238 de sociale werkelijkheid achter de antwoordcategorieën. Welke ‘andere motieven’ hebben 23% van de personen die niet open is tegenover hun ouders om niet uit de kast te komen? En het lijkt op het eerste gezicht niet problematisch dat een belangrijke reden om niet open te zijn op het werk is dat respondenten hun homoseksuele gerichtheid niet relevant vinden. Maar zijn de heteroseksuele collega’s ook zo discreet over hun seksuele oriëntatie? En waarom zitten biseksuelen zoveel vaker in de kast dan homoseksuelen? Enerzijds inspireert het rapport zo tot het ondernemen van verder onderzoek ter verheldering van die resultaten. Anderzijds kan men zich afvragen of het in de toekomst niet interessanter is het kwantitatieve onderzoek op basis van convenience samples te vervangen door meer kwalitatieve methoden. De auteurs pleiten terecht voor meer aandacht voor biseksualiteit in onderzoek. Daarbij is het argument dat er meer biseksuelen zijn dan homoseksuelen (waar in het eigen Roze Panel overigens niet zo duidelijk sprake van lijkt te zijn) nog het minst belangrijk. Interessanter zijn de argumenten dat de ervaringen van biseksuelen verschillen van die van homoseksuelen en dat onderzoek naar biseksualiteit meer inzicht geeft in de grenzen van de acceptatie rondom seksuele en gendernormen. Die laatste blijken overigens opnieuw een belangrijke rol te spelen bij de afwijzing van homoseksualiteit. Niet te ver uit de kast brengt niet veel verrassende nieuwe inzichten, maar biedt onderzoekers wel achtergronden en aanknopingspunten voor verder onderzoek. Daarbij zijn het gebruik van meer representatieve data en de grotere aandacht voor biseksualiteit een stap vooruit. Tim Savenije Raven, J. Popular Support for Welfare State Reforms. On Welfare State Preferences and Welfare State Reforms in the Neth­ erlands Dissertatie, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2012 ISBN 978 94 6191 185 8 De gouden decennia van de verzorgingsstaat liggen alweer een tijdje achter ons. Sinds de jaren tachtig vinden er voortdurend ingrepen plaats om het stelsel van sociale zekerheid betaalbaar te houden. Politicologen en sociologen voorspellen sinds die tijd dat steun voor de verzorgingsstaat zal afnemen: door de hervormingen en daarmee vaak versoberingen van het stelsel profiteert met name de middenklasse steeds minder van de verzorgingsstaat, terwijl zij nog wel een belangrijk deel van de kosten dragen. De legitimiteit van de verzorgingsstaat staat daarmee onder druk. Empirisch bewijs voor deze voorspelling is echter niet of nauwelijks geleverd. Opinie data laten zien dat steun voor de ver- mens & maatschappij M&M 2013-2.indd 238 22-05-13 12:50 zorgingsstaat onverminderd hoog is. Hoe is de discrepantie tussen de theorie en de empirie te verklaren? Judith Raven betoogt in haar proefschrift dat empirische analyses van opinie data een inadequaat beeld schetsen van de steun voor de verzorgingsstaat. Allereerst stelt ze dat de empirische resultaten die steun voor de verzorgingsstaat voorspellen evengoed geïnterpreteerd kunnen worden als steun voor hervormingen van de verzorgingsstaat. Het is daarom nodig om opinies over hervormingen van de verzorgingsstaat verder te onderzoeken. Daarnaast is steun voor (hervormingen van) de verzorgingsstaat niet een eendimensioneel concept: mensen kunnen sommige aspecten wel, en andere aspecten niet steunen. Ook gaat Raven in op de vraag op wie, volgens het publiek, de hervormingen van de sociale zekerheid zich zouden moeten richten: op de werklozen, de ouderen, of de bijstandsgerechtigden? Ten slotte waagt ze zich aan de vraag hoe beleid en opinies zich tot elkaar verhouden. Raven kiest Nederland als casus. Een belangrijke bijdrage van Ravens proefschrift ligt in het onderscheiden en onderzoeken van steun voor verschillende typen hervormingen van de verzorgingsstaat (hoofdstuk 3). Ze stelt dat de hervormingen van de verzorgingsstaat worden gekenmerkt door (1) een kleiner wordende overheid door privatisering van sociale zekerheid en voorzieningen, (2) een selectiever sociaal beleid (minder mensen hebben recht op sociale zekerheid of voorzieningen), (3) een sociaal beleid dat zich richt op het activeren van mensen naar arbeidsmarkt, (4) een sociaal beleid dat meer sanctionerend en disciplinerend is. Raven toont aan dat steun voor de hervormingen van de verzorgingsstaat in twee dimensies uiteenvalt: opinies ten aanzien van een kleinere overheid en meer selectiviteit hangen samen in een dimensie van steun voor minder herverdeling (distributive reform), opinies ten aanzien van activering en disciplinering hangen samen in steun voor het invoeren van meer verplichtingen (commodifying reform). Ten aanzien van de eerste dimensie (distributive reform) concludeert Raven dat alleen wanneer de hulpbehoevendheid van uitkeringsgerechtigden niet duidelijk is, er steun is voor hervormingen – versoberingen – op het gebied van herverdeling. Voor de tweede dimensie (commodifying reform) is in meer gevallen steun. Nederlanders staan achter het invoeren van meer activering en disciplinering van uitkeringsgerechtigden wanneer zij geloven dat uitkeringsgerechtigden door hun eigen schuld hulpbehoevend zijn geworden, wanneer ze geloven dat er veel misbruik is en wanneer ze zich niet of nauwelijks identificeren met de hulpbehoevende groepen. Het Nederlandse publiek vindt deze kwalificaties met name van toepassing op bijstandsgerechtigden en werklozen (hoofdstuk 4). 239 2013, jaargang 88, nr. 2 M&M 2013-2.indd 239 22-05-13 12:50 240 Ook blijkt uit de analyse die Raven maakt van beleidsveranderingen sociale zekerheidsarrangementen, dat het brengen van wederkerigheid in beleid gesteund wordt door het Nederlandse publiek (hoofdstuk 5). Een belangrijke conclusie die de kern van haar proefschrift raakt, is dat het Nederlandse publiek vooral beleidshervormingen steunt die zich richten op activering en disciplinering van bijstandsgerechtigden en werklozen, omdat dit appelleert aan normen van wederkerigheid. Een onderwerp van discussie in dit proefschrift (hoofdstukken 3 en 4) is wat mij betreft het feit opinies worden opgevoerd als zowel afhankelijke als onafhankelijke variabelen. In het verklaren van opinies met andere opinies schuilt altijd een gevaar, omdat het causaliteit veronderstelt die bijna niet vast te stellen is en bovenal niet altijd aanwezig is. Mensen hebben een set aan opinies die met elkaar samenhangen, maar die zich niet altijd causaal tot elkaar verhouden. Bovendien zit er soms erg weinig verschil tussen de operationalisering van de afhankelijke en onafhankelijke variabelen. Zo wordt in hoofdstuk 3 de onafhankelijke variabele, die percepties van gehoorzaamheid van uitkeringsgerechtigden meet, geoperationaliseerd als percepties van uitkeringsfraude (hoe vaak denkt u dat uitkeringsgerechtigden samenwonen maar dat niet zeggen, om een hogere uitkering te krijgen), terwijl de afhankelijke variabele, die opinies over het disciplineren van uitkeringsgerechtigden meet, onder meer wordt geoperationaliseerd als het ontduiken van regels (uitkeringsgerechtigden proberen hun plichten te ontlopen). Het verbaast mij niet dat er een sterk effect is van de ene variabele op de andere. De vraag is welke kennis deze empirische relatie toevoegt. Raven waagt zich aan het eind van haar proefschrift op een ingewikkeld maar interessant terrein als ze de causaliteit tussen verzorgingsstaat opinies en sociaal beleid onderzoekt (hoofdstuk 6). Ze stelt dat de mate waarin publieke opinie beleid kan beïnvloeden, afhangt van hoe sterk beleid is ingebed in de instituties. ‘Nieuw’ beleid, zoals participatiebeleid, zou meer kans hebben beïnvloed te worden door opinies, terwijl ‘oud’ beleid, zoals sociale zekerheid, verondersteld wordt juist opinies te beïnvloeden. Dit is een interessante hypothese, waar Raven ook zekere empirische steun voor vindt (wanneer beleid wordt gemeten als sociale uitgaven). Een kanttekening hierbij is dat in de praktijk veel hervormingen ook binnen oude beleidsterreinen plaatsvinden, zoals het invoeren van wederkerigheidsverplichtingen in de bijstand. En juist opinies over hervormingen van oude beleidsterreinen zijn een belangrijk onderdeel van de probleemstelling van dit proefschrift. Beïnvloedt de beleidsverandering hier de publieke opinie over activerende maatregelen, of vormt de publieke opinie de aanleiding mens & maatschappij M&M 2013-2.indd 240 22-05-13 12:50 activerende maatregelen in de bijstand te nemen? Die vraag is nog niet beantwoord. Hoewel de beschikbaarheid van data beperkt is, was het interessant geweest wanneer het proefschrift ook een landenvergelijkend hoofdstuk had bevat. Dat had het testen van de invloed van de beleidscontext op opinies over hervormingen op verschillende punten eenvoudiger en overtuigender kunnen maken. Maar het is tegelijkertijd een van de interessante aanknopingspunten voor verder onderzoek die Raven met haar pionierende werk op het terrein van opinies over de hervormingen van de verzorgingsstaat biedt. Femke Roosma Thijssen, N.C. De jaren zestig herinnerd. Over gedeelde idealen uit de linkse periode Amsterdam: Vossiuspers UvA, 2012, 198 pp. ISBN 978 90 5629 712 1 Het proefschrift van Thijssen ‘… richt zich op de wijze waarop in hedendaagse beschouwingen betekenis wordt gegeven aan de jaren zestig’ (p. 17). Drie concepten staan centraal in het onderzoek: ‘het collectieve geheugen’, ‘discoursen’ en ‘framing’. Deze concepten worden in het theoretische hoofdstuk 2 (een levend verleden) uitgewerkt. In hoofdstuk 3 (de zoektocht naar het collectieve geheugen van de jaren zestig) wordt ingegaan op de gehanteerde onderzoeksmethoden en de data. De resultaten van een thematische inhoudsanalyse van vier opinieweekbladen (Groene Amsterdammer, Vrij Nederland, Elsevier en HP/De Tijd) uit de periode 1994-2009 worden in een volgend hoofdstuk (een overzicht van de herinneringen aan de jaren zestig) gepresenteerd. De thematische inhoudsanalyse had tot doel om discoursen in kaart te brengen die laten zien hoe opiniemakers uit de periode 1994-2009 zich de jaren zestig herinneren. Vijf discoursen kwamen uit de inhoudsanalyse naar voren. De thematische inhoudsanalyse wordt gevolgd door een argumentatieve discoursanalyse, die zich beperkt tot de periode 2004-2009. Deze analyse leverde negen hoofdthema’s op: individualisme, burgerlijkheid, emancipatie, seksualiteit, multiculturaliteit/integratie), nationale identiteit, moralisme, gezag en democratie. De eerste vier thema’s staan centraal in hoofdstuk 5, hoofdstuk 6 behandelt de thema’s integratie en nationale identiteit, en de laatste drie thema’s komen aan bod in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 8 wordt een en ander nog eens samengevat en afgesloten met een conclusie. Voorafgaand aan de bespreking een kleine persoonlijke herinnering. De schrijver van deze boekbespreking is geboren in 1946. Tijdens een schoolfeest van zijn middelbare school (een lyceum in het midden van het land) in het 241 2013, jaargang 88, nr. 2 M&M 2013-2.indd 241 22-05-13 12:50