Europa Europa kent geen artikel 12 Binnen de Europese Monetaire Unie dreigen enkele landen niet meer aan hun betalings­ verplichtingen te kunnen voldoen. De overige landen en de Europese Centrale Bank proberen dat af te wenden. Misschien kunnen ze wat leren van de artikel-12-regeling die binnen de financiële verhouding in Nederland voorkomt dat gemeenten in zo’n situatie komen. Paul Bordewijk Publicist en ex-wethouder Financiën van de artikel-12 gemeente Leiden (1980-1991) 10 In principe kan elke overheid, of het nu een land of een stad is, in de situatie komen dat hij niet meer in staat is aange­ gane schulden terug te betalen. Dat over­ kwam rond 1500 alle grote Hollandse steden, en leidde tot regelingen waarbij uitgaven verlaagd en belastingen ver­ hoogd werden, maar ook de uitkering van door de stad verkochte lijfrentes werden verlaagd.1 Die regelingen kwamen tot stand onder verantwoordelijkheid van het grafelijk bestuur, dat bezorgd was dat de afdracht van de steden (de ‘bedes’) in gevaar kwam, terwijl juist die hoge afdrachten de steden in de problemen hadden gebracht. Een faillissement kon je het niet noemen, omdat de steden bleven bestaan. Het was eerder een herstructure­ ring van de schuld, maar de schuldeisers waren even goed een deel van hun geld kwijt. Degenen die aan het begin van de negen­ tiende eeuw hun spaargelden hadden toevertrouwd aan de Bataafse republiek of het Koninkrijk Holland, werden in 1810 na de inlijving door Frankrijk getroffen door de door Napoleon afgekondigde tiërcering van de staatsschuld. Daardoor zag men nog maar één derde van zijn geld terug. Na 1917 weigerden de Russische communisten nog te betalen voor de in de Tsarentijd uitgegeven staatsobligaties. Daarna was het lange tijd ondenkbaar dat staten hun schuld niet zouden kunnen terugbetalen. Dat kwam doordat staten eigenaar werden van de centrale bank in hun land, en die altijd konden dwingen geld te scheppen om dat te lenen aan de staat. Het gevolg daarvan was wel dat er structurele inflatie ontstond, vanaf het moment dat de munt niet meer aan een externe standaard gebonden was. Terwijl in Nederland de koopkracht van de gulden tussen 1700 en 1939 wel fluctueerde maar uiteindelijk op hetzelfde niveau uitkwam, is na 1939 van die koopkracht nog maar 5 procent overgebleven. 2 Niet in elk land was de inflatie even sterk en dat leidde tot regelmatige aanpassin­ gen van de wisselkoersen. Omdat beleg­ gers natuurlijk niet graag hun geld staken in staatsleningen van een land met een munt die regelmatig ten opzichte van andere munten in waarde daalde, konden dergelijk landen alleen maar lenen tegen een hogere rente. De euro Toen kwam de euro. Daarmee kwam een eind aan de veranderingen in de koersver­ houdingen en was er geen reden meer om het ene land een hogere rente te vragen dan het andere. Dat was in Nederland ook een van de argumenten om mee te doen met de euro: Nederland hoefde dan min­ der rente op de staatsschuld te betalen. Er was wel angst dat de nieuwe rente op een hoger niveau zou komen te liggen dan die van de meest stabiele landen voor die tijd. Daarom werden in het stabiliteitspact afspraken gemaakt over de maximale hoogte van het overheidstekort en van de overheidsschuld. Als die afspraken gewerkt hadden, was dit artikel niet geschreven. Maar eerst bleken Duitsland en Frankrijk toen het zo uitkwam niet bereid zich eraan te houden. Later kwam de kredietcrisis, die het nood­ zakelijk maakte dat overheden de stilval­ lende economie weer aan de praat kregen met financiële injecties. Ondanks het stabiliteitspact riepen landen elkaar juist op tot extra uitgaven. En toen bleek Griekenland ook nog een veel hoger tekort te hebben dan men eerder gepubliceerd had. Ierland kwam in de problemen door de bankencrisis, maar ook door de devalu­ atie van het Britse pond tegenover de euro. Artikel 12 is er overigens niet alleen voor gemeenten die dreigen in betalings­ problemen te komen. Daarmee ontstond een situatie die bij de oprichting van de Europese Monetaire Unie (EMU) door niemand voorzien was: de dreiging dat landen die de euro hadden ingevoerd hun schulden niet meer konden aflossen. Het stabiliteitspact had onvol­ doende gewerkt en landen konden geen beroep meer doen op hun eigen centrale bank. ‘Wanneer het al moeilijk blijkt om de gevolgen van het plan-Simons volledig te doorzien, dan geldt dat a fortiori voor de Europese Monetaire Unie’, schreven Ronald Plasterk en ik in 1992.3 Daar hoeven we ons niet voor te schamen. Door de instelling van een noodfonds en de aan­ koop van staatsobligaties door de Euro­ B & G M A A R T/A P R I L 2 0 1 1 11 Europa Door de instelling van een noodfonds en de aankoop van staats­ obligaties door de Europese Centrale Bank (ECB) is tot nu toe voorkomen dat EMUlanden hun schuld niet konden terugbetalen. pese Centrale Bank (ECB) is tot nu toe voorkomen dat EMU-landen hun schuld niet konden terugbetalen. Maar alleen al de dreiging hiervan heeft veel schade aangericht. Sommige langlopende Griekse staatsleningen noteerden eind vorig jaar minder dan 60 procent van de nominale waarde. Kennelijk zijn er beleggers die het zekere voor het onzekere nemen en bereid zijn een verlies van meer dan 40 procent te accepteren om van die obli­ gaties af te komen. Zijn ze daar niet toe bereid, dan moeten ze het koersverlies toch in hun jaarresultaat verwerken. Banken en pensioenfondsen die te weinig kritisch zijn geweest bij het lenen aan Griekenland zijn daar dus al voor gestraft. Maar een koers komt alleen tot stand als er ook kopers zijn. Dat kunnen speculan­ ten zijn die erop gokken dat Griekenland uiteindelijk al zijn verplichtingen zal nako­ men, en als ze gelijk krijgen leuk aan de crisis verdienen. Maar het kan ook zijn dat de ECB een bodem in de koers legt. Daar­ mee gebeurt op een ondoorzichtige manier wat vroeger openlijk gebeurde: de centrale bank voorkomt betalingsproble­ men. Als het lukt om Griekenland defini­ tief daarvoor te behoeden, en Griekse staatsobligaties weer onder normale con­ dities verhandeld worden, komt de ECB als 12 winnaar uit de crisis naar voren. Die gaat dan de Amerikaanse Fed achterna, die op die manier in 2010 76,2 miljard dollar verdiende. 4 Intussen lijkt Nederland tot nu toe te profiteren van de dreigende betalings­ problemen van sommige eurostaten. In januari bleek Nederland driejaarlijkse leningen af te kunnen sluiten tegen een rente van 1 procent. Dat hebben we nog nooit meegemaakt. Wie een vaste rente wil, geen koersrisico, en zeker wil zijn van terugbetaling, kan maar op weinig plaat­ sen terecht. Nederland is daar een van. Niet voor iedereen in Nederland is dat overigens gunstig: bij een lage rente wor­ den pensioenfondsen gedwongen minder uit te keren. Herstructurering schuld accepteren? Betekent dit dat we het gewoon moeten accepteren dat er wel eens een EMU-land zijn schulden moet herstructureren, zoals dat in 1994 ook voor Orange County in Californië gebeurde? Zo denkt de regering van de jonge EMU-staat Slowakije erover, net als de vooraanstaande econoom Willem Buiter.5 Toch zijn daaraan voor een euroland twee bezwaren verbonden die niet gelden als het een land buiten de eurozone betreft, los van het kapitaal­ verlies van banken en pensioenfondsen dat ook bij faillissementen in de private sector optreedt. In de eerste plaats hangt ons economisch wel en wee voor een groot deel af van wat er gebeurt op de financiële markten. Die zijn grillig en nerveus. Handelaren gaan maar ten dele uit van de eigen ratio. Zij proberen in te schatten hoe anderen op een bepaalde ontwikkeling reageren, die op hun beurt weer de reacties van nog weer anderen proberen te voorspellen. Als iedereen gelooft dat de economie zal instorten als een euroland zijn schulden niet kan terugbetalen, gebeurt dat ook. Of die verwachting nu op rationele argumen­ ten gebaseerd is of niet. Daarom gaan de aandelenkoersen omhoog als Portugal erin slaagt geld te lenen, ook de koersen van bedrijven die niets met Portugal te maken hebben. Het tweede argument heeft te maken met de kredietwaardigheid van de overige eurolanden. Hoewel er nu wel landen in betalingsproblemen dreigen te komen en er daardoor verliezen zijn geleden op leningen aan eurolanden, zijn tot nu toe alle leningen nog afgelost op de afgespro­ ken datum. Als dat niet meer gebeurt, zal dat negatieve consequenties hebben voor alle eurolanden. Daarmee is immers de gedachte dat landen altijd hun betalings­ verplichtingen nakomen definitief van de baan. Landen zullen dan meer rente moe­ ten gaan betalen. Daarom hebben alle landen van de EMU er belang bij dat zij allemaal hun verplichtingen nakomen, zoals ook de Nederlandse gemeenten er belang bij hebben dat elke gemeente in Nederland dat doet. Artikel 12 Het Nederlandse binnenlands bestuur kent een aantal voorzieningen die maken dat het niet goed denkbaar is dat een gemeente zijn leningen niet terug kan betalen. Dit maakt hen tot zeer betrouw­ bare schuldenaren, zodat ze relatief goed­ koop kunnen lenen. Dat stelsel bestaat deels uit toezichtbepalingen en deels uit de mogelijkheid dat gemeenten in de problemen extra geld krijgen, op grond van artikel 12 van de Financiële-verhou­ dingswet. Gemeenten staan onder toezicht van de provinciebesturen. Als ze te laat zijn met hun financiële stukken of wanneer de rekening of de begroting een tekort laat zien, kan de provincie ze onder preventief toezicht stellen. Dat betekent dat de pro­ vincie zich gedetailleerd met de uitgaven kan gaan bemoeien en dat hebben gemeenten niet graag. Daarom heeft het in 1994 ingevoerde onderscheid tussen preventief en repressief toezicht tot grote verbeteringen in de financiële huishouding van de gemeenten geleid. Preventief toezicht impliceert het verlies van zelfstandigheid, niet het betalen van een boete of het mislopen van uitkeringen van het Rijk. Integendeel, als men er anders niet uitkomt, is de volgende stap dat de gemeente op grond van artikel 12 om extra geld kan vragen. Dat geld komt uit het gemeentefonds, en gaat dus ten laste van de andere gemeenten. Men krijgt dat geld niet zo maar: de gemeente moet voldoen aan normen voor de eigen belas­ tingen en er is gedetailleerd toezicht op de uitgaven. De combinatie van verscherpt toezicht en extra geld maakt het nagenoeg onmogelijk dat een gemeente niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan vol­ doen. Dat zou alleen kunnen gebeuren als een gemeente bij problemen weigert een artikel-12-aanvraag te doen. Begin jaren tachtig werden daar nog wel discussies over gevoerd: moest je als PvdA-bestuur­ der wel meewerken aan de bezuinigingen die het kabinet Lubbers oplegde? Wie dat niet deed, zou echter niet alleen tegenover banken, maar ook tegenover de eigen ambtenaren in betalingsproblemen komen. Wanneer een gemeente dan nog geen artikel-12-status aanvroeg, zou er bij wet een regeringscommissaris kunnen worden aangesteld die de bevoegdheden van het gemeentebestuur overnam. En die zou dan alsnog een beroep op artikel 12 doen, wat het mogelijk zou maken de schuldeisers te betalen. Artikel 12 is er overigens niet alleen voor gemeenten die dreigen in betalingsproble­ men te komen. Veel vaker werd het gebruikt om tekortkomingen in het ver­ deelsysteem te compenseren op basis van het derde aspiratieniveau: voor alle gemeenten een gelijke voorzieningencapa­ citeit. Naarmate het reguliere verdeelsys­ teem met meer kostenfactoren rekening hield, nam het aantal artikel-12-gemeenten dan ook sterk af. Het derde aspiratieniveau Wat leert ons dit nu over de mogelijkheid het faillissement te voorkomen van landen die de euro hebben ingevoerd? Daarvoor moeten we eerst nader stilstaan bij de verschillen. Nederland kent een neer­ waartse financiële verhouding, waarbij de gemeenten geld ontvangen uit belasting­ heffing door het Rijk. Europa heeft juist een opwaartse financiële verhouding, waarin de lidstaten geld uit belastinghef­ fing afdragen aan de Europese Unie. Bij de toedeling van het geld binnen Nederland geldt het derde aspiratieniveau. De gemeenten waar het Rijk de meeste belasting per inwoner int, ontvangen juist het minste geld per inwoner uit het gemeentefonds. Zoiets kent Europa niet. Eerder is daar sprake van het tegendeel, de roep om de ‘juste retour’. Als dat volledig gerealiseerd zou worden, zou de financiële verhouding binnen Europa volledig neer­ komen op het rondpompen van geld. Het derde aspiratieniveau kan in Neder­ land worden nagestreefd omdat het een klein land is, met een tamelijk homogene economie, waar in het hele land dezelfde cao’s gelden. De grootste inkomenstegen­ stellingen treden op tussen centrumge­ meenten en sommige randgemeenten, en die rechtvaardigen juist geen verschil in voorzieningencapaciteit. Je hoort Wassenaar of Bloemendaal niet pleiten voor een ‘juste retour’. Maar zolang er in Griekenland minder welvaart is, zullen ook de overheidsvoorzieningen daar min­ der zijn. Van belang is ook dat er in Nederland een tamelijk sterk nationaal besef is. Zonder dat besef is het derde aspiratieniveau politiek onhaalbaar, en gaan ook lands­ delen pleiten voor een ‘juste retour’, zoals in België. Als daar het derde aspiratieni­ veau al onhaalbaar is, geldt dat zeker tus­ sen Nederland en Griekenland. Daarom is het zo opmerkelijk dat juist Vlamingen als Van Rompuij en Verhofstadt binnen Euro­ pa idealen najagen die binnen België al niet te realiseren zijn. Men wil van Europa een politieke unie maken, terwijl België als politieke unie uiteenvalt. Zekerheid voor de schuldeisers Tegenover dit verschil tussen de relaties binnen Nederland en binnen Europa, staat de overeenkomst dat in beide kaders vermeden moet worden dat schulden niet kunnen worden terugbetaald, omdat dat nadelige consequenties met zich mee­ brengt voor de overige gemeenten dan wel lidstaten. Het voorkomen van zo’n situatie is voor de anderen niet in de eer­ ste plaats een zaak van solidariteit maar van eigenbelang. Daarom zijn er zowel binnen Nederland als binnen Europa sanc­ ties bij (dreigende) tekorten. In Nederland houden die sancties verlies aan autonomie in, binnen Europa gelden tot nu toe geldboetes die nog nooit geïnd zijn. Het Nederlandse systeem maakt als de nood aan de man komt juist financiële hulp mogelijk, waar dan verder verlies van auto­ nomie tegenover staat. Binnen Europa bestaat sinds kort ook zo’n voorziening, maar dan in de vorm van vrij dure leningen. Maar net als gemeenten in de artikel-12situatie moeten ze daarvoor betalen met verlies aan autonomie. De pogingen van Portugal om dat te vermijden kun je inter­ preteren als: Portugal wil geen artikel-12land worden. Of dat zal lukken is de vraag. Het Nederlandse systeem lijkt mij verre te prefereren. Het Europese boetesysteem B & G M A A R T/A P R I L 2 0 1 1 13 Europa brengt betalingsproblemen alleen maar dichterbij, terwijl de praktijk leert dat gemeentebestuurders buitengewoon gevoelig zijn voor verscherpt toezicht, en er veel voor over hebben dat te vermijden. Het is dan ook terecht dat binnen Europa nu over dat soort maatregelen wordt gedacht, maar zolang landen zich aan de regels houden moeten ze hun huidige vrijheid behouden. Te vaak hoor je vanuit Brussel geluiden dat de eurocrisis een mooie gelegenheid is om meer macht in Brussel te centraliseren. Verlies van stem­ recht in de Europese Raad is een maat­ regel waarvoor in Nederland geen equiva­ lent bestaat, maar die mij buitengewoon effectief lijkt. Daarvoor moet dan wel een procedure worden vastgesteld die garan­ deert dat voor kleine en grote landen dezelfde maatstaf wordt gehanteerd. Het is begrijpelijk dat binnen Nederland het gemakkelijker is om geld beschikbaar te stellen dan binnen Europa. Los van de grotere mate van lotsverbondenheid: artikel-12-uitkeringen gaan ten laste van de overige gemeenten, maar worden ver­ strekt door het Rijk. Ze zijn dus niet bin­ nen de begrotingen van andere gemeen­ ten zichtbaar als uitgaven. Binnen Europa zou dat wel gelden. Daarom hebben de EMU-landen tot nu alleen ervoor gezorgd dat landen met problemen kunnen lenen via de European Financial Stability Facility (EFSF), waarvan de leningen worden gega­ randeerd door de overige landen. De EMU-landen lijken niet te beseffen dat de verstrekte garanties door Eurostat ook als deel van de staatschuld worden aange­ merkt.6 Als die leningen worden terugbetaald, wordt daaraan verdiend. Maar die leningen geven slechts tijdelijk verlichting. Potenti­ ële private geldverstrekkers realiseren zich dat de rente en aflossing op de te verstrek­ ken leningen concurreren met het gedeel­ te van de betaalcapaciteit dat nodig is voor leningen vanuit de EFSF, de ECB of wat er verder nog verzonnen wordt. Wil de schuld aan de rest van Europa niet exponentieel toenemen, dan moeten zwakke economieën minder overheidsuit­ gaven doen en meer belasting heffen. Maar ze krijgen het om twee redenen daarbij moeilijker dan een Nederlandse artikel-12-gemeente. Zo’n gemeente krijgt extra geld. Een land dat in vergelijkbare 14 omstandigheden komt, kan alleen extra geld lenen. En dat tegen een rente waar­ aan verdiend wordt. sterker zijn en de ECB geen schuldpapier van de deelnemende landen hoeft te kopen. Nederlandse artikel-12-gemeenten hoeven ook alleen maar de belastingen te verho­ gen tot het voorgeschreven peil en te snoeien op hun uitgaven. Dat laatste vraagt goede afwegingen, maar daar blijft het dan ook bij, omdat op gemeentelijk niveau bezuinigingen geen macro-econo­ mische effecten hebben. Op nationale schaal leiden bezuinigingen echter tot economische krimp, werkloosheid en deflatie. Dat laatste moet ook, willen de zuidelijke EMU-landen concurrerender worden. De binnenlandse consumptie neemt zo echter nog verder af, ook omdat het bij deflatie aantrekkelijk is grote aan­ kopen zo lang mogelijk uit te stellen. De leningen gaan zo steeds zwaarder drukken. Het is de vraag of men daar ooit uitkomt, en niet ooit de aan zwakke landen ver­ strekte leningen moeten worden afge­ schreven. Dan bereikt men niet wat men wilde bereiken, maar zijn de rijke landen hun geld alsnog kwijt. Ik vrees dat het al even moeilijk is om de consequenties te overzien van het uittre­ den van een land uit de EMU als indertijd van de vorming van de EMU zelf. Het lijkt erop dat daarbij ook het gezichtsverlies dat de Europisten lijden omdat de Euro­ pese integratie dan duidelijk geen eenrich­ tingsproces meer is, daarbij een factor is. En dat zou niet moeten. Maar als we willen dat de EMU in stand blijft zonder dat landen een deel van hun schuld niet kun­ nen terugbetalen, dan moeten we bereid zijn hun schulden over te nemen. Daar zijn duiten voor nodig, uw duiten. Hoe paradijselijk was daarmee vergeleken de situatie voor de invoering van de euro. In plaats van gedwongen deflatie werd er gedevalueerd, om import en export met elkaar in evenwicht te brengen. Ik heb minister Jan Kees de Jager tweemaal horen zeggen dat die devaluaties de Nederlandse exportpositie verzwakten, en dat het juist het mooie van de euro was dat die devalu­ aties niet meer mogelijk zijn. Maar wan­ neer import en export van de zuidelijke landen via deflatie in evenwicht komen, in plaats van via devaluatie, heeft dat voor de Nederlandse export precies dezelfde nadelen, terwijl het proces binnen die landen veel meer ellende met zich mee­ brengt. Daarom had Griekenland beter niet tot de EMU kunnen toetreden. Het verlangen naar een ever closer European union heeft het indertijd gewonnen van de economische rede. Nu betekent het feit dat Griekenland beter niet tot de EMU had kunnen toetreden, nog niet zonder meer dat het dus ook beter is dat Griekenland uit de EMU gaat. Dat is een heel gedoe, en kan allerlei paniekreacties oproepen. Hoe vaak hoor je niet dat dan de euro in gevaar komt, hoewel die alleen maar sterker wordt naarmate de deelnemende economieën Noten 1 2 3 4 5 6 P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche Stad. Deel II. Eene Hollandsche Stad onder de Bourgondisch-Oostenrijksche Heerschappij. ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1912: 134-138. http://www.iisg.nl/hpw/ . Vóór 1700 was er ook een sterke inflatie, door de toevloed van goud en zilver uit ZuidAmerika. P. Bordewijk en R. Plasterk, ‘Leve het “Deense nee”’, in Socialisme & Democratie jg. 49 nr 11, november 1992: 457-465. Het financieele dagblad 12 januari 2011. D. van Lent en Y. Vriesinga, ‘ECB heeft een bazooka nodig’, in NRC Handelsblad 15.1.2011: 17. Het financieele dagblad 28 januari 2011.