dat onze handen, geen andere voeten
om te gaan dan onze voeten en om troostvolle en opbouwende woorden te spreken, geen andere mond,
dan onze mond!”
7
4. De identiteit van een gemeente.
Bij het formuleren van de identiteit van een gemeente ga je – volgens J. Hendriks - antwoorden geven op vragen
als:
-
Wie ben je als gemeente?
-
Waar kom je als gemeente vandaan?
-
Wat kom je doen?
-
Waar ga je naar toe?
De identiteit van een gemeente is het karakter, het meest kenmerkende van een gemeente.
Daar spelen een aantal invalshoeken mee:
a. We dienen te beseffen dat onze gemeente VAN Jezus Christus is. Het is niet onze gemeente in de
zin dat de gemeente ons bezit is. De gemeente is van Christus, is door Hem duur gekocht (het heeft
zijn leven gekost), Hij roept door Woord en Geest mensen uit de duisternis tot het licht, Hij
verzamelt, zorgt voor de gemeente.
b. In de gemeente verwonderen we ons over de genade van God, over de verzoening tussen God en
ons (dankzij het volbrachte werk van onze Here Jezus Christus) en we worden opgeroepen om ons
leven met onze gave toe te wijden aan God en Zijn Koninkrijk.
c. De gemeente is – volgens Hendriks11 – geroepen tot:
i. Mystica – de omgang met God
ii. Diakonia – getuigen en dienen – in de wereld: Gods Naam verkondigen, in Zijn naam
genezen en duivelen uitwerpen (zie Markus 3);
iii. Koinonia – gemeenschap – saamhorig zijn en beseffen dat we allemaal ‘aangenomen’
kinderen zijn van God.
d. Door alle jaren heen kan de gemeente HETZELFDE (qua karakter) zijn, maar doet niet altijd
hetzelfde (dat heeft te maken met de omstandigheden, tijd en context).
e. De kijkrichting: als je van beneden af kijkt naar de gemeente kun je mooie dingen, fijne contacten
zien, maar ook veel gebrokenheid, zondigheid, vervelende dingen. Kijk je van bovenaf, als het
ware door de ogen van God: dan zie je dan ondanks alles de gemeente toch Gods gemeente blijft.
De gemeente is en blijft Zijn eigendom.
Let op: koinonia is niet hetzelfde als vriendschap.
Een oude, maar goede omschrijving treffen we aan in de Heidelbergse Catechismus, Zondag 21, vraag en antwoord
55:
Wat verstaat gij door de gemeenschap der heiligen?
Ten eerste dat de gelovigen, allen en een ieder, als lidmaten aan den Heere Christus en al zijn schatten en gaven
gemeenschap hebben.
Ten andere, dat elk zich moet schuldig weten, zijn gaven ten nutte en ter zaligheid van de andere lidmaten
gewillig en met vreugde aan te wenden.
11
Zie zijn boeken: Verlangen en vertrouwen en Kerkvernieuwing, een uitdaging.
8
4.1. Vanuit de huidige theorie over Identiteitsmarketing kunnen we het
volgende leren:
De identiteit van een organisatie heeft drie karakteristieken (Albert & Whetten 1985):
1) Central (de essentie van de organisatie)
2) Enduring (een consistent verhaal)
3) Distinct (uniek)
4.2. Identiteitsbewijs
Om te komen tot een identiteitsbewijs (vgl. paspoort) van een organisatie of een gemeente kun
je jezelf een aantal vragen stellen:
1. Waar geloven we in? (Ideologie)
2. Hoe kijken we naar de wereld? (Visie)
3. Wat willen we betekenen voor onze klanten? (Missie)
4. Waarin zijn wij het allerbeste? (Unieke kracht)
5. Waaraan herkennen ze ons? (Kernwaarden)
6. Wanneer lossen we onze merkbelofte in? (Ambities)
9
5. Metaforen
In de gemeenteopbouw-literatuur komen we metaforen (beelden) tegen die helpen om de
identiteit van een gemeente tot uitdrukking te brengen:
a. Volk van God: geroepen door God, uitgeleid, eigendom van God, geroepen heiligen, verkondigen de
grote daden van God, enz.
b. Lichaam van Christus: druk de verbondenheid tussen het Hoofd (Christus) en de gemeente (lichaam)
uit, ook de onderlinge verbondenheid, je hebt elkaar nodig, enz.
c. Tempel van de Heilige Geest: we komen samen om te gedenken de grote daden van God, om te
vieren, om te leren, om heen gezonden te worden om te getuigen, enz.
d. Bruid van Christus: Onze Here Jezus Christus is de Bruidegom. De gemeente maakt zich op, versierd
zich (door goede werken) voor en wijdt zich toe aan haar Bruidegom.
e. Kudde van de Goede Herder: Jezus Christus is de Goede Herder, Hij roept en kent de schapen bij
name. Er zijn nog veel schapen die nog niet tot de kudde behoren. Die moeten ook verzameld
worden. En: als één schaap verdwaald is en gemist wordt, dan gaan we erop uit om die ene te
vinden.
f.
Zout: de gemeente is prikkelend, smaakmakend, bederfwerend (denk aan een vroegere
conserveringsmethode: in zout bewaren van groente) in de samenleving. Zout moet niet gaan
klonteren (in grote groepen van Ons Soort Mensen – OSM-ers), maar juist gestrooid (soms is daar
zelfs verstrooiing voor nodig!) worden.
g. Licht: verlicht ons pad, verwarmt, geeft de richting aan (denk aan een vuurtoren!) in deze
samenleving, enz.
Al deze metaforen drukken een grote veelkleurigheid uit.
In de bijbel kom je niet een eenduidige definitie van een christelijke gemeente tegen. De metaforen laten zien dat
de gemeente een parel is Gods handen is. De gemeente heeft verschillende – kleurige – facetten.
Het opvallende is dat de kleuring van een gemeente, van de identiteit van een gemeente meegekleurd wordt door
de context.
Paulus spreekt over de ‘gemeente als lichaam’ in de context van de gemeente van Korinthe, waarin verdeeldheid
en partijschap was.
Jezus spreekt over ‘zout en licht’ in de context van het Joodse volk en de Schriftgeleerden die met hun wetten een
strak godsdienstig systeem ingericht hadden.
Dat is dus het spannende dat de identiteit van de gemeente mede beïnvloed wordt door de context!
10
6. Wie begint?
Is het ontstaan van een christelijke gemeente nu initiatief van mensen of van God?
In de theologie bestaan hierover (accent-)verschillen van inzicht.
Zo stelt het Evangelisch Manifest (mei 1995): ‘Wij geloven dat de gemeente van Jezus Christus primair een
gemeenschap is van mensen die Hem aanvaarden als de Heer en Heiland van hun leven.’12
In de literatuur van gemeenteopbouw kom je dan het onderscheid tegen tussen:
-
Believers Church: mensen komen tot persoonlijk geloof, zoeken elkaar op, trekken naar elkaar toe en
sluiten zich bij elkaar aan. De kerk is dan een optelsom van ware gelovigen.
-
Gathered Church of Given Church: het is God die het initiatief neemt en ervoor zorgt dat mensen samen
komen. Hij vergadert Zijn gemeente en mensen komen samen in de naam van Jezus (gathering!). De kerk is
er al voordat je als gelovige er bent (given!)
Er is ook nog een ander punt in de theologie die leidt tot verschillende visies op het gemeente-zijn.
Als de gemeente een optelsom is van ware gelovigen, dan horen mensen die nog niet tot persoonlijk geloof
gekomen zijn, eigenlijk nog niet tot de gemeente.
In deze visie is de volgorde in de trits: believing – belonging – behaving: je komt tot geloof – je behoort dan tot de
gemeente – en je wijdt je toe ook aan het werk in de gemeente, zoals dat van je verwacht wordt.
De trits kan ook anders gerangschikt worden, n.l. belonging – believing – behaving: je behoort (soms al sinds je
geboorte en je doop) bij de gemeente, door de pastorale zorg en de educatie in de gemeente kom je tot geloof en
daarom wijd je je toe aan het werk in de gemeente.
Naast de trits ‘belonging-believing-behaving’ is er ook nog een andere trits die bepalend kan zijn voor de identiteit
van de gemeente. Dat is de trits: God – gemeente – wereld. We onderscheiden de volgende mogelijkheden:
-
God – gemeente – wereld: het accent ligt op God. Hij richt zich op de wereld, via de gemeente. Het gaat
dan ook om een gezonde gemeente.
-
Gemeente – God – wereld: de gemeente staat tussen God en wereld. De kwaliteit van het gemeenteleven
staat centraal: goede Woordverkondiging, een goede liturgie, pastorale betrokkenheid, e.a. Vanuit de
gemeente richt men zich op God en heeft men oog voor de wereld.
-
Wereld – God – gemeente. Het gaat om de wereld en om dat wat de wereld nodig heeft. In de wereld moet
iets van God ervaren worden. De gemeente is daarbij behulpzaam. De agenda in de gemeente wordt
bepaald door de behoeften in de wereld.
Natuurlijk kun je discussiëren over de volgorde. Het gaat om accenten. Deze trits kan helpen om zicht te krijgen op
de identiteit van een gemeente.
Het maakt verschil of je in de gemeente alle accent legt op de wereld. De wereld bepaalt dan de agenda van de
gemeente en de gemeente moet de behoeften in de wereld vervullen (gemeente als servicebalie en/of als
herberg).
12
Esbach, 1996:12
11
7. Is identiteit statisch, voor altijd vaststaand of is identiteit ‘openended’ en beweeglijk?
Bij het gebruik van metaforen ontdekten we al dat de context waarin de gemeente staat de identiteit van een
gemeente kan meekleuren.
De bekende ‘systeem-rechthoek’ van Hendriks laat ook zien dat de identiteit van een gemeente niet een geisoleerd
en afgeschermd onderdeel is:
Identiteit: open-ended?
beweeglijk? niet statisch?
klimaat
structuur
Huidige
situatie
IDENTITEIT
Vreugde en
drievoudige
groei
leiding
Doelen
& taken
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat zie jij in de praktijk van een gemeente (bijv. je eigen gemeente) van:

Believers-church – gathered – given church?

Belonging – believing – behaving?

God – gemeente – wereld?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Waar liggen in jouw visie de accenten? Waarom wil je ze zo leggen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
Hoe zou je de identiteit van jouw gemeente willen omschrijven?
Hoe bewaren ze die identiteit?
Kleurt de context de identiteit mee?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
12
8. Dilemma’s in gemeenteopbouw
Wie in een gemeente aan het werk is, bijdraagt aan de opbouw van de gemeente, loopt tegen enkele dilemma’s
aan.
8.1. aanpassen of tegencultuur
Een belangrijk dilemma is: Moet je als gemeente aanpassen of juist tegen de cultuur ingaan?
Of: hoe ga je om met de individuele vrijheid in relatie tot gebondenheid aan een gemeente en kerk?
De socioloog J. Jansen (Nijmegen) constateert een ‘crisis van betrokkenheid’. Mensen binden zich niet meer aan
één …. krant, omroep, politieke partij, vereniging, enz. Het gevolg daarvan is dat er steeds minder plaatsen zijn
waar mensen ‘langetermijngetuigen van elkaars leven’ zijn.
Ook het werk is steeds minder zo’n plek. Het komt niet veel meer voor dat mensen bijv. 40 jaar in dienst zijn bij
dezelfde baas: of door’ job-hoppen’ of carrière bouwen of door ontslag of andere oorzaken werkt men veel korter
bij een en dezelfde baas.
Om goed te kunnen overleven en functioneren in onze samenleving moet je wel flexibel zijn. Wie enigszins star is,
houdt het niet meer vol.
In onze samenleving worden we bloot gesteld aan een compleet ‘informatiebombardement’ (de invloed van sociale
media, zoals SMS, twitter, email, e.a.).
Mensen hechten sterk aan het realiseren van individuele doelen en zijn minder onder de indruk van het waarmaken
van collectieve doelen.
8.2. betrokkenheid van gemeenteleden
Je ziet gemeenten zoeken hoe om te gaan met die variatie in betrokkenheid of die crisis van betrokkenheid. De
variatie in betrokkenheid kan leiden tot variatie in kerk-/gemeentevormen:
a. Er zijn kerken/gemeenten, die volledige betrokkenheid van hun gemeenteleden vragen. Men roeit tegen de
stroom in en vraagt gemeenteleden om zich te binden aan afspraken en regels. De werkwoorden die
gebruikt kunnen worden om het werk in zulke gemeenten te typeren, zijn: BEREIKEN, BINNEN HALEN,
BOEIEN EN BINDEN (allemaal beginnend met een B).
b. Er zijn gemeenten/kerken die een graduele betrokkenheid toestaan. Ze willen een open gemeente zijn,
geven ruimte aan vrijheid, pluriformiteit en pluraliteit (= ieder mag zijn opvatting en waarheid hebben).
c. Er zijn gemeenten die een incidentele betrokkenheid toestaan. Het is prima wanneer je aanklopt bij de
kerk op het moment dat je de kerk nodig hebt. De kerk wil graag een servicebalie zijn. De kerk is
beschikbaar om rituelen aan te bieden bij de kruispunten in het leven (geboorte, huwelijk, overlijden,
enz.). De kerk zal zich dan specialiseren in het bieden van goede vormen van affectieve,
gemeenschappelijke beleving.
13
8.3. De spannende vraag hierbij is: Hoe zie je de (functie van de)
gemeente?

Zie je de gemeente als plek van (sociale) coaching en psychotherapeutische dienstverlening?

Zie je de gemeente als actiegroep, die in actie komt om strijd te voeren tegen…. De gemeente als een
groep wereldverbeteraars!

Als echt een tegencultuur, leven in een andere werkelijkheid.13
8.4. Ark – herberg – servicebalie
De Roest14 onderscheidt in de crisis van betrokkenheid de volgende kerkvormen:
a. Ark of Vangnet of Couveuse of Opvanghuis of Enclave of Burcht.
Het gaat hier om mensen BEREIKEN, BINNENHALEN, BOEIEN EN BINDEN.
Volledige betrokkenheid wordt van mensen gevraagd.
b. Herberg of Ronde tafel of Tent of Plein.
Hier gaat het om: OPENHEID, ONGEDWONGENHEID en ONTMOETING.
Graduele betrokkenheid wordt toegestaan.
De gemeente mag pluriform en pluraal zijn.
c. Tempel of Servicebalie.
Hier tref je aan: ‘Believing-apart and together’ (een BAT-relatie).
Het gaat hier om incidentele betrokkenheid.
Op de kruispunten van het leven kan de kerk momentane vormen van gemeenschap (vooral affectief)
bieden.
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Hoe zou jij recht doen aan de vrijheid van het individu en de betrokkenheid bij een gemeenchap (als
gemeente/kerk)? Welke kerkvorm zou jij dat willen inrichten?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
In het dilemma ‘recht doen aan ‘de individuele vrijheid’ en ‘de betrokkenheid bij de gemeenschap’ spelen een rol:
Je visie op…..
13
14
Zie bijv. ook James Kennedy in zijn boek ‘Stad op een berg’, die de gemeente wil zien als contrastgemeenschap.
In zijn ‘En de wind steekt op’, 2005, Meinema, Zoetermeer.
14
a. De plaats van God in je leven: staat God centraal in het leven of wordt Hij erbij geroepen indien
gewenst (aan de rand).
b. de rol van het Woord van God: is het bron en norm of wordt het gezien als inspirerend
verhalenboek van ervaringen van mensen met God.
c. De gemeente: een lichaam (we kunnen dus niemand missen) of een plek van individuele sociale
ondersteuning?
d. De leiding: leggen we het leiding geven van de gemeente in de handen van één persoon of zorgen
we voor spreiding van de bevoegdheid om leiding te geven. Kiezen we voor een top-downbenadering (de raad beslist!) of voor een bottum-up-benadering (de gemeentevergadering beslist).
e. De verhouding individu en gemeenschap: gaat het om de ontplooiing van het individu of komt het
individu juist tot ontplooiing binnen een gemeenschap?
8.5. individu of gemeenschap?
Wat bouwen we op bij gemeenteopbouw?
1. Je kunt bij de opbouw van de gemeente je richten op de hele gemeente.
2. Je kunt je ook richten op de opbouw van de individuele gelovige, bijv. door aanbieden van
Bijbelstudiekringen, Alfacursus, missionaire catechese, enz.
Hendriks noemt bij het opbouwen van gelovigen het risico van ‘zwerfstenen over het kerkelijk landschap’.
Er zijn allerlei plekken in de gemeente waar opbouw plaats vindt, maar deze plekken zijn niet verbonden
met elkaar. Het staat los van elkaar en bouwt de gemeente als geheel niet op.
3. Je kunt de opbouw van de gelovige en de gemeente op elkaar betrekken. D.w.z. wat gelovigen ontdekken
en bijdraagt aan hun geloofsopbouw wordt ingezet in het geheel van de gemeente.
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Op welke wijze zou je de opbouw van de gelovige en van de gemeente op elkaar kunnen betrekken? Ken
je voorbeelden? Hoe doet men dat?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
8.6. groep: bouwsteen of struikelblok
Groepswerk is in de gemeente belangrijk.
Maar niet automatisch is groepswerk (kleine cellen, kringen, e.a.) opbouwend.
Een (kleine) groep kan een bouwsteen zijn of een struikelblok.
De groep is een bouwsteen, wanneer:
-
het doel van de groep is de groei van gelovigen èn van de gemeente, onderlinge zorg èn het ontdekken op
welke wijze de roeping ten opzichte van de wereld vervuld kan worden.
15
-
De groep een cel van het Lichaam wil zijn: aanvullend. In de groep wordt beseft dat we een onderdeel van
het lichaam zijn. Wat in de groep ontdekt, geleerd en beleefd wordt, houden we niet voor ons zelf, maar
we vragen ons af op welke wijze het lichaam / de gemeente hiermee gediend kan worden.
-
Er doelgericht leiding wordt gegeven.
-
Wanneer er vanuit een kerken-/oudstenraad begeleiding / coaching wordt gegeven.
-
Wanneer naast de leidinggevende van een groep ook co-leiders aangesteld worden. Deze co-leiders kunnen
in de praktijk het leiding geven aan een groep leren èn wanneer de leidinggevende verhinderd is of
eventueel wil stoppen de werkzaamheden overnemen.
-
In de groep een honingraatstructuur nagestreefd wordt. Het kenmerkende van de honingraat is dat de
cellen verbonden zijn met elkaar. Dus de groepen in de gemeente zijn onderling met elkaar verbonden.
-
Er een veelvoudig aanbod is: variatie in vormen en inhoud.
De groep is een struikelblok voor de opbouw van de gemeente, wanneer:
-
Groepen ontstaan op grond van sympathie, het gevoel van ‘wij passen bij elkaar’, ‘wij ervaren een klik met
elkaar’.
-
De groep een eiland is, gesloten voor anderen. Het wordt dan ‘kliekvorming’.
-
De groep er naar streeft om dezelfde mening, standpunten en beleving te hebben en op grond daarvan
andere gemeenteleden selecteert of zelfs beoordeelt. Het risico van partijvorming kan dan aanwezig zijn.
-
Aan het groepsproces niet goed leiding wordt gegeven. In een groep doen zich groepsdynamische factoren
voor. Dat vraagt om leiding. Wordt er geen leiding gegeven, dan ontstaat door de dynamiek in de groep een
mogelijkheid dat enkele dominante leden de leiding pakken.
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Is er in jouw gemeente t.a.v. de groepen / kleine cellen / gemeentegroeigroepen (of hoe ze mogen
heten) een honingraatstructuur?
Waaruit blijkt dat? Wat gebeurt er dan concreet?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe zou je een honingraatstructuur in de gemeente kunnen bevorderen?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
16
8.7. openheid – duidelijkheid
Typen gemeenten op basis van de mate van openheid en duidelijkheid 15
duidelijk
I
IV
open
gesloten
III
II
vaag




I = omvat gemeenten, die open zijn en een duidelijk profiel hebben.
o Het zijn de gastvrije gemeenten (aldus Hendriks).
o Kenmerkend voor gastvrijheid is: ruimte maken voor anderen en jezelf laten zien; vrijheid en
confrontatie.
II = zijn de gemeenten die open zijn, maar geen duidelijk profiel hebben.
III = gesloten en vaag – vgl. gemeente Laodicea
IV = gemeenten die duidelijk zijn (ze hebben een eigen profiel) en zijn gesloten voor anderen.
Elk kwartier heeft zijn eigen pastor:
Heitink onderscheidt drie typen pastoraat:
 kerugmatisch (verkondigend),
 therapeutisch (o.a. pastorale counseling) en
 hermeneutisch pastoraat (geeft de ‘mens’ en de ‘zaak’ het volle pond).
Bij I hoort hermeneutisch pastoraat,
bij II hoort therapeutisch pastoraat en
bij IV hoort kerugmatisch pastoraat. Bij IIII - ???
De pastor is bij:
 I – de leermeester of de vroedvrouw
 II – de procesbegeleider
 IV – de inhoudelijk expert
kwartier
I
II
III
IV
15
typering
Open en duidelijk
Open en vaag
Gesloten en vaag
Gesloten en duidelijk
pastoraat
hermeneutisch
therapeutisch
?
kerugmatisch
pastor
leermeester
procesbegeleider
?
Inhoudelijk expert
In: Nieuwsbrief, Werkverband Kerkelijk Opbouwwerk, maart 2011, nr. 75, blz. 25 en 26
17
18
9. Gemeenteopbouwmodellen
Er zijn nogal wat modellen van gemeenteopbouw.
Denk aan:
-
Herbergmodel of gastvrije gemeente (Hendriks)
-
Doelgerichte gemeente (Warren)
-
Gezonde gemeente (Warren)
-
Willow Creek (Hybels)
-
Natuurlijke GemeenteOntwikkeling (Schwarz)
-
Rondom het Woord (Möller, Te Velde)
-
Kerk met een aanbod (Ploeger, Ploeger-Grootegoed)
-
Church Life Survey (Kaldor)
-
Enz, enz.
16
Hieronder volgt een korte typering van de modellen.
9.1. Doelgerichte gemeente17
Rick Warren start samen met zijn vrouw Kay de Saddleback Community Church in Californie, Saddleback Valley
(januari 1980). De gemeente blijkt de snelst groeiende Baptistische gemeente in de geschiedenis te zijn (ruim
10.000 bezoekers).
Warren benadrukt dat de gemeente alleen groeit, wanneer de gemeente doelgericht is: “Zonder kompas is een
gemeente gedoemd om de toekomst vanuit het verleden in te vullen.”
Warren verstaat onder een gezonde gemeente een gemeente met evenwicht tussen de verschillende doelen van
een gemeente én doelgerichtheid. Warren benoemt vijf doelen voor een gemeente zijn dan: aanbidding,
gemeenschap (of lidmaatschap), dienstbaarheid, discipelschap en evangelisatie/zending. De inhoud van de doelen
is als volgt:
-
Aanbidding: God groot maken, Gods aanwezigheid vieren in de lofprijzing;
-
Gemeenschap / lidmaatschap: een lichaam van gedoopten, in liefde bijeen. Door onderlinge gemeenschap
belichamen we Gods Huisgezin.
-
Dienstbaarheid: Gods liefde tonen door te dienen; mensen hun bediening laten ontdekken en inzetten.
-
Discipelschap: door onderwijs toegewijde leerlingen worden.
-
Evangelisatie/zending: Gods Woord communiceren door middel van evangelisatie; toerusting van
gemeenteleden voor hun taak in de wereld.
De uitgangspunten voor Doelgerichte gemeente zijn:
1. Het grote gebod (Matth. 22:37-40): God liefhebben boven alles en de naaste als onszelf.
2. De grote opdracht (Matth. 28:19-20): heengaan, discipelen maken, dopen en leren de geboden te
onderhouden.
Het doelgerichte van de Doelgerichte gemeente blijkt uit:
16
Zie voor een korte en heldere beschrijving: R. Erwich, Veelkleurig verlangen en raadpleeg ook de verschillende websites van deze
gemeenteopbouwmodellen.
17
Zie ook Rick Warren, Doelgerichte gemeente, 2003, Medema, Vaassen.
19
-
Het publiek op wie men zich als gemeente richt via marktonderzoek in kaart brengen.
-
De leiding van de gemeente dient zich een heldere voorstelling te maken van de behoeften, verlangens en
wensen van de mensen die wonen binnen een cirkel van enkele kilometers van het kerkgebouw.
-
De doelgroep concretiseren in ‘Sam Saddleback, met zijn vrouw Samantha en de kids Steve en Sally’. Door
zo concreet de doelgroep te benoemen, krijg je zicht op hun behoeften.
-
De voorkeuren van de Saddlebacks (van Sam, Samantha en de kids) bepalen de stijl van kleding (dress-code:
doordeweeks formeel, in het weekend graag casual) en ook stijl van de dienst. De doelgerichte gemeente
sluit zo goed mogelijk aan bij de doelgroep.
T.a.v. de doelgerichtheid een uitspraak van Rick Warren: ‘Het soort vis dat we willen vangen, bepaalt tot in detail
onze strategie’ en ‘om vis te kunnen vangen moeten we weten wat hun gewoonten, voorkeuren en eetpatronen
zijn.’
De doelgerichtheid komt ook tot uiting in de inrichting van de gemeente en de activiteiten in de gemeente:
1. Op zondag is er de ‘seekers-service’. Het doel hiervan is de ‘niet-geredden’ binnen leiden (uitnodigend,
familiair en comfortabel). De boodschap is altijd positief. Het gaat in de communicatie van de boodschap
om een mengeling van psychologische inzichten met Bijbelteksten.
2. Naast de seeker services zijn talloze ‘support-groupes’, voor mensen die last hebben van depressiviteit of
van eetstoornissen, voor familie en vrienden van homoseksuelen, voor gescheiden mannen en vrouwen,
20
voor mensen die onvruchtbaar zijn, voor mensen met alkoholproblemen, enz. Het gaat om hulp en
bemoediging voor Saddlebacks .
3. Mensen moeten gebracht worden tot lidmaatschap, in staat gesteld worden om te rijpen, getraind worden
voor een bediening en dan uitgezonden worden om te kunnen evangeliseren. Als illustratie van bovenstaand
proces spreekt men in Doelgerichte gemeente vaak over het honkbalveld met vier bases/honken. Voor het
Levensgroei-proces ga je van de ene basis naar de volgende basis. Ieder honk is een niveau van toewijding.
Bij ieder honk hoort ook een cursus. Er zijn vier niveaus:
a. toewijding aan lidmaatschap,
b. de geestelijke volwassenheid,
c. een bediening,
d. een missie/zending: “Hoe meer mensen uitgezonden, hoe gezonder de gemeente”.
Door deze honken te volgen kom je steeds dichter bij het doel. Een scorekaart helpt om de voortgang te
evalueren.
4. De niveaus van toewijding zijn ook in ‘cirkels van toewijding’ onderscheiden:
5. Huiskringen: ‘Huiskringen zijn de meest effectieve manier om de achterdeur van de gemeente te
vergrendelen. Wanneer mensen deel uitmaken van een huiskring, zijn we nooit bang dat we hen
kwijtraken. We weten dat deze mensen op een effectieve manier zijn geïntegreerd.’
6. Het beleid en beheer wordt zoveel mogelijk door betaalde stafleden voorbereid en uitgevoerd: “In een
gemiddelde gemeente nemen de leden alle organisatiewerk voor hun rekening en wordt van de voorganger
verwacht dat hij zich bezighoudt met alle bedieningen. Geen wonder dat de gemeente niet kan groeien.
De voorganger wordt de bottleneck.”
Zie verder: www.doelgericht.net
21
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
22
9.2. Open en gastvrije gemeente 18
In 1999 introduceert Jan Hendriks het begrip ‘gastvrije kerk’ of ‘gastvrije gemeente’.
In de ‘gastvrije’ gemeente bepaalt gastvrijheid het handelen en is gastvrijheid ook het doel. De gast wordt
uitgenodigd, maar niet gedwongen. Men kijkt in de gemeente ‘van buiten naar binnen’.
Symbolen die horen bij de ‘gastvrije gemeente’ zijn de herberg en de ronde tafel
Kenmerkende eigenschappen van de ‘gastvrije gemeente’:
-
De gastvrije gemeente is een gemeenschap van gasten die zich toelegt op herbergzaamheid;
-
Er is een klimaat dat gericht is op respect voor en aanvaarding van mensen zoals ze zijn;
-
Gericht zijn op het stellen van vragen en het vertellen van verhalen. De kenmerkende analogie in de bijbel
is hierbij de geschiedenis van de Emmaüsgangers:
-
Pastorale dienst, in tegenstelling tot pastoraal gezag of hiërarchie. De pastor is de ‘vroedvrouw’.
-
De gast staat in drie opzichten centraal:
o
Vreemdelingen, niet-leden zijn welkom: we stellen ons als gemeente open voor gasten en gaan uit
naar gasten.
-
o
De leden van de gemeente zijn bij elkaar te gast in elkaars leven
o
We zijn gasten van Jezus Christus: we worden aan zijn tafel genodigd.
Een belangrijk begrip is ‘ruimte’:
o
Er wordt ruimte geschapen voor mensen – leden en niet-leden – om te participeren in de kerk.
o
Ruimte is respect voor de ander.
o
Gastvrije gemeente is een open kerkmodel.
o
Het gaat erom de ander te zien en…..wie weet licht daarin het gezicht van De Ander op.
-
Missie: ruimte maken voor aandacht voor God en zijn koninkrijk.
-
Gestalte: in de pastorale dienst
-
Stijl van leidinggeven: coöperatief; de zorg voor de gemeenschap en de zorg voor de zaak zijn
geïntegreerd.
-
Besluitvorming: vindt plaats via gemeenschappelijk beraad en door consensus.
-
De gemeente is verdeeld in kleinere groepen: ecclesiale groepen. Dit zijn functionele groepen waarin alle
functies van het gemeente-zijn samenkomen.
-
De verschillende ecclesiale groepen zijn verbonden door een centraal beleidsorgaan; de kerkenraad of
gemeenteraad.
18
Jan Hendriks, Gemeente als herberg, De kerk van 2000 – een concrete utopie’, 1999, Kok, Kampen. Jan Hendriks (red), Kijken met andere
ogen, een rond reis langs open en gastvrije kerken’, 2004, Kok, Kampen. Zie verder: www.opwegnaardeherberg.nl ---- een uitwisselplatform
met voorbeelden uit de praktijk.
23
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
9.3. Leven uit de bron (M. Noorloos)19
Dit is geen gemeenteopbouwmodel, maar een methode voor gemeenteopbouw.
De achtergrond van deze methode is de constatering dat in veel gemeenten (binnen de Protestantse Kerk in
Nederland) weinig gesprek was over geloven.
Noorloos vind dat de basis van gemeenteopbouw ‘geloofsopbouw’ is. Het gaat daarbij om: “De Heer vinden, volgen
en vertegenwoordigen.”
In deze methode moet de leiding van de gemeente het voortouw nemen. De leiding moet beginnen met het
ontwikkelen van gezamenlijk beleefde en gedeelde spiritualiteit.
De methode of cursus bestaat uit 5 dagdelen.
De thema’s die behandeld worden zijn:
-
19
betrokkenheid bij of hart voor
o
De Heer
o
Elkaar als zijn volgelingen
Zie ook: ds. Marius Noorloos, Leven uit de Bron, via geloofsopbouw naar gemeenteopbouw, 1999, Kok, Kampen.
24
o
Het werk van de Heer in en voor de wereld
De opzet van de dagdelen bestaat uit:
-
Persoonlijke Bijbelstudie + gesprek
-
Uitwisseling wel en wee van de deelnemers.
-
Het maken van een Bouwstenenlijstje en het kiezen van prioriteiten.
Het Bouwstenenlijstje ziet er als volgt uit:
Betrokkenheid bij de
Betrokkenheid bij elkaar
Heer
Betrokkenheid bij de
wereld
persoonlijk
Als groep
Als
gemeente
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor deze aanpak ?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze aanpak en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je deze aanpak? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
25
9.4. National Church Life Survey (2006)
De NCLS is geen gemeenteopbouwmodel, maar een research-instrument. NCLS Research is een organisatie die
gemeenten wil ondersteunen bijmissionair gemeentezijn (primair) in Australië, in haar eigen context en in de
bredere verbanden om de gemeenten heen.
Fundamenten van NCLS Research:
-
Ik ben gekomen om hun het leven te geven in al zijn volheid’ - Johannes 10:10.
o
Jezus Christus en zijn belofte van leven, zijn aanwezigheid als het Leven, staan centraal in elke
gemeente.
In gemeenten is Jezus of moet Jezus zijn:
-
het brood van het leven (Joh. 6:35)
-
de weg, de waarheid en het leven (Joh. 14:6)
-
de opstanding en het leven (Joh. 11:25)
-
het levende water (Joh. 4:11)
-
het licht van het leven (Joh. 8:12).
NCLS is een onderzoek naar de grondhouding, overtuigingen en praktijk van kerkbezoekers en leidinggevenden. Dit
onderzoek wordt elke 5 jaar uitgevoerd: 1991 – 1996 – 2001 - 2006. Het survey model is ook gebruikt in Nieuw
Zeeland, Engeland, de VS en nu ook in Nederland.
Het doel van NCLS is het aanwijzen van tekenen van hoop voor de kerk van Australie en de presentatie van het
onderzoek en analyse met het oog op het voeden van de vitaliteit in gemeenten en in hun leiderschap.
Hoe vond NCLS in 2006 plaats?
-
Een betrokkenheid van > 700 000 kerkbezoekers in >7000 gemeenten in 22 denominaties;
-
De survey-periode: Juni tot november 2006
-
Gemeenten kozen een passende week voor deelname
-
Profielen werden binnen een paar maanden teruggestuurd
Het Gemeenteprofiel wordt samengesteld voor de gemeente op basis van de input vanuit de betreffende gemeente:

Het is een profiel van 28 pagina’s;

Het geeft een overzicht van de gemeente

Onderzoeksdata die de groei en vitaliteit van de gemeentekunnenstimuler

Het geeft ook een hulp bij het ‘lezen’ van de gemeente

Het is ook inclusief procesopties (voor het vervolg).
Over de gemeente en de vitaliteit:
Jezus zei: ‘Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben en overvloed.’ Gemeentelijke vitaliteit is essentieel m.b.t de
kwaliteit van het leven van de gemeente. NCLS probeert de vraag te beantwoorden: ‘Waar is de vitaliteit van uw
gemeente het best zichtbaar?’
Dimensies van vitaliteit:
26
NCLS Research wijst op 9 kernkwaliteiten en 3 bezoekers-meet-groepen. Deze kernkwaliteiten zijn gebaseerd op 15
jaar onderzoek in Australische en in internationale gemeenten. NCLS vindt alle kernkwaliteiten van belang voor het
leven van een gemeente. Alle kernkwaliteiten zijn aan elkaar gerelateerd.
Het schema / overzicht van de kernkwaliteiten ziet er dan als volgt uit:
-
Interne kernkwaliteiten:
o
het interne leven van de geloofsgemeenschap. De interne kernkwaliteiten richten zich op de
binnenkant van de geloofsgemeenschap. Funderend voor de gemeente, vormen en geven energie
aan andere kernkwaliteiten.
-
Op inspiratiegerichte kernkwaliteiten:
o
-
gerelateerd aan leiderschap en richting/visie.
Extern gerichte kernkwaliteiten:
o
op welke wijze gericht naar buiten?
27
Interne kernkwaliteiten:
-
-
Een levend en groeiend geloof :
o
Geloofstoewijding?
o
Relatie met God?
o
Eigen vormgeving geestelijk leven?
o
Groei in geloof?
Vitale en voedende erediensten/vieringen
o
Helpen diensten bij de ervaring van God?
o
Ruimte voor het mysterie van geloof?
o
Verveling?
o
-
Inspiratie?
o
Groei in relatie met God?
o
Opbouwende verkondiging?
Sterk en groeiend besef van delen in gemeenschap
o
Jouw besef van ‘belonging’ in deze gemeente?
o
Gastvrijheid?
o
Conflictgehalte?
o
Betrokkenheid?
Op inspiratiegerichte kernkwaliteiten:
Deze kwaliteiten zijn gerelateerd aan leiderschap en visie. Het zijn belangrijke katalysatoren voor vitaliteit.
-
-
-
Een heldere visie met de gemeente als eigenaar
o
Een gedeelde visie?
o
Realistische en haalbare doelen?
o
Leiderschap dat toekomstgericht is?
Inspirerend en stimulerendleiderschap
o
Leiderschap inspirerend en stimulerend?
o
Leiderschap communiceert helder?
o
Leiderschap gericht op bredere gemeenschap?
Creatieve en flexibelevernieuwing
o
Leiderschap stimuleert vernieuwing?
o
Staat de gemeente open voor nieuwe experimenten?
o
Ruimte voor verschillende stijlen van vieringen en diensten?
Extern gerichte kernkwaliteiten:
Deze kwaliteiten gaan over de wijze waarop gemeenten gericht zijn op de externe omgeving en deze trachten te
bereiken.
-
-
Praktische dienst en diaconaal handelen
o
Betrokkenheid bij sociale en diaconale programma’s van de gemeente?
o
Bieden van hulp aan individuen?
Bereidheid tot effectief delen van geloof
o
Betrokkenheid bij evangelisatieprogramma’s?
28
-
o
Delen van geloof met anderen?
o
Wie worden uitgenodigdvoorkerkdiensten?
o
Geloofsgesprek?
Doelbewuste gerichtheid op gastvrijheid en opname van mensen in gemeenschap
o
Hoe worden nieuwe mensen welkom geheten?
o
Hoe worden randleden benaderd?
Het gemeenteprofiel:
Sterk en zwakgeordend...
Deze cirkel laat de relatieve kracht zien van de gemeente op elk van de negen kernkwaliteiten
In de profielbeschrijving


Gedetailleerde resultaten voor elke kernkwaliteit
–
De gemeente in 2006
–
De gemeente in 2001
–
Een bredere vergelijking
Vragen om te ondersteunen bij het ‘lezen’ van de data.
29
Na een eerste interpretatie van het profiel, worden gemeenten geholpen bij de stap van reflectie naar actie.
30
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit model?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n. postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
31
9.5. kerk met een aanbod20
-
Uitgangspunt: verlangen naar de komst van Koninkrijk van God, naar een menswaardig leven voor iedereen
op aarde.
-
Daarom: dienstverlening aan mensen aan de rand. In die contacten zijn de beste kansen om mensen
werkelijk een dienst te bewijzen.
-
Aansluiten bij de scharniermomenten / grensovergangen van het leven
-
Mensen bereiken vanuit de kerk: door het bezoek van predikant. De predikant is er niet in de eerste plaats
voor de actieve leden, maar juist voor de randleden.
Theologische vooronderstellingen21
-
Geloof is de bewustwording door de heilige Geest van het verlangen om in het spoor van Jezus Christus de
levensweg met de God van Israël te gaan, door samen met anderen in onze cultuur zowel te genieten van
het leven als lijden en gemis uit te houden, in de verwachting van de heelheid, de herschepping.
-
Genade is de geloofservaring, de keuze voor God en het geloofsvertrouwen dat deze keuze gevoed blijft
door het visioen van Gods eigen verlangen naar liefde en gerechtigheid in de schepping.
-
“Wij echter geloven niet in een eeuwige dood, maar de vergeving der zonden en het leven met de
Eeuwige.”
Verlangen is dus een centraal begrip:
-
Verlangen naar het rechtvaardige en goede leven, naar leitourgia en diakonia.
o
Leitourgia  de liefdevolle omgang met God
o
Diakonia  de dienst aan de naaste
-
Leitourgia en diakonia zijn de grondwoorden van het verlangen naar het rechtvaardige en goede leven.
-
De kerk bestaat uit een groep mensen die verlangen naar Gods heil. Zij zijn het ‘volk Gods’, dat bidt en
waakt, gericht op ‘het heilige’. Op God, op het heil van God om het leven vol te kunnen houden. ‘En toch,
ondanks de werkelijkheid, het kan anders’.
Visie op de kerk
-
De gemeente leeft van het uitdagende verlangen;
-
Hoe Jezus omging met de mensen die hem lijden en kruisdood brachten, daarin betoonde Hij zich de
nieuwe mens van het Rijk
o
“Daarmee leggen wij de betekenis van leven, werken, lijden, kruisdood en opstanding van Jezus
Christus anders uit dan voorgaande generaties, maar onzes inziens verandert dit hun betekenis
niet essentieel.”
-
Ecclesiologisch: een kerk die mag belichten dat God het geheim achter het leven is en die mag tonen dat
God de hoop van de troostelozen is.
-
Het zout der aarde wijst op de specifieke taak van de gemeente in haar anticipatie op de voltooiing van
het visioen. Daartoe leeft zij als sociale gemeenschap, als het lichaam van Christus, in verbondenheid met
God.
-
Over God, het geheim achter ons leven wordt op drie manier gesproken:
20
Albert Ploeger en Joke Ploeger-Grotegoed, Morgen … in de verte, Een kerk van mensen, 2007, Kok – Kampen.
21
Zie dus: Albert Ploeger en Joke Ploeger-Grotegoed, Morgen … in de verte, Een kerk van mensen, 2007, Kok – Kampen.
32
o
Ten eerste als Schepper, als God onze Vader.
o
Ten tweede als God in de Mens-van-God, in Israels zoon Jezus, die zich de nieuwe mens betoonde.
o
Ten derde als de heilige Geest onze Moeder (Moltmann), die ons het geheim van God influistert en
het verlangen naar Gods Rijk in ons wekt.
-
Zo leven wij, mensen met een gemis, alleen uit genade, gerechtvaardigd door God. Jezus Christus is voor
christenen de garantie van Gods barmhartigheid.
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
33
9.6. Natuurlijke Gemeenteontwikkeling (NGO) - van Fritz en Christian
Schwarz.
Ontstaan:
•
•
In 1989 start Christian Schwartz the Institute for Natural Church Development (NCD).
•
Doel: gemeenten helpen om te groeien, zowel in diepgang als aantal.
•
1994: groot onderzoek naar de universele voorwaarden van gemeentegroei.
Dit onderzoek is de basis van de verdere werkzaamheden van NGO of NCD geworden.
De droom:
•
De kerk wordt weer een ecclesia
•
NGO was een evangelisatieproject in de Duitse volkskerk
•
Strategie was: de bewustwording van de pastor leidt tot het toerusten van medewerkers, die zich dan
vervolgens gaan inzetten voor evangelisatie.
•
De Schwarzen ontdekken 8 groeifactoren: ‘Ontdekt vanuit groot onderzoek.’
Het van-zelf-principe:
•
Dit van-zelf-principe ligt ten grondslag aan de kenmerken.
34
•
Het geheim van groeiende gemeenten ligt niet in het voortduwen en voortrekken van de gemeente, maar in
het tot ontplooiing laten komen van het potentieel dat God in de gemeente heeft gelegd (Marcus 4:26-29).
Bi-polariteit:
•
Het is de sleutel voor Gods scheppende werk voor de kerk/gemeente
•
Elke kracht heeft een tegenkracht
•
Bi-polariteit levert een biotische potentie: de mogelijkheid van een organisme om zichzelf te
reproduceren.
•
•
Schwarz gaat uit van 2 gestalten van de kerk:
•
De dynamische pool: te duiden met de metaforen het lichaam / de akker;
•
Een statische pool: te duiden met de metafoor het bouwwerk
Beide polen moeten op elkaar betrokken blijven.
De kwaliteitskenmerken of de groeifactoren zijn:
-
Doelgerichte voorgangers: visie en leidinggevende kwaliteiten
-
Gavengerichte medewerkers
-
Hartstochtelijk geestelijk leven
-
Doelmatige structuren
-
Gemeentekringen
-
Behoeftegerichte evangelisatie
-
Onderlinge liefde
35
-
Inspirerende samenkomsten
Voor een gezonde en groeiende gemeente kun je geen kwaliteitskenmerk missen. Wanneer kwantitatieve resultaten
uitblijven is dat een indicator voor kwalitatieve problemen.
Het onderzoek wordt gedaan onder 30 leden van de gemeente en een pastor. Op deze wijze wordt de
minimumfactor vastgesteld.
Maar: wie wordt geselecteerd op welke gronden? Dat is onduidelijk.
Na de diagnose komen tot de therapie
Wat is het zwakste in de gemeente?
Wanneer een duig van een regenton half is, stroomt de ton leeg.Wanneer alle 8 groeifactoren in orde zijn, dan zal
de groei vanzelf komen.
36
10-stappentraject:
Met deze analyse wordt er een 10-stappen traject in gang gezet waarin geprobeerd wordt de natuurlijke groei in
werking te zetten door:
•
de geestelijke motivatie versterken
•
de minimumfactoren bepalen
•
kwalitatieve doelen stellen
•
hindernissen in kaart brengen
•
biotische principes toepassen
•
gebruik maken van je sterkten
•
biotische materialen inschakelen
•
de vorderingen controleren
•
aandacht schenken aan nieuwe minimumfactoren
•
het leven voortplanten
Organisatie:
•
NCD-international in Duitsland is het algehele coördinatiepunt.
•
NCD heeft vele landelijke partners, wereldwijd.
•
NCD verstrekt informatie over haar programma, distribueert de gemeenteanalyse en verwerkt de uitslag
van deze analyse.
•
NCD / NGO begeleidt gemeenten door middel van een speciaal getrainde coach in de uitvoering van het 10
stappentraject
37
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
9.7. Gemeenteopbouw Rondom het Woord.
Uitgangspunten van Möller (Duitsland):
•
De opbouw van de gemeente vindt plaats in de eredienst
•
Woord en sacramenten zijn de instrumenten
•
Overeenkomstig de klassiek Lutherse opvatting
Dit concept kwam naar boven n.a.v. een theologisch debat rondom de Duitse volkskerk. De innerlijke geestelijke
situatie was armoedig. Het leek wel of de organisatievorm van de Duitse kerk het enige was waarover men zich
druk maakte (bureaucratisch model – topdown). Het was een kritische reactie op een bureaucratisch ingerichte
Volkskerk (‘cijfertjes bijhouden’).
Christian Möller – praktisch theoloog - is de belangrijkste vertegenwoordiger van dit concept. In Nederland zijn dat:
Luttikhuizen (met zijn boek ‘Bouwvakkers en boeren’), M. te Velde.
In het concept staat centraal de hoofdstukken: 1 Kor. 13 en 14.
38
1 Kor. 14: 26 is dan de kerntekst: de gemeente komt samen rond het Woord én wordt gecreëerd door de
verkondiging van het Woord.Gemeenteopbouw wordt gefundeerd in de spanning tussen geloven en aanschouwen (2
Kor. 5:1).
Gemeenteopbouw heeft haar fundament in ‘Gottes Dienst’.God roept mensen steeds opnieuw tot een
levensomvattend antwoord.
God is het subject van de gemeenteopbouw. De Geest van God is de handelende persoon. Het Woord en de
sacramenten zijn de instrumenten.
Dit concept wil voortbouwen op het fundament van Luther, Calvijn, Schleiermacher, Zinzendorf, Spener.
Ecclesiologie:
•
De gemeente is ‘creatura verbi’, de schepping van het Woord van God.
•
Uitgangspunt daarbij is Matt. 16:18: “En ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal ik mijn
gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen.”
•
Liefde versus maakbaarheid:
•
Liefde als kernbegrip in de opbouw van de gemeente, waar macht van het getal en technocratie
vaak de boventoon voeren
•
•
Een onderscheid tussen kerk en gemeente:
•
De kerk: het institutionele, de ruimtelijke en historische gestalte van de gemeente
•
De gemeente: de persoonlijke en actuele plaatselijk begrensde gestalte van de kerk
•
Bij de opbouw van de gemeente is de historiciteit van de kerk van wezenlijk belang
De ecclesiologie van Möller leidt tot een concentratie van het leidinggeven (leiderschap) rondom de
verkondiging (methodiek, werkvormen) van het Woord en de bediening van de sacramenten.
•
In de praktijk worden drie dimensies onderscheiden:
•
Liturgische dimensie: met name geconcentreerd rondom de eredienst van de gemeente.
•
Pedagogische dimensie: houdt verband met de doop. Omdat kinderen gedoopt worden, moeten ze
onderwezen worden.
•
Diaconale dimensie: dit in relatie tot het avondmaal. Vanuit het Avondmaal ga je dienend de
wereld in.
•
Het doel is dat de gemeente in haar gehoorzaamheid aan het Woord komt tot verantwoordelijk handelen in
de samenleving.
Uitgangspunten van M. te Velde:
•
Planmatig en doelgericht werken aan een verbeterd functioneren van de gemeente. Het gaat om
verbeteren en niet om veranderen / vernieuwen
•
Het gebruik van moderne inzichten, middelen en technieken.
•
Wat vanuit de Schrift en de reformatorische traditie is aangereikt, moet op eigentijdse en doeltreffende
manier worden vertaald naar de huidige situatie.
•
Taak van de gemeente:
•
Relatie tot Christus
•
Onderlinge eenheid en gemeenschap
•
Taak in de wereld verstaan en volvoeren
39
•
De gemeente mag er zijn tot eer van God, een plaats waar de Heilige Geest wil wonen en werken, waar
iedere gelovige gaven ontvangt om mee te werken aan de opbouw van de gemeente.
Functioneerwijze:
•
De gemeente is het Lichaam met de leden.
•
In het lichaam is:
•
Informatie
•
Communicatie en interactie
•
Actie
•
Receptie
•
Therapie
Dit vraagt samenhang, leven, groei, wisselwerking, ontwikkeling en afstemming op Christus
Ambten:
•
Basisambten: predikant, ouderling, diaken. Deze ambten hebben een verbindende en coördinerende
functie. De kerkenraad heeft een centrale rol.
•
Functioneren en uitvoeren van de taken is niet beperkt tot ambtsdragers: iedere gelovige heeft zijn / haar
deeltaak in het groter geheel
•
De ambten vormen de primaire infrastructuur.
Dit model wordt vanaf de jaren 90 van de vorige eeuw toegepast in met name de reformatorische kringen in
Nederland.
Literatuur:
•
Christian Möller: Lehre vom Gemeindeafbau: Band 1: Konzepte, Programme, Wege;
•
Christian Möller: Lehre vom Gemeindeafbau: Band 2: Durchblicke, Einblicke, Ausblicke;
•
Christian Möller: Gottesdienst als Gemeindeaufbau: Ein Werkstattbericht;
•
Christian Möller: Wovon die Kirche lebt: Gewissheit, Gemeinschaft, Lehre, Sakrament;
•
M. te Velde: Gemeenteopbouw 1: Doelgericht en samenhangend werken in de christelijke gemeente;
•
M. te Velde: Gemeenteopbouw 2: Bijbelse basisprincipes voor het functioneren van de christelijke
gemeente;
•
M. te Velde: Gemeenteopbouw 3: Methodisch beleid ontwikkelen in de christelijke gemeente;
•
M. te Velde: Gemeenteopbouw 4: Handreiking voor een gemeente-werk-plan.
40
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n.postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
41
9.8. Willow Creek Community Chicago
Een mega-church bij Barrington, Chicago. Iedere zaterdagavond en zondagmorgen: 3 diensten, speciaal voor
‘seekers’. Voor gemeenteleden is een kerkdienst op woensdagavond.
Verder: kinderprogramma’s, diensten voor tieners en jong-volwassenen/studenten;
De diensten ontstaan na uitvoerig buurtonderzoek: waarom gaan mensen niet naar de kerk?
•
De kwaliteit staat hoog in het vaandel: muziek, drama, video, thematische preek, enz.
•
Een ingroei-proces: contacten met buitenkerkelijken – via allerlei stappen – komen tot volledig
lidmaatschap.
•
Kleine kringen / kerngroepen zijn heel belangrijk, om te zorgen dat mensen niet ondergaan in de massa.
•
Gaven-gericht werken: gaven ontdekken via workshops, gevolgd door gesprek met een adviseur
Diaconale activiteiten vanuit Willow Creek:
•
Maaltijdverstrekking voor armen en daklozen;
•
Garages waar mensen hun auto tegen lage kosten of zelfs gratis kunnen laten repareren.
Om buitenkerkelijken te bereiken werd een ‘seven-step-strategie’ ontwikkeld.
In WCCC zijn 10 waarden: elke onderdeel van werk vormgeven uit deze waarden:
1. onderwijs tot discipelschap en levens-verandering
2. evangelisatie door relaties
3. cultuurrelevante communicatie
4. echtheid uitstralen + verlangen naar geestelijke groei
5. dienen overeenkomstig gaven
6. liefdevolle onderlinge relaties
7. kleine groeigroepen, celgroepen
8. Hoge kwaliteit eert God en inspireert mensen
9. dienend leiderschap
10. toewijding: rentmeesterschap, verantwoordelijkheid voor samenleving.
Willow Creek in Nederland:
•
Stichting Willow Creek Nederland
•
Gemeenten, die elementen van Willow Creek hebben:
•
Pijler Lelystad
•
Bethel – Drachten
•
CGK Zwolle
•
Geref. Oosterkerk in Zeist
•
Gemeentegroeigroepenplan van Evangelisch Werkverband.
Aandachtspunten:
•
image management: het gebruik maken van de audio-visuele media om de boodschap kracht bij te zetten
is erg belangrijk. Op zorgvuldige wijze worden alle onderdelen benaderd.
42
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is dit model ontstaan? Belangrijke voorvallen of aanleidingen?
…………………………………………………………………………………………………………………………….
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n. postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
43
9.9. Total Church22
Tim Chester en Steve Timmis zijn betrokken bij ‘The Crowded House’ – een netwerk van missionaire
gemeenschappen, waarvan de meeste in huiskamers samenkomen (UK) en hebben we nieuw model van
gemeenteopbouw en gemeentestichting ontdekt: Total Church.
Total Church – dat betekent: deel uitmaken van een kerk het totaal van je leven bestrijkt. De kerk vormt de
identiteit die we hebben.
Volgens Total Church zijn er twee basisprincipes die bepalen hoe we kerk zijn:
-
Evangelie
-
gemeenschap
Evangelie: bij de concentratie op het Evangelie zijn twee kernpunten:
a) het Woord centraal
b) b. de verspreiding van dat Woord centraal
Waarom het Evangelie?
God wordt gekend en werkt door de woorden van Jezus. In het centrum van het christelijk geloof staat het Woord,
omdat God door het Woord van Zijn Evangelie regeert. In de kerk regeert de opgestane Christus door Zijn Woord.
Concentratie op het Woord staat gelijk op concentratie op de Geest.
Het is onze taak het Woord te lezen, ernaar te luisteren, het te verkondigen, te onderwijzen en te gehoorzamen.
We hebben last van een getto-mentaliteit (alsof we bij elkaar wonen op een kluitje). We zijn echter de hele week
verspreid over onze hele wereld. We zijn al geïnfiltreerd in het koninkrijk van Satan. Dag aan dag hebben mensen
van de kerken contact met ongelovigen op het werk, op school, in de buurt en op de sportverenigingen en
dergelijke clubs. We zijn de desem die het meel doortrekt (Matth. 13:33).
Gemeenschap
Waarom onderlinge gemeenschap?
Je identiteit wordt bepaald door de bredere samenleving waarvan je deel uitmaakt.
In ons allesdoordringende individualistische wereldbeeld verkondigen wij de boodschap van het Evangelie van
verzoening, eenheid en identiteit als het volk van God.
Misschien is dit wel de grootste ‘cultuurkloof’ die de kerk moet overbruggen.
Het feit dat we in Christus zijn, betekent dat we in Christus zijn met al de anderen die in Christus zijn.
Het NT-woord voor gemeenschap is ‘koinonia’. Daar zit iets in van ‘gemeenschappelijk’, ‘delen’ en ‘deelnemen’.
De algemeen aanvaarde levensvisie is dat een individu zich zelfstandig in het leven moet kunnen handhaven,
terwijl hij jongleert met de verschillende verantwoordelijkheden, zoals gezin, vriendschappen, carriere,
ontspanning, klusjes, beslissingen en geld.
Af en toe wordt de druk ons te veel en laten we een of meer ballen vallen. Maar al te vaak is de kerk een van die
ballen. We jongleren met onze verantwoordelijkheden voor de kerk.
Een alternatief is om onze diverse activiteiten en verantwoordelijkheden te zien als de spaken van een wiel.
22
Tim Chester & Steve Timmis, Total Church, evangelie en gemeenschap, kerk voor het leven van alledag, een leermodel voor de kerk van de
toekomst, 2011, Stichting The Media Alliance, Amerongen (194 blz).
44
In het midden staat de as, niet van mij als individu, maar als lid van de christelijke gemeenschap. De kerk is niet
een van die ballen die ik hoog moet houden, maar dat wat bepaalt wie ik ben en mijn leven op het leven van
Christus doet lijken.
Mensen zijn enthousiast over een gemeenschap, tot het moment dat deze inbreuk maakt op hun besluitvorming. Ze
gaan ervan uit dat ze gewoon nog hun eigen beslissingen voor zichzelf nemen. Maar in een christelijke
gemeenschap mag je van elkaar verwachten dat je bij het nemen van beslissingen rekening houdt met de gevolgen
voor de kerk en dat we voor echt belangrijke beslissingen overleg hebben met de kerk.
Bij de besluitvorming moeten we rekening houden met de gemeenschap waartoe we behoren.
Onze identiteit als mens is te vinden in onze relaties, de gemeenschap waartoe we behoren.
Onze identiteit als christen is te vinden in Christus’ nieuwe gemeenschap.
Evangelisatie
Evangelisatie is mensen introduceren bij het netwerk van relaties waaruit de gelovige gemeenschap bestaat, opdat
zij de christelijke gemeenschap aan het werk kunnen zien (de gemeente als hermeneutiek van het Evangelie –
Leslie Newbigin). Zo de christelijke gemeenschap laten proeven, het leven van een christelijke gemeenschap laten
ervaren.
Hoe groter de groep des te oppervlakkiger worden onze relaties.
Discipelschap
De meeste karaktervorming en discipelschapstraining vindt plaats door middel van informele en toevallige
gesprekken.
We zouden elkaar de bijbel moeten onderwijzen wanneer we wandelen, wanneer we autorijden en wanneer we de
afwas doen.
Het grootste deel van het onderwijs en de training vindt plaats niet door onderwijsprogramma’s of
trainingscursussen, maar door niet-geplande gesprekken: als we praten over het leven, over het werk, over
problemen.
De waarheid kan niet op effectieve wijze onderwezen worden los van een nauwe relatie .
De reden is dat de waarheid niet allereerst ‘formeel’ of statisch is, maar dynamisch.
De methode van het – bijbelse – discipelschapstraining is maar één methode: hele personen moeten aan hele
personen onderwijzen. Het Woord moet belichaamd worden.
We hebben een cultuur nodig van dagelijkse en wederzijdse ondersteuning in het discipelschap. Structuren en
programma’s kunnen daar niet voor zorgen.
Wat nodig is, is het delen van levens met de intentie van het Evangelie.
45
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je kenmerkend voor dit gemeenteopbouwmodel?
………………………………………………………………………………………………………………………….
Op wie richt men zich (doelgroep)?
……………………………………………………………………………………………………………………………
Wat wil men met dit model / deze aanpak bereiken (doelen, gewenste resultaten)?
………………………………………………………………………………………………………………………………
Hoe is de relatie tussen deze vorm van gemeente-zijn en de context?
……………………………………………………………………………………………………………………………….
Kun je de visie op gemeente-zijn typeren?
………………………………………………………………………………………………………………………………..
Hoe waardeer je dit model? Wat dan m.n. postief, wat minder positief? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
46
10. Gemeenteopbouwmodellen – wat heb je aan de kennis van deze
modellen?
Gemeenteopbouwmodellen
Wat heb je aan de kennis van deze
modellen?
• Onthoud de verschillen tussen de modellen
aan de “thema’s” van Hendriks:
• Klimaat, structuur, leiding, doelen &
taken, identiteit
• En
• Congregational Studies:
•
identiteit, programma, professional,
proces en context.
10.1. Congregational Studies: een analysemodel voor onderzoek naar
gemeenten.
Wie zich wil verdiepen in dit model wordt verwezen naar:

Jackson Carroll e.a., Handbook for Congregational Studies, 1986;

Nancy Ammerman e.a. (eds.), Studying Congregations: A New Handbook, 1998;

Carl Dudley, Nancy Ammerman (eds.), Congregations in Transition, 2002.
Kenmerkend voor dit model is dat de Gemeente een Open Systeem is.
Denk nog even aan de ‘systeem-rechthoek’ van Hendriks:
47
Gemeente is een systeem
klimaat
structuur
Huidige
situatie
IDENTITEIT
Vreugde en
drievoudige
groei
leiding
Doelen
& taken
Schematisch ziet het model er als volgt uit:
Congregational Studies
identiteit
Gemeente
als
Open Systeem
programma
proces
professional
context
We lopen de verschillende ‘hoekpunten’ van Congregational Studies na:
I.
Programma’s van de gemeente  WAT.
Hieronder wordt verstaan:
•
Organisatorische structuren
•
Plannen
•
Activiteiten
48
•
waardoor gemeente haar missie tot uitdrukking brengt (naar leden en niet-leden). Denk bijv. aan
kerkdiensten, evangelisatieactiviteiten, ophaalregelingen, ouderenreisjes.
•
II.
Bij Hendriks komt dit overeen met doelen/taken
Processen in de gemeente  HOE.
Onderscheid kan gemaakt worden in formele en informele processen.
•
Het gaat hier over de onderliggende stromen en dynamieken van een gemeente. Dynamieken, die haar
bijeenhouden en die haar moraal en klimaat beïnvloeden.
III.
•
Denk bijv. aan besluitvormingsprocessen, ongeschreven vergaderwetten, enz.
•
Bij Hendriks komt dit overeen met structuur en klimaat
De context van de gemeente:
Dat is de setting van de gemeente, zowel plaatselijk als regionaal, maar ook mondiaal, waarbinnen de gemeente
zich bevindt en waarop zij reageert.
•
IV.
Denk bijv. aan de secularisatie, initiatieven van de plaatselijke overheid, plaatselijke demografie enz.
De identiteit van de gemeente: expliciet en impliciet
Het gaat om een vaste hoeveelheid geloofsovertuigingen, waarden, patronen, verhalen en stijl die een gemeente
uniek en zichzelf maken.

Denk hier aan alles wat zich in een gemeente ‘onder de waterspiegel’ bevindt, maar ook aan officiële
identiteitsdocumenten.
V.
Professionals
Wie ben je als professional, wat weet je en wat kun je?
Professionals zijn de mensen met behulp van wie de gemeente haar missie uitvoert en die op hun beurt
beroepshalve bijzondere invloed uitoefenen op de missie van de gemeente.

Denk aan voorganger, kerkelijk werker, jeugdwerker, evangelist enz.
Waarom is zo’n model als Congregational Studies belangrijk?
Dit model helpt bij…
•
het maken van een goede typologie van een gemeente.
•
het analyseren en stimuleren van verandering.
•
het analyseren van crises in gemeenten.
Besef wel dat ook dit model zijn beperkingen kent:
•
het is een systeemanalyse. D.w.z. persoonlijke factoren als charisma en leiderschap worden niet als
afzonderlijke factoren gewogen. Deze factoren worden nu ondergebracht bij identiteit (personen als
identiteitsdragers of als symboolfiguren).
49
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je van het model van de Congregational Studies? Zie je overeenkomst met de
‘systeemrechthoek’ van Hendriks? Hoe zou je de vijfhoek van Congregational Studies kunnen
toepassen in de praktijk van gemeenteopbouw?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
Gemeente is een systeem
klimaat
structuur
Huidige
situatie
IDENTITEIT
Vreugde en
drievoudige
groei
leiding
Doelen
& taken
10.2. Dit systeemdenken en de rechthoek van Jan Hendriks kunnen we ook
toepassen op het organiseren van een activiteit of een programma voor
een avond.
identiteit: wat willen we bereiken? waarvoor willen we gaan?
doelen, taken, thema’s: wat is het thema? welke taak pakken we aan?
klimaat: hoe betrekken we de mensen erbij ? Hoe kunnen ze participeren?
leiding: hoe geven we leiding hieraan? Hoe dienen we? Hoe faciliteren we dit proces?
structuur: hoe zetten we het op? wat doen we eerst en wat daarna?
50
11. Gemeentestichting
In toenemende mate worden – ook in Nederland – gemeenten gesticht.23
Wie zich wil oriënteren op gemeentestichting wordt verwezen naar:

Gerrit Noort, Stefan Paas, Henk de Roest en Sake Stoppels, Als een kerk opnieuw begint, Handboek voor
missionaire gemeenschapsvorming

Ronald van der Molen, Plant een kerk, Visie en inspiratie voor creatieve gemeentestichting
Wat verstaan we onder gemeentestichting?
Gemeentestichting is het proces waarbij christelijke gemeenten worden vermenigvuldigd door de verkondiging van
het evangelie van Jezus Christus, zodat (1) niet-christenen tot geloof komen en een nieuw leven beginnen, (2) in
een nieuwe geloofsgemeenschap bij elkaar worden gebracht en (3) worden toegerust om het Koninkrijk van God in
deze wereld te etaleren. (Ronald v.d. Molen).
Een van de bekende gemeentestichters is Ronald van der Molen: werkzaam in Haagse Laakkwartier-Noord en De
Lier. Hij is initiatiefnemer van het landelijk netwerk Gemeentestichting.nl.
Het doel van dit netwerk is:
‘Om mensen te bereiken, die nog nooit het evangelie hebben gehoord of in praktijk hebben gezien, is er een
enorme hoeveelheid en verscheidenheid aan nieuwe gemeenten nodig.’
23
Zie ook Erwich, Veelkleurig verlangen, blz. 86 e.v.
51
Gemeentestichting als het planten van een appelboom.
Let op het DNA-van gemeentestichting.
11.1. Het D-N-A- van gemeentestichting:
De D:
•
Dat is de Droom / dat zijn de wortels: Wat is onze droom en wat is ons bestaansrecht?
Fase 1: Voorbereiden
•
Enk aan vragen als: Wat is de droom van God? Ben jij er klaar voor om een gemeente te stichten? Wat is
jouw droom of visie?
•
Zorg dat je stevig geworteld bent in Christus om zwaar weer te kunnen trotseren
De N van Netwerk:
•
Welke factoren in de omgeving van de nieuwe gemeente en haar stichters zijn belangrijk?
Fase 2: Zaaien - Hoe komen mensen vandaag de dag tot geloof?
•
Waar en voor wie sticht je de gemeente? Met wie ga je samenwerken?
Fase 3: Kiemen - Hoe kun je zoveel mogelijk mensen inschakelen? Welk beeld heb jij van de kerk of gemeente?
Op wat voor manier kan onderzoek helpen?
•
Rollen: Wie is en wordt verantwoordelijk voor wat?
•
Waarden: Wat zijn onze overtuigingen?
•
Missie: Wat is onze uitdaging?
Belangrijk: Stabiel en gezond zijn om groei mogelijk te maken
De A van Actie: Zichtbare resultaten van een gezonde gemeente
•
Fase 4: Vermenigvuldigen
52
•
Fase 5: Vrucht dragen
•
Fase 6: Groeien
•
Gaven: Welke gaven, vaardigheden en gedrag zijn cruciaal voor succes? Welke ingrediënten zijn
belangrijk voor groei?
•
Principes: Wat zijn onze richtlijnen voor gewenst gedrag? Welke principes zijn belangrijk bij het
trainen van leiders? Wat kenmerkt een gezonde gemeente? Wat zijn de geheimen van het snoeien?
Wat is belangrijk bij het stichten van nieuwe gemeenten?
•
Doelen: Welke resultaten zijn mijlpalen? Hoe kun je de gemeente laten vermenigvuldigen? Hoe
draagt deze actie bij aan de droom?
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Wat vind je belangrijke aandachtspunten voor het stichten van een nieuwe gemeente?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
53
12.
13. Stromingen in gemeenteopbouw
Er zijn verschillende gemeenteopbouwmodellen te onderscheiden, zoals bijv. Gastvrije gemeente (Hendriks),
Willow Creek (Hybels), Doelgerichte gemeente (Rick Warren), Rondom het Woord (Möller, Te Velde), Natuurlijke
Gemeente Ontwikkeling (Schwarz), Kerk met een aanbod (Ploeger), National Church Life Survey (Kaldor).
Gemeenteopbouwmodellen zijn weer expressies van stromingen, visies op gemeente zijn.
Stromingen:
De Duitse gemeenteopbouwdeskundige Herbst onderscheidt drie hoofdstromingen:

het oecumenisch-apostolaire concept: de kerk is er voor anderen. Anderen wil je graag bereiken.

het pluralistische conciliaire concept: je wilt een open kerk voor iedereen zijn; iedereen is met zijn/haar
opvatting welkom; ieder mag zijn geloof of zingeving invullen op zijn/haar wijze.

het missionair(e)-concept: de missionaire gemeente is voor allen.
Jan Hendriks onderscheidt acht stromingen:
 het eredienstmodel:
o
in dit model zien we een overeenstemming met de klassiek-lutherse opvatting: de opbouw van de
gemeente geschiedt in de eredienst! In de eredienst is de Geest van God de handelende persoon.
Het Woord en de sacramenten zijn de instrumenten. De gemeente wordt beschouwd als de
‘creatura verbi’: de gemeente komt samen rond het Woord en wordt gecreëerd door de
verkondiging van het Woord. De liturgie speelt hierin dan ook een belangrijke rol.
o
Christian Möller is de bekendste vertegenwoordiger van deze stroming: ‘eredienst als
gemeenteopbouw’.
o
De uitwerking van deze opvatting zagen we vooral in de jaren 1960-1980 in o.a. het City-pastoraat
in de Domkerk in Utrecht.
 De functionele benadering:
o
De centrale vraag aan de kerk is: wat doet zij in de samenleving? En: wat zou ze beter of anders
kunnen doen? De gemeente moet uitgaan van / zich richten op de gevoelde behoeften in de
samenleving. De centrale functie van de kerk bestaat uit het scheppen en overdragen van
zingevingsystemen en begeleiding in crisissituaties.
 Het solidariteitsmodel:
54
o
Centrale gedachte is: bevrijding! We komen werkelijk tot leven, wanneer we bevrijd worden van
allerlei dominante systemen.
o
In Latijns-Amerika bloeit dit model op in allerlei basisgemeenschappen.
o
In de 80-ger jaren van de 20e eeuw zaten we basisbewegingen van maatschappijkritische groepen
en gemeenten ontstaan.
 De missionaire benadering of het oecumenisch-apostolaire model:
o
De centrale gedacht is: de kerk is er voor de wereld / voor anderen.
o
In deze opvatting speelt de naoorlogse apostolaatstheologie van J.C. Hoekendijk mee: ‘God is een
missionaire God. Hij voert in deze wereld zijn heilsplan uit om heel de wereld tot haar bestemming
te brengen. De kerk is instrument van de missio Dei.’
o
Daarom: de enige legitimatie van de kerk is dat ze kerk voor anderen is. De kerk moet in haar
functioneren letten op de agenda van de wereld. Het doel van Gods handelen is gericht op de
wereld, op het bereiken van de sjaloom voor de gehele mensheid en de gehele schepping
o
De volgorde is hier niet: God – gemeente – wereld, maar God – wereld – gemeente/kerk.
o
Waar komt die positieve kijk op de wereld vandaan? De kijk komt uit een universalistische
verzoeningsleer: door het komen, het lijden en de opstanding van Jezus Christus is de gehele
wereld verzoend met God en deelt elk mens, ongeacht of hij het weet of niet, in het heil. Overal
waar mensen zich inzetten voor de humanisering van de wereld, de leefbaarheid van het bestaan,
emancipatie en mondigheid, voor de stad van de mens – wordt Gods handelen zichtbaar.
o
In deze visie / stroming is gemeenteopbouw:

De gemeente veranderen om zo kerk voor anderen te zijn, in volstrekte solidariteit en
samenwerking met groepen buiten de kerk.

Je richten op kleine gemeenten: huisgemeenten, categoriale (d.w.z. gemeente voor één
categorie: jongeren, ouderen, eenzamen, enz.) gemeenten en paraparochiale (niet echt
groepen die behoren tot een gemeente, maar wel werk doen dat een gemeente kan
benutten – denk aan Amnesty-groepen) groepen, basisgemeenten.

In gemeenteopbouw gaat het ook om liturgische hervorming: een andere benadering van de
verkondiging en invulling van maatschappelijke betrokkenheid zijn kernpunten. De liturgie
moet inspireren tot actie.

De predikant of pastor is dienstbaar aan het ‘kerk-zijn-voor-anderen’.
 De evangelistische benadering:
o
De wortels van deze benadering ligt in de situatie van de Duitse volkskerk.
o
Men wordt gedreven door missionaire bewogenheid: de gemeente is er met het oog op de wereld,
bestaat om zending te bedrijven (overeenkomstig het zendingsbevel uit Mattheüs 28,18-20).
o
De gemeente van Christus moet meewerken aan de machtsuitbreiding van Christus, o.a. door het
winnen van mensen voor Christus,
o
Deze gedrevenheid komt je tegen bij Schwarz.
 De church-growth-movement (McGavran):
o
Deze stroming zien we voorla in de Anglicaans kerk (Groot Brittannië): in de Londense wijk Harrow
zijn drie kerken, t.w. Christ Church, St. Paul’s Church en St. Peter’s Church. In enkele jaren
55
groeien deze kerken van 50 leden per gemeente naar samen 600 actieve leden + 4 predikanten.
Wat is de oorzaak van deze groei?
o
De gemeente wordt ingedeeld in ‘homegroups’. Onder ‘homegroups’ wordt verstaan: gespreks- en
ontmoetingskringen van zo’n 15 à 20 mensen, die elkaar regelmatig ontmoeten. De leden van een
‘homegroup’ leren omzien naar elkaar, hun gaven en capaciteiten ontdekken en in een veilige
omgeving praten over hun geloof
o
Naast ‘homegroups’ voor de ‘eigen mensen’ zijn er ook zeven ‘Mission-projects’: men start vanuit
de kerk/de gemeente activiteiten in de wijk om zo als kerk dienend in de samenleving te staan en
anderen te bereiken met goede woorden en daden.
 Het evangelicale model:
o
Sterke nadruk op de charismata, de geestelijke gaven èn het functioneren van de kleine cellen.
o
We zien dit terug in de uitwerkingen van Christian Schwarz, Bill Hybels (Willow Creek), Rick Warren
(Doelgerichte gemeente zijn) en in Nederland bij Willow Creek Nederland en het Evangelisch
Werkverband.

De dubbelstrategie
o
Deze strategie beweegt zich op de grens tussen de plurale en/of functionele èn de missionaire
benadering.
o
Hendriks stelt: ‘de dubbelstrategie combineert engagement met ruimte; ze wijst een kerk af
waarin slechts plaats is voor overtuigden en geëngageerden. Daarbij laat ze zich ook leiden door
een realistisch beeld van kerk en samenleving’.
o
De Roest werkt dit later uit in een actieve kern van gemeenteleden en een grote rand niet zo
betrokken gemeenteleden. In de actieve kern kun je die activiteiten doen die echt helemaal horen
bij een gemeente. In de grote rand stem je activiteiten af op de behoeften van deze mensen. Je
doet dit om deze mensen serieus te nemen, maar ook in de hoop dat er grensverkeer ontstaat
tussen de grote rand en de actieve kern.
 De plurale benadering of het conciliaire model:
o
In de vroeg-christelijke kerk zijn de Concilies / de ‘ronde-tafel’-gesprekken erg belangrijk. In het
Conciliaire model is de ronde tafel van groot belang. Rond deze tafel komt men samen. Hier
worden de gedachten en ervaringen uitgewisseld. Wat mensen willen, is bepalend voor het denken
en doen van de gemeente.
o
Kenmerkend voor een plurale gemeente: alle meningen en zienswijzen – geuit rond de ronde tafel –
mogen bestaan. Radicale en exclusieve stellingnamen mogen niet tot onverzoenlijke
tegenstellingen aanleiding geven, maar dienen in een conciliair proces ingebracht te worden
waarbij men in gesprek en dialoog de waarheid wil dienen. Men streeft niet het ‘met-elkaar-eenszijn’ na, maar samen zoekt men naar de Waarheid, n.l. de in Christus gegeven en te bereiken
Waarheid.
o
Onder gemeenteopbouw in deze stroming verstaat men:
i.
Vasthouden aan de bestaande kerk als zodanig.
ii. Leden proberen vast te houden door de verschillende wijzen van participatie als legitiem te
aanvaarden.
56
iii. Het onderscheid tussen leden-op-afstand (bijv. de kerst-kerkgangers) en kernleden (mensen
die bijv. elke zondag komen) – maar allen (dus leden-op-afstand en kernleden) behoren
volwaardig tot de kerk.
iv. Iedere gedoopte gelovige kan en moet zelf beslissen in hoeverre en in welke zin hij het
lidmaatschap van de kerk invult.
v. Predikanten en gemeenten dienen present te zijn bij de grote wendingen die het
mensenleven markeren en niet negatief te staan tegenover verzoeken van mensen aan de
rand van de gemeente als het gaat om de doop van een kind, een huwelijksinzegening of
het leiden van een begrafenis. De kerk heeft rituelen voor die cruciale momenten van het
leven. Juist rituelen kunnen mensen helpen bij deze keerpunten/wendingen om hun
problemen meester te worden. De predikant is aanspreekpunt voor de drempelmomenten in
het leven van de gelovigen.
o
Vertegenwoordigers in Nederland zijn:
i. G.D.J. Dingemans met zijn boek “Een huis om in te wonen”
ii. J. Hendriks met zijn boek “Gemeente als herberg”.
iii. Ploeger en Ploeger-Grotegoed: Kerk met een aanbod
o
Bons-Storm, die spreekt over de tweeslag ‘zoekgemeenschap’ en ‘vindgemeenschap’. Een
vindgemeenschap is dan een gemeente met een stevige confessionele grondslag, met vaste
waarden en normen en een sterk hiërarchisch gezag. Een zoekgemeenschap is dan een gemeente
waarin mensen zoekend en tastend op weg zijn, zittend bij de bron, luisterend naar elkaar.
 Consolidatiemodel:
o
Te Velde (Kampen) komt vanuit ‘bijbelse functioneerprincipes’ tot een beschrijving van wat
gemeenteopbouw inhoudt en een concrete aanpak.
o
Het gaat hem met name om ‘verbetering’, niet zozeer om vernieuwen of veranderen. Het doel is:
‘de oude dingen beter doen.
o
Centraal voor gemeenteopbouw is dan een (heldere en relevante) verkondiging van het Woord van
God.
In zijn boek ‘Kerkvernieuwing…. Een uitdaging’ onderscheidt Hendriks nu vijf hoofdstromingen:24
24
-
De functionele stroming
-
De missionaire stroming
-
De evangelicale stroming
-
De Open, gastvrije kerk
-
De dubbelstrategie
Zie vanaf pagina 194-244
57
13.1. Boeken zijn ook illustratief voor de verschillende stromingen t.a.v.
gemeenteopbouw.
Een opsomming:
•
1980: A. Noordegraaf, ‘Gods bouwwerk’
•
1984: G.L. Goedhart, ‘Gemeente-opbouw, een werkboek om de gemeente systematisch te helpen in deze
tijd een dienende, vierende, lerende en delende gemeente te worden.’.
•
1987: R. Bons-Storm, ‘Geloofwaardig’, stappen op de weg van gemeente-opbouw.
•
1987: G.D.J. Dingemans, ‘Een huis om in te wonen’, schetsen en bouwstenen voor een Kerk en een
kerkorde van de toekomst.
•
1990: J. Hendriks, ‘Een vitale en aantrekkelijke gemeente – model en methode van gemeenteopbouw.
•
1999: J. Hendriks, ‘De gemeente als herberg’.
•
2005: H. de Roest, ‘En de wind steekt op!’Kleine ecclesiologie van de hoop.
•
2007: Albert Ploeger en Joke Ploeger-Grotegoed, Morgen … in de verte, Een kerk van mensen.
•
2007: R. Brouwer, K. de Groot, H. de Roest, E. Sengers, S. Stoppels, ‘Levend Lichaam’.
•
2008: Jan Hendriks, ‘Verlangen en vertrouwen’ – het hart van gemeenteopbouw.
•
2009: Protestantse kerk: map 30 Kanrijke modellen voor de missionaire gemeente.
•
2009: Rein Brouwer: ‘Geloven in gemeenschap’
•
2009: Sake Stoppels: ‘Voor de verandering’ Werken aan vernieuwing in gemeente en parochie;
•
2010: Jan Hendriks, ‘Kerkvernieuwing …. Een uitdaging’
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
Welke stroming spreekt jou aan? Waarom?
Met welke stroming heb je ‘niks? Waarom niet?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
58
14. Historische ontwikkeling met kleurverschil
Nadenken over gemeenteopbouw is niet nieuw. Misschien moeten we zeggen dat in onze tijd systematischer over
gemeenteopbouw wordt nagedacht.
Reformatie:
‘Aedificatio ecclesiae’ – het bouwen van de kerk
-
Ideaal: een gemeente waarin Christus heerschappij voert en de gemeenteleden naar elkaar omzien, elkaar
vermanen, bemoedigen, iets voor elkaar willen betekenen, niet alleen geestelijk, maar ook in materiaal
opzicht.
M.n. door Martin Bucer (1491-1561) – afkomstig uit de Elzas.
-
Vanaf 1523 gewerkt in Straatsburg (stad met 25.000 inwoners)
o
-
Reformatie was er al: ‘Straatsburg – bakermat van de gereformeerde Reformatie’.
Fronten:
o
vanuit RK kerk: instituut – gemeente ???
o
van de Spiritualisten

Je moet je laten leiden door H. Geest en niet door het uiterlijke Woord. Echte kinderen van
God hebben het goddelijke, eeuwige licht binnen in zich en laten zich leiden door wat de
Geest hen ingeeft.
o
-
Van de Dopers:

Alleen volwassendoop

Tucht: ijveren voor een zuivere gemeente, een gemeente zonder vlek of rimpel.

Leven in de vrijheid (bigamie!)
kenmerkend voor theologie van Bucer: zijn visie op de gemeente
o
Kerk: de kerk van Christus is

‘de verzameling en gemeenschap van hen die in Christus, onze Heere, door zijn Geest en
gemeenschap van hen die in Christus, onze Heere, door zijn Geest en Woord alzo uit de
wereld bijeengebracht en tesamen verzameld zijn, dat zij één lichaam vormen en leden
van elkander, waarin elk zijn ambt en werk heeft tot algemene verbetering van het hele
lichaam en van alle leden’
-
Gemeente-zijn:
o
een belangrijk boek: ‘Dat niemand voor zichzelf, maar wij allen voor anderen moeten leven, en hoe
iemand zover kan komen’ (1523).
o
Grote ideaal: gemeente vormt een levende gemeenschap, waarin het geloof door de liefde
werkzaam is. Geloof en liefde dienen de twee pijlers te zijn waarop het kerk-zijn rust.

‘Een christen heeft slecht twee richtlijnen waarnaar hij zijn leven moeet richten, nl de eer
van God en de liefde tot de naaste. Voor het vervullen van beide zaken heeft hij slechts
één lerares en regel: de Heilige Schrift met haar klare en duidelijke uitspraken’.
-
Bijbel – enige richtsnoer voor christenleven
o
-
ook de gewone mensen moeten Bijbel kennen en bestuderen.
Ambten: leiding geven aan de gaven in de gemeente.
59
-
Pastoraat:
o
Zie hierboven Bucers definitie over de kerk
o
Boek: 1538 – ‘Over de ware zielzorg’.
o
Naast prediking is zielzorg onmisbaar voor de opbouw van de kerk.
o
Onderlinge gemeenschap is geen passieve aangelegenheid, maar een zaak die gepraktiseerd moet
worden.
o
Ieder lid van de gemeente heeft zijn opdracht te verstaan: een pastorale gemeente.
o
Verschillende soorten schapen:

Verloren schapen: ‘allen die God voor zijn Rijk heeft uitverkoren, maar die Christus onze
Heere nog helemaal niet belijden en nog geheel vreemd zijn van zijn kerk’

Dwalende schapen: waren bij de kudde, leefden ook wel christelijk, maar zijn daarmee
gestopt. Ze zijn weggelopen.
o

Gewonde en gekwetste schapen: innerlijk beschadigd en verwond.

Zieke schapen: verzwakt in hun geloof en liefde, in de kracht van het christelijke leven.
Diaconale gemeente: ‘men dient niet alleen oog te hebben voor elkaars spirituele noden, maar
evengoed voor de aardse behoeften’. Bucer pleit voor een intensieve zorg voor de armen.
-
-
Catechese:
o
Godsdienstige vorming van de jeugd heeft hoge prioriteit.
o
Ouders en kerk
o
1526 – invoering in 3 kerken van de ‘Catechismus’ of ‘Kinderlehre’ of ‘Kinderbericht’
o
‘Korte Catechismus’ – 1537
Tweede Reformatie in Straatsburg: 1546/1547
o
In elke gemeente belijdende gemeenschappen van allen die oprechte en ware christenen willen
zijn. Hier komen predikanten en gemeenteleden samen voor Schriftstudie, gebed, vermaning en
vertroosting.
o
Allen die mee willen doen met de gemeenschappen worden genoteerd in een speciaal boek. Wil
men ingeschreven worden, dan moet men zich onderwerpen aan een onderzoek naar kennis,
levenswandel en moet bereid zijn zich onder kerkelijke tucht te stellen.

Kernen in de gemeente
14.1. 20e eeuw - Voor de Tweede Wereldoorlog
Kerkherstel en kerkopbouw
In de jaren voor de Tweede Wereldoorlog is er binnen de Nederlandse Hervormde Kerk een sterke richtingenstrijd
gaande.
Vanuit de confessionele-gereformeerde stroming wordt sterk gepleit voor het herstel van de gereformeerde
belijdenis van de Reformatie in de kerk.
Dit streven verenigt zich in een beweging als Kerkherstel (opgericht in 1930).
De meer ethische richting en rechts-vrijzinnigen verenigen zich in Kerkopbouw (opgericht in 1931).
In Kerkopbouw gaat het om de vernieuwing van de kerk door vooral bezig te zijn met de opbouw van de gemeente
van onderen op.
Daarbij richt men zich op de breedte van de samenleving.
60
In Kerkopbouw heeft dr. H. Kraemer, de bekende zendingsman, een grote rol gespeeld.
Hij heeft zich als man van de zending ervoor ingezet om zending van de kerk zèlf te laten zijn en niet over te laten
aan allerlei (niet kerkgebonden) zendingsgenootschappen.. De kerk zèlf in haar geheel moet in beweging komen en
daarom moet men beginnen bij de gemeenten.
Oorlogsjaren
In 1940 wordt een Commissie voor Kerkelijk Overleg geïnstalleerd. Ook de al genoemde dr. H. Kraemer is hiervan
lid. De doelstelling van deze Commissie is vernieuwing van de kerk! Zeker in oorlogstijd.
Vanuit deze Commissie worden twee subcommissies ingesteld: één voor kerk en prediking en één voor
gemeenteopbouw. Van de subcommissie gemeenteopbouw wordt Kraemer voorzitter.
De beide commissies bereiden in het najaar van 1940 een nota voor die voorgelezen moet worden op de Classicale
vergaderingen van de Nederlandse Hervormde Kerk van 15 januari 1941. Deze nota had als opschrift: ‘Richtlijnen
inzake Gemeenteopbouw’.
Het is boeiend om te zien wat men in deze tijd onder gemeenteopbouw verstaat. Gemeenteopbouw is het
mobiliseren van krachten met het oog op de kerkelijke en gemeentelijke belangen.
Deze belangen zijn bijvoorbeeld: de kerkdiensten, gemeentevergaderingen, catechese, jeugdwerk, inwendige en
uitwendige zending.
Men stelt, dat predikanten en kerkenraadsleden moeten gaan verstaan dat ze de Kerk des Heren hebben te
verzorgen. ‘De gemeente moet weer leren functioneren uit het ambt der gelovigen en de kerkelijke organen
moeten het als hun hoofdtaak beschouwen de gemeente dit functioneren mogelijk te maken en het verlangen der
gemeente daarnaar steeds brandend te houden.’
Richtingenstrijd
De richtingenstrijd in de NH Kerk blijkt een groot struikelblok te zijn voor gemeenteopbouw. Men heeft het druk
met zichzelf: richtingen/stromingen/modaliteiten, belijdeniskwesties, reorganisatie van de kerk, enz. Men gaat
helaas voorbij aan de nood van de wereld.
Met name dr. Kraemer heeft kritiek op de richtingenkwestie.
Hij constateert dat gemeenteopbouw tegenspraak van verschillende kanten ondervindt. Die tegenspraak komt dan
van de kant van vrijzinnigen èn van de kant van rechtzinnigen.
Wat de rechtzinnigen betreft, zowel van de zijde van de Confessionele Vereniging als van de Gereformeerde Bond.
In 1948 is Kraemer naar Bossey, het opleidingsinstituut van de Wereldraad van kerken, vlakbij Genève, gegaan om
daar leiding te geven aan het Oecumenisch Instituut van de oecumenische beweging. Vanuit Zwitserland blijft hij
zo op afstand de ontwikkelingen volgen.
14.2. 20e eeuw - Na de Tweede Wereldoorlog
Het jaar 1951 is het jaar van nieuwe Hervormde kerkorde. In deze kerkorde wordt aan het apostolaat een
fundamentele rol toegekend in de visie op het gemeente-zijn.
De pogingen van Kraemer om de kerk meer missionair / apostolair bewust te laten zijn, zijn in die zin gelukt.
Binnen de kerkorde zijn de intenties beschreven.
In 1971 wordt in de NH Kerk een boekje ‘Gemeentevormen en gemeente-opbouw’ uitgegeven.
61
Dit boekje moet een bijdrage leveren tot het gesprek over gemeenteopbouw. In dit boekje wordt gesteld dat er
alle aanleiding is tot veranderingen in het kerkenwerk: vooral differentiatie van het werk en schaalvergroting.
Bovenstaande korte schets geeft aan dat in visies op gemeenteopbouw altijd een visie op de gemeente doorklinkt.
Soms merk je dat bepaalde aspecten van gemeente zijn (zoals vieren, dienen, getuigen) uitvergroot worden en
gemeenteopbouw in dat licht geplaatst worden.
62
15. Ecclesiologie – een conceptuele verkenning.
Zie ook de aangegeven artikelen in het programmamateriaal – 4GOLg – Ecclesiologie, gemeenteopbouw en
leiderschap: R. Erwich, Images of the church en Ecclesiologie van de participatie.
15.1. Welk beeld hebben we van de gemeente of kerk? 25
De kerk is geen gebouw!
Enkele overwegingen:
1. Discipelen brengen nieuwe discipelen voort
2. Kerken zijn gemeenschappen die uit discipelen bestaan
3. Discipelen hebben gemeenschappen nodig en gemeenschappen hebben leiders nodig.
4. Discipelen in een gemeenschap vermenigvuldigen zich spontaan.
15.2. Drie expressies van de kerk
Zoals H2O, afhankelijk van de omgeving, in verschillend toestanden voorkomt (water, ijs, waterdamp) zijn er ook
verschillende expressies van de kerk.
Wanneer we het NT en de kerkgeschiedenis bestuderen zien we dir expressies van de kerk van Jezus Christus:
1. De plaatselijke kerk: een groep gelovigen uit een bepaald gebied die samenkomt om God te aanbidden,
zijn Woord te bestuderen en de sacramenten te gebruiken.
2. De monastieke gemeente: een groep gelovigen die voor een bepaalde tijd met elkaar optrekken om
getraind te worden of in commune te leven.
3. De apostolische kerk: een groep gelovigen die rondreizen met het doel om het Koninkrijk bekend te maken,
nieuwe gemeenschappen te stichten en bestaande gemeenschappen te bemoedigen.
15.3. Wat verstaan we onder ecclesiologie?26
Onder ecclesiologie verstaan we een systematische reflectie op / een conceptueel interpretatiekader van de kerk.
Het is de theologie van / over de gemeente. Om zo ook te kijken naar de gemeenten/kerken. Je kunt dit bijv.
vergelijken met een Christologie.
De ecclesiologie richt zich op:
25
26

De oorsprong van de kerk

De geschiedenis van de kerk

De praxis van de kerk.

De positie van de kerk van NU.
Uit: Ronald van der Molen, Plant een kerk, 2008, Ark Media, Amsterdam, blz. 129-138.
Zie ook: Erwich, Veelkleurig verlangen.
63
Wanneer je je eigen ecclesiologie beziet in relatie tot de wereldwijde kerk, dan leidt dat vaak tot een relativering
van je vooronderstellingen.
15.4. Wat is het nut en de functie van een ecclesiologie?
De functie van een ecclesiologie is om de gemeente te helpen op de best mogelijke manier op haar context te
reageren door theologisch te reflecteren op haar concrete identiteit.
Je zou dus kunnen zeggen: ecclesiologie helpt bij de strategische doordenking van de kerk / gemeente.
15.5. Er zijn drie kijkrichtingen te onderscheiden:
1. Een ecclesiologie van BOVEN
2. Een ecclesiologie van BENEDEN
3. Een INCARNATIONELE ecclesiologie
Ad. 1.: Ecclesiologie van BOVEN:
Deze ecclesiologie spreekt over het wezen en de structuur van de gemeente op een abstracte / a-historische /
leerstellige manier. Men zoekt naar het constante, naar dat wat elke context overstijgt. Men beroept zich op
bronnen van gezag: de Bijbel, traditie, concilies. Men focust op Jezus Christus, HEER van de kerk. Men gaat uit van
de hiërarchie: God de Vader  Christus  H. Geest  Petrus  Paus  Bisschop  Priester  leek. In de RKK is
de priester een alter-Christus: hij celebreert de mis en verleent absolutie
Ad. 2: Ecclesiologie van BENEDEN:
In deze ecclesiologische benadering kijkt men naar de gemeente HIER en NU, op verschillende plaatsen en tijden.
Om begrip te krijgen voor de ontwikkeling van de kerk/gemeente kijk je naar de route van de gemeente van TOEN
naar NU. Cruciaal voor het zelfverstaan van de gemeente is de sociale en historische situatie (ontwikkelingen,
verschijnselen leveren dus een interpretatiekader).
Ad. 3: De INCARNATIONELE ecclesiologie:
Om het wezen van de gemeente / de kerk te verstaan moet je de historische context serieus nemen. Men probeert
BOVEN te verbinden met BENEDEN. Men ziet de gemeente in de context: trends in de wereld hebben invloed op het
gemeente zijn. Denk aan: globalisering, pluralisering, individualisering, secularisering.
15.6. Methoden om te komen tot ecclesiologische beschrijvingen van de
gemeente
a. Theologisch: in de reflectie op de gemeente denkt men vanuit God, vanuit de theologie. Men hanteert als
bronnen: de Bijbel, een dogmatiek en belijdenisgeschriften;
b. Sociologisch: in de reflectie op de gemeente denkt men vanuit de sociologie, de beschrijving van het samen
leven en de cultuur. Men gebruikt als bronnen: de sociologie, de culturele antroplogie, de
geschiedenis/historische ervaringen.
64
c. Apologetisch: de reflectie op de gemeente wordt vnl. gevoed door het denken over de kloven tussen
gemeente en wereld: hoe overbruggen we die kloven? Welke vragen zijn eer vanuit de wereld? Hoe kunnen
we getuigen?
d. Hermeneutisch: in deze wijze van reflecteren pendelen we tussen de kerk / de geschiedenis van de kerk en
proberen we de leermomenten toe te passen in het gemeente zijn nu. Op die wijze komen we tot een zelfverstaan van de gemeente.
15.7. Katholieke traditie
15.7.1.
Eigenschappen
In de katholieke (= algemene, let op: niet bedoeld wordt  Rooms-katholieke) traditie van de kerk worden vier
eigenschappen van een kerk onderscheiden27:
1. Eenheid:
a. De kerk is één in haar Hoofd, nl. Christus. Dat geeft herkenning, over kerkmuren en taalgrenzen
heen.
2. Heiligheid:
a. De kerk is door God geroepen en apart gesteld, niet geisoleerd, maar toegewijd aan Gods
bedoeling.
3. Apostoliciteit:
a. In de kerk is ‘apostolische successie’. Dat betekent: er is opvolging zoals de apostelen dat wilden:
het bewaren van de zuivere leer, het getuigenis van profeten en apostelen, het verkondigen van
het evangelie van Gods vrije genade in Christus. Vanuit de ‘apostolische successie’ heeft de kerk de
eeuwen door begrepen dat ambten in een kerk belangrijk zijn.
4. Katholiciteit:
a. Katholiek = ‘het geheel omvattend’ – de kerk is wereldwijd verspreid en niet gebonden aan één
bepaalde plaats, cultuur of tijd.
15.7.2.
Kenmerken
De eigenschappen vertellen WAT de kerk is. De kerk heeft ook kenmerken. Kenmerken vertellen WAAR de kerk
gevonden wordt. De kerk is daar waar: …..
27
-
Een zuivere bediening van het Woord is;
-
De bediening van de sacramtenten (doop en Avondmaal);
-
De handhaving van de tucht.
Zie ook J. Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw.
65
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
•
“De kerk is ook daar waar de gemeente in haar roeping schromelijk tekort schiet. Waar
het evangelie klinkt en de sacramenten worden uitgedeeld naar Christus’ bedoeling, is ook
de ernstig zieke kerk toch voluit kerk. Zij leeft immers uit het geheim van de
rechtvaardiging van de goddeloze.”28
•
Wat vind je van deze stellingname?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
28
J. Hoek, Geroepen in een nieuwe eeuw.
66
15.8. Hieronder twee voorbeelden van een ecclesiologie.
Op basis van een aantal theologische vooronderstellingen en de effecten daarvan op keuzen die gemaakt worden
t.a.v. een gemeente-/of kerkmodel:
15.8.1.
Een kerk van mensen – kerk met een aanbod:
Theologische vooronderstellingen29:
•
Geloof is de bewustwording door de heilige Geest van het verlangen om in het spoor van Jezus Christus de
levensweg met de God van Israël te gaan, door samen met anderen in onze cultuur zowel te genieten van
het leven als lijden en gemis uit te houden, in de verwachting van de heelheid, de herschepping.
•
Christelijk geloof is als verlangen, gewekt door de Geest. Verlangen naar het rechtvaardige en goede
leven, naar leitourgia en diakonia.
•
Leitourgia en diakonia zijn de grondwoorden van het verlangen naar het rechtvaardige en goede leven.
•
Wij geloven niet in een eeuwige dood, maar de vergeving der zonden en het leven met de Eeuwige.
•
Leitourgia: godsdienst vereist symbolische communicatie via vertellend inleiden in het Woord en liturgisch
beleven; het bijbrengen van de leer werkt daar eerder remmend op….
•
Diakonia: verlangen omzetten in daden!
Ecclesiologie:
•
De kerk bestaat uit een groep mensen die verlangen naar Gods heil. Zij zijn het ‘volk Gods’, dat bidt en
waakt, gericht op God, op het heil van God om het leven vol te kunnen houden.
•
Ze laten zien: ‘En toch, ondanks de werkelijkheid, het kan anders’.
•
De groep mensen die samen de kerk vormt, gelooft dat het heil van God op bijzondere wijze zichtbaar is
geworden in Jezus Christus.
•
De gemeente leeft van het uitdagende, individueel of in gemeenschap beleefbare verlangen dat de Geest in
ons wekt, ingevuld als contemplatie en actie of als leitourgia en diakonia (Bonhoeffer; Taizé): het
messiaanse visioen van Gods trouw, liefde en gerechtigheid.
•
“Ecclesiologisch zouden we kunnen spreken van een kerk die mag belichten dat God het geheim achter het
leven is en van een kerk die mag tonen dat God de hoop van de troostelozen is.
•
Het zout der aarde wijst op de specifieke taak van de gemeente in haar anticipatie op de voltooiing van het
visioen.
•
Daartoe leeft zij als sociale gemeenschap, als het lichaam van Christus, in verbondenheid met God. Over
God, het geheim achter ons leven, spreken wij op drie wijzen:
1. als Schepper, als God onze Vader.
2. als God in de Mens-van-God, in Israels zoon Jezus, die zich de nieuwe mens betoonde.
3. als de heilige Geest onze Moeder (Moltmann), die ons het geheim van God influistert en het
verlangen naar Gods Rijk in ons wekt.”
Voor het model van de gemeente / de kerk wordt gekozen voor: Kerk met een aanbod:
29
Uit: Albert Ploeger en Joke Ploeger-Grotegoed, Morgen… in de verte, Een kerk van mensen (2007).
67
•
De toekomst van de kerk: een kerk, die bestaat uit een brede groep leden die op afroep of bij gelegenheid
gebruikmaakt van dat wat de kerk ‘met een aanbod’ te bieden heft.
•
Ook de verlangens en de inbreng van modale (geen kern-)leden en eventuele buitenstaanders zijn van
belang.
•
Door ervaringen van geaccepteerd worden en erbij horen, door de verrassing van een op henzelf
toegesneden aanbod van hoge kwaliteit zal er ook bij de modale leden en buitenstaanders een verandering
kunnen optreden. Zo’n benadering hadden ze niet verwacht.
15.8.2.
Ecclesiologie van de participatie:
Miroslav Volf is een evangelisch theoloog, hoogleraar systematische theologie in de VS. In ‘Exclusion en Embrace’
verwerkt hij zijn ervaring van de Balkanoorlog en verbindt deze ervaringen met de theologie. Zijn denken is een
mooi voorbeeld van contextuele theologie. In ‘After Our Likeness’ gaat hij in dialoog met paus (Ratzinger 
Benedictus de 16e) en Zizioulas, hoofd van de Oosters Orthodoxe kerk.
In zijn ecclesiologie verwerkt hij elementen van de ecclesiologie van BOVEN met die van BENEDEN
(incarnationele).
Voor Volf is het uitgangspunt van zijn ecclesiologie het Algemeen Priesterschap aller gelovigen. Alle gelovigen
binnen de gemeente maken de veelkleurige en veelvormige genade van God zichtbaar. De Geest bouwt de
gemeente door ambten èn door alle leden die door hun gaven dienstbaar zijn. De leken (een term van Volf) zijn
instrumenten waarvan de Geest zich bedient bij de opbouw van de gemeente.
Hoe ziet Volf de gemeente – de kerk?
‘Wij zijn de gemeente’ en de kerk is niet het instituut en /of de groep geestelijken. In de RKK zien dat de kerk het
heil / het geloof bemiddelt. Het individuele geloof verdwijnt in de gemeenschap.
De Geest constitueert de gemeente als Gods nieuwe schepping in de geschiedenis. De gemeente is vooral een
‘eschatologisch geschenk’ - ‘van boven’ gegeven, maar zeker ‘van beneden’ geconstitueerd wanneer gelovigen
samenkomen in een gezamenlijke verbondssluiting.
Tussen gelovigen en God staat geen bisschop met een bemiddelende rol: Christus komt onbemiddeld tot de
gemeente en tot iedere individuele gelovige. Gelovigen erkennen de heerschappij van Christus
Men ontvangt geloof door de kerk, niet van de kerk. De kerk is niet de moeder van alle gelovigen die als een soort
tegenover fungeert (Ratzinger  Benedictus de 16e).
De christenen zijn de moederkerk.
Zoals een mens een persoon wordt door God èn door middel van natuurlijke en sociale relaties, zo wordt een
persoon een christen door God en door middel van de relaties in de gemeente.
De individuele leden van de gemeente leven alleen voor zover Christus in hen leeft door de Geest. En Christus leeft
in hen door de veelvoud van relaties die zij met elkaar hebben.
De leden, die leven in Christus, verbinden zich aan elkaar: het is de Geest die de gemeente sticht, maar mensen
moeten de gaven van God in het geloof aanvaarden, zij moeten samenkomen en zij moeten samen blijven.
Volf vindt de triniteit wezenlijk voor zijn ecclesiologie:
68
Je moet naar de gemeente kijken vanuit de drie-enige God. De Vader-Zoon-Heilige Geest zijn van elkaar
afhankelijk, maar er is geen hiërarchie.
Zo ook in de gemeente en tussen de gemeenteleden: de interdependentie (afhankelijkheid) van gemeenteleden is
een afspiegeling van de interdependentie van de verhouding van Vader, Zoon en Geest.
De verhouding tussen Vader, Zoon en Geest is een verhouding van wederkerig geven en ontvangen. Die verhouding
is maatgevend voor zowel de eenheid tussen de kerken (interkerkelijk) als de eenheid in liefde binnen de
gemeente.
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
•
Wat vind je van bovenstaande uitwerkingen van ecclesiologieën? Welke spreekt jou het
meeste aan?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
•
Koppel deze ecclesiologieën eens aan de trits ‘God-gemeente-wereld’ – waarop gaat het
accent dan vallen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………
•
Welke ecclesiologie heb jij? Hoe zie jij de gemeente? Wat zijn voor jou de kenmerkende
‘checkpoints’ voor een christelijke gemeente?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………….
69
16. Metaforen als expressie van een ecclesiologie30
We hebben al gezien dat metaforen ook helpend kunnen zijn om de identiteit van de gemeente uit te drukken.
Logisch dat het ook expressievormen zijn om de onderliggende ecclesiologie te duiden. Metaforen zijn ook
expressievormen van veelkleurigheid, in relatie met de context, in dialoog met bijbelse werkelijkheid en de
missionaire praktijk.
Erwich onderscheidt vier groepen:
1. Metaforen van de pelgrimschap: de weg, de armoede;
2. Metaforen van de nieuwe orde: koninkrijk, nieuwe schepping, nieuw mens;
3. Metaforen van mensen/volken: volk van God, gezin van God, Herder en kudde;
4. Metaforen van transformatie: zout, licht, stad, geestelijk huis, gemeenschap van getuigen
Ad. 1: Metaforen van pelgrimsschap, zoals ‘de Weg’ zijn krachtig m.n. voor de vroege kerk. Ze leefden in een
negatieve context van conflicten met duivelse krachten. Ze moesten duidelijk maken wie ze waren en waar ze
stonden: het verschil tussen wereld en kerk.
Ad. 2: Metaforen van de Nieuwe Orde – Nieuwe mensheid / nieuwe mens.
God zal regeren over een nieuwe mensheid. Jezus’ volgelingen zijn mensen van grote verschillen. En toch: het is
één volk, één gemeente. Laten we daarom de vrede zoeken en stichten en gemeenschappen herstellen.
Ad. 3: Metaforen van /met mensen: gezin van God.
De relatie van God met mensen wordt gekarakteriseerd met liefde, overgave, verbinding, trouw en
gehoorzaamheid.
Christelijke gemeenten ontstaan vaak in huisgezinnen  huisgemeenten.
Wanneer we erin slagen om groepen meer naar buiten gericht laten zijn, gaan mensen ontdekken wat de inhoud en
de gevolgen van het Evangelie, bekering e.a. zijn.
Ad. 4: Transformatieve metafoor: zout, licht, e.a.
Een gemeenschap van getuigen. Getuigen is een belijdenis op basis van de ervaring van Gods reddend handelen. De
jonge kerk getuigde ook te midden van verdrukking.
30
Zie ook artikel: Erwich, Images of the church in mission.
70
Dudley en Johnson,1993, onderscheiden de volgende metaforen, waarin de relatie
gemeente – context uitgedrukt werd:
a. Een Niche: een gemeente die zich losmaakt van de maatschappelijke context en zich terugtrekt.
b. De Pijler (in de samenleving): een gemeente die zich verantwoordelijk voelt voor de geografische
gemeenschap (bijv. bij dorpskerken);
c. De Pelgrim: een gemeente die er is voor de eigen homogene groep (bijv. migrantenkerken)
d. De Overwinnaar: een kerk die overeind blijft te midden van een crisis (bijv. gemeenten in
achterstandswijken);
e. De Profeet: voor deze gemeenten is iedere crisis een aanleiding om strijd tegen onrecht aan te gaan.
f.
Een Dienaar: deze gemeenten willen helpen in nood van individuen
Roozen, MacKinney en Carrol, 1998, onderscheiden de volgende metaforen voor
missionaire oriëntatie
a. De Activist-gemeente: gericht op corporatieve politieke – sociale actie;
b. De Civic-gemeente: gericht op culturele vorming en burgerschap van de mensen;
c. De Sancturary-gemeente: ruimte bieden voor de liturgie en het zich kunnen terugtrekken;
d. De Evangelistic-gemeente: deze gemeente wil mensen bereiken met Evangelie.
Becker, 1999, komt tot de volgende indeling van metaforen met het oog op de missionaire
oriëntatie:
a. House of Worship: deze gemeente wil religieuze diensten aanbieden, wil dus een ritueel centrum zijn.
b. Een Family: accent op onderlinge persoonlijke relaties;
c. Een Community: hier worden gedeelde waarden op open wijze gepresenteerd;
d. De Leader: de gemeente wordt bepaald door een kerkelijke denominatie of traditie.
71
17. Ecclesiologisch minimum?
Soms hoor je mensen zeggen: waar twee of drie mensen samenkomen in de Naam van Jezus daar is de gemeente,
de kerk. Soms besluit men om een bestaande gemeente te verlaten en in deze kleine groep samen te komen.
Anderen worden uitgenodigd en daarbij wordt aangegeven dat een nieuwe gemeente is gesticht. In het blad Idea 31
schrijft T.v.d. Leer (directeur Baptistenseminarium) een ecclesiologisch minimum.
Een groep die samenkomt, is nog niet automatisch een gemeente. V.d. Leer stelt (de letters geven verschillende
elementen aan):
De kerk is daar waar ‘twee of drie’ samen …. zijn geroepen (A) ….en in verbondenheid met de kerk van alle tijden
en van alle plaatsen (B) ….belijden dat Jezus HEER is (C) ….en vormen zoeken (D) ….om zijn heerschappij (C) ….in
steeds weer nieuwe situaties (E) ….door de kracht en de gaven van de Heilige Geest (F) ….gestalte te geven (D).
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
•
Vind jij dat er een ‘ecclesiologisch minimum’ is? Waarom?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
•
Wat vind je van het ‘ecclesilogisch minimum’ van v.d. Leer?
……………………………………………………………………………………………………………………………………
31
Uitgave Evangelische Alliantie.
72
18. Leesteksten
18.1. ‘Kerken maken zichzelf overbodig’ (G. Dekker)
Trouw, 2-2-2010.
Kerken zijn graag maatschappelijk relevant, zoals hier bij een Kledingbank in Amstelveen.© FOTO WERRY CRONE, TROUW
De Nederlandse kerken verliezen zichzelf in een poging de seculiere maatschappij en de politiek de behagen, zegt
de Baarnse godsdienstsocioloog Gerard Dekker. Als ze daarmee doorgaan, hebben ze geen toekomst. De oplossing?
„Kijk naar het Leger des Heils.”
De titel van zijn nieuwe boek heeft een vraagteken. Maar eigenlijk, zegt emeritus hoogleraar godsdienstsociologie
Gerard Dekker, is het helemaal geen vraag meer: „Heeft de kerk zichzelf overleefd? In haar huidige vorm: ja. De
kerk heeft heel nuttige functies gehad: kunst en wetenschap konden tot bloei komen dankzij de kerk, ze heeft
mensen een moraal verschaft, deed aan armoedebestrijding en geestelijke bijstand. Maar tegenwoordig is ze op al
die terreinen overbodig geworden.”
’Het is ernst’, schrijft u, en u roept de kerk op tot ’ingrijpende verandering’. Is het echt zo erg gesteld?
„Ja. De kerk verkeert in een crisis. Misschien moeten we zelfs stellen dat de hele christelijke godsdienst zwak
geworden is. Ik ben niet de eerste die dat zegt. De gereformeerde filosoof Van Peursen zei het in de jaren
zeventig, en nog eerder stelde de katholieke priester Adolfs heel duidelijk dat de kerk zoals die toen bestond en
functioneerde geen toekomst heeft. En ik wil niet hoog van de toren blazen, maar mijn collega’s en ik hebben als
sociaal wetenschappers gewezen op de veranderingen in de samenleving en de kerk gezegd: het moet anders, want
op deze manier kun je niet blijven bestaan.”
Als u het nodig vond een veertig jaar oude boodschap te herhalen, is daar al die jaren blijkbaar niets mee gedaan.
„Gewone kerkgangers luisteren best. Die hebben mij en mijn collega’s voor spreekbeurten uitgenodigd, om uitleg
gevraagd. Maar kerkbestuurders hebben weinig gedaan. Dat komt omdat het christendom in Nederland zo
verkerkelijkt is. Het gevolg is dat bestuurders vooral bezig zijn met handhaving van de kerk als instituut. En iemand
als Bas Plaisier, de voormalige scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, wuifde prognoses over krimp van de
kerk weg door te zeggen dat wij sociologen niet rekenen met de geest. Daarover heb ik met hem in de clinch
gelegen. Ik vroeg hem: werkt die geest soms alleen door theologen en niet door sociologen?”
U ziet geen toekomst voor de kerk in haar huidige vorm. Wat is er mis?
„De kerk heeft zich vervreemd van haar kerntaak. Ze heeft een boodschap voor de wereld, het woord van Christus.
Maar wat zie je gebeuren? De kerk is druk met allerlei activiteiten van maatschappelijk nut. Telkens wil ze
bewijzen hoe goed ze is. Dan komt er weer een onderzoek naar het maatschappelijk rendement van de kerk en
hoeveel geld ze de overheid bespaart. Maar je moet maatschappelijk werk niet met een christelijk sausje
overgieten, dat is een heilloze weg. De kerk heeft een hogere pretentie. Daar wil ik graag aan herinneren.”
Waar komt die nadruk op maatschappelijke activiteiten vandaan?
„Bij de moderne mens hoef je niet aan te komen met een ’woord voor het leven’. Die laat zich dat niet gezeggen.
Bovendien levert dat maatschappelijk werk waardering op. Als je mensen vraagt waarom de kerk belangrijk is,
73
beginnen ze over de hulp die de kerk biedt, en over de bijstand op belangrijke momenten in het leven. Het is
verleidelijk om daar als kerk aan tegemoet te komen, want zo kom je in goed aanzien te staan.
Het toppunt vond ik wel een interview in Trouw met ds. Gerrit de Fijter, de oud-synodevoorzitter van de
Protestantse Kerk. Hij pleitte toen voor ’ChurchWheels’, een kerkelijk programma van autodelen, naar het
voorbeeld van GreenWheels. Toen ik dat las, heb ik mij de ogen uitgewreven, want De Fijter zei er hardop bij:
’Daar kan de minister van milieu ons best subsidie voor geven’. Aha, dacht ik, dáár gaat het dus om: de kerk
probeert met maatschappelijke activiteiten de samenleving en de politiek te behagen in de hoop uiteindelijk
subsidie te krijgen. Maar dat kan toch niet het doel zijn? De kerk moet zich niet door de samenleving laten
dicteren. Vanuit het evangelie gezien deugt de samenleving niet, en de kerk moet de vrijheid nemen daar wat van
te zeggen.”
Doet ze dat dan niet? De kerken hebben een petitie opgesteld tegen een strengere asielwet, en de Duits bisschop
Margot Kässmann predikt vrede.
„Het kerkelijk instituut is niet geëigend een bijdrage te leveren aan maatschappelijke veranderingen. Het is de
christelijke burger die de betekenis van de christelijke godsdienst in en voor de samenleving vorm kan geven. Het
voorbeeld van Kässmann gaat uit van het ideaal dat de woorden van een bisschop buiten de kerk gehoor vinden.
Zeker in Nederland is dat niet meer het geval. Bovendien, waarom is een oproep tot vrede meer waard als die van
de kerk komt?
Volgens mij doet de Nederlandse kerk al lang geen controversiële uitspraken meer. De kernwapendiscussie was wel
het laatste. Over embryoselectie heb ik de kerk niet gehoord. Daar heeft de ChristenUnie de kastanjes uit het vuur
gesleept. Over seksualiteit zegt de protestantse synode: ’we zijn te verdeeld om er een standpunt over in te
nemen’.
Die verdeeldheid is niet het enige probleem. Individuele christenen zijn onzeker geworden over het geloof, ze
weten niet wat ze moeten zeggen. Ja, de leiding van de Protestantse Kerk zegt in antwoord op de ’atheïstische
dominee’ Klaas Hendrikse weliswaar ’God bestaat, punt uit’, maar volgens mij bewijst dat vooral dat ze niet weet
wat er écht leeft onder de mensen in de kerk.”
Er is volgens u te weinig aandacht voor het Woord. Maar de Protestantse Kerk besteedt veel geld en tijd aan
missionair werk.
„Dat is waar. Maar in interviews met degenen die dat werk uitvoeren, lees ik vooral veel over cijfers. Dat het
missionaire werk een succes is als het lukt om het ledenverlies van de kerk af te remmen. Ik zie daarin een reflex:
in de overlevingsstrijd is de aanval de beste verdediging. Ik twijfel niet aan alle goede intenties, maar het lijkt wel
alsof er geen inhoudelijke motieven zijn om te evangeliseren. Wat betekent het Woord precies voor het leven van
mensen, voor de samenleving? Ik lees het nergens.”
Wat moet er veranderen, wil de kerk wél toekomst hebben?
„Ik denk dat de kerken een voorbeeld kunnen nemen aan het Leger des Heils. Dat is zowel een kerk als een
hulporganisatie, maar die taken zijn volkomen van elkaar gescheiden. Waarom zou de Protestantse Kerk niet de
moed opbrengen een of meer stichtingen op te richten, waarin ze mensen en geld onderbrengt en samenwerkt met
andere mensen van goede wil? Tegelijkertijd moet zij dan haar kernactiviteit – het verkondigen van het evangelie –
blijven verrichten, in vormen die passen in het huidige culturele klimaat. Dan denk ik aan een netwerk van relatief
kleine, flexibele gemeenschappen. Zo kan de ontmoeting met God en zijn Woord volledig tot haar recht komen.”
Klinkt mooi. Maar als je dat hoog gewaardeerde maatschappelijk werk geen ’kerk’ meer noemt, gooi je dan niet
het kind met het badwater weg?
„Het badwater is te vuil geworden om het kind nog ten goede te komen. Dan kun je het kind er maar beter gauw
uithalen.”
74
18.2. Hoe een kleine kerk groot kan zijn
(CV-Koers - 1 maart 2010)
De kerk is haar centrale rol in de samenleving allang kwijtgeraakt. En die moet ze ook niet terug willen.
De kerk gedijt niet bij grote ambities, maar bij kleinschalige gemeenschappen. Geen grote mond, maar een
groot hart.
Wat is de rol van kerken in de geseculariseerde Nederlandse samenleving? Over deze vraag is de laatste tijd veel
nagedacht. De Protestantse Kerk in Nederland bracht hierover recent een notitie uit: De kerk in de democratische
rechtsstaat. De publicatie erkent dat de kerk nu nog maar een bescheiden rol kan spelen, maar beklemtoont toch
ook de waarde van de kerk voor de samenleving door de bevordering van de ‘sociale samenhang’ en de ‘publieke
opinievorming’. De rol van de kerk is in Nederland volgens de PKN dus nog niet uitgespeeld. Maar is dat wel zo?
Vrede voor de Stad
Uiteraard kunnen evangelischen en andere orthodoxe protestanten hoop putten uit nieuwe ontwikkelingen. De
ChristenUnie heeft de laatste drie jaar deel uitgemaakt van het kabinet en kon zo wat meer invloed uitoefenen dan
toen zij in de oppositie zat. En jonge christenen die zijn opgegroeid in deze ontkerkelijkte samenleving vinden
allerlei creatieve manieren om aan de weg te timmeren.
Dit geldt misschien ook voor allerlei religieuze gemeenschappen. Migrantenkerken zijn vooral in de grote steden
zeer zichtbaar vanwege de steun die zij bieden aan hun leden. Daardoor nemen ze de gemeentelijke overheid veel
werk uit handen. Ten slotte heeft de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) kansen geboden aan kerken om
zich dienstbaar op te stellen in de samenleving. Veel kerken begonnen te ‘bidden voor de stad’ en zetten zich
bewust in voor de buurt. De Evangelische Alliantie stimuleerde deze initiatieven.
Zo werd in 2008 een stedelijk project in Spijkenisse beloond met de Helixprijs: Vrede voor de Stad. Inmiddels
participeren veertien kerken in deze beweging. De wens leeft om de stad niet alleen met gebed te dienen, maar
ook de handen uit de mouwen te steken. Vanuit de deelnemende kerken worden ieder jaar ruim honderd mensen
uitgezonden om in verschillende (diaconale) projecten de stad te dienen. Ze bezoeken jongeren in de
jeugdgevangenis, runnen een voedselbank, steunen asielzoekers via het project Vluchteling, Kerk en Maatschappij
en ondersteunen kinderen uit probleemgezinnen via Stichting Leergeld. Inmiddels is Vrede voor de Stad ook
vertegenwoordigd in de plaatselijke Wmo-adviesraad.
Kerkelijke claims
Tegelijkertijd kun je je afvragen of het beter is geworden voor de plaats van de kerk in de samenleving. Het
ledental van de PKN gaat nog altijd hard achteruit, en veel gemeenten vergrijzen en vrezen voor hun toekomst. Als
deze trend doorzet, kun je ervan uitgaan dat de christelijke presentie in de samenleving over twintig jaar in alle
geledingen nog minder zichtbaar is. De godsdienstsocioloog Gerard Dekker vraagt zich openlijk af of de kerk
zichzelf niet heeft overleefd, om de titel van zijn laatste boek te citeren. Hij irriteert zich aan de claims van de
PKN dat de kerk er nog toe doet, en denkt dat kerkelijke claims over hun betekenis voor de samenleving opgeklopt
zijn.
Bovendien zijn veel kerken door de ontkerkelijking in Nederland schuchter geworden en storten zij zich niet zo snel
in allerlei vormen van maatschappelijke participatie. Ze kijken liever de kat uit de boom. Veel christelijke
groeperingen voelen zich wel degelijk verdrukt en gemarginaliseerd. De SGP dreigt telkens subsidie te verliezen
vanwege haar vrouwenstandpunt. Maar ook het Scharlaken Koord en Youth for Christ krijgen minder kansen om te
participeren in de ontzuilde samenleving. En meer dan vroeger is er nu sprake van een seculiere norm, waaraan
levensbeschouwelijke groeperingen zich moeten conformeren. Het gaat er niet alleen om dat je neutraal werk
levert, maar ook dat je neutraal opereert en zelfs een neutraal aannamebeleid hebt om in de publieke ruimte met
steun van de overheid een bijdrage te mogen leveren.
Maar eigenlijk lijden beide zienswijzen, de optimistische en de pessimistische, aan dezelfde kwaal. Namelijk: de
verwachting dat kerken belangrijke instituten in de samenleving zouden moeten zijn, en de teleurstelling dat er nu
sprake is van marginalisering. Deze gevoelens leven in de PKN, maar op hun eigen manier ook in Gerard Dekker, die
diep onder de indruk is van de snelle secularisatie sinds zijn jeugd in de jaren vijftig.
De moeite die Nederlandse christenen hebben met hun eigen marginalisatie is ook wel begrijpelijk. De rabbijn
Joshua Martin Siegel voelde dat ook, toen hij na uitgebreid onderzoek onder christenen in Amerika tot de volgende
conclusie kwam: ,,Ik heb geleerd hoe moeilijk het is om christen te zijn. Christenen leven onder de vloek eens
oppermachtig te zijn geweest. Zij lagen over het Amerikaanse landschap als een dikke mist. En nu lijden ze onder
hun minderheidsstatus. Dat is voor hen echt een pijnlijke, nieuwe ervaring.’’
75
Vrijwilligersorganisatie
Welke wegen staan open voor christenen in Nederland om getuigenis af te leggen van hun geloof, in een
samenleving waarin hun kerken – althans in vergelijking met het verleden – in de marge staan? Sommige orthodoxe
protestantse en evangelische kerken hebben gereageerd op de toenemende secularisatie door zich terug te trekken
en het isolement op te zoeken. Andere kerken hebben juist aansluiting proberen te zoeken bij de samenleving door
het verschil tussen kerk en wereld te minimaliseren. Beide zou vermeden moeten worden. Want het zoeken van het
isolement is vaak een uiting van gemakzucht, gebrek aan durf of op zijn minst onvermogen om de kerk te zien als
voorbeeld voor de gemeenschap. Maar ook de positionering van de kerk als voornamelijk een vrijwilligersorganisatie
die ‘er is voor de samenleving’ vergt niet altijd veel van de kwaliteit van het kerkelijk leven, of de toewijding van
de leden. Want in die kerken kunnen veel leden zich er met een jantje-van-leiden van afmaken. Het is meestal een
kleine groep kerkleden die zich actief opstellen, door hun geld en gaven in te zetten voor zelfgekozen doelen.
In een samenleving waarin kerklidmaatschap niet meer vanzelfsprekend is en bezielende verbanden zeldzaam zijn
geworden, zal de kracht en de kwaliteit van de kerkgemeenschap uitstralen op de samenleving. Sterke
gemeenschappen trekken de aandacht.
Dat kan misschien geïllustreerd worden met het voorbeeld van de Amish in Amerika. De doopsgezinde Amish
houden zich verre van moderne technologie. De Amish rijden nog rond in paard en wagen, spreken een vorm van
Duits, lopen in klederdracht en leiden een leven dat herinnert aan het begin van de negentiende eeuw. Maar ze
bieden ook iets belangrijkers. In 2006 maakte hun pacifisme diepe indruk op de media en de Amerikaanse
bevolking. Want toen een man in een Amish-gemeenschap in Pennsylvania vijf schoolmeisjes doodde en vervolgens
de hand aan zichzelf sloeg, weigerden de Amish kwaad over hem te spreken en troostten ze zijn vrouw.
Door de kwaliteit van hun gemeenschap leggen de Amish een krachtig getuigenis af voor de wereld. Helaas zijn ze
niet bereid om actief verbinding te leggen met de buitenwereld en stellen zij zich erg geïsoleerd op. Ze duiken snel
weg als er toeristen komen en staan weinig open voor contact.
Een meer moderne beweging die zich richt op de kracht van de christelijke gemeenschap is New Monasticism,
waarin christenen een gastvrije gemeenschap vormen in de marge van de samenleving, om samen te bidden en
elkaar te ondersteunen. Ook de anglicaan John Milbank (bekend van de beweging Radical Orthodoxy) en de
katholieke theoloog William Cavanaugh stellen nadrukkelijk dat de kerk als gemeenschap apart is gezet van de
wereld. Zij moet geen politieke ambities koesteren. In navolging van Jezus – die at met tollenaars en zondaars –
behoort de kerk zich meer op haar gemak te voelen in de marge van de samenleving dan midden in de wereld.
De bekende theoloog en methodist Stanley Hauerwas wijst bijvoorbeeld op de zwarte kerk ten tijde van de strijd
om burgerrechten. De Afro-Amerikaanse christenen leefden ,,als vreemdelingen in een vreemd land, koesterden
geen illusies over de omringende cultuur en wisten dat het noodzakelijk was om op zondag bij elkaar te komen en
hun kinderen te beschermen’’. Door christelijke praktijken en deugden te beoefenen kan deze kerk haar leden
vormen, zodat zij een krachtig getuigenis kunnen afleggen in de wereld.
Onrendabelen
Een gemeenschap die apart staat en zich in haar kerk-zijn onderscheidt van de omringende samenleving, kan dus
een krachtig getuigenis vormen. Natuurlijk kunnen de meeste kerken zich niet zo snel omvormen tot een soort
apostolische gemeenschappen, waarin alles wordt gedeeld en bezittingen worden weggegeven aan de armen. Maar
wel kunnen kerken ernaar streven om contrasterende gemeenschappen te zijn.
Volgens de invloedrijke dominee van de Redeemer Presbyterian Church in Manhattan, Tim Keller, zouden
christenen een ‘tegencultuur’ moeten vormen in dienst van het algemeen belang (‘a counterculture for the
common good’). Zijn kerk richt zich niet op de onrendabelen, maar op de professionals. De Redeemer Church wist
deze hoogopgeleide New Yorkers uit de leegte van de geldzucht te trekken, naar een gemeenschap waar zij leerden
om de samenleving te dienen. Een aantal activiteiten in de kerk is erop gericht om de eigen leden te voeden en hen
toe te rusten tot werk in de stad, zoals verdiepingscursussen en bijbelstudies. Andere activiteiten zijn meer gericht
op de samenleving, zoals het bezoeken van eenzame ouderen, sporten met jongeren uit achterstandswijken, het
betrekken van immigrantengroepen bij het leven in de stad en het zoeken van paaseieren met kinderen in het
Central Park. Zo worden zij door de kerk gevormd om te functioneren als zuurdesem in de samenleving.
Als je een sterke gemeenschap wilt zijn, is het ook noodzakelijk om christelijke vorming meer te benadrukken. Het
is niet genoeg dat kerkleden instemmen met de juiste leer. Ze moeten ook leren, in de gemeenschap van de kerk,
wat het betekent om christen te zijn. Hoe onderscheidt de kerkelijke gemeenschap zich van andere verbanden in
de samenleving? Als er geen krachtige gemeenschappelijke identiteit is, zal er geen effectieve rol naar buiten zijn.
Maar als er alleen maar een hechte gemeenschap is, die nalaat om banden aan te gaan met mensen van buiten en
netwerken op te bouwen in de samenleving, kan die gemeenschap nauwelijks een getuigenis afleggen. Je kunt niet
goed een contrasterende gemeenschap zijn als je de deuren en ramen stevig sluit om de boze wereld buiten te
houden.
Hecht of gesloten?
Wat zouden de kenmerken van een dergelijke contrasterende gemeenschap kunnen zijn? In de eerste plaats is de
eredienst het brandpunt van de kerk. Het is het kernmoment waarin de kerk laat zien dat zij in Woord, sacrament
76
en liturgie leeft naar een andere indeling van ‘ruimte en tijd’. Uit de eredienst blijkt dat de kerk geen verzameling
individuen is die elkaar op zondag opzoeken omdat zij dezelfde geloofsbelijdenis delen. Nee, ze is een
gemeenschap van mensen die op elkaar betrokken zijn en die de grenzen overschrijden die de wereld stelt aan
naties, taal, opleiding en afkomst. Het kan dus niet zo zijn dat alleen de dominee of de ouderling het woord voert
tijdens de dienst. Dan is de gemeenschap onvoldoende zichtbaar.
Daarnaast kan de kerk zich onderscheiden als zorgende gemeenschap, door zich te profileren als gemeenschap van
zorg en liefde, waar mensen een levendige belangstelling hebben voor elkaar en zorg bieden in nood. De vraag is
echter in welke mate kerken met hechte gemeenschappen in staat zijn om hun kring van zorg uit te breiden. Dat is
natuurlijk de keerzijde van een hechte gemeenschap: je staat minder open voor buitenstaanders. Sommige
gemeenten zijn in de ogen van bezoekers tamelijk zelfgenoegzaam. Bij het koffiedrinken na kerktijd staan
kerkleden vooral te praten met familie en vrienden uit hun eigen kringetje en hebben weinig oog voor
nieuwkomers. Hoewel dit een getuigenis is van hun liefde voor elkaar, hindert deze houding wel de uitbreiding van
hun gemeenschap van zorg en liefde.
Hier zullen kerken aan moeten werken. Wil je een liefdevolle gemeenschap zijn waar iedereen met open armen
ontvangen wordt, dan moet je investeren in de relaties en het liefdesnetwerk van de kerk. Dat kan betekenen dat
je veel tijd moet geven aan mensen die extra zorg en aandacht nodig hebben. Gelukkig zijn er al genoeg kerken die
ervaring hebben opgedaan en hun gemeenschap van zorg hebben uitgebreid met behulp van onder meer kleine
groepen, huiskringen en bijbelstudieverenigingen.
Theologische algemeenheden
Ten slotte is het goed als de kerk bekendstaat als gemeenschap van discipline, een gemeenschap van vermaning én
oefening in christelijke deugden. Discipline is voornamelijk het gezamenlijk cultiveren van christelijke praktijken,
zoals samen zingen, bidden, zonden belijden en het zich onderwerpen aan vermaning. De theoloog Stanley
Hauerwas vraagt daarnaast ook aandacht voor geldbesteding, seksuele moraal en gehandicapten. Anderen
benadrukken gastvrijheid en het onderhouden van de zondag als rustdag.
In kanselpreken wordt vaak weinig aandacht besteed aan dergelijke praktijken, die kerkleden kunnen helpen bij
hun heiliging. Voor dominees is het gemakkelijker om te preken over theologische algemeenheden dan over de
toepassing van deze teksten in het dagelijks leven. Want dat kan beroering veroorzaken in de gemeente. Daarom
weten veel kerkleden beter hoe ze hun geloofsovertuiging onder woorden moeten brengen dan hoe ze een
christelijk leven moeten leiden. Door het koesteren van een eigen ritme en eigen prioriteiten en praktijken kan de
kerk een alternatieve publieke ruimte creëren. Die steekt af tegen de seculiere samenleving, waar de regels en
wetten worden afgedwongen door de staat, de markt of andere instituten. Als contrasterende gemeenschappen
nodigen zij zo tegelijkertijd de wereld uit om met hen mee te doen.
De kerk kan in deze tijd dus proberen een zichtbare gemeenschap te zijn, die op vruchtbare wijze contrasteert met
de wereld. Niet als een geïsoleerde of superspirituele organisatie van bijna onfeilbare heiligen, maar als een kerk
vol mensen van vlees en bloed. Mensen die worden gekenmerkt door een hechte gemeenschap, christelijke
discipline en een christelijke levensstijl.
Christenen leven in een samenleving waarin kerken zijn gemarginaliseerd en ze zullen dus hun maatschappelijke
ambities moeten bijstellen. Het is niet onze opdracht om succesformules te bedenken, zodat kerken weer zullen
groeien en meetellen in de samenleving. Maar het is wel belangrijk dat Nederlandse kerken inzien dat hun
belangrijkste rol in de samenleving nu is om te leven als getuigen van Christus’ liefde, als een
voorbeeldgemeenschap voor de omringende wereld. Om de woorden aan te halen van een bekende Engelse hymne:
‘They will know that we are Christians by our love.’
Prof. dr. James Kennedy is historicus en hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam (UvA).
77
18.3. James Kennedy: kerk moet zijn als een stad op een berg
© Trouw 2010
Net als godsdienstsocioloog Gerard Dekker heeft historicus en Trouw-columnist James Kennedy zich onlangs in zijn
boek ’Stad op een berg’ gebogen over de vraag welke toekomst er is voor de kerk. „Wat is de rol en de positie van
de kerk in moderne, seculiere, democratische samenlevingen? Zijn kerken verenigingen en behoren zij zich als
zodanig te gedragen? Of hebben zij hogere doelstellingen en moeten zij zich als goddelijke instellingen
presenteren?”
Allebei is mogelijk, stelt Kennedy. De kerk kan als vrijplaats van een groep gelovigen onafhankelijk van de overheid
strijden tegen onrecht dat haar aan het hart gaat – denk maar aan de soms beslissende rol die de kerk heeft
gespeeld in de strijd tegen dictatuur en armoede. Aan de andere kant zijn gelovigen vaak graag op zichzelf en
trekken ze zich volgens Kennedy te snel terug uit het publieke leven, waar ze aangevallen kunnen worden door
mensen die het geloof achter de voordeur willen houden.
Kennedy pleit voor een tussenweg, waarbij de kerk zich in de samenleving opstelt als een ’contrasterende
gemeenschap’. Dat wil zeggen dat ze zich niet alleen achter dikke muren op het ’hogere’ richt, maar ook niet het
streven naar een betere maatschappij – door middel van taalcursussen, inloophuizen en koffieochtenden – als
hoogste goed ziet: „Een kerk die haar publieke rol vooral ziet als dienstverlening, heeft een te beperkte visie op de
kerk.” Natuurlijk moet de kerk zich inzetten voor de samenleving, betoogt Kennedy, maar zij moet óók veel
aandacht besteden aan het ’leven als christelijke gemeenschap’: „bijbellezen, zelfonderzoek, bekering en
heiliging.”
Dan, zegt Kennedy, is „de kerk geen verzameling individuen die elkaar op zondag opzoeken omdat zij dezelfde
geloofsbelijdenis delen, maar een gemeenschap van mensen die op elkaar betrokken zijn”. Zo kan de kerk als een
stad op een berg zijn, besluit Kennedy, een lichtend voorbeeld voor de samenleving „die zij uitnodigt om met haar
mee te gaan op reis naar een nieuwe toekomst. Deze positie is geen slechte plaats voor een kerk die – in deze tijd –
de belichaming wil zijn van Christus.”
Gerard Dekker heeft moeite met Kennedy’s betoog, zegt hij. „Het is me te idealistisch. Ik zou het vijftig jaar
geleden ook zo gezegd hebben, maar de positie van de kerken is al te zwak geworden. Als je begint over de kerk als
voorbeeld voor de samenleving, krijg je te horen: ’Christenen moeten geen praatjes hebben’. Het is prachtig hoor,
wat Kennedy voorstelt. Maar onhaalbaar.”
James Kennedy: ’Stad op een berg. De publieke rol van protestantse kerken’, uitgeverij Boekencentrum, 187 blz.
euro17,90, ISBN 9789023921356.
78
18.4. Nieuwste kerk is een huiskamer
Reformatorisch Dagblad - 10-03-2010
AMSTERDAM (ANP) – De Protestantse Kerk in Nederland (PKN) verliest jaarlijks
tienduizenden leden. Toch komt de PKN dit jaar met zes spiksplinternieuwe kerken. De
eerste zogeheten ’pionierskerk’ opent haar deuren in september in de Amsterdamse
nieuwbouwwijk IJburg. Dat heeft de PKN woensdag laten weten.
De ’pionierskerken’ komen op plekken waar nog geen kerk staat of waar de kerk is verdwenen. „IJburg is een
Vinex–wijk, dus daar stond nog geen kerk", legt projectleider Pieter Versloot uit. Ook in Nieuw–Vennep en
Rotterdam–Zuid zullen er nieuwe kerken komen. „Maar dan niet per se in een groot gebouw", aldus Versloot. „Zo’n
groot monumentaal pand is inmiddels een blok aan het been van de christelijke gemeenschap. Veel te duur".
Volgens Versloot is de nieuwste kerk een netwerkkerk. „Mensen zitten liever met de bijbel in een klein groepje in
een huiskamer dan in een groot gebouw". De PKN wil daarop inspelen met de pionierskerken. „We willen ons beter
toespitsen op een bepaalde doelgroep. Daarom komt er in Rotterdam–Zuid bijvoorbeeld een kerk voor
hoogopgeleiden".
79
18.5. KERKVERNIEUWING DOOR KERKPLANTING
DE BETEKENIS VAN KERKPLANTING VOOR DE TOEKOMST VAN DE CHRISTELIJKE TRADITIE IN EUROPA
Rede, uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op de J.H.
Bavinck-leerstoel voor Church Planting and Church Renewal in a Secular Context, bij het
Center for Evangelical and Reformation Studies aan de Vrije Universiteit
Amsterdam, donderdag 12 mei 2011, om 15.45 uur
Stefan Paas
(…………….)
Het christendom heeft in Europa echter niet slechts het probleem van een afnemend bereik. Veel groter nog is het
geloofwaardigheidsprobleem. In onze tijd is dit door niemand beter verwoord dan door Lesslie Newbigin, met zijn
stelling dat de gemeente de ‘hermeneutiek’ is van het evangelie. Dit geldt in het bijzonder in een laat-moderne,
Westerse samenleving, waarin mensen denken dat ze wel weten hoe het christendom smaakt, en het niet meer
lusten (………)
……Kortom, de zendingsvraag in post-christelijk Europa concentreert zich op de twee polen van contextualisatie
(het gaat erom bruggen te slaan naar verschillende groepen, in een plurale samenleving) en geloofwaardigheid
(integratie tussen verkondiging en gemeenschappelijk leven). Initiatieven die zich toeleggen op een
gecontextualiseerde en geloofwaardige vorm van gemeenschap rondom Jezus Christus voeden het inzicht in de
missionare identiteit van de kerk in het Europa van nu. Dit heeft niet alleen betekenis voor Europa. Wat wij hier
ontdekken zou een onmisbare bijdrage kunnen blijken aan de missie van de kerk op andere continenten, in een
wereld die snel globaliseert. Europa zou wel eens een ‘laboratorium’ kunnen zijn “voor nieuwe vormen van geloof,
nieuwe structuren van organisatie en interactie, die berekend zijn op een dominante seculiere omgeving” (Philip
Jenkins). Daarmee zijn we middenin de thematiek van deze oratie beland: kerkvernieuwing
door kerkplanting.
(……..) Hoe kan vernieuwing dan tot stand komen? Alleen door ons niet te richten op uitkomsten, maar op het
inrichten van stimulerende processen. De Nederlandse wetenschapper Bart Nooteboom stelt dat radicale
vernieuwing alleen gebeurt wanneer men zich kan onttrekken aan de macht van het bestaande, de inherente
neiging tot conformisme die in elke organisatie bestaat. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer creatieve mensen bij
elkaar worden gebracht in een aparte afdeling binnen de organisatie, of wanneer zij een nieuwe organisatie mogen
beginnen. Er moeten ‘vrijhavens’ zijn voor vernieuwingen, waarin een uitdagende omgeving wordt geboden, die
mensen voor niet direct oplosbare vragen stelt. “Verandering van het bestaande vergt vaak een lange omweg van
experimenten buiten de bestaande orde” (Nooteboom). Nieuwe ideeën ontstaan buiten, of aan de rand van de
organisatie – niet in het uitgebalanceerde midden. Dit laatste verklaart ook waarom lange perioden van stabiliteit
kunnen worden onderbroken door relatief plotselinge omwentelingen (nieuwe ideeën en praktijken ‘hopen zich op’
aan de rand en ‘breken dan door’ naar het midden). De Protestantse Reformatie van de 16e eeuw was zo’n
doorbraak die gedurende honderden jaren was voorbereid door bewegingen en groepen aan de rand van de
Christenheid.
80
De innovatietheorie leert ons dus dat diepgaande vernieuwingen meestal buitenom gaan, dat het generaties lang
duurt voordat ze doorbreken naar het midden, en dat ze doorgaans worden voorbereid en uitgeprobeerd in kleinere
gemeenschappen aan de rand van de grotere organisatie, die zich toewijden aan de oplossing van een probleem.
(……) Zo kijk ik vandaag graag tegen kerkplanting aan: als het inrichten van een missiologisch laboratorium. Die
benadering van kerkplanting als een broedplaats van ecclesiologische vernieuwing vindt steeds meer ingang. (…..)
(……) Die bezinning heeft geleid tot een veel sterkere theologische basis onder kerkplanting dan in de vooral door
kerkgroeimotieven geïnspireerde oudere benadering. Ik heb het al gehad over contextualisatie en
geloofwaardigheid als belangrijke missiologische drijfveren voor nieuwe gemeenschapsvorming. Daarnaast zien we
vandaag twee andere motieven sterk benadrukt worden. In de eerste plaats een ecclesiologisch motief:
kerkplanting brengt zending in het hart van de kerk. Een kerk die zich toewijdt aan kerkplanting moet wel
nadenken over zichzelf.
Dit is vooral belangrijk in gebieden waar het christendom al lang is gevestigd, zoals in Europa. Juist hier is de
verstrengeling van kerk en cultuur heel hecht. Door haar identiteit als zendingskerk te herontdekken in een
kwetsbare minderheidssituatie, kan de kerk zich vrijmaken van haar externe conformiteit met de omringende
cultuur en haar interne conformiteit met traditie en de vitaliteit van het evangelie opnieuw ervaren.29 Met andere
woorden, kerkplanting is een weg waarlangs de kerk zich kan reformeren.
In de tweede plaats zien we ook een praktisch-theologisch motief: kerkplanting kan ons bewust maken van de
kracht van kleine gemeenten. Het is opmerkelijk dat het groter worden van kerken zelden of nooit theologische
vragen oproept, terwijl kerkplanting vaak omstreden is. In het Westen zijn we zo gewend geraakt aan grotere
gemeenten, dat we de risico’s ervan nauwelijks meer zien. Kleine gemeenschappen vinden we riskant, kwetsbaar.
We zien er veel gevaren in: sectarisme, manipulerend leiderschap, verstikkende relaties. Dat is inderdaad
allemaal mogelijk, maar in het algemeen zullen kleine gemeenschappen op een veel natuurlijker manier het
gemeenschapsleven van de nieuwtestamentische kerk kunnen weerspiegelen.
Dat is een belangrijke overweging: als een kerk groeit, is het dan niet veel verstandiger om aan te sturen op de
vorming van een nieuwe gemeenschap dan op het uitdijen van de oude? Groei is niet alles; er is zoiets als kerkelijke
obesitas.
Al deze motieven onderstrepen wat mij betreft dat het er vandaag niet om gaat zoveel mogelijk gemeenten te
stichten, maar om nieuwe manieren van kerk-zijn te ontwikkelen. We hebben in Nederland voorlopig geen behoefte
aan méér kerken. Wie vandaag de zoveelste evangelische gemeente in Barneveld, Amersfoort of Apeldoorn wil
beginnen, moet zich wat mij betreft serieus onderzoeken of al dat gepraat over evangelisatie enige realiteit heeft.
Sommige kerkverbanden, wier naam ik met de mantel der liefde zal bedekken, hebben het nog altijd op hun
website staan: “Wij planten kerken, omdat er in veel plaatsen nog kerken van onze denominatie ontbreken”. Dat is
wat mij betreft een verkeerd motief, dat alle kritiek verdient die bijvoorbeeld van Rooms-Katholieke en
Oecumenisch-Protestantse zijde is ingebracht tegen kerkplanting. Gelukkig wordt dit motief ook steeds meer
kritisch bevraagd in evangelicale kerkplantingsliteratuur.
We hebben geen behoefte aan méér kerken, maar we hebben schreeuwend behoefte aan contextuele en
geloofwaardige kerken. Voor zover dit meer een kwestie is van innovatie dan van aanpassing, denk ik dat we niet
81
om nieuwe christelijke gemeenschapsvorming heen kunnen. Meer dan ooit hebben we broedplaatsen nodig van
creativiteit, opoffering en bezieling, aan de organisatorische rand van het kerkelijk leven. Dat, en niets anders, is
de rechtvaardiging voor kerkplanting in een post-christelijke samenleving.
Waar zie je zulke praktijken vandaag in Nederland? Volgens de innovatietheorie ontstaan zulke praktijken daar
waar drie voorwaarden worden vervuld. In de eerste plaats moeten vragen aan de orde komen die zich met behulp
van bestaande kennis niet laten oplossen.
Bijvoorbeeld: hoe kan het concept ‘kerk’ betekenisvol worden voor twintigers in Amsterdam? In de tweede plaats
moet er sprake zijn van een bij elkaar komen van verschillende, soms tegenstrijdige karakters, ideeën, theologieën
en culturen. Innoverende culturen zijn hybride culturen. Denk aan multiculturele gemeenschappen, interkerkelijke
gemeenschappen, samenwerkingen tussen jong en oud. In de derde plaats moet er voldoende overeenstemming zijn
over waarden en doelen in die cultuur. Men hoeft het niet in alles eens te zijn, liever niet zelfs, maar er moet een
gedeeld verlangen zijn en een zekere overeenstemming over de stijlen die men hanteert……
Ik noem een aantal praktijken, zonder dat ik al teveel zeg over de concrete vernieuwingen die dit oplevert.
Bedenk: als je vooraf vernieuwingen kunt aanwijzen, zijn het meestal geen echte vernieuwingen.
Een interessante spanning tussen niet-Westerse en Westerse verwachtingen omtrent kerk en missie, zien we
ontstaan in multiculturele gemeenten, bijvoorbeeld in de vraag naar vormen van leiderschap. Nederlandse
democratische tradities botsen daar geregeld op niet-Westerse, meer hiërarchische en charismatische
benaderingen van leiderschap. Die praktijken staan nog in de kinderschoenen, maar dat hier sprake is van een
laboratorium waaruit nieuwe benaderingen van ambt, leiderschap en structuur ontstaan, geloof ik vast.
Spannende combinaties zien we ook in kleinere gereformeerde kerkplantingen, waar allerlei theologische
stromingen samensmelten. Ik ben er zelf de afgelopen jaren nauw bij betrokken geweest door mijn werk in Via
Nova. Hier ervaar je aan den lijve dat oude tegenstellingen tussen ‘orthodox’ en ‘vrijzinnig’, ‘evangelisch’ en
‘gereformeerd’ en ‘laagkerkelijk’ en ‘hoogkerkelijk’ nauwelijks nog functioneren. Er ontstaat een nieuwe, rijke
mix van theologie en praktijken, die er institutioneel nog heel kerkelijk uitziet, maar in cultuur, samenleven en
de wijze waarop men in de omgeving staat, veel verschilt van de meeste gangbare kerken. Ik heb daar de term
‘restaurantkerk’ voor gebruikt.
Nog weer een ander voorbeeld zien we in de diverse combinaties van evangelicale spiritualiteit en sociale
dienstbaarheid, zoals je dat vindt bij bewegingen als Urban Expression en New Monasticism. In de Nederlandse
christelijke traditie bestaat een diepgewortelde neiging om kerk en organisatie zoveel mogelijk te scheiden. Hier,
in een volledig ontzuilde mentaliteit, vinden we tal van pogingen om ze juist weer bij elkaar te brengen in de vorm
van vierende en aanbiddende gemeenschappen die zich solidariseren met oude stadswijken. Hier zie je niet alleen
een boeiende overstijging van de klassieke tegenstelling tussen evangelicalen en oecumenischen, maar ook een
hybridisering van kerk en maatschappelijke organisatie.
De laatste stap van de innovatie is de overdracht van wat succesvol gebleken is. Dat blijkt vaak niet eenvoudig. In
Nederland is zelfs sprake van een ‘innovatieparadox’: er wordt veel moois uitgevonden, maar het wordt zelden
gebruikt. Voor een deel heeft dat te maken met het probleem van ‘impliciete kennis’ (tacit knowledge). Opgedane
kennis is vaak intuïtief, vanzelfsprekend en daardoor niet erg toegankelijk voor rationele analyse.
82
Dit geldt in het bijzonder bij kleine organisaties, zoals kerkplantingen, omdat daar veel gebeurt in de
wandelgangen en informeel. Impliciete kennis moet eerst expliciet gemaakt worden voordat zij een vernieuwende
invloed kan hebben.
Voor een deel los je dit op met goede netwerken tussen bestaande gemeenten en nieuwe gemeenten. Programma’s
en bureaucratie helpen hier niet erg. Goede persoonlijke relaties des te meer. Vertrouwen is nodig en een zekere
afstand. Nieuwe projecten moeten niet voortdurend bevraagd worden op hun onmiddellijk opbrengst; dat dooft de
creativiteit.
Bedenk dat het hier gaat om een lange-termijnperspectief: het duurt vaak tientallen jaren voordat echte
vernieuwingen doordringen naar het centrum.
Daarbij zijn ook ‘maieutische instanties’ nodig: vroedvrouwen die het kind van kennis ter wereld helpen brengen.
Instanties die deze kennis benoemen, beschrijven en toegankelijk maken voor de bredere kerk. De J.H.
Bavinckleerstoel biedt zich graag aan als vroedvrouw. (…..)
Voor meer informatie en hele inaugurele rede: zie www.gemeentestichting.nl
83
18.6. Kerken in Europa moeten zich niet aanpassen maar vernieuwen
Reformatorisch Dagblad --- Punt-kommma – 12 mei 2011
Er zijn in het postchristelijke Europa kerkelijke vernieuwingen nodig: veranderingen die verder gaan dan aanpassingen van het
bestaande, betoogt prof. dr. Stefan Paas.
Overal in Europa ontdekken kerken dat Europa een zendingsveld is geworden. De zendingsvraag in
postchristelijk Europa concentreert zich op de twee polen van contextualisatie (het slaan van bruggen
naar verschillende groepen in een plurale samenleving) en geloofwaardigheid (integratie tussen
verkondiging en gemeenschappelijk leven).
Initiatieven die zich toeleggen op een gecontextualiseerde en geloofwaardige vorm van gemeenschap
rondom Jezus Christus voeden het inzicht in de missionare identiteit van de kerk in het Europa van nu.
Dit heeft niet alleen betekenis voor Europa. Ons continent zou wel eens een laboratorium kunnen zijn
„voor nieuwe vormen van geloof, nieuwe structuren van organisatie en interactie, die berekend zijn op
een dominante seculiere omgeving” (Philip Jenkins).
Daarmee zijn we midden in de thematiek van deze oratie beland: kerkvernieuwing door kerkplanting.
Het woord vernieuwing gaat verder dan aanpassing van het bestaande. Vandaag schiet het besef steeds
meer wortel dat de christelijke traditie in West-Europa het niet zal redden met aanpassingen. Er zijn
vernieuwingen nodig: veranderingen die verder gaan dan aanpassingen van het bestaande. Dat levert een
paradox op: innovatie is niet te plannen of te programmeren. Als je kunt plannen hoe een vernieuwing
eruit zal zien, is het namelijk geen vernieuwing meer.
Broedplaatsen
Hoe kan vernieuwing tot stand komen? Alleen wanneer we ons niet richten op uitkomsten, maar op het
inrichten van stimulerende processen. Radicale vernieuwing vindt alleen plaats wanneer men zich kan
onttrekken aan de macht van het bestaande, de inherente neiging tot conformisme die in elke
organisatie bestaat. Nieuwe ideeën ontstaan buiten of aan de rand van de organisatie – niet in het
uitgebalanceerde midden.
84
Dit laatste verklaart ook waarom lange perioden van stabiliteit kunnen worden onderbroken door relatief
plotselinge omwentelingen. Nieuwe ideeën en praktijken hopen zich op aan de rand en breken dan door
naar het midden. De protestantse Reformatie van de 16e eeuw was zo’n doorbraak, die gedurende
honderden jaren was voorbereid door bewegingen en groepen aan de rand van de christenheid.
De innovatietheorie leert ons dus dat diepgaande vernieuwingen meestal buitenom gaan, dat het
generaties duurt voordat ze doorbreken naar het midden en dat ze doorgaans worden voorbereid en
uitgeprobeerd in kleinere gemeenschappen aan de rand van de grotere organisatie die zich toewijden
aan de oplossing van een probleem.
Een middeleeuws voorbeeld van zulke gemeenschappen waren de kloosters. Zij ontstonden uit een
verlangen naar een intensivering van het christen-zijn. Hier werden spirituele disciplines ontwikkeld die
later hun weg weer vonden naar het bredere kerkelijke leven. De nadere reformatoren ontleenden hun
disciplines van gebed en Bijbellezing rondom de maaltijden aan het monastieke laboratorium, en
maakten ze vervolgens mainstream in een deel van de gereformeerde gezindte.
Spiritualiteit, zending, liturgie; het is belangrijk te zien dat dit soort praktijken niet achter een bureau
zijn bedacht door een geniale of rebelse theoloog, vervolgens in een boek gezet en door een welwillende
kerk zijn overgenomen. Nee, zij hebben gedurende langere tijd buiten de legerplaats verbleven, zijn
geregeld verketterd en verguisd, hebben ook een proces van loutering doorstaan, en zijn uiteindelijk
komen bovendrijven als vitale vormen van geloof.
Zo kijk ik vandaag graag tegen kerkplanting aan: als het inrichten van een missiologisch laboratorium.
Die benadering van kerkplanting als een broedplaats van ecclesiologische vernieuwing vindt steeds meer
ingang. Dit heeft deels te maken met de ietwat teleurstellende ervaringen met kerkplanting in de jaren
tachtig en negentig van de vorige eeuw. Toen beleefde een op numerieke groei gerichte, instrumentele
benadering van kerkplanting haar hoogtepunt. In die benadering lag de nadruk vooral op het repliceren
van bekende modellen van kerk-zijn en niet zozeer op het innoveren daarvan.
Vitaliteit
Ik heb het al gehad over contextualisatie en geloofwaardigheid als belangrijke missiologische drijfveren
voor nieuwe gemeenschapsvorming. Daarnaast zien we vandaag twee andere motieven sterk benadrukt
worden. In de eerste plaats een ecclesiologisch motief: kerkplanting brengt zending in het hart van de
kerk. Een kerk die zich toewijdt aan kerkplanting moet wel nadenken over zichzelf. Dit is vooral
belangrijk in gebieden waar het christendom al lang is gevestigd, zoals in Europa. Door haar identiteit als
zendingskerk te herontdekken in een kwetsbare minderheidssituatie, kan de kerk zich vrijmaken van
haar externe conformiteit met de omringende cultuur en haar interne conformiteit met traditie en de
vitaliteit van het Evangelie opnieuw ervaren.
In de tweede plaats zien we ook een praktisch theologisch motief: kerkplanting kan ons bewust maken
van de kracht van kleine gemeenten. Het is opmerkelijk dat het groter worden van kerken zelden of
nooit theologische vragen oproept, terwijl kerkplanting vaak omstreden is. In het Westen zijn we zo
gewend geraakt aan grotere gemeenten dat we de risico’s ervan nauwelijks meer zien. In het algemeen
zullen kleine gemeenschappen echter op een veel natuurlijker manier het gemeenschapsleven van de
nieuwtestamentische kerk kunnen weerspiegelen.
Al deze motieven onderstrepen wat mij betreft dat het er vandaag niet om gaat zo veel mogelijk
gemeenten te stichten, maar om nieuwe manieren van kerk-zijn te ontwikkelen. We hebben geen
behoefte aan méér kerken, maar we hebben schreeuwend behoefte aan contextuele en geloofwaardige
kerken. Voor zover dit meer een kwestie is van innovatie dan van aanpassing, denk ik dat we niet om
nieuwe christelijke gemeenschapsvorming heen kunnen. Meer dan ooit hebben we broedplaatsen nodig
van creativiteit, opoffering en bezieling, aan de organisatorische rand van het kerkelijk leven.
Praktijk
85
Waar zie je zulke praktijken vandaag? Volgens de innovatietheorie ontstaan zulke praktijken daar waar
drie voorwaarden worden vervuld. In de eerste plaats moeten er vragen aan de orde komen die zich met
behulp van bestaande kennis niet laten oplossen. In de tweede plaats moet er sprake zijn van een bij
elkaar komen van verschillende, soms tegenstrijdige karakters, ideeën, theologieën en culturen. In de
derde plaats moet er voldoende overeenstemming zijn over waarden en doelen in die cultuur.
De laatste stap van de innovatie is de overdracht van wat succesvol gebleken is. Dat blijkt vaak niet
eenvoudig. In Nederland is er zelfs sprake van een innovatieparadox: er wordt veel moois uitgevonden,
maar het wordt zelden gebruikt. Voor een deel heeft dat te maken met het probleem van ”impliciete
kennis”. Opgedane kennis is vaak intuïtief. Impliciete kennis moet eerst expliciet gemaakt worden
voordat zij een vernieuwende invloed kan hebben.
Voor een deel los je dit op met goede netwerken tussen bestaande gemeenten en nieuwe gemeenten.
Programma’s en bureaucratie helpen hier niet erg. Goede persoonlijke relaties des te meer. Vertrouwen
is nodig en een zekere afstand. Nieuwe projecten moeten niet voortdurend worden bevraagd op hun
onmiddellijke opbrengst; dat dooft de creativiteit. Bedenk dat het hier gaat om een
langetermijnperspectief: het duurt vaak jaren voordat echte vernieuwingen naar het centrum
doordringen.
Daarbij zijn ook ”maieutische instanties” nodig: vroedvrouwen die het kind van kennis ter wereld helpen
brengen. Instanties die deze kennis benoemen, beschrijven en toegankelijk maken voor de bredere kerk.
De J. H. Bavinckleerstoel biedt zich graag aan als vroedvrouw.
De auteur is bijzonder hoogleraar kerkplanting en kerkvernieuwing aan de Vrije Universiteit te Amsterdam (J. H. Bavinck-leerstoel). Dit artikel
is een samenvatting van zijn donderdagmiddag gehouden inaugurele rede.
86
18.7. Kerk zelf debet aan secularisatie
Reformatorisch Dagblad – Punt-kommma – vrijdag 13 mei 2011
Eeuwenlang heeft de kerk haar zijn in Christus op de achtergrond gesteld ten opzichte van allerlei seculiere doelstellingen. Daar plukt ze
nu de wrange vruchten van, betoogt prof. dr. A. van de Beek.
De kerk bevindt zich in een crisis. De secularisatie neemt toe. Vaak wordt het begrip secularisatie
verbonden met verval van godsdienstige instituties – en is ze dus verbonden met invloed, macht,
presentie in de samenleving. Ik geeft de voorkeur aan een theologische in plaats van een sociologische
definitie. Secularisatie komt van ”saeculum”, de huidige wereld. Secularisatie betekent dan dat mensen
op de huidige wereld gericht zijn en niet op het eeuwige leven.
Het gaat bij secularisatie om het paradigma waaronder we ons bestaan bezien. Wat het christendom
betreft kunnen we dat het scherpst formuleren aan de hand van Filippenzen 3:20. Paulus zegt daar dat
ons burgerschap, onze ”politeuma”, in de hemel is. Daar is ons thuis, onze registratie. Dat is niet een
hemelgeloof om de hemel, maar omdat Christus in de hemel is. Dat is de kern van het christelijk geloof
vanuit het Nieuwe Testament en bij de orthodoxe kerkvaders van de eerste eeuwen.
Dat is ook de kern van het belijden van de reformatoren die terug wilden naar de bronnen, zoals de
Heidelbergse Catechismus in antwoord 1 zegt: Dat ik niet van mij zelf ben maar het eigendom van
Christus. Christen zijn is dus leven in de gemeenschap met Christus, waarbij we onze harten opwaarts
verheffen en we de dingen zoeken die in de hemel zijn, waar Christus is, en niet die op de aarde zijn.
Levensoriëntatie
Dat laatste is nu precies wat secularisatie betekent. Secularisatie is dat we niet meer de dingen zoeken
die boven zijn, waar Christus is, maar de dingen die op de aarde zijn. Al of niet geseculariseerd zijn
heeft dus met onze levensoriëntatie te maken.
Dat de mensen buiten de kerk seculier zijn, is daarmee per definitie gegeven. Buiten de kerk is men niet
in Christus en leeft men met de dingen van deze wereld. Er zijn in de West-Europese samenleving steeds
meer mensen buiten de kerk en dus per definitie seculier. In die zin zou men dus kunnen spreken van
een toename van secularisatie. Deze vorm van secularisatie is formeel en ook makkelijk waar te nemen.
87
Men verliest dan evenwel uit het oog dat secularisatie een kwalitatief begrip is: Wat is onze
levensoriëntatie? En die kan ook seculier zijn terwijl men lid is van de kerk. Men kan dat zelfs zijn terwijl
men zegt zich op Christus te oriënteren.
Theologisch gezien zijn er twee samenlevingen: de aardse samenleving en, zoals Origenes zegt, een
andere natie die geleid wordt door de Geest van Christus. Deze laatste is niet een van de naties naast de
andere naties. Zij is ook geen alternatieve maatschappij. Zij bevindt zich te midden van alle andere
samenlevingen, maar als vreemdeling, omdat haar thuis in de hemel bij Christus is. Zij heeft een andere
hoop en andere symbolen waarop zij haar bestaan oriënteert dan de samenlevingen van deze wereld
hebben.
Wat is nu secularisatie? Dat is dat christenen dit onderscheid niet meer kennen, de oriëntatie op Christus
in de hemel verliezen en zich dientengevolge op de wereld gaan richten. Dan is secularisatie niet een
zaak die zich afspeelt aan de rand van de kerk, bij de achterdeur, waar mensen die verlaten, maar dan is
secularisatie evenzeer een zaak die zich afspeelt in de kerk, die zich zelfs in het centrum van haar
denken en handelen kan nestelen.
Staatsgodsdienst
Als men een theologische opvatting van secularisatie hanteert, dan is er al eeuwenlang sprake van
secularisatie. Het hoogtepunt daarvan was het jaar 380 toen Theodosius de kerk verhief tot
staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk. Het onderscheid tussen de aardse natie en de natie van de Geest
van Christus was daarmee weggevallen. Christenen waren de ware burgers van het rijk van de keizer en
Christus was zijn beschermheer.
Luther en Calvijn hebben het vuur van het geloof opnieuw op de kandelaar gezet. Luther dicht: „Geen
aardse macht begeren wij, die gaat al ras verloren” en voor Calvijn is zijn diepste verlangen de
”meditatio futurae vitae”. Bij beiden is dat niet uit wereldmijding, maar vanwege geloof en liefde in
Christus. In Hem is hun leven en Hem betuigen zij voor de kerk. Zo komt Luther tot zijn tweerijkenleer,
die de lutheranen overigens binnen de kortste keren hebben verkwanseld door de regel ”cuius regio eius
religio”: de vorst bepaalde de godsdienst van zijn gebied. Dat is pas secularisatie!
De gereformeerden hebben het trouwens ook niet gered om te blijven bij de contemplatie van het
eeuwige leven. Liever dan hun harten opwaarts te verheffen naar Christus bij de viering van het
avondmaal hebben ze hun energie gestoken in de nationale politiek van hun land. Daardoor werden ze
nog meer op die politiek gericht dan de lutheranen die het aan hun vorst overlieten.
Hoe belangrijk bovenstaande opmerkingen ook mogen zijn, ze treffen niet het hart waarom het gaat: dat
de kerk zelf geseculariseerd is. Eeuwenlang heeft de kerk haar zijn in Christus op de achtergrond gesteld
ten opzichte van allerlei seculiere, dat wil zeggen tot dit tijdelijke leven behorende, doelstellingen.
Daarvan plukt men nu de vruchten. De mensen hebben ontdekt dat men die doelstellingen ook zonder
het christelijk geloof en de kerk kan realiseren en keren de kerk massaal de rug toe. En dan vraagt de
kerk zich af wat ze met de secularisatie aan moet. Men kan sociologisch en psychologisch de
ontkerkelijking goed verklaren: de kerk heeft geen aanbod dat ook niet elders en dan ook nog goedkoper
verkrijgbaar is.
Oordeel
We kunnen de kerkverlating echter ook theologisch duiden: als oordeel van God. Dat hebben Van Ekris en
nog indringender vader en zoon Dekker gedaan. De kerk staat onder het oordeel en het is het oordeel dat
ze over zich zelf heeft afgeroepen. Als de kerk dan op de wereld gericht wil zijn, ontrouw aan haar leven
in Christus, laat ze dan maar aan de wereld zijn overgeleverd.
We moeten de gedachte van het oordeel van God over de kerk uiterst serieus nemen. De kerk in Europa
heeft zich eeuwenlang op de wereld gericht. De kerk is geseculariseerd in haar denken en handelen. Er
zijn stemmen geweest van hen die de kerk terugriepen tot haar wezen, maar het heeft niet mogen
88
baten. De raad van Genève was machtiger dan het zwakke mannetje uit het stof en de Duitse vorsten
triomfeerden over Luther die geen aardse macht begeerde – de wereld won ook in de kerk.
Protestantse Kerk
De kerk is geseculariseerd, ik geef daarvan enkele voorbeelden uit verschillende kerken. De Protestantse
Kerk in Nederland heeft zwaar te lijden van kerkverlating. De kerkleiding verliest echter de moed niet en
schrijft voortdurend rapporten over hoe men relevante kerk kan zijn. Het gaat om de kerk in de
samenleving en haar bijdrage daaraan. Voortdurend is de samenleving in het oog – dat wil zeggen: het
saeculum. Men spreekt wel over Jezus Christus als onze Heer en over leren leven van de verwondering,
maar deze thema’s zijn verweven met een denken dat gericht is op de wereld en ten slotte daaraan
dienstbaar is.
De evangelische beweging is een postmoderne variant van de wereldgelijkvormigheid van de kerk: elk
heeft zijn eigen geloof dat past om het leven hier op aarde goed te maken. Het lijkt allemaal heel
persoonlijk geloof, en men is er blind voor dat het zijn in Christus verlies van je zelf betekent. Men kan
niet anders denken en beslissen dan in het paradigma van postmoderne subjectiviteit en in het spoor
gaan dat in de moderne tijd is getrokken door Evangeliepredikers met een arminiaanse keuze voor de
eigen beslissing – geheel zoals de wereld dat wilde in hun en onze dagen, toen scherp omlijnd en nu op
de vage wolken van het gevoel.
Avondmaal
Ook in de gereformeerde gezindte is er sprake van secularisatie. In Genève werd in de zestiende eeuw
besloten viermaal per jaar het avondmaal te vieren. In de meeste gemeenten is dat nog steeds het
geval. Wat daarbij vaak vergeten wordt, is dat deze frequentie een expressie van zware secularisatie is.
Calvijn wilde wekelijkse of zelfs dagelijkse vieringen. Dat vond de raad van Genève te veel, omdat de
impact op het dagelijks leven dan te groot zou worden. Het zou een verstoring van handel en politiek
geven.
In de gereformeerde gezindte houdt men aan het Geneefse gebruik vast – en naar mijn oordeel om
dezelfde reden. Het zou toch gebeuren dat elke zondag een avondmaalszondag was en elke week een
voorbereidingsweek! De last zou te zwaar worden. Men sluit het avondmaal op in een gouden kooi, om
eenmaal in het kwartaal voor een select gezelschap eruit gehaald te worden. Dan Calvijn: wie driemaal
niet aan het avondmaal komt, wordt niet alleen uit de kerk gezet maar ook nog eens uit de stad
verbannen. Er zouden veel huizen vrijkomen in Barneveld.
Als men in reformatorische kring ziet dat secularisatie de kerk bedreigt, dan gaat men des te meer op
handel en wandel van gemeenteleden letten. Men begint bij de buitenkant – bij het gewaad en bij de
draad, maar ondertussen wordt het centrum steeds leger. En men ziet niet dat zo het oordeel Gods over
het kerkvolk gaat. Men heeft een blinde vlek voor de eigen bevangenheid met de mens. Balke, Speelman
en ik kunnen nog zo hard roepen dat Calvijn een andere weg wees. Maar dan geven de stoere calvinisten
ineens niet thuis; niet fel tegen, maar het kan gewoon niet meer tot hen doordringen wat er gezegd
wordt.
Het zijn zomaar een paar voorbeelden uit heel verschillende contexten. Ze zijn naar believen te
vermeerderen. Ze geven aan dat alle kerken hun eigen manier van secularisatie hebben. De een is niet
beter dan de ander en niet erger dan de ander. De reformatorische avondmaalsmijding doet niet onder
voor de ‘businessplannen’ van de Protestantse Kerk of voor de ”theology of progress” van evangelische
predikers. Het gaat allemaal om aardse macht, aards succes en aardse zelfhandhaving.
Dat is dus secularisatie en de onwil en het onvermogen om dat in te zien, is verblinding en oordeel. Zelfs
het beamen van die zin kan onderdeel van die verblinding zijn. Men kan seculier zijn in een uiterst
vrome gestalte: zeggen dat je weet dat je onder het oordeelt staat en je niet bekeren, dat is horende
niet horen en ziende niet zien – omdat het hart van dit volk vet geworden is. Daar laat God ons in onze
zonden en we vinden het nog best ook.
89
Boete
Willem Maarten Dekker heeft gezegd dat we de kerk moeten begraven. Daarmee wil hij niet zeggen dat
we definitief afscheid van de kerk moeten nemen. We moeten veeleer het oordeel van God erkennen en
de kerk die zijn rol in de wereld wil spelen begraven. We moeten inkeren in de binnenkamer.
Voor veel christenen klinkt dit bijna als een vloek: een kerk die niet naar buiten treedt. Maar er zijn
tijden dat we de stilte van de binnenkamer moeten zoeken, zoals Paulus na zijn bekering veertien jaar in
Arabië verbleef. Als we tot het inzicht komen hoezeer de kerk het saeculum heeft verkozen boven de
dingen die boven zijn, waar Christus is, dan is een tijd van diepe boete nodig en een tijd om de wegen
des Heeren weer te leren. We kunnen alleen in de kerk geloven als we haar secularisatie onderkennen en
ons daarvan bekeren.
De auteur is bijzonder hoogleraar aan de universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika) en emeritus hoogleraar aan de Vrije
Universiteit te Amsterdam. Dit artikel is een samenvatting van de lezing die hij gisteren hield op de jaarvergadering van het
Contactorgaan Gereformeerde Gezindte.
90
18.8. Kerkplanting niet altijd succesverhaal”
Reformatorisch Dagblad – 10 juni 2011 – bijlage: Puntkommma-vrijdag
Janita van Hoeven-ten Voorde
Zestien projecten aangesloten bij ICP
Kerkplanting is een trend, maar wat houdt het precies in? International Church Plants (ICP) verstaat onder het fenomeen
kerkplanting het planten van een interculturele dochtergemeente door een bestaande kerk. De stichting onderscheidt
daarbij vijf fases: die van embryo, baby, kind, tiener en volwassene.
Bij ICP zijn inmiddels zestien kerkplantingsprojecten aangesloten, te weten: Christelijke gemeente De Wegwijzer in
Almere, Hart van Osdorp, Hoop voor Noord en Oase voor Nieuw-West in Amsterdam, Villa Klarendal in Arnhem, All Nations
Christian Fellowship en Boei 90 in Den Haag, Stichting Evangelisatie Enschede, Het Open Huis in Haarlem, Geloven in
Spangen en Meer dan Beverwaard in Rotterdam. Ook de International Christian Fellowships (ICF’s) in Amersfoort,
Apeldoorn, Rotterdam en Gouda krijgen advies en toerusting van ICP.
De hervormde Maranathakerk in Rotterdam heeft kortgeleden het project Licht op Zuid opgezet. De gemeente biedt onder
andere Alpha-cursussen aan buurtbewoners aan. Theo Visser, oprichter van ICP, is voor één dag in de week bij dit project
betrokken.
In Utrecht en Wageningen bestaan ook ICF-gemeenten. Zij zijn niet aangesloten bij ICP.
In Leiden is vorig jaar december eveneens een ICF-gemeente opgericht. Deze staat los van de andere ICF-gemeenten in
Nederland. Ze behoort tot ICF-Movement, een beweging die in 1996 is opgericht in het Zwitserse Zürich met als doel de
kerk weer „dynamisch, echt en actueel” te maken voor mensen. Inmiddels zijn er gemeenten in Zwitserland, Duitsland,
Tsjechië, Oostenrijk, Spanje en Albanië.
Hoeveel kerkplantingen er in Nederland precies plaatsvinden, is niet bekend. Volgens Martijn Vellekoop zijn er van 1990 tot
2008 zeker 281 initiatieven geweest tot het stichten van een nieuwe plaatselijke kerk. Daarbij rekende hij splitsingen en
nieuwe kerken als gevolg van conflicten niet mee, noch nieuwe migrantenkerken.
Vellekoop publiceerde deze gegevens in 2008 in het kader van de afronding van zijn theologiestudie.
De meeste pogingen om een nieuwe gemeente te stichten vond Vellekoop in Zuid-Holland: zeventig. In Limburg en de drie
noordelijke provincies lag dat aantal op minder dan tien, in Zeeland op vijf.
Een kwart van de initiatieven had plaats in de vier grote steden. Rond de Veluwe, in steden als Apeldoorn en Amersfoort,
trof Vellekoop de meeste pogingen om een nieuwe kerkelijke gemeente te stichten aan.
Ongeveer 60 procent van alle initiatieven kwam voort uit een evangelische of pinksterkerk. Er waren nauwelijks roomskatholieke parochies gestart en ook binnen de Protestantse Kerk in Nederland was het aantal initiatieven beperkt.
De belangrijkste reden die gemeentestichters noemen, is het bereiken van niet-christenen, gevolgd door het verlangen om
aandacht te geven aan geloofsovertuigingen en -praktijken die in andere kerken weinig aandacht krijgen.
Theo Visser van stichting ICP Network.
Kerkplanting is een trend. De afgelopen jaren zijn er tientallen nieuwe gemeenten ontstaan in het hele land. International Church Plants
(ICP) geeft advies en rust kerkplanters toe. „Kerkplanting is echt niet altijd een succesverhaal.”
91
Geen kantoor in hartje Amsterdam. Nee, International Church Plants is neergestreken op een scheepswerf in
Hardinxveld-Giessendam. Het kantoor op de derde verdieping van het hoofdgebouw van Holland Shipyards is
eenvoudig ingericht: drie bureaus, een keukentje en een rode zitbank.
Projectcoördinator Ellen Agbor Ebot serveert koffie met tompoezen. „Het is feest vandaag”, legt Theo Visser uit.
„We hebben ons landelijke toerustingsteam rond waarin diverse personen zitten met kwaliteiten op het gebied van
onder andere jeugdwerk, maatschappelijk werk en evangelisatie.”
Theo Visser richtte in 2005 de stichting ICP Network op, nadat hij oprichter en jarenlang voorganger was van de
interculturele gemeente ICF Rotterdam. „Als kartrekker van ICF Rotterdam heb ik zelf alles moeten uitvinden. Dat
was een heel proces. Met de expertise die ik heb opgebouwd wil ik nu graag andere kerkplanters helpen.”
De stichting motiveert en rust bestaande kerken toe om interculturele dochtergemeenten te planten. De wortels
van ICP liggen volgens Visser in de reformatorische theologie, „maar onze blik is gericht op alles wat de Geest van
God in de wereldwijde gemeente van Jezus heeft bewerkt. Iedereen die zich in onze waarden herkent, kan een
beroep op ons doen.”
Aan een wand in het kantoor hangt een kaart van Nederland waarop met blauwe magneten het aantal
kerkplantingsprojecten dat wordt ondersteund, is gemarkeerd. Inmiddels zijn dat er zestien. De jongste loot aan de
stam is een project van de hervormde Maranathakerk in Rotterdam die onder eigen dak een nieuwe gemeente wil
stichten.
Wat is de oorzaak van het stijgende aantal kerkplantingen?
„Evangelische gemeenten zijn al veel langer bezig met kerkplanting. Bij reformatorische kerken is het een vrij
nieuw fenomeen. De International Christian Fellowship (ICF) in Rotterdam was voor hen in 2000 het eerste
kerkplantingsproject. Reformatorische kerken zijn de laatste jaren meer missionair gericht. Dat is ongetwijfeld het
werk van de Heilige Geest, Die mensen wakker schudt. Als er meer geestelijk leven is in de kerken, is er ook meer
oog voor de medemens.”
Waarom moeten er nieuwe kerken worden opgericht? Voldoen de bestaande kerken niet meer?
„Bestaande kerken hebben vaak weinig aansluiting bij de moderne mens. Kijk maar naar het percentage
buitenstaanders dat zich bij een traditionele kerk aansluit. In een gemiddelde reformatorische kerk komt
gemiddeld slechts één persoon per jaar van buiten de kerk tot geloof. Meestal gebeurt dit dan via een huwelijk.
Er bestaat een kloof tussen de boodschap van God en de mensen van vandaag, de kloof waarover de Bijbel spreekt.
Die kloof van het kruis valt niet te dichten. De kerkelijke cultuur zorgt echter voor een tweede kloof. Ons denken,
ons leven en onze tijdsbesteding zijn compleet anders dan die van de moderne mens.
Nu kun je proberen een bestaande gemeente te hervormen en meer te laten aansluiten bij de hedendaagse cultuur,
maar dit zorgt voor spanning en frustratie en kost veel tijd. Voor een bepaalde groep, met name ouderen, gaan
veranderingen altijd te ver.
Nieuwe kerken blijken het best in staat om nieuwe doelgroepen te bereiken. Tientallen onderzoeken laten zien dat
de aanwas van een gemiddelde missionaire gemeentestichting voor 60 tot 80 procent bestaat uit mensen die nog
geen kerkganger waren, terwijl de aanwas van oudere kerken voor 80 tot 90 procent afkomstig is uit andere
kerken.
We moeten echter allebei doen. Er zijn zo’n 3 miljoen allochtonen in Nederland, als er daar nu 3000 van in
reformatorische kerken komen is het veel. We kunnen dat niet als gegeven accepteren.”
Waarom is ICP voornamelijk gericht op het stichten van interculturele gemeenten?
„Het gaat erom dat een gemeente een representatief beeld geeft van de bevolking. In de Randstad is een
gemeente wellicht voor 80 procent multicultureel, op de Veluwe voor 5 procent. Als een gemeente een afspiegeling
is van de wijk, komt ze voor mensen veel dichterbij.”
ICP startte zes jaar geleden met vijf projecten, nu zijn het er zestien. Is kerkplanting een succesverhaal?
92
„De projecten zijn echt niet allemaal succesverhalen. Bij het ene is er meer vrucht zichtbaar dan bij het andere.
Dat hangt ervan af of er een goede kartrekker is, van de plek –in een nieuwbouwwijk is het planten op harde grond;
de mensen daar hebben alles wat hun hartje begeert– en van beschikbare financiële middelen. Bovenal zijn we in
alles afhankelijk van de genade van de Heere.”
Kerkplantingsprojecten roepen nogal eens spanning op binnen het kerkverband als geheel. Hoe verklaart u dat?
„In de praktijk van elke zendingsgemeente –zo mag een nieuwe kerk toch wel worden genoemd– krijg je te maken
met dilemma’s, zoals hoe om te gaan met gaven van de Geest, bevrijdingspastoraat en volwassendoop. Als je
bijvoorbeeld uitsluitend zou kiezen voor kinderdoop, sluit je met dat standpunt alle Chinezen uit de ondergrondse
kerk uit. In kerkplantingssituaties moet er daarom meer ruimte zijn voor andere standpunten. Je kunt bij een
Afrikaan niet aankomen met psalmen op hele noten. Je moet aansluiting zoeken bij de cultuur van de doelgroep. Ik
denk dat veel bestaande kerken er nog aan moeten wennen dat Nederland zendingsland is geworden.”
Hoe ver mag je gaan in het je aanpassen aan de cultuur van een doelgroep?
„De Bijbel is de grens. De Bijbelse inhoud moet dezelfde blijven, maar vormen kunnen verschillen. Als in Afrika
gemeentezang wordt begeleid op de djembé, moet dat mijns inziens in een interculturele dienst in Nederland ook
mogelijk zijn.”
Hoe groot is de rol van de leider in een kerkplantingsproject?
„Die is heel groot, maar dat hoeft niet problematisch te zijn. Paulus speelde ook een grote rol in de
zendingsgemeenten. Ik ben niet bang voor sterke leiders, als ze maar dienend zijn en proberen zichzelf op termijn
overbodig te maken.”
Voor welke fouten hoopt u andere kerkplanters te behoeden?
„Om niet te veel vooruit te rennen, maar achter de kudde te blijven. Om de kudde rust te geven, oog te hebben
voor de zorgdragers. Zelf ben ik vaak te veel gericht geweest op groei. Ik was gedreven, daardoor had ik te weinig
aandacht voor de rest van het team.”
ICP wil dat er over tien jaar 100 nieuwe kerken zijn geplant. Valt kerkplanting te plannen?
„Voor het uitvoeren van onze missie is een wonder van God nodig. Wij zijn niet in staat om één kerk te planten,
laat staan honderd. Het is God Die de wasdom geeft. Dat betekent niet dat je geen plannen mag maken. Juist voor
concrete doelen kun je concreet bidden. In de wetenschap dat de kerk van Christus is en niet van ons.”
Dit is het eerste deel in een serie over kerkplantingsprojecten. Dinsdag deel 2: ICF Rotterdam.
93
18.9. Christendom dat relevant en present wil zijn, is on-Bijbels
Reformatorisch Dagblad – Punt-komma - 18-11-2011
De idee van een door de wereld uitgedaagd christendom dat relevant en present wil zijn, is on-Bijbels, stelt dr. Kees Boele.
Menig christen voelt zich vandaag de dag uitgedaagd om het christelijk geloof relevant te maken of te
houden. Christen-politici bijvoorbeeld proberen er in de Haagse arena het beste van te maken. Anderen
voelen zich uitgedaagd om in de maatschappij „het verschil te maken.” Nog weer anderen proberen door
middel van christelijke filosofie of wetenschap een ‘alternatief’ te bieden dan wel het christelijk geloof
rationeel aannemelijk te maken.
Nu is het opmerkelijk dat het woord ”uitdaging” in de Bijbel niet voorkomt. Ik denk dat dit niet toevallig
is. Sterker nog, de hele idee van een door de wereld uitgedaagd christendom, dat relevant en present
wil zijn, is een on-Bijbelse idee. Nog scherper geformuleerd: een christen die zich uitgedaagd voelt door
de wereld, is een geseculariseerde christen.
Deze scherpe stelling moet ik natuurlijk toelichten. Het woord secularisatie komt van het Latijnse
saeculum, dat wil zeggen de huidige wereld. Secularisatie betekent dus dat mensen op de huidige wereld
gericht zijn, en niet op hun hemelse vaderland, het eeuwige leven. Dat laatste zou eigenlijk de
bedoeling moeten zijn, want ons burgerschap is volgens Paulus in de hemelen (Fil. 3:20).
Onder secularisatie versta ik, in navolging van dr. A. van den Beek, niet zozeer een afname van het
aantal kerkleden of een vermindering van de christelijke impact op de wereld. Een theologische,
kwalitatieve definitie van secularisatie is dat onze primaire oriëntatie op de wereld gericht is.
Deze vorm van secularisatie treedt op als de kerk of christenen hun zijn in Christus op de achtergrond
stellen, ten gunste van seculiere, tot dit tijdelijke, aardse leven behorende doelstellingen, zoals een
betere wereld, vooruitgang, duurzaamheid, intellectuele status enzovoorts.
Als wij ons als christenen uitgedaagd en gestimuleerd voelen door de wereld, is dat dus een teken van
secularisatie. Wij laten ons leiden door de agenda, de bedoelingen, de criteria, de eisen en de
paradigma’s van de wereld. Dan verkwanselen we ons burgerschap in de hemelen. Een uitgedaagd
christendom is dus geen vorm van christelijk geloof, maar vooral van menselijke religie.
Keller
Het denken in termen van christelijke uitdaging is een moderne variant van typisch neocalvinistisch
denken. Als geen ander voelde de neocalvinistische voorman Abraham Kuyper (1837-1920) zich
94
uitgedaagd door de wereld. Het calvinisme eert volgens Kuyper „het leven der wereld in zijn
zelfstandigheid.” Wij moeten als christenen de schatten, door God in deze wereld en in zijn leven
gelegd, op elk terrein ontwikkelen,
Deze ontwikkelingsgang trok volgens Kuyper juist door die groepen heen voor wie niet het isolement,
maar, wat hij noemt: de „bloedmenging” historisch kenmerk was. Het calvinisme zal zich volgens Kuyper
biologisch voortplanten. Het calvinisme kan volgens Kuyper zelfs „de stroom van de ontwikkeling der
mensheid” een stadium verder leiden.
Men wrijft zich anno 2011 toch wel de ogen uit als men dit leest. Hoe ver kan men van de ware Calvijn
afdrijven. Het ademt een totaal andere atmosfeer dan die van bijvoorbeeld de Nederlandse
Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. De kerk moet haar normen niet ontlenen aan de
cultuur en de wereld, maar aan Christus en de Bijbel.
In onze tijd, waarin de zuilen zijn omgevallen en allerlei christelijke vanzelfsprekendheden vrijwel
helemaal voorbij zijn, heeft deze vorm van positief, christelijk-cultureel neocalvinisme weinig zin meer.
De kuyperiaanse, gereformeerde strijd is verloren. Nederland is definitief geseculariseerd en de
christenheid heeft geen vanzelfsprekende aanspraken meer op macht.
Toch steekt het neocalvinistische gevoel van uitgedaagd te worden telkens weer de kop op. Weliswaar
niet meer in de biologische variant van Kuyper, maar wel in een manier van denken die het christelijk
geloof en de kerk vooral relevant wil laten zijn voor de wereld, of het nu is door middel van christelijke
politiek, christelijk leiderschap, christelijke wetenschap, christelijk-sociaal denken of christelijke
apologetiek.
Een specifiek voorbeeld van dat laatste is de apologetiek van de Amerikaanse theoloog en voorganger T.
Keller. Hij beklemtoont de ‘positieve’ betekenis van het Evangelie en wil de redelijkheid van het
christelijk geloof verdedigen.
Keller voert een pleidooi voor de waarheid van het christendom, met behulp van tal van rationele
argumenten. Hij gebruikt hierbij naar eigen zeggen de benadering van het ‘kritisch rationalisme’, die er
van uitgaat dat er bepaalde argumenten zijn die de meeste rationele mensen overtuigend zullen vinden.
Met behulp van deze benadering stelt hij dat het christelijk geloof op „kritisch rationele” gronden het
best „geverifieerde” geloof is, dat de meeste „verklaringskracht” heeft.
Het grote bezwaar van deze methode is mijns inziens dat deze benadering het christelijk geloof tot een
kwestie van verificatie of falsificatie maakt en daarmee afhankelijk van wetenschappelijke criteria van
de wereld. Het loutere feit dat Bijbelteksten hier en daar (bijvoorbeeld rondom de opstanding van
Christus) ‘empirisch’ tegenstrijdig zijn, zou binnen het kritisch rationalisme op zichzelf al voldoende
grond zijn voor falsificatie.
Bovendien betekent een pleidooi voor het christelijk geloof vanuit een kritisch rationalisme dat het
daarmee altijd maar onder voorbehoud waar is. Immers, volgens K. R. Popper (1902-1994), de
grondlegger van het kritisch rationalisme, is het zo dat wanneer zich een bijzonder feit voordoet dat
falsificerend werkt, de theorie, die tot op dat moment een zekere geldigheid had, onmiddellijk in duigen
valt. Er bestaat volgens Popper geen strikt genomen waarheid, alleen maar tijdelijke juistheid.
Als het christelijk geloof ‘conflicteert’ met wereldse, filosofische en wetenschappelijke rationaliteit, is
dat helemaal niet erg. In de Vroege Kerk was de apologetiek dan ook geen poging om het geloof
acceptabel te maken, maar een ontmaskering van het leugenachtige gedachtegoed van de
tegenstanders, evenals Jezus mensen om Hem heen ontmaskerde.
Ik schreef al dat uitdaging geen Bijbels woord is. De Bijbel spreekt ten aanzien van onze verhouding tot
de wereld in heel andere termen: haat, verdrukking, afsterven. Vriendschap met de wereld is
vijandschap tegenover God, zegt Jakobus kernachtig (Jak. 4:4). Een tekst die elk gevoel van uitdaging
door de wereld zou moeten indammen.
95
Mijn conclusie luidt al met al dat christenen zich niet moeten laten uitdagen door de wereld. Waar ze
dat wel doen, zijn ze al geseculariseerd. De verhouding van de kerk tot de wereld is er niet een van
uitdaging. De nieuwste visienota van de Protestantse Kerk stelt dan ook ten onrechte dat de kerk „van
alle kanten wordt uitgedaagd” door de samenleving.
Erfenis
Blijft de vraag: hoe hebben wij als christen te leven in deze tijd? Ik ga dit een beetje concretiseren. Om
te beginnen moet de kerk zich verre houden van ‘statesmanship’ en allerlei andere politieke en
organisatorische bravoure. We maken dan van de kerk een onderneming, met doelstellingen, een
politieke beweging.
Christenen moeten zich ook niet als christelijke leiders gaan manifesteren door bijvoorbeeld het rumoer
van de wereld na te apen. Zo’n leider helpt Christus, Wie alle macht gegeven is in hemel en op aarde, in
plaats van dat Hij door ons werkt. „Laat u geen leidslieden noemen”, zegt Jezus.
Wij moeten verder niet wereldgelijkvormig worden door allerlei christelijke projecten en programma’s
uit te voeren, met soms zelfs de heimelijke bedoeling om het beter te doen dan de wereld. Wij zijn
vreemdelingen en bijwoners, die niet op aarde zijn om de structuren van de wereld te veranderen, want
de wereld gaat voorbij.
Wat moeten we nu wel doen? Het gaat in de Bijbel en het christelijk leven om de juiste richting,
namelijk van schepping naar verlossing. Het christelijk leven op aarde, zolang ons dat als hemelburger
gegeven is, heeft iets van ascese en werkt hooguit fragmentarisch –dus geen doperse mijding– in op de
maatschappij.
Het beginsel van het christelijk leven is dat wij niet van onszelf zijn, maar van God, zodat wij onze
lichamen geven tot een levende, heilige en Hem welgevallige offerande (Rom. 12:1). Calvijn verwacht
daarbij van christenen dat zij met opgewektheid op het gelaat rond lopen en door vriendelijkheid hun
dienstbetoon aangenaam maken.
Tegelijkertijd moeten wij ons volgens Calvijn voorbereiden op een hard, inspannend en onrustig leven.
De verdrukkingen zijn echter niet zinloos, zij dienen ons op te wekken om het toekomende te
overdenken. Er wacht immers een hemels vaderland en een hemelse erfenis op ons, in de toekomst des
Heeren. Tot die toekomst aanbreekt zijn we vreemdelingen en bijwoners, zoals Jezus Zelf er een was.
De auteur is voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede. Dit artikel is een bewerking van de lezing die hij
donderdagavond in Ede heeft verzorgd voor de Theologische Hogeschool van de Gereformeerde Bond.
96
18.10. Rondreizende prediker remedie in seculariserende tijd
Reformatorisch Dagblad - Punt-komma - 16-12-2011
Passchier de Fijne.
Predikanten zullen zich in deze seculariserende cultuur moeten transformeren tot rondreizende predikers, adviseert prof. dr. Joep de
Hart.
Religie is de afgelopen eeuw onmiskenbaar sterk van karakter veranderd. Er is de afgelopen decennia onder meer
sprake van een snelle ontkerkelijking. Moeten we daar dramatisch over doen?
Enige zorg lijkt mij wel op zijn plaats. Als de kerken zouden verdwijnen, heeft dat zeer waarschijnlijk
verstrekkende gevolgen voor de maatschappelijke participatie en sociale betrokkenheid.
Er moet niet te luchtig gedaan worden over de lege kerkgebouwen die overal in de grote steden zijn te vinden. Bij
een kerk gaat het niet alleen om een gebouw, een kerk is ook een sociaal fenomeen, „een vergadering van
gelovigen in Christus”, zoals Paulus zegt.
Religieuze gemeenschappen vormen ware schatkamers van sociaal kapitaal. Een kerk is meer dan een instituut, het
is een archipel van geloofsgemeenschappen die dezelfde inspiratie delen. Die onderlinge herkenbaarheid en
solidariteit zijn een groot goed, waar we zuinig op moeten zijn.
De wereld van moderne Nederlanders is zo veel groter en rijker geschakeerd dan het kerkplein of de
activiteitenkalender van de buurtvereniging. We leven in een dynamische wereld, een wereld waarin dingen
voortdurend in beweging zijn.
De stijging van het opleidingsniveau en het welvaartspeil hebben daar in hoge mate aan bijgedragen, net als de
enorme uitbreiding van vrijetijdsvoorzieningen, technologische ontwikkelingen en de moderne media. Traditionele
sociale verbanden en identiteiten vervaagden en verloren veel van hun integrerende vermogen.
Ook spiritualiteit verandert. Ze krijgt in de veranderende sociale context binnen en buiten de kerkmuren nieuwe
contouren. Spiritualiteit is dynamisch en ambulant geworden.
97
Goudvis
Zoals veel andere maatschappelijke organisaties zullen kerken op de een of andere manier moeten anticiperen op
dit soort veranderingen. Almaar rondzwemmen als een goudvis in een kom, onvermoeibaar steeds op weg naar
hetzelfde is geen optie voor kerken die gericht zijn op ontwikkelingen in de moderne samenleving.
Het gaat mij er nu niet om een soort showroommodel van een succesvolle kerk te presenteren. Maar in het licht
van het voorgaande lijkt het mij wel duidelijk dat passiviteit in menig geval duur betaald wordt. Als een
sociologisch-theologisch equivalent van Newtons traagheidswet hebben de kerken lange tijd onverstoorbaar hun
koers kunnen volgen. Die tijd lijkt voorbij.
Kerken zullen vaker hun voeten moeten oplichten om de mensen op te zoeken. Om hun een luisterend oor te
bieden, in een seculariserende cultuur misschien ook als rondreizende predikers.
Jezus Zelf en Paulus zijn natuurlijk de bekendste voorbeelden van rondreizende predikers in het vroege
christendom. Maar ook in het hedendaagse Nederland hebben we behalve huismussen meer ijsvogels nodig.
IJsvogel
Vier eeuwen geleden strekte er daarvan eentje zijn vleugels, niet ver van mijn woonplaats Zoetermeer. Daar trok
in de zeventiende eeuw de remonstrantse predikant Passchier de Fijne rond door de regio. Omdat het preken hem
door de overheid verboden was, deed hij dat in vele vermommingen en op allerlei schuilplaatsen. Achtervolgd door
schouten en baljuws dook deze vrome Zorro overal op en liet hij bij nacht en ontij hardnekkig Gods Woord klinken.
In de winter van 1620 maakte de remonstrantse prediker definitief naam. Op een heldere januarimorgen, na een
paar dagen van strenge vorst, kleedde Passchier zich warmpjes aan, knoopte een blauwe zakdoek om zijn hals en
besteeg een slee die achter een paard was gehangen. Daarmee gleed hij het ijs van de Gouwe, nabij Gouda, over,
al predikend tot een schare achter hem aan schaatsende volgelingen.
Na de preek zong het hele gezelschap een psalm, dirigerende predikant, uiteindelijk tot aan Waddinxveen toe. Zo
verwierf Passchier de Fijne onder de Goudse remonstranten de bijnaam en schuilnaam ”het ijsvogelken”.
De auteur is bijzonder hoogleraar nieuwe en vernieuwende vormen van christelijke gemeenschap in hun betekenis voor de Nederlandse
samenleving aan de Protestantse Theologische Universiteit. Dit artikel is een bewerking van de inaugurele rede die hij16 december 2011 hield
in Kampen.
98
18.11. Geloven in de huiskamer als antwoord op de individualisering
Trouw - Cecile Hendriks −05-01-2012
© Herman Engbers
Kleine geloofsgemeenschappen ontspruiten in diverse Nederlandse huiskamers. De deelnemers
vinden er intimiteit die ze in de kerk missen. 'Je kunt God ook ervaren bij het uitruimen van de
vaatwasser.'
In een rijtjeshuis op een woonerf in Lelystad
komen twaalf vrouwen maandelijks bij elkaar
om 'brood voor onderweg' te vinden. "Iemand
zei eens tegen me: 'Jullie halen zo de kerken
leeg', maar dat is helemaal niet onze
bedoeling", zegt Annie Boon, een van hen.
Spiritualiteit zit van binnen
De vrouwen zitten in een kring. In het midden
brandt een kaarsje. "Het is een teken dat God
in ons midden is", zegt Gabi van Moppes. "We
zijn hier niet zomaar een koffiepraatje aan
het houden." Op het lichtje na, ontbreekt het
de groep en de ruimte aan elk religieus
vertoon. Spiritualiteit zit hier van binnen en
komt naar buiten in de vorm van woorden.
"Vanavond bespreken we Jan van het Kruis en
Theresia van Ávila", opent Myra Swarte de
bijeenkomst schuchter. De groep is te gast in
haar huis en zij fungeert deze keer als
voorganger. In plaats van brood en wijn deelt
ze koffie, thee en kerstkransjes. Wat ze
vertelt over de zestiende-eeuwse mystici Jan
van het Kruis en Theresia van Ávila heeft ze
van internet gehaald.
Leren van zestiende-eeuwse heiligen
Avonden als deze, zegt Swarte, zijn bedoeld
om uit te zoeken 'waar de oude verhalen
eigen worden'. "Wat kunnen we leren van
deze zestiende-eeuwse heiligen?", vraagt ze
de andere vrouwen. Langzaam komt de
discussie op gang. "Om in jezelf het licht van
God te ervaren, moet je wel haast een
kluizenaar worden net als Jan van het Kruis",
denkt iemand. "Nee hoor", klinkt het van
verschillende kanten geruststellend, "bij het
uitruimen van de vaatwasser en het wachten
op koffie kan het ook gebeuren."
Behalve voor alledaagse mystiek is er ook
plaats voor diepte en kwetsbaarheid: "Toen ik
door een duistere periode ging, heb ik een
kracht mogen ervaren die niet van mijzelf
was", vertelt Boon. "Het kwam van een plek
die ik niet kende. Het is moeilijk uit te
leggen."
"Dat is de genade die je toevalt", begrijpen de
anderen. "Beschenen worden door het
goddelijk licht kun je niet afdwingen, het
99
overkomt je."
Iemand die op zoek is naar een uitbundige
uiting van het geloof, zou beter af zijn in een
andere gemeenschap. Als de gastvrouw een
cd opzet met liederen van Taizé, valt er een
stilte in de groep. Voorzichtig beginnen
sommige vrouwen mee te neuriën, terwijl de
rest de moed oppakt om bijna fluisterend te
zingen.
Iedereen kan een groep stichten
"Bij onze groep zijn spirituele ontwikkeling en
verdieping van het geloofsleven de
uitgangspunten", legt Van Moppes uit. "Er zijn
andere groepen die met elkaar vieren, zingen
en bidden. Wij hebben minder rituelen."
Volgens Van Moppes is dat ook de kracht van
de kleine gemeenschappen: "Iedereen kan wel
een groep vinden of stichten die bij hem of
haar past".
Van Moppes startte vier jaar geleden de
kleine geloofsgemeenschap, ook wel kgg
genoemd. "Het initiatief voor de kgg's kwam
vanuit het Bisdom Utrecht", vertelt de
katholieke Van Moppes. Toenmalige bisschop
Simonis vond dat één keer in de week de mis
bijwonen niet volstond om verdieping te
vinden in het geloof, en de twaalf vrouwen
delen dat standpunt. Geestelijke groei is
volgens hen net als het huishouden: je bent er
nooit mee klaar.
"Inmiddels is het bisdom het zicht op de
kleine gemeenschappen een beetje kwijt",
zegt Boon. "En dat vind ik eigenlijk wel best.
Als we ons hier aan allemaal kerkelijke regels
zouden houden, was ik allang verdwenen."
Nu ja, zegt Boon: "Het is prettig dat er een
instituut is dat structuur aanbrengt en
gebouwen heeft waar je terecht kan.
Bovendien doen kerken een beroep op een
belangrijk deel van je geloofsleven. Maar aan
de andere kant denkt de leiding van de kerk
precies te weten hoe het hoort. Ik houd er
juist wel van om niets zeker te weten."
Katholiek en protestants
De twaalf vrouwen zijn bijna allemaal van
katholieke huize. "Drie van ons zijn van de
PKN", vertelt een protestantse vrouw. "Ik kan
in deze gemeenschap de katholieke
spiritualiteit ontdekken. Dat zie ik als een
verrijking van mijn geloofsbeleving. In deze
gemeenschap is Maria voor mij gaan leven."
Dat de groep uit twaalf vrouwen bestaat is
toeval, meent Van Moppes. "Toen we met z'n
twaalven waren, besloten we dat onze kgg
compleet was." Het aantal is gelijk aan de
apostelen van Jezus en dat het nu allemaal
vrouwen zijn, beschouwt de groep als een
leuke bijkomstigheid.
Niet alle twaalf vrouwen vinden hun weg nog
naar de kerk, maar voor het merendeel is de
gemeenschap een aanvulling op de
zondagdienst. "We zijn geen afsplitsing van de
kerk", benadrukt Van Moppes. "We hebben
geen afwijkende dogma's en voeren geen
andere rituelen uit."
Kwetsbaar opstellen
Maar in de kerk mist Van Moppes
samenspraak. "Hier vinden we zielsverwanten
met wie we ervaringen delen, leren over
geloof en onze spiritualiteit onderzoeken. In
de kerk kan ik daarvoor niet terecht en met
vrienden zijn dat soort thema's meestal niet
bespreekbaar."
Van Moppes is van mening dat de kgg's een
antwoord zijn op de gevolgen van de
individualisering in de maatschappij: "De
wereld verandert snel en mensen zijn altijd
druk met hun werk of zichzelf. Binnen de
groep zijn we betrokken op elkaar. We zien
naar elkaar om en ervaren verbondenheid."
Die betrokkenheid straalt volgens Boon af op
de buitenwereld. "We zien spiritualiteit en
bezieling om ons heen, we hebben meer oog
en oor voor een ander en durven ons
kwetsbaarder op te stellen." Volgens Boon
zijn de kleine geloofsgemeenschappen een
echte aanrader: "Hopelijk raken mensen
geïnspireerd door onze groep. Verdieping
zoeken in het geloof, daar kun je niet
missionair genoeg in zijn."
100
De kleine geloofsgemeenschap
of vinden hun eigen nieuwe richtlijnen uit."
Het principe van kleine groepjes christenen
die in huiskamers samenkomen, is bepaald
niet nieuw. "De allereerste christelijke
gemeenschappen ontstonden ook in
huiskamers", zegt Joke Litjens. Ze is
voormalig mediapastor bij de KRO en geeft
tegenwoordig lezingen en workshops en
organiseert retraites, onder de noemer
'Werkplaats voor de Ziel'.
De opkomst van de kgg's verbindt Litjens aan
maatschappelijke veranderingen: "De groepen
zijn een antwoord op de individualisering en
vervlakking van de samenleving." Daarnaast
zoekt Litjens de oorzaak van de ontwikkeling
ook bij de kerken. "In sommige kerken jaagt
de pastoor of dominee de mensen weg uit de
kerk", meent Litjens. "Voorgangers zijn soms
nauwelijks nog geïnspireerd en voorzien niet
in de behoefte aan verdieping."
Hoeveel kleine geloofsgemeenschappen er in
Nederland bestaan, is niet bekend. Wel weet
Litjens dat Zuid-Amerika en Afrika
vooropliepen in deze ontwikkeling. "In de
jaren zestig waren daar al kleine groepen
actief."
Sinds een paar jaar leidt Litjens ook
workshops voor mensen die een kleine
geloofsgemeenschap willen opzetten.
Arthur Baranowski
Ten grondslag aan de huidige vorm van deze
kleine gemeenschappen ligt de literatuur van
de Amerikaanse pastoor Arthur Baranowski.
"Hij beschrijft de richtlijnen voor het
opzetten en invullen van kgg's", zegt Litjens.
"De groep in Lelystad houdt zich niet aan al
die richtlijnen. Andere groepen doen dat wel,
Dogmatischer en orthodoxer
Vooral de katholieke kerk, zegt Litjens, weet
haar aanhangers moeilijk vast te houden.
"Nederlandse bisschoppen worden steeds
dogmatischer en orthodoxer. Dat werkt
averechts, omdat gelovigen steeds mondiger
worden en vraagtekens stellen bij de strikte
hiërarchie. Bovendien ligt oecumene lastig in
de katholieke hoek, terwijl dat juist hetgeen
is waar gelovigen naar verlangen."
Of het fenomeen van de kleine
geloofsgemeenschap is voorbehouden aan
christenen, weet Litjens niet: "Ik kan me wel
voorstellen dat ook binnen andere religies
behoefte is aan doorleefde geloofsbeleving."
Persoonlijke verwerkingsopdracht:
1. Zijn Kleine geloofsgemeenschappen (KGG) christelijke gemeenten / kerken in het klein?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
2. Wanneer kun je spreken van een christelijke gemeente / een kerk? Wat vind jij dan het meest
kenmerkend / hét karakter van een christelijke gemeente / een kerk?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………
3. In het blad Idea32 schrijft T.v.d. Leer (directeur Baptistenseminarium) over een ecclesiologisch
minimum. Een groep die samenkomt, is nog niet automatisch een gemeente. V.d. Leer stelt (en de
letters geven verschillende elementen aan): “De kerk is daar waar ‘twee of drie’ samen …. zijn
geroepen (A) ….en in verbondenheid met de kerk van alle tijden en van alle plaatsen (B) ….belijden
dat Jezus HEER is (C) ….en vormen zoeken (D) ….om zijn heerschappij (C) ….in steeds weer nieuwe
situaties (E) ….door de kracht en de gaven van de Heilige Geest (F) ….gestalte te geven (D).”
32
Uitgave Evangelische Alliantie.
101
a. Wat vind jij het van het ecclesiologisch minimum van V.d. Leer?
………………………………………………………………………………………………………………………………….
b. Als je v.d. Leer’s ecclesiologisch minimum legt naast de KGG’s – zijn ze dan nog een kleine
christelijke gemeente?
……………………………………………………………………………………………………………………………………….
4. In de RKK worden deze groepen KGG’s genoemd. Wij spreken over huiskringen of celgroepen of
bijbelstudiekringen of huiskringen of gemeentegroeigroepen … - is dit hetzelfde?
…………………………………………………………………………………………………………………………………………………………..
5. Hendriks heeft het in hoofdstuk 20 van Verlangen en vertrouwen over ecclesiale groepen. Zijn de
kgg’s zulke ecclesiale groepen?
……………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
6. ‘KGG’s zijn een antwoorden op de individualisering en vervlakking van de samenleving’, stelt Litjens.
Wat vind jij? Wat zijn volgens jou antwoorden op de individualisering en vervlakking van de
samenleving?
………………………………………………………………………………………………………………………………………………………….
102
18.12.
Dr. René de Reuver maakt van keuzekerk hotelkerk
Reformatorisch Dagblad: 27-04-2012 | boekbespreking door Dr. ir. J. van der Graaf |
Het moet ”Anders verder” meent dr. René de Reuver in zijn boek over de Marcuskerk van
de protestantse gemeente in de Haagse Moerwijk. Het moet anders teneinde geen „grijs-wit
fossiel in een gekleurde wijk te worden.” De ondertitel van het boek luidt derhalve:
”Missionair kerk-zijn in een dynamische samenleving”.
De Marcuskerkgemeente ontstond in 1996 door het samengaan van twee hervormde wijkgemeenten en
één gereformeerde kerk. Ondanks de krimp was er nieuw elan ontstaan, schreef dr. B. Plaisier, de
toenmalige wijkpredikant. Nochtans krimpt en veroudert de gemeente verder. En intussen wordt ook de
verwijdering tussen de wijk en de wijkgemeente groter.
Daarom wordt (is) het model van de kerkordelijk bepaalde parochiale kerk met wijkgemeenten
losgelaten. Dat model is ‘versleten’. Er is nu één kerk met drie kerkplekken: de gemeente op
zondagmorgen, de Kinderwinkel voor kinderen en tieners en een nieuwe missionaire kerkvorm voor
jongvolwassenen. „Van kerkelijke nood naar missionaire deugd.”
Gedateerd
Nu is het boek van dr. De Reuver weliswaar geënt op de zwaar geseculariseerde situatie in de stad, maar
het raakt de inrichting van de hele Protestantse Kerk in Nederland. Dr. De Reuver zoekt naar de juiste
vorm voor de missionaire roeping van de kerk. Hij spiegelt de kerk aan drie modellen. Hij ging daarvoor
op zoek bij de Vroege Kerk van Carthago, de huidige Anglicaanse Kerk in Londen, met haar ”mixed
economy of church” –een variatie aan kerkvormen binnen een geografisch gebied– en (vooral) de
protestantse gemeente van Zeewolde.
Om me tot het laatste te beperken: daar, in Zeewolde, is „variatie in kerkdiensten op natuurlijke wijze
gegroeid.” Daar is de gemeente echt „dynamisch”, met een sterke differentiatie in de kerkdiensten,
zowel wat betreft de vorm als de participatie van gemeenteleden. In Zeewolde doet men dit door nadruk
te leggen op een eigen geloofsbelijdenis (statement) en een zelf te bepalen verbondenheid
(commitment) van gelovigen met de geloofsgemeenschap. Dat moet naar het oordeel van dr. De Reuver
het nieuwe model worden in plaats van een kerk met wijkgemeente. De kerkorde van 1951 voldoet
volgens hem dan ook niet meer.
Volkskerk
103
Dr. De Reuver pleit voor een keuzekerk. ”Van volkskerk naar keuzekerk”, luidt een kopje boven het
betoog over Zeewolde. Naar het oordeel van dr. De Reuver is de volkskerk passé, zoals het ”corpus
christianum” (de van het christendom doortrokken maatschappij) verleden tijd is en zeker ook ”de
vaderlandse kerk”.
Het is echter maar de vraag hoe de volkskerk wordt gedefinieerd. Want bij Zeewolde stelt dr. De Reuver
toch de vraag hoe men ”het volk” behoudt binnen deze keuzekerk. Trouwens, ook bij het anglicaanse
model merkt hij op dat de vroegere situatie zo was geworden dat het niet langer lukte ”kerk voor het
volk” te zijn. Binnenkort verschijnt er van mijn hand een anders gerichte publicatie over de volkskerk.
Verder blijkt de keuze in Zeewolde niet onbeperkt. Dr. De Reuver merkt op dat hervormdgereformeerden elders in de polder hun toevlucht zoeken. Of in de gemeenten aan de rand van het
Veluwemeer waar ze vandaan komen, voeg ik toe. Dr. De Reuver vindt Zeewolde echter toch „een kerk
met smoel.”
Fundamenteel
De praktische (stads)situatie waar dr. De Reuver van uitgaat is overduidelijk. Hij zoekt terecht naar
vormen om het kerkelijk leven niet alleen gaande te houden, maar ook missionair elan te geven. Maar
gemeenten samen vormen de kerk. Kan dan een keuzekerk van kleine groepen het model zijn voor de
hele kerk? De kerk is meer dan kerk in de stad. In feite wordt de kerk in de optiek van dr. De Reuver
principieel een hotelkerk.
Dr. De Reuver beseft uiteraard dat het niet alleen om vormen, maar ook om identiteit gaat. Het gaat
hem ook om de spiritualiteit. Wat de identiteit betreft maakt hij echter een grote sprong naar de
wereldkerk. Voor die identiteit gaat hij uit van de zogeheten ”notae ecclesia”, de (vier) kenmerken van
de kerk zoals die in de belijdenis van Nicea aan de orde zijn: de eenheid, de heiligheid, de katholiciteit
(algemeenheid) en de apostoliciteit (getuigenis naar de wereld).
Daarop valt weinig af te dingen. Integendeel: bij de Vroege Kerk kunnen we te rade gaan als het gaat om
wat in het begin van de christelijke kerk kenmerkend was voor haar wezen. Dr. De Reuver wijst hier naar
A. van de Beek, die al jarenlang sterke pleidooien voert voor referentie aan de Vroege Kerk.
In de loop der tijden heeft de christenheid zich echter (helaas) wel opgesplitst. De Protestantse Kerk
staat in de traditie van de Reformatie. Calvijn heeft, zegt dr. De Reuver, twee kenmerken toegevoegd
aan de vier genoemde, namelijk de zuivere prediking van het Woord en de juiste bediening van de
sacramenten. En in de Nederlandse Geloofsbelijdenis komt daar de kerkelijke tucht nog bij.
Deze reformatorische noties voor het kerk-zijn werkt dr. De Reuver echter helaas nergens in het boek
uit. Ik realiseer me zeer wel hoe lastig het vraagstuk van de tucht ligt, zowel binnen een innerlijk
verdeelde kerk als in een in brokstukken uiteengevallen kerk. Maar geef er in ieder geval aandacht aan.
De kerk weert wat haar belijden weerspreekt!
Ik weet ook best dat ”trouw aan de belijdenis” vaak tot een statuut is geworden. Maar om alleen tot een
negatieve kwalificatie te komen, zonder dat er aan de inhoud van die belijdenis wordt gerefereerd, is op
z’n minst aanvechtbaar als het gaat om een kerk die in haar grondslag de oerreformatorische confessies
heeft staan. Bovendien is het boek in samenwerking met de Inwendige Zendigsbond (IZB) uitgegeven.
Beweging
Dat marginalisering voor de kerk loutering kan betekenen en dat de kerk daardoor wordt bepaald bij haar
vreemdelingschap, onderschrijf ik volgaarne. En dat kleine gedifferentieerde kernen in een missionaire
context werfkracht kunnen hebben, val ik ook bij, maar dan wel binnen legitieme pluriformiteit. Louter
de Niceaanse ”notae ecclesiae”, zonder daarin de reformatorische noties te betrekken, zijn onvoldoende
voor een kerk wil ze in continuïteit blijven met de eigen reformatorische traditie. Dat moeten we als
gereformeerden niet willen, ook niet voor kerk in de marge. Dit boek moet daarom toch maar niet een
grond worden voor kerkordevernieuwing.
104
Boekgegevens
”Anders verder. Missionair kerk-zijn in een dynamische samenleving”, door René de Reuver; uitg. Ark Media,
Amsterdam, 2012; ISBN 978 90 3381 978 0; 190 blz.; € 18,95.
105
18.13.
Herman Paul en Bart Wallet in gesprek met „tegendraadse
theologen”
Reformatorisch Dagblad
14-06-2012
UTRECHT – Kerken die hun leden willen toerusten voor een christelijk leven moeten „oefenplaatsen” zijn. „Ze
zullen voorbeelden van levens met God moeten aanreiken – mensenlevens die concreet laten zien wat de
dienst aan God betekent voor onze vrijetijdsbesteding, ons werk of onze werkeloosheid, onze relaties of onze
singleness, onze tijd en ons geld.”
Dat schrijven dr. Herman Paul en dr. Bart Wallet in het boek ”Oefenplaatsen. Tegendraadse theologen over kerk en
ethiek”, dat donderdagmiddag in Utrecht wordt gepresenteerd. De twee historici voerden de afgelopen jaren
gesprekken met negen vooraanstaande buitenlandse theologen: Brian Brock, Oliver O’Donovan, Stanley Hauerwas,
Richard B. Hays, Tim Keller, Miroslav Volf, Bernd Wannenwetsch, Samuel Wells en Tom Wright.
Rode draad in de gesprekken is de betekenis van de kerk. Paul en Wallet pleiten voor geloofsgemeenschappen die
tegenwicht bieden aan seculariserende krachten. „Als we in dit boek de kerk als oefenplaats karakteriseren –net
als, trouwens, de nieuwste visienota van de Protestantse Kerk in Nederland, die de kerk typeert als „oefenplaats
voor een leven als volgelingen van Jezus”– dan onderstrepen we dus het belang van een gemeenschap die mensen
helpt als christenen te leven.”
Met hun boek willen de auteurs in Nederland het gesprek over de sterke en de zwakke punten van de zogenoemde
”ecclesial turn” (wending naar de kerk) op gang brengen. Het accent dat theologen als Hauerwas op de
gemeenschap van de kerk leggen, zou een „heilzame correctie” kunnen zijn op bepaalde eenzijdigheden in de
christelijke ethiek.
Het is volgens Paul en Wallet „winst” om de christelijke ethiek niet op principes, normen en waarden te funderen,
maar haar te zien ontspringen aan Woord en sacrament. „Het helpt ons de verleiding te weerstaan om christelijke
ethiek te reduceren tot beginselen waarover we heerlijk kunnen discussiëren, omdat ons eigen leven buiten schot
blijft. Als christelijke ethiek ontspringt uit Woord en sacrament, zullen we onophoudelijk tot deze bronnen moeten
terugkeren, kauwend op het Woord en mediterend over het Bijbelse verhaal dat ons in de sacramenten wordt
getoond.”
Een ander winstpunt van de ”ecclesial turn” zien zij in de ruime aandacht voor de traditie van de kerk. „Deze
aandacht draagt bij tot verbreding van onze kerkelijke denkhorizon en behoedt ons zodoende voor het misverstand
de geschiedenis van onze eigen denominatie (zo niet bedoeld, dan toch onbedoeld) te identificeren met de kerk
van alle tijden en plaatsen.”
Volgens Paul en Wallet is het terecht dat de ”ecclesial turn” de dienst aan God niet enkel in het mensenhart
lokaliseert, maar ook in de publieke ruimte van het alledaagse leven. „Terecht stelt zij, op Bijbelse gronden, dat
het christelijk geloof erom vraagt met woord en daad te worden uitgeleefd. Als zodanig biedt ze een heilzame
correctie op het misplaatste idee dat een leven uit genade een mens ontslaat van een roeping tot levensheiliging.”
106
Prof. dr. Stefan Paas, docent aan de Theologische Universiteit Kampen en hoogleraar aan de VU in Amsterdam,
schrijft in een slotbeschouwing dat de kerk in het postchristelijke Europa in een crisis verkeert. Het christendom
was er altijd op gericht zowel mensen te veranderen (bekering) als samenlevingen (beschaving). In een vitale
religieuze cultuur bestaat er een natuurlijke en vanzelfsprekende verbinding tussen het christelijk geloof van
enkelingen en de drijfkracht achter tal van maatschappelijke structuren.
In West-Europa is het christendom echter uit het centrum van de samenleving verdwenen, aldus Paas. „De crisis
van de christelijke zending in Europa houdt in dat er een breuk is ontstaan tussen bekering en beschaving. Van het
geïdealiseerde midden van de samenleving is het christendom geworden tot haar onderdrukte herinnering.”
De nachristelijke tijd begint waar overheden niet langer een rol accepteren in de missionaire bewerking van ‘hun’
samenlevingen. Als overheden daarnaast alle religies in hun domein als gelijk beschouwen, verliest de kerk elke
voorkeurspositie en wordt ze simpelweg een van de religieuze bewegingen in het land, die met andere concurreren
om aandacht en aanhangers.
Het christelijk geloof blijkt steeds minder in staat om de levens van individuen en van de samenleving als geheel te
voorzien van betekenis. „Het christendom heeft zijn vermogen om invloed uit te oefenen buiten zijn eigen
institutionele sfeer –de kerk– grotendeels verloren. Dit mogen we gerust een crisis noemen.”
Niet zozeer de kwestie van een klein aantal betrokken christenen is een reden tot zorg, aldus prof. Paas. „Door de
eeuwen heen hebben christenen in het algemeen en zendelingen in het bijzonder geweten hoe zij daarmee
moesten omgaan. De crisis is dat die kleine groep betrokken christenen niet langer in staat is betekenisvol te
communiceren met de wereld er omheen.”
Nu de christelijke beschaving van Europa zich ruw heeft losgerukt uit de omarming van de kerk, ontstaat volgens
prof. Paas de mogelijkheid voor de kerk om zich opnieuw te oriënteren op wat zij is. Het is volgens hem dan ook
„onvermijdelijk” dat theologen zich naar de kerk wenden. „Als ergens antwoorden liggen, dan moet dat hier zijn:
in het opnieuw bevragen van onze bronnen vanuit een adequate kennis van de cultuur. Een kerk die Gods stem niet
meer hoort, heeft toch niets meer te zeggen?” Paas vindt het „opmerkelijk” hoe academische theologen en
missionaire praktijkmensen in Europa vrijwel gelijktijdig deze wending naar de kerk maken. „Dat kan geen toeval
zijn. De geïnterviewde theologen geven geen onmiddellijk werkzame antwoorden. Daar is dit type theologie ook
niet voor bedoeld. Maar zij verruimen de verbeelding en geven hoop. Elk antwoord op een crisis moet daar
beginnen.”
107
18.14.
Dr. Plaisier: Kerk geen club van vrome vrienden
Reformatorisch Dagblad: 15-06-2012
4
Dr. Plaisier: De kerk mag geen doel in zichzelf worden. Foto Sjaak Verboom
UTRECHT – Wie tegenwoordig een lans breekt voor kerk, heeft wat uit te leggen. Toch is de kerk de plaats
waar mensen in Christus’ Naam bijeen zijn, aldus dr. A. J. Plasier. „Dat moeten we overeind houden. De kerk
is de plaats waar God nee zegt tegen de zonde en ja tegen de zondaar. Maar ze mag geen club van vrome
vrienden worden.”
Dr. Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN), nam donderdag in de kapel van het landelijk
dienstencentrum van de PKN in Utrecht het boek ”Oefenplaatsen. Tegendraadse theologen over kerk en ethiek”
(uitg. Boekencentrum, Zoetermeer) van dr. Herman Paul en dr. Bart Wallet in ontvangst. Daarin laten beide
historici negen vooraanstaande Amerikaanse en Britse theologen aan het woord, met name over de betekenis van
de kerk: Brian Brock, Oliver O’Donovan, Stanley Hauerwas, Richard B. Hays, Tim Keller, Miroslav Volf, Bernd
Wannenwetsch, Samuel Wells en Tom Wright. ”Oefenplaatsen” is vooral bedoeld om ook in Nederland het gesprek
over de sterke en zwakke punten van de zogenoemde ”ecclesial turn” (wending naar de kerk) op gang brengen.
Christenen kunnen niet zonder de kerk, aldus dr. Paul. „Juist de oude uitlegpraktijken van de kerk bieden
tegenwicht aan onze interpretaties. Wie vanuit het Woord en de sacramenten over de werkelijkheid wil spreken,
zal beducht zijn voor de taal van de markt, van de politiek, voor termen als natiestaat en ”civil religion”, voor
therapeutische taal als: „Je mag er zijn zoals je bent.” Goede theologen gaan altijd terug naar de bronnen.”
Volgens de Leidse historicus is in deze tijd een wending naar de kerk noodzakelijk. „De kerk als oefenplaats kan
tegenwicht bieden aan de secularisatie. Ze kan ons leren christen te zijn met hoofd, hart en handen.”
Ook dr. Plaisier benadrukte het belang van de kerk. De nieuwste visienota van de Protestantse Kerk typeert de kerk
als „oefenplaats voor een leven als volgelingen van Jezus.” Toch mag de kerk geen „club van vrome vrienden”
worden, vindt de scriba. „In de theologie van Hauerwas zit het gevaar dat het tevéél over de kerk gaat. Woord en
sacrament mogen geen bijfiguren worden. De kerk mag geen doel in zichzelf worden.”
Twee stadspredikanten, die volgens uitgever Arjen van Trigt van Boekencentrum „in de frontlinie van kerk en
samenleving staan”, gaven een reactie op het boek ”Oefenplaatsen”. Ds. B. J. van der Graaf, predikant van de
protestantse Jeruzalemkerk in Amsterdam, noemde de „wending naar de kerk” een „verademing”. Toch is het
volgens hem de vraag of er wel voldoende aandacht is voor mensen die ver van de Schrift en de sacramenten
verwijderd zijn, de „schare”. „Kan het zijn dat de ”ecclesial turn”, met de daarbij behorende hoge eisen van
navolging en karaktervorming, te ver afstaat van de schare die vervreemd is van de kerk?”
Ds. W.J.M. Vreugdenhil, gereformeerd vrijgemaakt predikant in Amstelveen en Amsterdam, ging in op de stelling
dat er een geloofsgemeenschap nodig is om volgeling van Jezus te zijn. „Ik denk dat de oefenplaatsen waar Paul en
Wallet over spreken, niet in Nederland bestaan. Acht van de negen theologen in dit boek zijn verbonden aan een
universiteit. Ze zijn geboren docent. Ik ben nog nooit iemand tegengekomen die door Hauerwas tot een
methodistenkerk is toegetreden of door O’Donovan tot de Anglicaanse Kerk. In plaats van ”Oefenplaatsen” had te
titel misschien ”Oefenaars” moeten zijn. Inspirerend zijn ze, maar karaktervormend? Dat niet.”
108
Dr. Plaisier vindt „oefenplaatsen” wel een juiste term. „We zijn aan elkaar gegeven, we mogen elkaar in alle
bescheidenheid helpen keuzes te maken die ertoe doen. Maar met dat hele idee van karaktervorming heb ik niet
veel. We denken al snel dat onze karakters voldoende gevormd zijn, en dan krijg je een soort farizeeërs in de
kerk.”
Volgens dr. Paul is de kerk echter meer karaktervormend dan mensen vaak denken. „Het gaat erom dat we in de
kerk iets zeggen en doen waardoor mensen anders naar de wereld en het leven gaan kijken. Samuel Wells zegt
terecht: „Gelukkig doen kerken een hoop waar ze zelf nauwelijks weet van hebben. Ik denk dat de kerk altijd aan
karaktervorming heeft gedaan, maar zich daarvan veel te weinig bewust is geweest. In de kerk zijn we er vaak
nogal goed in te zeggen hoe slecht we het allemaal doen. Maar dit is iets waarvoor we echt dankbaar mogen zijn.”
109
18.15. Robert Doornenbal: Vorm visie op missionaire taak
28-06-2012 20:04 | Albert-Jan Regterschot
Robert Doornenbal. Foto RD, Anton Dommerholt
Hoe moeten kerken verbindingen leggen met de postmoderne samenleving? Een praktische instructie ziet
Robert Doornenbal in Handelingen 10. „Petrus werd door God geroepen om relaties aan te gaan met de
heidenen. Hij moest een grens overgaan.”
Het over je eigen grens heen stappen is ook vandaag nog de opdracht voor een christen, aldus de Edese theoloog.
Toch roept die conclusie meer vragen op dan er antwoorden gegeven worden. Want: hoe pak je dat aan? En hoe
voorkom je dat grenzen verlegd worden?
Doornenbal onderzocht in het kader van zijn promotie, morgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, hoe
”emerging churches”, eigentijdse, missionaire gemeenten, omgaan met dit vraagstuk. De interesse daarvoor
ontstond bij Doornenbal, die docent is aan de Academie voor Theologie van de Christelijke Hogeschool Ede, zeven
jaar geleden. „In die periode ontstonden er veel missionaire gemeenten in Nederland. Bij een nadere beschouwing
bleken er in het buitenland nog veel meer van dit soort kerken te zijn. Alleen al in het Verenigd Koninkrijk zijn er
zo’n 2000. Samen bereiken die zo’n 150.000 mensen.”
Doornenbal kreeg van zijn werkgever de mogelijkheid om één dag per week in kaart te brengen wat de
achtergronden zijn van deze nieuwe ontwikkelingen. „Ik wilde weten: hoe zitten die gemeenschappen in elkaar,
hoe worden ze geleid en waaruit bestaat de opleiding van de leiders van die kerken?”
Belangstelling
Hoewel de Edese onderzoeker zich voordien niet specifiek met missionaire gemeenten bezighield, had de
thematiek al vroeg zijn aandacht. Als student kwam hij in aanraking met leeftijdsgenoten met zeer diverse
achtergronden en levensovertuigingen. „Ik heb altijd de drang gehad om in gesprek te gaan, vond dat ook wel
spannend. Toen al had ik de overtuiging: het christelijke geloof is niet alleen voor mijzelf van groot belang, het is
ook voor anderen waardevol.”
Eenmaal gravend in de brij aan informatie over hedendaagse missionaire kerken ontdekte Doornenbal diverse
overeenkomsten met de vragen die hij tegenkwam zijn studententijd. „Als christen in een onchristelijke wereld sta
je op een kruispunt zodra je je in die wereld begeeft. Dat geldt niet alleen personen, maar ook kerken. Vandaar de
titel voor mijn disseratie: ”Crossroads”. Het geeft aan dat duidelijk is waar je vandaan komt, maar dat keuzes
nodig zijn om te bepalen waar je naartoe gaat. Ook al besluit je rechtdoor te gaan en dezelfde weg te vervolgen:
dan nog is een weloverwogen keuze noodzakelijk.”
Op een rij
Om inzicht te krijgen in de wijze waarop missionaire gemeenten keuzes maken op dat kruispunt, bezocht en
onderzocht Doornenbal veel van deze kerken. Ook probeerde hij geloofsgemeenschappen in te delen op basis van
theologische karakteristieken. Het leidde tot een onderverdeling in drie groepen: relevanten, reconstructionisten
en revisionisten.
110
Aan de basis van de indeling ligt een analyse van de theologische koers van deze kerken, zegt Doornenbal. „De
relevanten zijn dogmatisch behoudend, maar staan open voor de hedendaagse cultuur, zolang die niet botst met de
boodschap van de Bijbel. Reconstructionisten zijn vaker beïnvloed door de postmoderne cultuur. Ze pleiten voor
een reconstructie van het kerkelijk leiderschap en de structuur van gemeenten. Revisionisten hechten waarde aan
ervaringen en zijn maatschappelijk betrokken, maar handelen vaak identiek aan de postmoderne mens.”
Doornenbal voelt zich persoonlijk het meest aangetrokken tot de eerste twee groepen. „Wat ik belangrijk vind, is
dat helder is hoe de kerk haar positie ten opzichte van het Evangelie ziet. Dat moet de basis zijn waarvanuit
christenen leven.”
Bestaande kerken
Behalve als een instrument om missionaire kerken in te delen, ziet Doornenbal de drieslag ook als hulpmiddel voor
bestaande kerken. „De postmoderne cultuur heeft ook daar veel invloed. De vanzelfsprekendheid van kerkelijke
structuren is voorbij. Hoe sterker de confrontatie met de hedendaagse cultuur, hoe meer spanning er op dat punt
ontstaat.”
Doornenbal denkt dat kerken kunnen leren van reconstructionisten en relevanten. „Deze groepen stellen bewust de
vraag: „Wat is de kern van het kerk-zijn? Wie is God en hoe werkt Hij in de geschiedenis?” Dat is een basis voor
geestelijk leven, als het zoeken naar antwoorden op die vraag tenminste gebeurt op basis van wat de Bijbel
hierover zegt. Daarbij kunnen kerkelijke structuren weliswaar wijzigen, maar het is de vraag of dat altijd erg is. Ik
neem graag Handelingen 10 als voorbeeld, waar Petrus door God werd geroepen om relaties aan te gaan met de
heidenen. Hij moest een grens overgaan.”
Leiderschap
Het begeleiden van kerken bij een dergelijk bezinningstraject vereist vaardigheden, aldus Doornenbal. „Dan gaat
het vooral om geestelijk leiderschap.” Doornenbal ging na of en hoe deze vaardigheid aandacht kreeg bij de
Protestantse Theologische Universiteit (PThU), de Theologische Universiteit Kampen (TUK) en de Evangelische
Theologische Universiteit (ETF) in het Belgische Leuven. „Wat bleek: er was weinig aandacht voor
leiderschapsvaardigheden. Tegelijk zie je dat er missionaire gemeenten zijn ontstaan waar veel ervaringskennis is
over wat wel en niet mogelijk is bij het leggen van relaties met de samenleving. Ik zou willen dat er van twee
kanten kennis en ervaring wordt gebundeld en ten dienste wordt gesteld van de kerk.”
Is het nodig dat een predikant in een traditionele gemeente deze bagage heeft?
„In de wereld van nu kun je niet om het begrip ”missionaire gemeente” heen. Bovendien is het een Bijbelse
opdracht om het Woord te verkondigen. Dat kan niet zonder ontmoeting en relaties. Kerkelijke leiders moeten
weten hoe ze het grondvlak daarbij kunnen ondersteunen. Als je daarover nadenkt, is het ook van belang te weten
wat leiderschap betekent. Dat is niet makkelijk, maar het is van belang om ook op dat punt toegerust te zijn. Soms
moet een kerk veranderen om de samenleving te kunnen bereiken. Dat vraagt leiders die woorden geven aan de
gevoelens die daarbij naar boven komen.”
Is het verschil tussen traditionele gemeenten en nieuwe missionaire initiatieven niet te groot? Begrijpen beide
elkaar?
„Dat verschilt sterk. Er zijn goede voorbeelden van samenwerking, maar eigenlijk is het beste antwoord dat het
niet anders kan dan dat erkend wordt dat er grote verschillen zijn. De pluriformiteit vraagt ook verschillende typen
leiders. Je hebt in missionaire gemeenten vaak veranderaars, pioniers. Traditionele kerken hebben andere typen
leiders. Beide hebben ook met andere vragen te maken. Je ziet ook bij bedrijven en instellingen dat er in een
bepaalde ontwikkelingsfase gezocht wordt naar de leider die daarbij past. Toch geldt mijns inziens dat elke kerk is
geroepen tot het ontwikkelen van een Bijbels onderbouwde visie die richting geeft aan het functioneren op het
gebied van spirituele vorming, de afhankelijkheid van God, het delen van het Evangelie met andersdenkenden en
de wijze waarop je met elkaar omgaat.”
Dat vraagt veel van leiders.
111
„Als het goed is, kennen leiders hun eigen fouten en gebreken, in de eerste plaats tegenover God. Daarom begin ik
ook niet met te stellen dat organisaties veranderen moeten. Het begint met de verhouding van iedere christen tot
God. Zeker voor leiders past dan nederigheid.”
Weten theologieopleidingen na het lezen van uw dissertatie hoe dat moet, leiders opleiden?
„Ik heb een aantal concrete zaken beschreven waar men mee aan de slag kan. Meer in het algemeen is mijn
boodschap: geef diepgaand aandacht aan vragen rondom de identiteit en roeping van de kerk, de huidige cultuur,
het evangelie, en de relatie tussen die drie thema’s. Ik durf wel te zeggen dat ik het als mijn roeping zie om dat
onder de aandacht te brengen.”
Crossroads, an exploration of the emerging-missional conversation with a special focus on missional leadership and
its challenges for theological education; Robert Doornenbal; uitg. Eburon, Delft, 2012; ISBN 978 90 5972 623 9; 434
blz.; € 33,-.
Robert Doornenbal
R. J. A. (Robert) Doornenbal (1966) is senior opleidingsdocent theologie en cultuur en supervisor aan de Academie voor Theologie van de
Christelijke Hogeschool Ede. Hij promoveert morgen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op zijn proefschrift ”Crossroads”, waarin hij nieuwe
vormen van kerk-zijn en missionair leiderschap analyseert. Doornenbal publiceerde eerder over onder meer bevrijdingspastoraat en
Geestesgaven. Hij is lid van de Nederlands gereformeerde kerk in Ede.
112
Download