ANTWOORDEN SYNOPSIS HOOFDSTUK 4 De Romeinse architectuur 1. Er wordt gebouwd aan een tempel. D.m.v. een hijskraan wordt een zwaar stuk steen omhoog gehesen. De hijskraan wordt aangedreven door een tredmolen met slaven. 2. a. Sneller mee te bouwen, stevig, goedkoop, andere vormen mogelijk. b. Romeinen kenden geen gewapend beton. 3. Bakstenen waren vaak voorzien van een stempel, waardoor datering mogelijk is. 4. De Romeinen hadden de bakstenen bekleed met (beschilderd) gips of marmeren platen. 5. a. Sterker, doordat druk naar de zijkanten wordt afgeleid. Je kunt zo grotere ruimtes overspannen. b. Een gewelf is eigenlijk een rij bogen achter elkaar; een koepel is ene serie bogen met een gemeenschappelijk middelpunt. Bij beide wordt dus ook de druk goed afgeleid. c. Door het gebruik van bogen hoeven minder bakstenen te worden gebruikt dan bij ene volledige muur: goedkoper dus. 2. Bouwwerken Rome 1. Griekse theaters: toeschouwerruimte in de berg gebouwd en los gebouwd podium/decor. Romeins: geen heuvel om tegen te bouwen; decor / podium aan toeschouwerruimte vast gebouwd. 2. Colosseum 3. a. Genoemd naar de Kolossus, het grote beeld van keizer Nero of de Zonnegod, dat er vroeger stond. b. Vanaf Middeleeuwen gesloopt voor het bouwen van andere gebouwen. 4. Combinatie van voorkant, die op oude tempel lijkt en koepelvormige ‘cella’. 5. Kwaliteit van bouw en later gebruikt als kerk. 6. Capitool, Colosseum, Circus Maximus, Pantheon. 7. Herdenkingsteken, herinnering aan roemruchte daden. 8. a. Grafmonumenten van Hellenistische vorsten, graf van Mausolos in Carië, Etruskische grafheuvels. b. Om as / urn van keizer te bewaren. 9. De baslica was een grote hal, zeer geschikt voor grote bijeenkomsten, dus ook voor kerkelijke bijeenkomsten / diensten. De vorm is door de kerk daarom later overgenomen en werd de basiliek. 10. a. Amfitheater = 2 theaters tegen elkaar; daardoor rond. Andere soort opvoeringen. b. Romeinen kenden beton en boogcontructies. 3. De Romeinse schilderkunst 1. a. Romeinse muurschilderingen (figuurstuk); b. Mozaïeken; c. Antieke beschrijvingen; d. Griekse vazen. 2. Veel gevonden in Pompeii. 3. Op schilderingen, waarmee de Domus Aurea was versierd. 4. Door landschappen en gebouwen op de muur te schilderen kreeg je een soort uitzicht. 5. Doorkijk naar zuilenhal en tempeltje. Door het perspectief wordt de ruimte groter. 4. Het reliëf bij de Romeinen 1. De Grieken beeldden mythen uit, de Romeinen historische gebeurtenissen. 2. a. Om een oorlogsoverwinning te herdenken. b. Wapens, belegeringswerktuigen, manier van belegeren. 3. Stammen uit verschillende perioden. 4. Panter (midden) met vrouw (Ariadne-vrouw van Bacchus), saters (met kleine horentjes en bokkenpoten), druivenranken, (thyrsus)staf, cymbalen. 5. a. Invloed op Renaissanceschilders (barokstijl). b. Veel sarcofagen bewaard gebleven. 5. Portretten 1. Grieks: idealistisch; Romeins: realistisch. 2. Romeinse voorname families lieten al van oudsher van hun doden wasmaskers maken, die dus precies de gelaatstrekken weergaven. 3. Boorgaten in haar, baard en pupil. 4. Ill. 21 en 22.