CAR COLLECTIEVE ARBEIDSVOORWAARDEN REGELING NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ 1 januari 2006 – 1 januari 2007 CAR 01-01-2006 CAR 01-01-2006 2 CAR 01-01-2006 3 CAR 01-01-2006 4 Inhoudsopgave Blz. Hoofdstuk 1 - Inleiding Algemeen 1.1 – Arbeidsvoorwaarden en rechtspositie algemeen 1.2 – Uitgangspunten bij deze CAR 1.3 – Historie en aanpassingen in deze CAR Hoofdstuk 2 - Algemene bepalingen 2.1 – Definities 2.2 – Algemene bepalingen 2.3 – Looptijd CAR 2.4 – Totstandkoming uitvoeringsregelingen 2.5 – Algemene hardheidsclausule 10 10 10 11 11 11 Hoofdstuk 3 - Vergoedingsregelingen 3.1 – Reiskosten woon-/werkverkeer 3.2 – Reis-, transport- en herinrichtingskosten 3.3 – Dienstreizen binnen- en buitenland 3.4 – Maaltijdvergoeding bij overwerk 3.5 – Tewerkstelling in het buitenland 3.6 – tegemoetkoming kosten telecommunicatie 3.7 – Stand-by diensten 3.8 – Bijzondere bepalingen regeling zeegaande expedities Koninklijk NIOZ 3.9 – Indexering 3.10 – Ingang wijziging vergoeding & termijn van indiening declaraties 12 12 12 13 14 15 15 15 15 16 Hoofdstuk 4 - Overige faciliteiten en regelingen 4.1 – Regeling ambtsjubileumgratificatie 4.2 – Uitvoeringsregelingen 4.3 – Vrijheid van meningsuiting NWO-werknemers 17 17 17 17 Bijlagen: 1. 2. 3. 4. 19 23 30 31 CAR 01-01-2006 Regeling zeegaande expedities Koninklijk NIOZ Sociaal Beleidskader NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ Bedragen genoemd in de CAR Tekst van Statuut Sociaal Beleid 7 7 7 8 15 5 CAR 01-01-2006 6 HOOFDSTUK 1 - INLEIDING/ALGEMEEN Artikel 1.1 - Arbeidsvoorwaarden en rechtspositie algemeen De arbeidsvoorwaarden van ambtenaren in dienst van NWO en werknemers in dienst van FOM, CWI en Koninklijk NIOZ *) zijn geregeld in: • • • de CAO-Onderzoekinstellingen (CAO-OI); de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ (CAR); de uitvoeringsregelingen per werkgever. Rechtspositioneel is voor werknemers met een ambtelijke aanstelling de ambtenarenwet van toepassing en voor werknemers naar burgerlijk recht is boek 7 titel 10 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. In de CAO-OI is voor een aantal arbeidsvoorwaarden en regelingen bepaald dat op instellingsniveau in overleg met werknemersorganisaties, nadere afspraken kunnen of moeten worden gemaakt. Deze nadere afspraken en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn voor de koepel-NWO vastgelegd in deze CAR. De 'kapstokbepalingen' in de CAR geven de verschillende werkgevers de gelegenheid om de bedrijfseigen regelingen vervolgens af te spreken met de eigen (Centrale-) Ondernemingsraad. *) Deze vier werkgevers vormen tezamen de 'koepel-NWO' Artikel 1.2 - Uitgangspunten bij deze CAR Bij de totstandkoming van de CAR gelden de volgende uitgangspunten: 1. De CAR mag niet in strijd zijn met het bestaande wettelijke kader en de CAO-OI. Hetgeen inhoudelijk in de CAO-OI is geregeld, wordt niet meer in de CAR opgenomen. 2. De werkgevers zijn verplicht de CAR na te leven, waarbij 'goed werkgeverschap' richtinggevend is voor de uitvoering van de regelgeving en het te voeren sociaal beleid. Dit uitgangspunt is verder uitgewerkt in bijlage 4 bij deze CAR. 3. De kosten voortvloeiende uit de CAR dienen binnen het financiële kader voor arbeidsvoorwaarden te passen. 4. Er wordt in de CAR en de uitvoeringsregelingen geen onderscheid gemaakt naar levensovertuiging, sekse of burgerlijke staat *). 5. Het vaststellen van uitvoeringsregelingen wordt, onverlet de wettelijke bevoegdheden van de desbetreffende medezeggenschapsorganisaties, aan de afzonderlijke werkgevers overgelaten. *) Waar in deze CAR aanduidingen van personen, functiebenamingen e.d. in de mannelijke vorm voorkomen, wordt het vrouwelijke equivalent medebegrepen. CAR 01-01-2006 7 6. De CAR heeft voor de koepel-NWO een bedrijfseigen karakter, wat inhoudt dat nadrukkelijk met de specifieke omstandigheden van de verschillende werkgevers rekening wordt gehouden ('pluriformiteit onder één paraplu'). Het is -juridisch- een raamregeling, met dien verstande dat regelingen m.b.t. tijd en geld standaardregelingen zijn: in de uitvoeringsregelingen mag voorzover het bepalingen omtrent vergoedingen betreft níet van de CAR worden afgeweken. Voor wat betreft de overige -meest procedurele- regelingen is de CAR een minimumregeling: hiervan mag ten gunste van de werknemer worden afgeweken. 7. Uitgangspunt voor het overleg met de werknemersorganisaties (WNO's) in het Lokaal Overleg (LO) is het overlegprotocol WVOI-Centrales van Overheidspersoneel (bijlage 4 van de CAO-OI). Wanneer ingevolge dit protocol een onderwerp op LO-niveau thuishoort, is bij besluitvorming overeenstemming met een meerderheid van de WNO's vereist. In dit kader is in het LO overeengekomen dat de volgende vier onderwerpen op de LO-overlegtafel thuishoren: I. Bespreking algemene gang van zaken binnen de organisatie; II. Organisatieveranderingen conform het Sociaal Beleidskader SBK); III. Bestemming en besteding Decentrale Arbeidsvoorwaardengelden; IV. CAR aangelegenheden (vaststelling en wijziging). Artikel 1.3 - Historie en aanpassingen in deze CAR • • • • • De eerste CAR trad op 1 september 1993 in werking en was het directe gevolg van de decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg. In 1996 werd de CAR met kleine wijzigingen verlengd tot 1 september 1999. Door de totstandkoming van de (bedrijfstak-) CAO-OI werd de CAR per 1 januari 2000 ingrijpend aangepast en beperkt tot de zaken die niet in de CAO-OI uitputtend waren geregeld. Inhoudelijk bleven de regelingen grotendeels ongewijzigd. Per 1 maart 2003 wordt de CAR wederom aangepast aan de nieuwe CAO-OI. Daarin is een aantal zaken thans inhoudelijk geregeld die tot voor kort in de CAR te vinden waren. Het is duidelijk dat het streven van werkgevers op WVOI/CAO-niveau naar harmonisatie van arbeidsvoorwaarden, de inhoud van de CAR sterk beïnvloedt. In afwijking van voorgaande jaren wordt per 1 januari 2006 een CAR voor de duur van 1 jaar afgesloten. Reden hiervoor is dat partijen de intentie hebben uitgesproken om de CAR af te schaffen en dat zij in het najaar van 2006 in overleg treden teneinde te bezien of en zo ja op welke wijze dit gerealiseerd kan worden. De aangebrachte wijzigingen in de nieuwe CAR 1-1-2006/1-1-2007 zijn van technische aard dan wel noodzakelijk op grond van gewijzigde wet- en regelgeving. CAR 01-01-2006 8 In de nieuwe CAR zijn per 1 januari 2006 de volgende wijzigingen aangebracht: • • • • De looptijd van de CAR is van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007. In regeling 3.1. Reiskosten woon-werkverkeer is de mogelijkheid opgenomen om op administratieve gronden een termijn te stellen waarbinnen een declaratie ingediend moet zijn. Tevens is toegevoegd dat bij het bepalen van de afstand woon-werkverkeer gekozen wordt voor het gemiddelde van de heen- en terugreis en in welke gevallen 'herberekening' van de reisafstand aan de orde is. Ook is verduidelijkt dat de vergoeding van reiskosten voor werknemers komend uit het buitenland bij vestiging in Nederland éénmaal per dienstverband wordt verstrekt. Daarnaast is opgenomen dat de werkgever voor groepen werknemers in specifieke situaties in positieve zin kan afwijken van de CAR-regeling woon-werkverkeer. In regeling 3.3. Dienstreizen is verduidelijkt dat bij verwachte noodzakelijke overschrijding van maximumbedragen voorafgaand aan de dienstreis met de werkgever overleg moet worden gevoerd . In de regeling 4.1 Ambtsjubileum is verwezen de definitie van Bezoldiging ex Artikel 1.1 sub 2 van de CAO-OI. CAR 01-01-2006 9 HOOFDSTUK 2 - ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 2.1 - Definities In deze Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling wordt verstaan onder: 1. Werkgever: één van de navolgende bij deze CAR aangesloten partijen, aan werkgeverszijde: Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), of de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM), of de Stichting Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) of de Stichting Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ). 2. Werknemer: Degene die door de werkgever als ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet is aangesteld, alsmede degene die krachtens een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek in dienst van de werkgever arbeid verricht. 3. Stagiair: degene met wie de werkgever een stageovereenkomst heeft gesloten. 4. Bezoldiging: de bezoldiging zoals bedoeld in de CAO-OI. 5. Uitvoeringsregeling: regeling van een afzonderlijke werkgever ter nadere uitwerking en detaillering van deze Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling. 6. Standplaats: het adres van het gebouw waarin de werknemer gewoonlijk zijn werkzaamheden verricht. 7. Woonplaats: het adres van het gebouw waarin de werknemer metterwoon gevestigd is. 8. Lokaal Overleg (LO): het georganiseerd overleg NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ, orgaan van lokaal overleg voor aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van personeel in dienst van een van de werkgevers. 9. Werknemersorganisaties (WNO's): één van de navolgende bij deze CAR aangesloten partijen, aan werknemerszijde: o ABVAKABO FNV; o CNV Publieke Zaak; o Ambtenarencentrum (AC/FBZ); o Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF). Artikel 2.2 - Algemene bepalingen 1. Arbeidsovereenkomst/aanstelling De arbeidsovereenkomst c.q. aanstelling (waarbij werkgever en werknemer partij zijn) mag geen bepaling(en) bevatten, op straffe van nietigheid van de betreffende bepaling(en), die in strijd is/zijn met deze CAR. CAR 01-01-2006 10 2. Gelijkstelling relatiepartner Voor de toepassing van de CAR en de daarvan onderdeel uitmakende uitvoeringsregelingen wordt onder echtgenote of echtgenoot mede begrepen de relatiepartner. Als definitie voor relatiepartner geldt de definitie van artikel 1.1 CAO-OI. 3. Opeenvolgende dienstverbanden binnen de NWO-koepel Voor de toepassing van de hoofdstukken 3 en 4 van deze CAR worden dienstbetrekkingen tussen de werknemer en een van de werkgevers, welke elkander met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden zijn opgevolgd, geacht een voortgezette dienstbetrekking te vormen. Artikel 2.3 - Looptijd CAR 1. Deze CAR wordt aangegaan voor de duur van 1 januari 2006 tot 1 januari 2007. 2. Tenzij een der partijen uiterlijk drie maanden voor de datum waarop deze CAR eindigt bij aangetekend schrijven de CAR opzegt, wordt de duur telkens met één jaar verlengd. 3. Tussentijdse wijziging van de CAR op voorstel van één der partijen kan uitsluitend plaatsvinden met instemming van de partijen betrokken bij deze CAR. Tussentijdse wijziging is in ieder geval aan de orde indien een wijziging van Wet, Algemene Maatregel Van Bestuur of CAO-OI tussentijdse aanpassing van de CAR noodzakelijk maakt. Artikel 2.4 - Totstandkoming uitvoeringsregelingen 1. Uitvoeringsregelingen welke op grond van deze CAR door de werkgever worden vastgesteld, mogen geen bepalingen bevatten in strijd met de CAR en de CAO-OI. 2. Uitvoeringsregelingen welke op grond van deze CAR door de werkgever dienen te worden vastgesteld, behoeven de instemming van de ondernemingsraad. Bij gebreke van een ondernemingsraad is instemming van het LO vereist. 3. Alle tot stand gekomen uitvoeringsregelingen worden ter kennisneming naar de CAR-partijen gezonden. Bij zwaarwichtige of gegronde redenen kunnen de CARpartijen over de uitvoeringsregelingen overleg voeren. Een zwaarwichtige reden wordt in ieder geval aanwezig geacht wanneer een uitvoeringsregeling in strijd is met de CAR. 4. Op de ingangsdatum van deze CAR bestaande uitvoeringsregelingen blijven van kracht totdat nieuwe zijn overeengekomen, tenzij er sprake is van strijdigheid met de CAR. In een dergelijk geval prevaleert voor dát gedeelte de CAR. Artikel 2.5 - Algemene hardheidsclausule Van het bepaalde in deze CAR kan in bijzondere gevallen door de werkgever, ten gunste van de werknemer, worden afgeweken, ingeval naar het oordeel van de werkgever deze regeling niet voorziet in de bijzondere omstandigheden van het individuele geval. CAR 01-01-2006 11 HOOFDSTUK 3 - VERGOEDINGSREGELINGEN Artikel 3.1 - Reiskosten woon-werkverkeer Artikel 3.1.1 - Algemene bepalingen Reiskosten woon-werkverkeer 1. Voor noodzakelijk te maken reiskosten woon-werkverkeer in Nederland wordt op grond van deze regeling een tegemoetkoming verleend conform het bedrag genoemd bij de betreffende reisafstand in de tabel in bijlage 3 bij deze CAR. 2. Om voor de tegemoetkoming op basis van deze regeling in aanmerking te komen, moet voldaan zijn aan de voorwaarden van het fiscale reiskostenforfait. 3. De werkgever kan een uitvoeringsregeling 'woon-werkverkeer' vaststellen. 4. De werkgever kan in specifieke situaties voor groepen werknemers in positieve zin afwijken van de CAR reiskostenvergoeding woon-/werkverkeer. 5. De werkgever kan een termijn stellen waarbinnen vergoedingen gedeclareerd dienen te worden. Artikel 3.1.2 - Vaststelling afstand woon-werkverkeer 1. Het aantal kilometers tussen woonplaats en standplaats wordt vastgesteld op basis van de postcode (-gebieden) volgens de meest recente versie van de digitale ANWB routeplanner, waarbij gekozen wordt voor het gemiddelde van de heen- en terugreis, via de snelste weg. 2. In geval van grensoverschrijdend woon-werkverkeer dan wel woon-werkverkeer in het buitenland, wordt voorzover de ANWB-routeplanner geen betrouwbare afstandsbepaling geeft, als maatstaf voor het woon-werkverkeer de werkelijke reisafstand volgens de snelste route genomen. 3. Een herberekening van de afstand woon-werkverkeer is alleen aan de orde in geval van verhuizing, standplaatswijziging, wijziging van het aantal werkdagen per week, die zou leiden tot een aanpassing van de vergoeding woon-werkverkeer. Herberekening is voorts mogelijk op verzoek van de werknemer ingeval van een structurele wijziging in het wegennet tussen woonplaats en standplaats. In dat geval gaat de nieuwe berekende afstand in, op de eerste van de maand volgend op de maand waarin de werknemer zijn verzoek heeft gedaan. Artikel 3.1.3 - Herziening/beëindiging tegemoetkoming De tegemoetkoming wordt zonodig herzien dan wel beëindigd: a. bij beëindiging van het dienstverband; b. bij verhuizing van de werknemer of wijziging van de standplaats; c. indien voorzienbaar gedurende twee maanden geen werkzaamheden in de standplaats worden verricht, anders dan in geval van vakantie. Artikel 3.2 - Reis-, transport- en herinrichtingskosten en pensionkosten ten behoeve van werknemers komend uit het buitenland Artikel 3.2.1 - Algemene bepaling t.b.v. werknemers komend uit het buitenland Van werknemers komend uit het buitenland wordt verwacht dat zij in de nabijheid van de standplaats c.q. in Nederland komen wonen. CAR 01-01-2006 12 Artikel 3.2.2 - Vergoeding kosten i.v.m. komst naar en vestiging in Nederland 1. De werknemer die komt uit het buitenland, ontvangt een volledige vergoeding op basis van de voordeligste tarieven voor de noodzakelijk te maken reiskosten. Ook de reiskosten van zijn echtgenote/relatiepartner en van zijn gezin deel uitmakende kinderen worden vergoed. 2. De verstrekte reiskostenvergoeding behoeft nooit te worden terugbetaald en wordt gedurende de looptijd van het dienstverband maximaal één keer verstrekt. 3. Voor de kosten van overbrengen van persoonlijke eigendommen wordt een transportkostenvergoeding verstrekt, een en ander voor de verschillende categorieën werknemers nader uit te werken in een uitvoeringsregeling per werkgever. 4. Aan de werknemer als bedoeld in lid 1, die een dienstverband heeft van twee jaar of langer, wordt, indien hij binnen een straal van 30 kilometer *) van de standplaats komt te wonen, een tegemoetkoming in de herinrichtingskosten verstrekt van maximaal het bedrag als vermeld in bijlage 3 van de CAR. 5. De verstrekte tegemoetkoming in de herinrichtingskosten en de vergoeding van de transportkosten moeten geheel worden terugbetaald wanneer het dienstverband binnen één jaar na de verhuizing op verzoek van de werknemer eindigt en/of wanneer de werknemer binnen één jaar na de verhuizing (opnieuw) verhuist naar een woonplaats buiten een afstand van 30 kilometer van de standplaats *) . 6. Wanneer het dienstverband ná één jaar maar binnen twee jaar na de verhuizing eindigt, wordt deze terugvordering verminderd met 1/24 deel van het totale bedrag, voor iedere kalendermaand dat het dienstverband na de verhuizing heeft voortgeduurd. 7. De werkgever kan met betrekking tot de kostenvergoedingen als bedoeld in artikel 3.2. van deze CAR een uitvoeringsregeling vaststellen. *) vastgesteld met behulp van de routeplanner van de ANWB Artikel 3.3 - Dienstreizen binnen- en buitenland Artikel 3.3.1 - Algemene bepalingen Dienstreizen binnen-/buitenland 1. Indien de werknemer in opdracht van de werkgever een dienstreis maakt, wordt hem hiervoor een vergoeding verleend. 2. Onder binnenlandse dienstreis wordt verstaan: "de reis die de werknemer in opdracht van de werkgever binnen Nederland moet maken in het kader van zijn werkzaamheden." 3. Onder buitenlandse dienstreis wordt verstaan: "een reis met een verblijf van maximaal 3 maanden aaneengesloten buiten Nederland, die de werknemer in opdracht van de werkgever in het kader van zijn werkzaamheden moet maken." 4. De vergoeding voor reis- en verblijfkosten wordt verleend voor de dienstreis met de standplaats als begin en eindpunt. Indien de dienstreis in de woonplaats aanvangt, wordt, behoudens in geval van een dienstreis naar de standplaats en terug, ten aan zien van de heenreis de woonplaats als standplaats aangemerkt, en evenzo ten aanzien van de terugreis indien de dienstreis in de woonplaats eindigt. 5. De werkgever kan een uitvoeringsregeling 'dienstreizen' vaststellen. CAR 01-01-2006 13 Artikel 3.3.2 - Openbaar vervoer of auto* 1. Dienstreizen dienen in beginsel per openbaar vervoer te worden gemaakt tenzij de werkgever toestemming geeft de dienstreis per auto te maken. 2. Er wordt in ieder geval toestemming gegeven de dienstreis met de auto te maken indien kan worden aangetoond dat de dienstreis met het openbaar vervoer niet, dan wel uiterst bezwaarlijk en/of tijdrovend kan worden gemaakt. * voor auto mag ook 'motorfiets' worden gelezen. Artikel 3.3.3 - Soorten vergoedingen 1. Reiskosten worden vergoed op basis van de tarieven van de voordeligste wijze van openbaar vervoer. Indien met de trein wordt gereisd is de vergoeding gelijk aan het 2 e klas tarief. Indien de a. werknemer om enigerlei reden van de 1 e klas gebruik moet maken, wordt 1 e klas vergoed. Indien mét instemming van de werkgever met de auto wordt gereisd is de hoogte van de kilometervergoeding gelijk aan het bedrag dat per kilometer fiscaal onbelast mag worden b. verstrekt. Indien zónder toestemming van de werkgever met de auto wordt gereisd dan wordt een vergoeding verstrekt op basis van het tarief 2e klas openbaar vervoer. Voor vliegreizen wordt de werknemer geacht gebruik te maken van een voordelige (maar c. wel als veilig bekend staande) vliegtuigmaatschappij. De vergoeding wordt op basis daarvan vastgesteld. 2. Verblijfkosten worden, behoudens zeer bijzondere gevallen, volledig vergoed tot in beginsel maximaal de bedragen zoals vermeld in de tarieflijst vastgesteld door de minister van Binnenlandse Zaken. De kosten dienen in overeenstemming te zijn met de omstandigheden en de duur van de reis. De werknemer dient hierbij de normen van redelijkheid in acht te nemen. In geval van overschrijding van de hiervoor genoemde maximumbedragen kan het meerdere worden vergoed, indien de noodzaak van overschrijding door de werknemer voorafgaand aan de dienstreis aannemelijk wordt gemaakt. 3. Indien de dienstreis betrekking heeft op het bijwonen van een conferentie in het buitenland worden de inschrijvingskosten en andere in redelijkheid te maken kosten tegen overlegging van bewijsstukken volledig vergoed. Tevens komen in voorkomende gevallen de kosten van een aanvullende ziektekostenverzekering en de kosten van een reisverzekering voor vergoeding in aanmerking. Artikel 3.4 - Maaltijdvergoeding bij overwerk Indien de werknemer in opdracht van de werkgever overwerk verricht, en hij in redelijkheid niet in staat is om thuis de maaltijd te gebruiken, zullen de werkelijk gemaakte maaltijdkosten worden vergoed tot maximaal het bedrag genoemd in bijlage 3 bij deze CAR (conform tarieflijst Ministerie van Binnenlandse Zaken/ Reisregeling Binnenland). CAR 01-01-2006 14 Artikel 3.5 - Tewerkstelling in het buitenland 1. Van tewerkstelling in het buitenland in de zin van deze regeling is sprake indien de tewerkstelling een aaneengesloten periode van drie maanden te boven gaat. 2. De werkgever verstrekt aan de werknemer in voorkomend geval een vergoeding voor de extra kosten die verband houden met een tewerkstelling in het buitenland. Bij de vaststelling van de vergoeding wordt rekening gehouden met eventuele besparingen. 3. De duur van de tewerkstelling, de omvang van de vergoeding bedoeld in lid 2 alsmede de eventueel aan deze vergoeding gestelde voorwaarden, worden tijdig voor aanvang van de tewerkstelling in het buitenland, door de werkgever aan de werknemer meegedeeld. 4. De werkgever stelt een uitvoeringsregeling 'tewerkstelling in het buitenland' vast. Artikel 3.6 - Tegemoetkoming kosten telecommunicatie 1. Aan de werknemer, die in het belang van de werkzaamheden thuis telecommunicatieapparatuur gebruikt, kan een tegemoetkoming in de kosten daarvan worden verstrekt. 2. De tegemoetkoming aan werknemers voor het gebruik en/of de installatie van telecommunicatieapparatuur wordt verstrekt conform de fiscale wetgeving en bedraagt per jaar maximaal het bedrag als vermeld in bijlage 3 van deze CAR. 3. Aanspraak op een tegemoetkoming bestaat eerst als door de werkgever schriftelijk is bepaald dat de werknemer in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van deze regeling. Artikel 3.7 - Stand-by diensten De tegemoetkoming aan werknemers die uitsluitend in het belang van de werkzaamheden thuis telefonisch bereikbaar dienen te zijn (stand-by diensten) bedraagt per jaar maximaal het bedrag als vermeld in bijlage 3 van deze CAR. Artikel 3.8 - Bijzondere bepalingen regeling zeegaande expedities Koninklijk NIOZ In afwijking van het bepaalde hieromtrent in de CAO-OI, geldt voor zeegaande expedities een gedeeltelijk afwijkende regeling met betrekking tot de vergoeding van overwerk. Deze regeling maakt deel uit van de CAR en is als bijlage 1 opgenomen. Artikel 3.9 - Indexering 1. De (maximum) bedragen als bedoeld genoemd in artikel 3.1.1 lid 1 (woonwerkverkeer), artikel 3.6 lid 2 (telecommunicatie) en artikel 3.7 (stand-by diensten), worden jaarlijks op 1 januari geïndexeerd op basis van het CBS consumentenprijsindexcijfer (CPI) 'alle huishoudens', waarbij vergoedingsbedragen rekenkundig worden afgerond op hele euro's. Het (maximum) bedrag als bedoeld in artikel 3.4 (maaltijdvergoeding) wordt jaarlijks op 1 januari aangepast aan de tarieflijst Binnenlandse Zaken. CAR 01-01-2006 15 2. Indexering geschiedt in alle gevallen met inachtneming van geldende fiscale regelgeving in die zin dat vergoedingsbedragen nooit meer bedragen dan fiscaal onbelast mag worden vergoed. Artikel 3.10 - Ingang wijziging vergoeding & termijn van indiening declaraties Wijzigingen in vaste periodieke vergoedingen (zoals woon werk/verkeer) werken maximaal terug tot 1 januari van het betreffende kalenderjaar waarin de vergoeding wordt aangevraagd. Voor zover in de betreffende regeling niet ander is bepaald, moeten vergoeding op declaratiebasis uiterlijk de maand volgend op het kwartaal waarin de kosten zijn gemaakt, zijn ingediend. Overschrijding van de termijn heeft tot gevolg dat het recht op vergoeding komt te vervallen. CAR 01-01-2006 16 HOOFDSTUK 4 - OVERIGE FACILITEITEN EN REGELINGEN Artikel 4.1 - Regeling ambtsjubileumgratificatie 1. Aanspraak op ambtsjubileumgratificatie Aan de werknemer wordt bij het bereiken van een diensttijd van 25 of 40 jaar een gratificatie toegekend wegens trouwe dienst. 2. Hoogte uitkering De gratificatie bedraagt een halve maand bezoldiging bij een 25-jarig en een maand bezoldiging bij een 40-jarig ambtsjubileum, naar boven af te ronden op een veelvoud van vijf euro. Onder bezoldiging wordt verstaan de bezoldiging als bedoeld in artikel 1.1.2 van de CAO-OI. 3. Diensttijd Als diensttijd voor de toekenning van een ambtsjubileumgratificatie geldt de tijd die is doorgebracht in dienst van één van de WVOI-werkgevers en/of in dienst van de Nederlandse Universiteiten die zijn aangesloten bij de VSNU. 4. Overgangsbepalingen De werknemer die op 28 februari 2003 in dienst was bij een werkgever, en die, te rekenen vanaf 1 maart 2003 binnen een periode van 5 jaar aanspraak heeft op een ambtsjubileumgratificatie op grond van de 'Regeling gratificatie bij ambtsjubileum' zoals deze gold op 28 februari 2003, behoudt deze aanspraak tot 1 januari 2008. In januari 2008 wordt aan de werknemer die dán binnen 5 jaar, te rekenen vanaf 1 januari 2008, op grond van voornoemde oude regeling aanspraak had op een - ambtsjubileumgratificatie, de mogelijkheid geboden de ambtsjubileumgratificatie naar rato van de op dat moment opgebouwde dienstjaren af te kopen en eenmalig bruto uitgekeerd te krijgen. Indien de werknemer aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken, valt hij vanaf dat moment onder de per 1 maart 2003 overeengekomen ambtsjubileumregeling. Voor werknemers die onder de overgangsbepalingen vallen geldt de definitie van bezoldiging zoals vastgelegd inde CAO-OI artikel 1.1. sub 2. Artikel 4.2 - Uitvoeringsregelingen 1. 2. 3. 4. 5. De werkgever stelt een uitvoeringsregeling 'Vergoeding promotiekosten' vast. De werkgever stelt een uitvoeringsregeling 'Spaarfaciliteiten' vast. De werkgever stelt een uitvoeringsregeling 'Bedrijfshulpverlening' vast. De werkgever kan een uitvoeringsregeling 'Tijdelijke dienstverbanden' vaststellen. De werkgever stelt zonodig een uitvoeringsregeling 'Stagiaires' vast. Stagiaires vallen niet onder de werkingssfeer van de CAR. Een uitvoeringsregeling 'Stagiaires' omvat tenminste bepalingen inzake verzekering, begeleiding, recht op een veilige werkplek, recht op verlof en bepalingen inzake onkostenvergoeding. Artikel 4.3 - Vrijheid van meningsuiting NWO-werknemers De werkgever NWO stelt regels vast met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de commissie als bedoeld in artikel 11.2 van de CAO-OI. CAR 01-01-2006 17 CAR 01-01-2006 18 BIJLAGE 1 REGELING ZEEGAANDE EXPEDITIES KONINKLIJK NIOZ Algemeen In het kader van het mariene onderzoek dienen bepaalde categorieën werknemers in opdracht van de werkgever regelmatig aan zeegaande expedities deel te nemen. Deze expedities worden uitgevoerd aan boord van eigen schepen en aan boord van schepen van derden. De duur van deze expedities kan variëren en is onder andere afhankelijk van het programma van onderzoek. Tevens kan door andere onderzoekinstellingen een beroep worden gedaan op personele ondersteuning bij zeegaande expedities en kunnen werknemers deelnemen aan zeegaande expedities georganiseerd door andere instanties. Het onderzoeksgebied omvat zowel kust- en randzeeën als open oceanen. Het in- en ontschepen geschiedt niet alleen in de thuishaven, maar ook op andere locaties in binnen- en buitenland. Artikel 1 - Toepassing Deze regeling is van toepassing op de werknemer die uit hoofde van de functie en in opdracht van de werkgever als 'opstapper' aan zeegaande expedities dient deel te nemen, hetzij aan boord van eigen schepen dan wel aan boord van schepen van derden. Deze regeling is niet van toepassing op de werknemer voor wie een salarisschaal geldt met een hoger maximumsalaris dan dat van schaal 10 en op de werknemer die is aangesteld als onderzoeker in opleiding, behoudens waar in deze regeling staat vermeld dat zij van toepassing is op alle opstappende werknemers (artikel 5, artikel 8, artikel 10). Artikel 2 - Categorieën expeditiedagen Voor de toepassing van deze regeling worden 2 categorieën expeditiedagen onderscheiden: * Categorie I: expedities die op een werkdag worden uitgevoerd. * Categorie II: expedities die tijdens aaneengesloten etmalen, eventueel tijdens weekenden, worden uitgevoerd. Artikel 3 - Omschrijving expeditiedag Als expeditiedag wordt aangemerkt: de geplande vertrekdag van het onderzoekvaartuig - indien het vertrek door a. omstandigheden wordt uitgesteld en de werknemer in dat geval aan boord moet blijven, wordt deze dag tevens aangemerkt als expeditiedag; b. de vaardag(en); c. de aankomstdag van het onderzoekvaartuig indien op deze dag meer dan 8 uur arbeid is verricht; d. de stilligdag in een haven of op een rede, indien: er geen mogelijkheid is voor passagieren; e. er wel de mogelijkheid is voor passagieren, maar er langer dan 8 uren gewerkt wordt. CAR 01-01-2006 19 Artikel 4 - Omschrijving reis- en verblijfdag lid 1 Een reisdag wordt aangemerkt als een normale werkdag, waarop in het kader van de dienst wordt gereisd van of naar aankomst-, respectievelijk afvaarthaven. lid 2 Indien de reisduur inclusief de arbeidsduur meer dan 8 uur bedraagt of indien wordt gereisd op een zaterdag of zondag, wordt voor de reisdag een vergoeding toegekend als ware het een expeditiedag. lid 3 De reis vangt aan op het tijdstip van vertrek uit de woon- of standplaats en eindigt op het tijdstip van aankomst op de plaats van bestemming. Het bovenstaande is in omgekeerde volgorde van toepassing op de terugreis. lid 4 Een verblijfdag wordt aangemerkt als een normale werkdag op welke dag de werknemer in afwachting van de aankomst van het onderzoekvaartuig of in afwachting van de aanvang van de terugreis elders op locatie moet verblijven. lid 5 Reis- en verblijfdagen worden door de werkgever vastgesteld. Artikel 5 - Vergoeding tijdens reis- en verblijfdagen lid 1 Tijdens een reis- of verblijfdag is voor alle opstappende werknemers Hoofdstuk V-2 (CAR) 'Regeling dienstreizen binnen- en buitenland' van toepassing. lid 2 Ingevolge het voorgaande lid wordt aan alle opstappende werknemers bij aanvang van de reis een geldbedrag uitgekeerd als voorschot op de verwachte, in redelijkheid te maken kosten. Artikel 6 - Werktijd De gemiddelde werktijd dient per expeditiedag niet meer dan 11 uur te bedragen. De werktijd dient behoorlijk door rusttijd te worden onderbroken. Artikel 7 - Vergoeding tijdens expedities lid 1 Aan de werknemer genoemd in artikel 1 wordt per categorie expeditiedag een vergoeding toegekend in tijd en in geld. lid 2 De vergoeding voor overwerk tijdens expedities ingevolge artikel 2, categorie I geschiedt met toepassing van het gestelde in artikel 3.18 van de CAO-onderzoekinstellingen. lid 3 De vergoeding voor expedities ingevolge artikel 2, categorie II dient ter compensatie van het verrichten van arbeid buiten de vastgestelde werktijden, op onregelmatige tijden en het beschikbaar zijn buiten de werkuren. CAR 01-01-2006 20 lid 4 De vergoeding ter compensatie van de onder lid 3 van dit artikel genoemde arbeid wordt uitgedrukt in het uurloon behorende bij het maximum schaalbedrag van de betrokken werknemer vermenigvuldigd met een factor. Deze factor is voor een expeditiedag: • niet vallende op een zaterdag, een zondag of een feestdag : 3,6 • vallende op een zaterdag: 10,7 • vallende op een zondag of een feestdag: 16,3 lid 5 Naast de in lid 4 van dit artikel genoemde vergoeding in geld wordt per expeditiedag compensatieverlof verleend als vergoeding in tijd. Deze vergoeding in tijd bedraagt voor een expeditiedag: • niet vallende op een zaterdag, een zondag of een feestdag: 1 uur • vallende op een zaterdag: 4 uur • vallende op een zondag of een feestdag: 8 uur lid 6 Vergoeding in compensatieverlof dient in de regel aansluitend aan de zeegaande expeditie te worden opgenomen en in elk geval zo spoedig mogelijk, niet later dan in de kalendermaand volgend op die waarin het verlof is opgebouwd, waarbij voor zover mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de werknemer. lid 7 De in lid 4 van dit artikel genoemde bedragen kunnen, indien de werknemer daartoe verzoekt en met toestemming van de werkgever, omgezet worden in extra verlof, te weten: • 3,5 uur voor een dag niet vallende op een zaterdag, een zondag of een feestdag. • 10,5 uur voor een zaterdag. • 16 uur voor op een zondag of een feestdag. lid 8 Indien de werknemer in één kalenderjaar ingevolge lid 5 van dit artikel meer dan 20 compensatiedagen toegewezen heeft gekregen, kunnen deze extra compensatiedagen op verzoek van de werknemer worden uitbetaald. Artikel 8 - Verzekering De werkgever sluit voor alle opstappende werknemers een passende verzekering af welke voor de werknemer ingaat op het door de werkgever vastgestelde tijdstip van vertrek uit de woon- of standplaats en afloopt op het door de werkgever vastgestelde tijdstip van terugkomst in de woon- of standplaats. Artikel 9 - Planning expedities De werkgever zal de planning van de expedities, voor zover mogelijk, 3 maanden voorafgaande aan de periode van 6 maanden waarop de planning betrekking heeft, aan de werknemer bekendmaken. CAR 01-01-2006 21 Artikel 10 - Berichtgeving naar huis lid 1 Tijdens expedities wordt iedere opstappende werknemer in de gelegenheid gesteld om tegen betaling gebruik te maken van zich aan boord bevindende telecommunicatiefaciliteiten. lid 2 In afwijking van het gestelde in lid 1 van dit artikel geldt in geval van calamiteiten in de persoonlijke situatie kosteloos gebruik van de telecommunicatiefaciliteiten. Artikel 11 - Maximale vaartijd lid 1 Er zal naar gestreefd worden de werknemer niet meer dan 33 aaneengesloten expeditiedagen aan een zeegaande expeditie deel te laten nemen. Voor uitzonderingen dient de werkgever gegronde argumenten aan te voeren. lid 2 Aansluitend aan de in lid 1 van dit artikel genoemde expeditie kan de werknemer voor de periode ter grootte van de tijdens deze expeditie opgebouwde compensatiedagen niet verplicht worden om deel te nemen aan een volgende expeditie volgens artikel 2, categorie II tenzij de werknemer hiertegen geen bezwaar heeft. CAR 01-01-2006 22 BIJLAGE 2 SOCIAAL BELEIDSKADER NWO/FOM/CWI/KONINKLIJK NIOZ Preambule NB. De opgenomen toelichting bij enkele artikelen dient ter verduídelijking van de bedoeling van partijen bij het samenstellen van dit Sociaal Beleidskader. Indien de tekst van de toelichting in strijd is met de artikelen van het SBK, dan prevaleert de tekst van de artikelen. Partijen: Het Algemeen Bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO); het Bestuur van de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM); het Bestuur van het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI); het Bestuur van de Stichting Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ), enerzijds en de Werknemersorganisaties (WNO's), ABVAKABO/FNV; • • • CNV Publieke Zaak; Ambtenarencentrum (AC/FBZ); Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), anderzijds overwegende • • • dat de Werkgeversvereniging Onderzoekinstellingen (WVOI) enerzijds en de WNO's anderzijds in september 1995 een overlegprotocol zijn overeengekomen dat op 1 september 1997 in werking is getreden; dat in het overlegprotocol is overeengekomen dat op instellingsniveau overleg wordt gevoerd met de WNO's ten aanzien van het vaststellen van een reorganisatiecode; dat de WNO's het gewenst achten de bestaande reorganisatiecode te herzien en daarvoor in de plaats een Sociaal Beleidskader vast te stellen voor duurzame organisatieveranderingen binnen NWO, FOM, CWI en Koninklijk NIOZ, komen overeen: Artikel 1 - Begripsbepalingen Werkgever: het Algemeen Bestuur van NWO, het Bestuur van FOM, het Bestuur van CWI dan wel het bestuur van Koninklijk NIOZ. Werknemer: een personeelslid in dienst van NWO, FOM, CWI en/of Koninklijk NIOZ. CAR 01-01-2006 23 Belanghebbende: een werknemer wiens belang rechtstreeks bij de organisatieverandering is betrokken. Organisatie: De Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), de Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM), de Stichting Centrum voor wiskunde en Informatica (CWI), of de Stichting Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ). Organisatieonderdeel: het onderdeel van de organisatie waarop de organisatieverandering betrekking heeft. Instelling: de instelling NWO bedoeld in artikel 1.3 van het Overlegprotocol WVOI-Centrales van overheids- en onderwijspersoneel. Overleg op instellingsniveau: het overleg van NWO met de WNO's als bedoeld in artikel 1.2 juncto artikel 1.3. van het Overlegprotocol WVOI-Centrales van overheids- en onderwijspersoneel. Functie: het samenstel van werkzaamheden door de werknemer te verrichten krachtens en overeenkomstig hetgeen hem door de werkgever is opgedragen. Passende functie: een betrekking, die de werknemer redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen (functies van gelijkwaardig niveau). Organisatieverandering: een organisatieaanpassing als bedoeld in artikel 3 dan wel een reorganisatie als bedoeld in artikel 4 Werk naar werk optie: begeleiding van de werknemer naar een andere passende functie binnen of buiten de eigen organisatie, waarbij rechtspositie, salaris en salarisperspectief behouden blijven bij plaatsing binnen de organisatie, respectievelijk materieel vergelijkbaar zijn bij plaatsing/ aanvaarding functie buiten de organisatie. Ontwikkelingsplan: het plan waarin de organisatieaanpassing als bedoeld in artikel 3 wordt beschreven. Reorganisatieplan: het plan waarin de reorganisatie als bedoeld in artikel 4 wordt beschreven. Sociaal Plan: het bij een reorganisatie op te stellen plan als bedoeld in artikel 4 lid 2 waarin rechten en plichten van individuele medewerkers zijn vastgelegd. CAR: de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ. CAO-OI: de Collectieve Arbeidsovereenkomst Onderzoekinstellingen. CAR 01-01-2006 24 Artikel 2 - Uitgangspunten Bij de voorbereiding van en tijdens een organisatieverandering conform de artikelen 3 en 4 gelden de volgende uitgangspunten: a. van het Sociaal Beleidskader kan worden afgeweken in overleg met WNO's op instellingsniveau; b. CAO-OI en CAR vormt het kader voor de in overleg met de WNO's en OR te maken afspraken; werknemers zullen in een zo vroeg mogelijk stadium geïnformeerd worden over de te c. verwachten gevolgen van de organisatieverandering en kunnen desgewenst hun zienswijze kenbaar maken; d. bij de voorbereiding van en tijdens de organisatieverandering zal over het doel en de procedures voortdurend een zo groot mogelijke duidelijkheid worden gegeven; er zal door de werkgever(s) tijdig, conform de Wet op de Ondernemingsraden, aan de ondernemingsraden de gelegenheid tot inspraak worden geboden. De WNO's zullen e. gelijktijdig en op dezelfde wijze (d.w.z. onder toezending van dezelfde stukken) worden geïnformeerd; via natuurlijk verloop, vrijwillige uitdiensttreding en werk naar werk opties zal gestreefd worden gedwongen ontslagen te voorkomen. De werkgever zal een maximale f. inspanningsverplichting leveren om dit doel te bereiken. Deze inspanningsverplichting geldt ook in geval van privatisering of uitbesteding van werkzaamheden van een onderdeel van de organisatie; teneinde ontslag te voorkomen, komen werknemers die overtollig zijn geworden door taakverschuiving of inkrimping van de formatie alsmede werknemers van wie de functie g. is opgeheven, in beginsel voor herplaatsing in aanmerking. Een werknemer wordt overtollig zodra duidelijk is dat zijn functie of plaats vervalt; het herplaatsingsbeleid zal gepaard gaan met een actief opleidingsbeleid, waarbij h. middelen ter beschikking worden gesteld voor her-, om- en bijscholing. De omvang van de middelen wordt vastgelegd in het Ontwikkelingsplan of het Sociaal Plan. Toelichting In dit artikel is vastgelegd dat de werkgever en werknemer beiden een inspanningsverplichting hebben om gedwongen ontslag te voorkomen. Hiertoe dient een actief flankerend beleid te worden ontwikkeld. Hierbij kan bijvoorbeeld aan de inzet van de volgende instrumenten worden gedacht: • • • • • • herplaatsing (zie ook artikelen 5 en 6). tijdelijke functievervulling. detachering of stage. om-, her- en bijscholing die is gericht op het verruimen van de mogelijkheden voor interne en externe herplaatsing. sollicitatieondersteuning, outplacement en andere soortgelijke voorzieningen die de kans op het vinden van een passende functie vergroten. stimulering natuurlijk verloop door bijv. mobiliteitspremie of gebruik seniorenregeling. CAR 01-01-2006 25 Door gelijktijdige toezending van de stukken (bepaling 2.e) aan zowel Ondernemingsraad als aan de werknemersorganisaties wordt gewaarborgd dat werknemersorganisaties tijdig in het proces van organisatieverandering worden betrokken zodat zij daarop ook invloed kunnen uitoefenen. ORGANISATIEVERANDERING: ORGANISATIEAANPASSING OF REORGANISATIE Artikel 3 - Organisatieaanpassing lid 1 Er is sprake van een organisatieaanpassing in geval van een duurzame verandering in de organisatiestructuur met belangrijke personele gevolgen en indien de werkgever bij overtolligheid van personeel aan alle te herplaatsen werknemers tenminste één passende functie kan aanbieden dan wel de noodzakelijke uitstroom kan realiseren door natuurlijk verloop, 'werk naar werk opties' en stimuleringsregelingen op vrijwillige basis. Gedwongen ontslag is niet aan de orde, tenzij een werknemer weigert een passende functie (binnen of buiten de eigen organisatie) te aanvaarden. lid 2 De werkgever stelt voor een organisatieaanpassing een ontwikkelingsplan vast waarin het voornemen tot een verandering in de organisatiestructuur wordt beschreven en waarin in ieder geval wordt opgenomen: a. de aan de voorgenomen organisatieverandering ten grondslag liggende redenen; b. doelstelling van de voorgenomen organisatieverandering; c. de te volgende procedure (inclusief tijdpad) bij de uitvoering van de organisatieverandering; d. samenstelling en taak van een eventuele begeleiding- en/of plaatsingsadviescommissie; e. degene die met de uitvoering van de organisatieverandering is belast; f. schema van de huidige en voorgestelde organisatie; g. een overzicht van de personele gevolgen alsmede de financiële en huisvestingsconsequenties; h. een toelichting op de wijze waarop het Sociaal Beleidskader toepassing krijgt. lid 3 Ten aanzien van het ontwikkelingsplan wordt, binnen het kader van het Sociaal Beleidskader, overleg gevoerd met de ondernemingsraad overeenkomstig de bepalingen van de WOR. Toelichting Organisatieaanpassingen karakteriseren zich door geleidelijkheid. Het betreft een andere inzet van mensen en middelen, maar de hoeveelheid werk blijft in principe op gelijk niveau. Naar de aard van de werkzaamheden in een kennisorganisatie, is voortdurend aanpassing van aard en soort werkzaamheden nodig. Bij tijd en wijle heeft dat tot gevolg dat verschuivingen in de benodigde expertise binnen een organisatieonderdeel noodzakelijk zijn. CAR 01-01-2006 26 Voorbeelden van organisatieaanpassingen (niet limitatief): 1. Beëindiging van een onderzoekslijn: voortzetting van het onderzoek biedt geen wetenschappelijke meerwaarde; 2. Wijziging van de organisatiestructuur binnen een organisatieonderdeel. De mogelijkheid bestaat dat gedurende het traject van de organisatieaanpassing blijkt dat daarin niet voor alle betrokken werknemers een passende functie kan worden geboden dan wel de noodzakelijke uitstroom niet door natuurlijk verloop, werk naar werk opties en stimuleringsmaatregelen op vrijwillige basis kan worden gerealiseerd. Alsdan stelt de werkgever alsnog een Sociaal plan vast, waarbij het bepaalde in artikel 4 zoveel als mogelijk in acht wordt genomen. Artikel 4 - Reorganisatie lid 1 Er is sprake van een reorganisatie in geval van een duurzame verandering in de organisatiestructuur met belangrijke personele gevolgen indien de werkgever niet aan alle ter herplaatsen medewerkers een passende functie kan aanbieden en de noodzakelijke uitstroom niet gerealiseerd kan worden door natuurlijk verloop, "werk naar werk opties" en stimuleringsregelingen op vrijwillige basis. lid 2 De werkgever stelt voor een reorganisatie een Reorganisatieplan en een Sociaal Plan vast. lid 3 Voor een Reorganisatieplan is artikel 3 lid 2 en lid 3 van overeenkomstige toepassing. lid 4 De werkgever stelt een Sociaal Plan op dat pas wordt vastgesteld nadat er overleg is gevoerd met de WNO's en nadat ten aanzien van eventuele regelingen met rechten en verplichtingen van individuele werknemers, conform het overlegprotocol, overeenstemming is bereikt met de meerderheid van de WNO's. lid 5 Met de ondernemingsraad kan overleg plaatsvinden over de uitvoering van het Sociaal Plan. lid 6 Bij reorganisatie kan een Sociaal Fonds worden ingesteld waaruit reorganisatieondersteunende en faciliterende activiteiten kunnen worden betaald. Toelichting Bij reorganisaties gaat het veelal om structuurveranderingen met ingrijpende personele gevolgen. Voorbeelden van reorganisaties zijn(niet limitatief): 1. beëindigen van onderdelen van de organisatie; 2. opheffen van een instituut; 3. samenvoegen van twee of meer instituten. Bij privatisering/uitbesteding van een organisatieonderdeel zal van geval tot geval moeten worden bezien of de organisatieverandering valt onder het bepaalde van artikel 3 of artikel 4. Uitbesteding van een klein organisatieonderdeel waarbij alle medewerkers kunnen worden geplaatst bij de nieuwe onderneming (via werk naar werk optie) valt onder artikel 3. Bij de "werk naar werk optie" dienen de arbeidsvoorwaarden van de werknemer echter wel materieel gelijkwaardig te zijn (zie artikel 1). CAR 01-01-2006 27 Privatisering kan echter ook onder de definitie van artikel 4 vallen indien uit het reorganisatieplan blijkt dat niet aan alle te herplaatsen werknemers een passende functie kan worden aangeboden en de noodzakelijke uitstroom ook niet kan worden gerealiseerd door natuurlijk verloop, "werk naar werk opties" en stimuleringsregelingen op vrijwillige basis. In het reorganisatieplan dan wel in het sociaal plan wordt in ieder geval opgenomen: • de uitgangspunten procedure en randvoorwaarden bij herplaatsing. • de bezwaarprocedure. • voorzieningen voor werknemers ingeval van gedwongen ontslag. Artikel 5 - Herplaatsing binnen de eigen organisatie lid 1 Werknemers worden in beginsel zonder toepassing van een plaatsingsprocedure in hun huidige functie geplaatst indien de functie in de nieuwe organisatiestructuur hetzelfde zijn, het aantal van de betreffende functies in het betreffende organisatieonderdeel gelijk blijft en de functie-eisen niet wijzigen. lid 2 Herplaatsing zal altijd betrekking hebben op een voor de werknemer passende functie. lid 3 Alvorens tot herplaatsing wordt besloten, vindt een herplaatsingsgesprek plaats met de werknemer. Van dit gesprek wordt een schriftelijk verslag gemaakt. lid 4 Bij gebleken geschiktheid hebben bij herplaatsing achtereenvolgens voorrang: a. werknemers in vaste dienst of met uitzicht op vast dienstverband, van wie de functie komt te vervallen; werknemers in vaste dienst of met uitzicht op vast dienstverband, van wie de functie niet b. komt te vervallen, doch waarvan de plaatsing bijdraagt aan de oplossing van de herplaatsingproblematiek in het kader van de organisatieverandering; c. andere werknemers in vaste dienst of met uitzicht op vast dienstverband; d. werknemers die drie jaar of langer in tijdelijke dienst zijn; e. werknemers die korter dan drie jaar in tijdelijke dienst zijn. lid 5 Werknemers die binnen de instelling worden herplaatst, behouden hun rechtspositie, salaris en salarisperspectief. lid 6 Indien binnen een jaar nadat de werknemer is herplaatst blijkt, dat de betreffende functie niet passend is, dan is artikel 9.14 van de CAO-OI van overeenkomstige toepassing. lid 7 Indien herplaatsing binnen de organisatie niet mogelijk is, zal ingeval van 'opheffing van de functie' dan wel 'overtolligheid' de ontslagvolgorde als genoemd in artikel 9.5 CAO-OI worden gehanteerd, e.e.a. met inachtname van ontslag-wet- en regelgeving. CAR 01-01-2006 28 Artikel 6 - Plaatsing buiten de eigen organisatie lid 1 Werknemers die niet herplaatsbaar zijn binnen de eigen organisatie zal begeleiding gericht op externe mobiliteit worden aangeboden ("werk naar werk optie"). In dit verband zal ook worden onderzocht of deze werknemers gedurende een bepaalde periode voor een gedeelte van de werktijd kunnen worden vrijgesteld van de verplichting tot het verrichten van werkzaamheden. lid 2 Voor werknemers die niet herplaatsbaar zijn binnen de instelling en een functie elders aanvaarden, vervallen de terugbetalingsverplichtingen, indien en voorzover deze terugbetalingsverplichtingen zijn gebaseerd op de arbeidsvoorwaarden als bedoeld in de CAR. lid 3 Indien herplaatsing buiten de organisatie niet mogelijk is, zal ingeval van 'opheffing van de functie' dan wel 'overtolligheid' de ontslagvolgorde als genoemd in artikel 9.5 CAO-OI worden gehanteerd, e.e.a. met inachtname van ontslag-wet- en regelgeving. lid 4 De in het kader van een reorganisatie ontslagen werknemers, met een uitkering krachtens de BWOI op grond van een voormalig dienstverband met NWO, FOM, CWI of Koninklijk NIOZ, worden nog één jaar na ontslagdatum beschouwd als interne kandidaten. Zij worden op de hoogte gehouden van de interne vacatures binnen NWO, FOM, CWI en Koninklijk NIOZ. lid 5 Terugkeergarantie Werknemers die niet herplaatsbaar zijn binnen de eigen organisatie en een functie elders aanvaarden, hebben het recht, op basis van een gemotiveerd en redelijk verzoek, om binnen 12 maanden na de ontslagdatum terug te keren naar de eigen organisatie. Bij terugkeer worden, binnen de (alsdan) bestaande mogelijkheden, nieuwe afspraken gemaakt over herplaatsing binnen of buiten de eigen organisatie. lid 6 Werknemers van 50 jaar en ouder die niet herplaatsbaar zijn binnen de eigen organisatie en een functie elders aanvaarden, kunnen wanneer binnen twee jaar na de indiensttreding bij een externe werkgever ontslag wordt verleend buiten eigen schuld of toedoen, aanspraak maken op een aanvulling gelijk aan het verschil tussen de (fictieve) aanspraken op een BWOI-uitkering en de aanspraken op de voor hem geldende werkloosheidsregeling. Dit geldt alleen wanneer de werknemers ten tijde van het ontslag bij de eigen organisatie recht zouden hebben gehad op een uitkering volgens de BWOI. Artikel 7 - Slotbepalingen lid 1 Het SBK dient aan te blijven sluiten bij de vigerende wet- en regelgeving. Bij een wijziging van deze wet- en regelgeving kan een aanpassing van het SBK nodig zijn. Een dergelijke aanpassing van het SBK zal met de WNO's overeengekomen worden. lid 2 De toepassing van deze overeenkomst laat onverlet de wettelijke bevoegdheden van de onderscheidende ondernemingsraden en van het overleg met WNO's op instellingsniveau alsmede de afspraken met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende overleggremia als bedoeld in artikel 4 van het Overlegprotocol WVOI-Centrales van overheids- en onderwijspersoneel. CAR 01-01-2006 29 lid 3 Tegen besluiten genomen in het kader van een organisatieverandering als bedoeld in dit SBK staat voor de belanghebbende bezwaar en beroep open. Voor werknemers in dienst van NWO geldt de Algemene Wet Bestuursrecht, voorafgegaan door een heroverwegingsfase, voor werknemers in dienst van FOM, CWI en Koninklijk NIOZ geldt de interne klachtregeling alsmede toetsing door de kantonrechter. BIJLAGE 3 BEDRAGEN GENOEMD IN DE CAR Tegemoetkoming in de herinrichtingskosten ex artikel 3.2.2 lid 4 NB. De hoogte van deze tegemoetkoming is identiek aan bedrag ex artikel 10.12 1. € 2.042,00 lid 1 van de CAO-OI en valt nadrukkelijk buiten de indexeringsbepaling van de CAR 2. Maaltijdvergoeding bij overwerk ex artikel 3.4 maximaal € 16,94 3. Vergoeding kosten van telecommunicatie ex artikel 3.6 maximaal € 270,00 4. Vergoeding t.b.v. Stand-by diensten ex artikel 3.7 maximaal € 136,00 5. Tabel netto bedragen maandelijkse tegemoetkoming in de reiskosten enkele reisafstand woning-werk 10 - 15 km 4 dagen per week of meer geen geen geen geen vergoeding vergoeding vergoeding vergoeding € 13 per mnd. € 25 per mnd. € 37 per mnd. € 50 per mnd. 15 - 20 km € 18 per mnd. € 34 per mnd. € 51 per mnd. € 67 per mnd. 0 - 10 km 2 dagen per week 3 dagen per week 20 km of meer € 27 per mnd. € 53 per mnd. € 77 per mnd. € 103 per mnd. CAR 01-01-2006 30 BIJLAGE 4 STATUUT SOCIAAL BELEID Partijen bij deze Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling willen bevorderen dat binnen de koepel NWO, bestaande uit de werkgevers NWO, FOM, CWI en Koninklijk NIOZ een verantwoord sociaal beleid gevoerd wordt en leggen hiertoe in dit statuut een aantal uitgangspunten vast. 1. Algemeen Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de koepel-NWO, dat gericht is op het realiseren van de taakstelling zoals omschreven in artikel 3 van de NWO-wet (Stb. 1987, nr. 369). De verwezenlijking van het sociaal beleid behoort tevens tot de verantwoordelijkheid van de werknemers, voor zover deze daaraan kunnen bijdragen. De onderstaande uitgangspunten en doelstellingen vinden hun begrenzing in de personele bezetting en de financiële middelen van de werkgevers. Hierbij moet met name in het oog worden gehouden dat de stimulerende en initiërende taak van de koepel NWO vraagt om een sterke mate van flexibiliteit in het personeelsbeleid. Dit geldt met name voor het beleid t.a.v. de projectmedewerkers. Projectmedewerkers zijn medewerkers met een tijdelijk dienstverband zonder uitzicht op een vast dienstverband. Zij hebben een specifieke taak, n.l. het medewerken aan c.q. uitvoeren van een door NWO of een NWO-stichting gesteund onderzoeksproject of -programma van tijdelijke duur. Het hanteren van tijdelijke aanstellingen bij projectmedewerkers en het aldus creëren van een vlottend personeelsbestand en een daarop aangepast arbeidsvoorwaardenpakket is voor de werkgevers onontbeerlijk voor het realiseren van de bovengenoemde taakstelling. Het aanstellingsbeleid voor projectmedewerkers staat immers in een directe nauwe betrekking tot het onderzoeksbeleid. De overige werknemers, niet zijnde projectmedewerkers, zullen, na een eventueel voorafgaand tijdelijk dienstverband, een vast dienstverband krijgen aangeboden, voor zover dit bezien in samenhang met de vastgestelde formatie mogelijk is. 2. Doel Het sociaal beleid zal binnen de mogelijkheden erop gericht zijn om: • zodanige (arbeids-)omstandigheden te creëren dat gekwalificeerde werknemers hun taken optimaal kunnen uitvoeren; • te bevorderen dat werknemers zich binnen de organisatie kunnen ontplooien; • voor werknemers goede materiële voorzieningen te treffen; • het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers te bevorderen; • te bevorderen dat, binnen de primaire doelstelling van de organisatie, aandacht wordt geschonken aan de werkgelegenheid, met name door de ontwikkeling van een mobiliteitsbeleid; • te bevorderen dat werknemers vaardigheden ontwikkelen teneinde hun kansen op de arbeidsmarkt - doorstroommogelijkheden - te vergroten; • de gekozen en benoemde vertegenwoordigers van de werknemers in het LO NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ en de ondernemingsraden en van de WNO's als gelijkwaardige gesprekspartners van de werkgever te erkennen, en hen in staat te stellen hun werkzaamheden naar behoren te vervullen, waartoe zonodig passende voorzieningen zullen worden getroffen. CAR 01-01-2006 31 3. Middelen NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van: Arbeidsvoorwaarden • het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden; • het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgeversschap. Organisatiestructuur, leidinggeven • het tot stand brengen van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is; • het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met het personeel door een goede, doelmatige overlegstructuur, alsmede een adequate informatievoorziening; • het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leiding geven, waarbij de belangen van de organisatie en van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen. Overleg • het bevorderen van werkoverleg tussen leiding en werknemers, teneinde te bewerkstelligen dat werknemers zoveel mogelijk betrokken zijn bij de gang van zaken; • het zorgdragen voor een structuur van lokale medezeggenschap, waarin in beginsel alle werknemers vertegenwoordigd kunnen zijn; • het voeren van open en reëel overleg in het LO NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ over alle onderwerpen, die in algemene zin van belang zijn voor de rechtspositie van het personeel, waarbij het LO zo tijdig mogelijk van relevante informatie wordt voorzien; • zowel het overleg op medezeggenschapsniveau als het overleg op LO-niveau zal op een dusdanige wijze plaatsvinden dat beïnvloeding van de besluitvorming reëel mogelijk is. Gezondheid, welzijn, veiligheid • het zorgdragen voor goede arbeidsomstandigheden; • conform de Arbo-wet schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers en het beschikbaar stellen van deskundige begeleiding aan werknemers die om gezondheidsredenen niet op bevredigende wijze hun arbeid kunnen verrichten. Functioneringsgesprekken, beoordelingen • het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van een werknemer wordt verricht. Bij de functioneringsgesprekken en beoordelingen zullen ook toekomstgerichte elementen aandacht krijgen, zowel ten aanzien van de huidige functie (hoe wordt de beoordeling omgezet in een actieplan voor de toekomst) als met het oog op mogelijke andere functies (identificeren van loopbaanmogelijkheden). CAR 01-01-2006 32 Bezwarenprocedure / klachtrecht • het opstellen van een bezwarenprocedure om de werknemer de gelegenheid te bieden beslissingen van de werkgever, welke direct of indirect gevolgen hebben voor de rechtspositie van de werknemer, zoals bijvoorbeeld de functiewaardering, door een onafhankelijke adviescommissie te laten toetsen; • het bevorderen dat binnen de organisatie gehoor wordt gegeven aan klachten of bezwaren van individuele werknemers ten aanzien van hun werksituatie. Sociaal verslag • het jaarlijks uitbrengen van een sociaal jaarverslag waarin de hoofdlijnen van het gevoerde sociale beleid worden vermeld. Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie • het doen plaatsvinden van geregeld overleg met het LO NWO/FOM/CWI/Koninklijk NIOZ, tenminste eenmaal per jaar, over de werkgelegenheid binnen de koepel-NWO; • het bij iedere reorganisatie hanteren van het sociaal beleidskader, dat als bijlage 3 bij deze arbeidsvoorwaardenregeling is gevoegd; • zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met kinderen aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen; • het voorkomen c.q. minimaliseren van overwerk, voor zover de aard van de werkzaamheden dit toelaat. Werving en selectie • het in de daarvoor in aanmerking komende vacatures, onverlet het vorenstaande, voorrang geven aan interne kandidaten, waarbij als interne kandidaten worden aangemerkt, voor zover betrokkenen een dienstverband hebben met één van de bij deze CAR aangesloten partijen aan werkgeverszijde, in volgorde van prioriteit de volgende personen: personeel in vaste dienst, personeel in tijdelijke dienst met uitzicht op een vast dienstverband en vervolgens personeel in tijdelijke dienst. CAR 01-01-2006 33