RECENSIE VAN: Roger Burggraeve, Eigen-wijze liefde. Fragmenten van bijbels denken, Acco, 2000. Rechtvaardigheid en liefde behoren in de joods-christelijke traditie tot de meest centrale waarden. Ze vormen de grondslag van het ethisch appèl dat heilig is, want daarin komt God aanwezig, tastbaar en voelbaar. Roger Burggraeve, hoogleraar aan de K.U. Leuven, tracht in dit boek deze stelling te ondersteunen vanuit enkele bijbelse fragmenten die te denken geven. De bijbel is geen filosofie. Filosofie is letterlijk ‘liefde voor de wijsheid’. De bijbel gaat echter op zoek naar de ‘wijsheid van de liefde’. Burggraeve stelt dat deze liefde in de bijbel ‘eigen-zinnig’ is. Ze is niet in de eerste plaats een gevoel van sympathie, maar een radicale confrontatie met het onherleidbaar anders-zijn van de ander, waar men niet onverschillig tegenover mag blijven. Haar radicaliteit doet de mens uittreden uit zichzelf om de andere te erkennen boven alle gezonde redelijkheid van wederkerigheid en billijkheid uit. In transcendentie is de bijbelse liefde getekend door een niet te stoppen extravagantie of ‘veroneindiging’. Burggraeves stelling sluit nauw aan bij het denken van de joodse filosoof Emmanuel Levinas. Hij werkt dit thema uit aan de hand van zes bijbelse verhalen die elk een typisch aspect van deze extravagante liefde ontwikkelen. Het scheppingsverhaal (Gen. 12,4a) handelt over menselijke gelijkheid en seksueel verschil, met dien verstande dat het menszijn voorafgaat aan het seksueel verschil. Het bijbels monotheïsme is dan ook fundamenteel antiracistisch. Als beeld van God geschapen is de mens verantwoordelijk voor de hele schepping. Het verhaal van de barmhartige Samaritaan (Lc. 10,25-37) analyseert onze verantwoordelijkheid tegenover de ander in zijn kwetsbare naaktheid als een grondkeuze vanuit onze gevoeligheid voor het lijden. We kunnen en mogen de andere in zijn lijden en sterven niet alleen laten. Hier stelt zich de fundamentele vraag naar de plaats van de hulpverlening in onze hedendaagse maatschappij. Het verhaal van Abraham en Sara in Egypte (Gen. 12,1-20) laat de mens zien als getekend door de ‘vrees om zichzelf’, de angst om het eigen bestaan. In de figuur van Sara (de vrouw) leeft de vraag hoever iemand kan (moet) gaan in haar (zijn) bereidheid zich voor de ander op te offeren. Burggraeve trekt deze problematiek op uitdagende wijze door naar onze verantwoordelijkheid voor de toekomstige generaties. Het verhaal van de rijke jongeling (Mt. 19,16-26) tekent de spanning tussen het verbod in de ethiek en de ruimte die daarbij vrijkomt om het leven creatief en zinvol in te vullen: ethiek als smaak en esthetiek. Het verbod (bv. 'Gij zult niet doden') stelt wel een grens, maar vult niet in hoe je de eerbied voor het leven moet invullen. Dat hangt af van onze eigen smaak, zij het binnen de sociale context van leven en samenleven. In het verhaal van Nabot en zijn wijngaard (1Kon. 21) gaat over vergeving. Wat is de ernst van het aangedane kwaad? Hoever kan onze ethische verontwaardiging gaan? Hoe leeft de mens tussen wraak en vergeving? Bekentenis wordt de voorwaarde tot vergeving die de mens bevrijding schenkt. Ook de kritische rol van de profeet komt hier uitdrukkelijk ter sprake als een aanwijzen van het ethisch kwaad. Al mag men hier zelf niet vervullen in de 'gevaarlijke zuiverheid' van dogmatisme of het grote gelijk. Het verhaal van de profeet Jona wordt hier gelezen als een verhaal over de moeilijkheid, zo niet de onmogelijkheid om te vergeven. De enige uitweg voor de mens is zich over te geven aan de extravagante barmhartigheid van God die alles vergeeft uit gratuite, onvoorwaardelijke liefde voor het goede. Interessant is hier de relatie tussen slachtoffer en dader. Een uiterst moeilijk proces. Burggraeve brengt in dit boek een sterk ethisch getinte exegese waarin niet alleen de persoonlijke verantwoordelijkheid, maar ook de maatschappelijke consequenties van de liefde worden aangewezen. Geen louter spiritualisme, maar sterke maatschappelijke betrokkenheid staan centraal in dit boek. Dat is ongetwijfeld een grote verdienste. Maar de vanzelfsprekendheid waarmee de auteur de analyse van elk verhaal doet uitmonden in de grootsheid van de liefde van een ‘persoonlijke’ God zal heel wat zoekende lezers de wenkbrauwen doen fronsen. Dat komt wat moraliserend, misschien zelfs wat dogmatisch over en mist de dynamiek van een postmoderne theologische taal. Hier pleit ik graag voor een meer 'open' perspectief. Elk hoofdstuk wordt voorafgegaan door getekende, suggestieve illustraties van Geert De Sutter en het boek wordt omsloten door poëtische teksten van Anna De Spiegeleer. Een creatieve fantasie die te denken geeft. Willy Deckers 30/07/01