Samenvatting tekst Tijdvak 1: Tijd van Jagers en boeren - De meest ontwikkelde menssoort waartoe wij behoren is de homo sapiens (denkende mens) en die was zo’n 35.000 jaar geleden op aarde. - Volgorde van mens-zijn: australopithecus robustus - homo habilis - homo erectus - homo sapiens neanderthalensis - homo sapiens sapiens. - Jagers-verzamelaars (tot 3000 v.C) zijn nomaden die leven van jacht en voedsel verzamelen. Men jaagde met wapens (lansen, speren, slingers etc.) op mammoeten, paarden, rendieren en bizons. Werktuigen werden gemaakt van bot, hoorn, schelp en hout. - Zo’n kleine groep bestond uit ongeveer 6 families. Bijna niemand werd ouder dan 50 jaar en dit kwam doordat er veel afwisseling was tussen hongersnood en overvloed. - Landbouwbouw vond plaats vanaf 10.000 v.C. Deze landbouw/neolitische revolutie is wordt beschouwd als het begin van de Nieuwe Steentijd en begon in het Midden-Oosten. - Men bewerkt akkers en gaat vee houden. Hierdoor krijgt men vaste woonplaatsen en privébezit. Hierdoor ontstaan sociale verschillen en dus ook conflicten. Daarom kregen nederzettingen aarden wallen en palissaden. Jericho had in 8350 v.C een stenen muur. - Midden-Oosten is nu Bahrein, Egypte, Irak, Iran, Israël, Jemen, Jordanië, Koewiet, Libanon, Libië, Oman, Palastijnse Autoriteit, Qatar, Saoedi-Arabië, Soedan, Syrië, Turkije en Verenigde Arabische Emiraten. - Jericho, op de Westelijke Jordaanoever, was de oudste stad ter wereld. Het lag 15 km van de Dode Zee en 260 m onder zeeniveau dus had het overstromingen te vrezen. Jozua neemt Jericho veroverde Jericho na 6 dagen om de stad heen te lopen met 7 priesters met ramshoorns die voor de Ark uit liepen. Op de 7e dag zou er op de hoorns geblazen worden waarop het volk hard moest schreeuwen en de muren in zouden storten. - De eerste steden ontstonden bij rivierbeddingen omdat de grond daar vruchtbaar was. De allereerste stedelijke beschavingen ontstonden bij de Eufraat-Tigris, de Nijl, Indus en de Gele Rivier (Huang He) - Waarschijnlijk geloofden jagersvolken uit de O.S in magie (=wereld en medemens onder controle krijgen door toverformules en bezweringen) aangezien ze grotschilderingen en beeldjes maakten van jachttaferelen. Ook had men kamer- en ganggraven waarin men voorwerpen legden voor doden. Ze geloofden dus ook in een leven na de dood. - Venus van Willendorf stamt uit 24.000-22.000 v.C, gevonden in Willendorf in der Wachau. Beeldt idealisatie van vrouwelijkheid uit met overdreven vrouwlijke kenmerken. Duidt op vruchtbaarheid. - Grotschilderingen van Lascaux stammen uit 17.000-15.000 v.C, in grotten in Lascaux (Dordogne). Doel was het bevorderen van geluk bij jacht. - Hunebedden komen uit 3450-3250 v.C, gevonden in Nederland, België, Duitsland, Denemarken, Ierland, Portugal en VK. Prehistorische grafkamers, duidt op geloof in leven na de dood. - Stonehenge komt uit 2500-2000 v.C (greppels uit 3100 v.C) in Amesbury, Engeland. Diende als heiligdom of hulpmiddel voor astronomen. Duidt aaan hoe je om moet gaan met de natuur. - Archeologe Kenyon had maar een klein stukje van een arme wijk van Jericho onderzocht en trok te snel conclusies. Ze zei namelijk dat de stad was verwoest door aardbevingen en Egyptenaren. - Wat in de Bijbel staat moet je niet letterlijk nemen. Deze verhalen zijn eerst mondeling overgeleverd voor ze werden opgeschreven. Of ze betrouwbaar zijn hangt af van de sterkte van je geloof. Samenvatting tekst Tijdvak 2: Tijd van Grieken en Romeinen - In de rivierdalbeschavingen ontstonden klassieke beschavingen. Deze hadden zo’n hoog peil dat ze vele eeuwen daarna nog als inspiratiebron dienden. De klassieke Grieks-Romeinse cultuur is de basis voor onze westerse samenleving. - De Griekse leefwereld, Hellas, was een lappendeken van stadstaten (Poleis) met landbouwstedelijke samenlevingen. Aristoteles zegt dat het er in de 4e eeuw v.C zo’n 150 waren. In Athene woonden in de 5e eeuw v.C al rond de 250.000 mensen. Elke stadstaat had z’n eigen munten/leger en onafhankelijk bestuur. - Er ontstonden verschillende regerinsvormen: Monarchie: bestuur door alleenheerser (koning/keizer) Aristocratie: bestuur door de besten (rijke aanzienlijke families) Democratie: bestuur door het volk (mensen met burgerschap en dus kiesrecht konden stemmen) Oligarchie: bestuur door weinigen (mensen uit hogere klassen en groepen) Tirannie: bestuur door tiran (illegaal verkregen macht) - Athene was opeenvolgend monarchie, aristocratie, tirannie, en toen greep Kleistenes de macht. Hij voerde in 507 v.C de democratie in. De (al bestaande) volksvergadering kreeg de hoogste macht en vrije volwassen Atheense mannen kregen burgerrecht. Voor een geldig besluit moesten minstens 6000 mannen in de volksvergadering aanwezig zijn. - Sofisten waren rondtrekende filosofen die leerden hoe je een grote massa overtuigend kon toespreken. - Met zoveel mensen tot een overeenkomst komen was moeilijk, waardoor de democratie niet vanzelfsprekend was. Sparta was een een georganiseerde aristocratie-monarchie. - 3 filosofische periodes zijn: * presocratische/wordingsperiode (7e-5e eeuw v.C) * bloeitijd/Atheense periode (5e-3e eeuw v.C) * nabloei/Hellenistische periode (3e eeuw v.C - 4e eeuw n.C) - Thales van Milete (624-545 v.C) legde de basis voor de eerste wetenschap en filosofie. Hij was de eerste presocratische filosoof en leefde aan het water in de tijd van godenverhalen. Hij kwam in een haven/handelsstad met verschillende culturen in aanraking en met verschillende verhalen. Hij wist niet meer wat waar is en ging op zoek naar een oerelement. WATER. Hij maakte van mythos - logos en zorgde zo voor de basis van onze wetenschap en filosofie. - Socrates (470-499 v.C) was een van de meesterfilosofen in de bloeitijd. Hij viel op straat mensen lastig met vervelende vragen. Hij paste de maieutike-methode/vroedvrouwmethode toe. D.m.v. doorvragen wilde hij nieuwe kennis geboren laten worden. Socrates werd in 399 v.C veroordeeld wegens het misleiden van de jeugd en goddeloosheid. Hij wilde sterven voor de waarheid en dronk de gifbeker. Socrates zag zichzelf als een horzel die de samenleving wakkerschudde. Kern van zijn leer was ontdekken wat goed en rechtvaardig was. Hij handelde vanuit de goddelijke stem die in hem zat. - Plato was een griekse filosoof en schrijver (427-347 v.C) en de leerling van Socrates. Hij werd geboren in een aristocratische familie en was niet zo voor de democratie. In 407 v.C vond zijn ontmoeting met Socrates plaats. Toen bekeerde hij zich tot de filosofie. Omdat zijn reis naar Syracuse gevaarlijk was ging hij naar Athene, waar hij in 387 v.C de Academie stichtte. Zijn doel was om filosofie een grotere invloed in de samenleving te geven. [Eros: liefdesverlangen dat probeert de ziel naar de ideeënwerld te loodsen maar het begeerte houdt dat tegen.] - Aristoteles werd geboren in Stageira in 384 v.C (tot 322 v.C Chalkis). Hij was de zoon van een goede arts. Toen hij wees was en 17 ging hij naar Athene en werd leerling aan Plato’s Academie, voor 20 jaar lang. Hij was de eerste homo universalis want hij voerde de logica en methodologie in als manier om wetenschap en filosofie te bedrijven. Ook was hij systeemfilosoof omdat hij de totaliteit van wetenschappen beheerste. In 342 v.C werd hij privéleraar van Alexander de Grote. In 355 v.C ging hij terug naar Athene waar hij les gaf in de wandelgang van het Lyceum. In 323 v.C overleed Alexander de Grote en werd Aristoteles aangeklaagd wegens collaboratie en goddeloosheid. Hij verliet, anders dan Socrates, wel de stad. PLATO ARISTOTELES (ontwierp de vaktaal voor de wetensch) kennis is aangeboren. Ons verstand herkent kennis is dat wat je hebt geleerd aan de hand herinneringen aan de ideeënwereld. van waarnemingen. de eeuwige waarheden zijn de vormen en de werkelijkheid is wat we waarnemen met ideeën. Dit is de bron van onze werkelijkheid in onze zintuigen. De echte natuur is waar, in onze de zintuiglijke wereld. De abstracte wereld is ziel zitten afspiegelingen daarvan. waar, de tastbare een afspiegeling. Plato is een dualist: hij gelooft in lichaam en ziel is een empirist: je doet kennis op a.d.h.v apart waarbij het lichaam sterfelijk is. waarnemingen met je zintuigen. Plato maakt onderscheid tussen Doxa Aristoteles onderzocht de levende natuur. (veranderlijke kennis) en Epistèmè (zekere kennis). Je verkrijgt kennis door in jezelf te keren en goed na te denken. Plato onderzocht het eeuwige en onveranderlijke Hylemorphisme is dat waarbij je er vanuit gaat versus dat wat ‘stroomt’. dat er materie en vorm is. Aristoteles zei dat Einddoel is het Goede. De basis van alle kennis en werkelijkheid en komt uit je ziel. D.m.v. deugd kan de ziel in contact komen met de Idee van het Goede. (deugd is: wijsheid, moed, matigheid, rechtvaardigheid) De menselijke ziel is opgebouwd uit een begerend (dierlijk) deel, een vurig deel (bron van daden) en het redelijke deel. Rechtvaardigheid omvat alle deugden, en er is rechtvaardigheid als de drie ‘delen’ in evenwicht zijn. De vrouw is gelijkwaardig aan de man. vormen niet echt zijn, het is materie dat een object kenmerkt. Zo heb je de Datheid (wat uniek is aan iets) en de Watheid (niet uniek) Als je iets hebt wat uit materie en vorm bestaat => substantie. Inductie is het conclusies trekken uit empirische waarnemingen. Probleem is dat er uit observatie iets kan volgen wat bij meerdere gevallen zo is. De theorie die hij maakte voor verandering is die van Potentie en Actualiteit. Potentie is een mogelijkheid die iets in zich heeft, Actualiteit is de voltooiing en de werkelijkheid. Syllogistiek is een redeneringen a.d.h.v 2 premissen en een conclusie. Iedereen streeft naar eudaimonie(=gelukzaligheid) en je moet daarvoor van je potentie actualiteit maken. De grootste deugd is je rede te vervolmaken, anderen zijn matigheid, zelfbeheersing en de gulden middenweg. De vrouw is een onvoltooide man. - De ideale staat van plato is te vergelijken met de ziel van de individu. 1. begerende deel 1. boeren en arbeiders 2. vurige deel 2. soldaten en wachters 3. redelijke deel 3. heersers Het redelijke deel moet het vurige helpen om het begerende in te tomen. In Plato’s samenleving ligt de nadruk op de gemeenschapszin. Je komt aan goede bestuurders door zorgvuldige selectie. Om te voorkomen dat bestuurders corrupt worden mogen ze geen privé-eigendom hebben en sober leven. Plato wees de kunst af omdat: *kunst=afbeelding=nabootsing van een nabootsing *kunstenaars kunnen alleen maar vermoeden en weten niks zeker *kunst drukt zich uit in waarneembare beelden *kunst wordt voortgebracht uit het begerende deel en spreekt dit ook aan. Kunstenaars verheerlijken de zintuigelijke schijnwereld en leiden ons van de ideeënwereld af. - De ideale staat van Aristoteles is de zooion politikon> een socaal (politiek) levend wezen, dat alleen kan bestaan in de gemeenschap van andere mensen. Aristoteles onderscheidt: *monarchie (heerschappij door enkeling) *aristocratie (heerschappij door kleine elite) *democratie (heerschappij door velen) Je hebt de ideale bestuursvorm als democratie en aristocratie in evenwicht zijn en als de middenklasse het zwaartepunt is. - Rome werd gesticht in 754 v.C En na 264 v.C begon de expansie buiten Italië. De Romeinen vochten 3 Punische oorlogen tegen Carthago en in 146 v.C werd Carthago verwoest. Rome was lang een republiek met aristocratisch bestuur geweest, tot de succesvolste Julius Caesar de macht naar zich toe trok en in 48 v.C alleenheerser werd. In 27 v.C werd door Octavianus/Augustus het Imperium Romanum gesticht met de bijbehorende Pax Romana. Het romeinse rijk was zo succesvol omdat de basisgedachte was: aanval is de beste verdediging. Ze onderwierpen buurvolkeren om agressie te voorkomen. - De Romeinen waren hard, taai, gedisciplineerd en ze konden goed organiseren. Na de verovering van de Grieken ontstond de Grieks-Romeinse cultuur. Romeinen bewonderden de Griekse cultuur en haalden in de 2e eeuw v.C Griekse schrijvers, beeldhouwers, artsen en bouwmeesters naar Rome. Ze bootsten de Grieken na in meubilair, Griekse komedies werden in het latijn vertaald, en ze kopieërden griekse beelden en namen goden over. - Romanisering is dat alle onderworpen volkeren beïnvloed worden door de Romeinen. Het Romeinse leger zorgde hier ook voor. Vanuit het hele rijk gingen mannen dienen in het Romeinse leger en namen zo gewoontes, taal en cultuur over. Als ze na 20-25 jaar dienst naar huis gingen namen ze deze gewoontes, taal en cultuur mee. - In de klassieke periode (2e helft van de 5e eeuw v.C) veranderen beelden van primitief en statisch naar verfijnd en beweeglijk. Vanaf de 7e eeuw worden tempels in Dorische stijl gebouwd, en later Ionisch. In 447 v.C begon men in Athene met de bouw van het Parthenon. Beeldhouwer Phidias en bouwmeesters Kallikrates en Ictinos moesten een tempel maken op de akropolis voor Athena Parthenos. In 432 v.C was het af. Het beeldhouwwerk is een van de mooiste dingen ooit, hoogte/breedte/lengte zijn perfect in evenwicht, en er zitten optische trucs in de 10 meter hoge Dorische zuilen. - In eerste instantie kopieërden de Romeinen de Griekse beelden. Daarna ontwikkelde men een eigen stijl> in plaats van een ideaal beeld werden beelden realistisch en gedetailleerd. Ook wat bouwkunst betreft waren de Romeinen goed. Toch zijn in het Pantheon en het Colosseum Griekse invloeden merkbaar. - De klassieke vormentaal is het nastreven van een ideaalbeeld en uitbeelden van kunst. - De Romeinen vonden de Germanen barbaars. In 9 n.C werden de Romeinen verslagen aan de Rijn in het Teutoburgerwoud. Hierdoor werd de Rijn de grens/limes tussen de Germanen en de Romeinen. De Bataven en Canninefaten, bondgenoten van de Romeinen, woonden aan deze grens en vochten voor eigen land, en dus ook voor de Romeinen. In de grensgebieden was handel tussen Germanen en Romeinen en Germanen dienden ook in het Romeinse leger. Ze gingen dit domineren en de grens raakte in verval. Germanen wilden de Romeinse cultuur niet vernietigen maar overnemen. - Het Jodendom is een monotheïstisch geloof (1 god) en daarom vereerden zij ook niet de keizer. Abraham legde de basis voor het monotheïsme en bracht nakomelingen naar Kanaän. Die vertrokken daarna naar Egypte en werden slaven. Later leidde Mozes terug naar Kanaän. Rond 1000 v.C v verenigden joodse stammen zich onder de koningen Salomo, David en Saul. In 926 v.C viel dit uiteen. De joden raakten verspreid en ze geloofden in een Messias. Toen men hoorde van Jezus van Nazareth geloofde sommige joden dat hij de Messias was. Hij werd vermoord omdat Romeinen opstand vreesden. Men noemde hem Jezus Christus, vandaar de naam christenen. Het christendom is een stroming uit het jodendom. - De twee boeken van het christendom zijn het Oude Testament (Tenach, joodse deel) en het Nieuwe Testament (evangeliën, verhalen over Jezus). Christenen werden vervolgd in het Romeinse Rijk. In 312 v.C zorgde Constantijn voor godsdienstvrijheid. In 380/394 werd het staatsgodsdienst door keizer Theodosius. - Paus Johannes zorgde voor de Christelijke jaartelling vanaf de geboorte van Jezus. In de Romeinse jaartelling is dit 1279. - Een apostel is een verkondiger van het christendom. De christelijke kerk bracht een boodschap van verlossing waardoor de maatschappelijke onderlaag zich aangesproken voelde. Zo verwierf het Christendom veel aanhangers. - 3 perioden van vervolging: *64: Rome staat in brand en de christenen krijgen de schuld. * keizer Decius: vervolgde christenen omdat ze niet aan staatsgoden offerden. * rond 300: men offerde niet aan Romeinse goden. - Veel christenen stierven liever dan dat ze hun geloof opgaven. De niet-christenen zagen dit en daardoor bekeerden sommigen zich ook tot deze machtige god. - De rivaal van Constantijn de Grote (272-337) was Maxentius. Die versloeg hij in 312 op de Brug van Milvius. Constantijn strijdt onder een teken van het christendom. Daar hebben de soldaten eerst moeite mee omdat ze vrezen door Jupiter te worden neergeslagen. Het Edict van Milaan is een tolerantiedecreet. Alle Romeinse burgers hebben godsdienstvrijheid. Einde van de christenvervolgingen. Basianus was iemand die Constantijn wilde stoppen met het uitbreiden van het Christendom en gaat naar Licinius. Samen willen ze Constantijn doden, maar Basianus werd vermoord. - Constantijn streed tegen Licinius onder een vaandel, het geheime wapen van vermeende magische krachten. Hij organiseert later concilies (vergaderingen van bisschoppen/kerkleiders) waar in 325 in Nicea de Christelijke geloofsbelijdenis wordt opgesteld.