Hoofdstuk 1 - Scholieren.com

advertisement
economie
Hoofdstuk 1
Schaarste: de spanning tussen de menselijke behoeften en de beschikbare
middelen om in die behoeften te voorzien
Om in hun behoeften te voorzien hebben mensen goederen nodig
Alternatief aanwendbaar: goederen die op verschillende manieren gebruikt kunnen
worden
Schaarste is niet hetzelfde als zeldzaamheid
Het gevoel van welvaart neemt toe naarmate de schaarste wordt teruggedrongen
Dat het aantal goederen verdubbeld, betekend niet dat de welvaart ook verdubbeld.
Dat komt doordat:
1. je kunt meer goederen en diensten produceren, maar als je steeds meer
behoeften ontwikkelt neemt de welvaart niet in dezelfde mate toe
2. het produceren van goederen en diensten gaat vaak gepaard met
neveneffecten die de welvaart kunnen verlagen
3. welvaart is een subjectief begrip
Budget: beschikbaar bedrag om te besteden
Budgetlijn: lijn waarmee je aangeeft wat je met een bepaald budget kunt uitgeven,
als je alles uitgeeft ~~voorbeeld blz. 11
Opofferingskosten/alternatieve kosten: de kosten van een andere niet-gekozen
mogelijkheid
Om de opofferingskosten te kunnen bepalen, kijk je naar de niet-gekozen
tijdsbesteding die het meeste opbrengt
Als je alle producten die je gebruikt zelf maakt, kan er van arbeidsdeling geen sprake
zijn. Door scheiding tussen consumptie en productie kan er arbeidsdeling of
specialisatie ontstaan. Bij arbeidsdeling leg je je toe op een klein deel van het totale
proces. Zo kun je ervaring opdoen in werkzaamheden waar je goed in bent en
daardoor kan je arbeidsproductiviteit, je productie per uur, omhoog
Waarom verdienen mannen gemiddeld meer per uur:
1. vrouwen zijn oververtegenwoordigd in lagere functie
2. in hogere functies werken 3x zoveel mannen als vrouwen
3. vaak onderbreken vrouwen hun carrière als er kinderen komen
4. vrouwen werken relatief vaak in dienstverlenende en verzorgende functies
5. vrouwen werken vaker in deeltijd dan mannen en maken daardoor minder
promotie
6. vrouwen hebben een minder hoge opleiding
Onder andere daardoor werken vrouwen meer in het huishouden. De
opofferingskosten zijn lager
Voorbeeld van specialisatie en opofferingskosten blz. 16
Directe ruil: tegen goederen
Indirecte ruil: tegen geld
Transactiekosten: extra kosten die gemaakt moeten worden om een ruil tot stand te
brengen
1
economie
Hoofdstuk 2
Geld: alles wat in een samenleving algemeen aanvaard wordt als ruilmiddel
Als burgers geen vertrouwen meer hebben in het geld kan er hyperinflatie ontstaan.
Het geld wordt dan elke dag minder waard
Voorwaarden waaraan geld moet voldoen:
1. een kleine hoeveelheid moet een grote waarde kunnen hebben
2. het moet makkelijk deelbaar zijn
3. het moet houdbaar zijn
4. het mag niet reproduceerbaar zijn
geld kan 3 functies hebben:
1. ruilmiddel
ruilen tegen goederen
2. rekenmiddel
waarde van goederen vergelijken
3. oppotmidden
sparen of iig niet meteen uitgeven
Nominale waarde/extrinsieke waarde: waarde op het geld vermeld
Intrinsieke waarde: waarde van het materiaal van het geld
Het huidige geld is fiduciair geld. Het kan alleen gebruikt worden als iedereen er
vertrouwen in heeft en het aanneemt. Want de intrinsieke waarde is bijna niks
Bad money always drives out good money
Chartaal geld: munten en bankbiljetten
Giraal geld: direct opeisbare tegoeden bij banken
Maatschappelijke geldhoeveelheid: totaal van chartaal en giraal geld
Balans: overzicht van bezittingen, schulden en eigen vermogen van een
onderneming op een bepaald tijdstip
Links = activa = bezittingen
Rechts = passiva = schulden + eigen vermogen
Voorbeeld blz. 24
Kasmiddelen: chartaal geld van de bank
Debiteuren: geld dat de bank nog krijgt van anderen
Rekening-couranttegoeden: giraal geld van de bank
Liquiditeit: de mate waarin een onderneming aan haar kortetermijn verplichtingen
kan voldoen
Liquide middelen: het chartale geld waarover de bank beschikt of snel kan
beschikken
Liquiditeit = liquide middelen
x 100 %
kortetermijn verplichtingen
voorbeeld blz. 25
Als er geld wordt overgemaakt van de ene rekening naar een andere bij dezelfde
bank, gaat het om een interne overboeking. Als er geld wordt overgeboekt naar een
rekening buiten die bank, loopt het via de centrale bank en dan neemt de post
tegoed centrale bank af. En daardoor zal ook de liquiditeit weer afnemen.
Geldschepping: toename van de maatschappelijke geldhoeveelheid
De belangrijkste manier van geldschepping is kredietverlening. De bank verhoogd
het bedrag op een rekening in de vorm van een lening.
Op de balans veranderen 2 dingen:
De post rekening-couranttegoeden neemt toe
De post debiteuren neemt toe
De bank mag zoveel kredieten verlenen als hij wil, als het maar binnen de liquiditeit
blijft
2
economie
Hoofdstuk 3
Op perfect werkende markten kunnen de aanbieders geen enkele invloed op de prijs
uitoefenen
De Vraaglijn/vraagcurve loopt altijd dalend
P   Qv 
P   Qv 
De aanbodlijn/aanbodcurve is altijd stijgend
P   Qa 
P   Qa 
Evenwichtsprijs: prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de
aangeboden hoeveelheid
3
economie
Hoofdstuk 4
Betalingsbereidheid: het bedrag dat je maximaal wilt uitgeven
Consumentensurplus: het verschil tussen de betalingbereidheid en de prijs die je
moet betalen
Het verschil in betalingsbereidheid zit hem in het inkomen van mensen en de eigen
voorkeuren van mensen
Vraagvergelijking: formule van de vraaglijn
Met p = prijs
Qv= gevraagde hoeveeleheid
Het verband tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid is recht evenredig
Oorzaken voor het verschuiven van de vraaglijn naar rechts:
1. het budget van de consument gaat omhoog
2. de voorkeur voor dat bepaalde product is toegenomen
3. vergelijkbare producten worden duurder (substitutiegoederen)
4. het aantal vragers is toegenomen
Een verschuiving langs de vraaglijn is alleen als de prijs veranderd
complementaire goederen: goederen die altijd samen worden gebruikt
Elasticiteit =
procentuele verandering gevolg .
procentuele verandering oorzaak
prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid:
Ev = procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
procentuele verandering van de prijs
nieuw – oud x100%
oud
De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is negatief, dat komst doordat het
rechtevenredig is met de prijs.
Als de uitkomst Ev = -2 is, betekend dat dat de hoeveelheid 2x zoveel veranderd als
de prijs
De vraag is elastisch als de prijselasticiteit kleiner is dan -1
(luxegoederen)
De vraag is inelastisch als de prijselasticiteit tussen 0 en -1 is
procentuele verandering =
Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
Ey= procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
procentuele verandering van het inkomen
Inkomenselasticiteit is meestal groter dan 0. Als mensen meer gaan verdienen, gaan
ze meer uitgeven
Bij Ey = 0 - 1 hebben we meestal een noodzakelijk goed
Bij Ey = > 1 hebben we meestal een luxe goed
Inferieure goederen: goederen die minder gekocht worden als mensen meer
verdienen
4
economie
Hoofdstuk 5
Constante kosten: vaste kosten die niet afhangen van de productie
Variabele kosten: kosten die wel afhangen van de productie
TCK + TVK = TK
TVK = variabele kosten per product + aantal geproduceerde eenheden
Kostenvergelijking: TK = ax + b
Totale opbrengst (afzet) = prijs x afzet
TO = p x q
Opbrengstenvergelijking: TO = ax
TW = TO – TK
voorbeeld blz. 53
Break evenpunt: punt waar verlies omslaat in winst
Break evenafzet: afzet bij break evenpunt
Break evenomzet: de omzet die behaald ordt bij de break evenafzet
Break evenpunt bepalen: TW = 0 of TW = TK
voorbeeld blz. 54
Producentensurplus: verschil tussen de marktprijs en de verkoopbereidheid
Aanbodvergelijking:
Een verschuiving van de aanbodlijn naar rechts betekend dat bij elke prijs het
aanbod is toegenomen
Er zijn verschillende oorzaken waardoor producenten bij dezelfde prijs meer willen
aanbieden:
1. een afname van de prijs van de ingekochte goederen of diensten
2. een verbetering van productietechnieken
3. meer aanbod
5
economie
Hoofdstuk 6
Eigenschappen van perfect werkende markten:
1. veel aanbieders
2. veel vragers
3. homogene goederen
4. vrije toe- en uittreding
5. doorzichtige markt
marktmodel: vraagvergelijking (qa = …) + aanbodvergelijking (qv = …) +
evenwichtsvoorwaarde (qv = qa)
Marktmodel oplossen:
.
1. evenwichtsvoorwaarde oplossen  dan vind je de evenwichtsprijs p
. .
2. p in een van de vergelijkingen invullen  je vind evenwichtshoeveelheid q
marktomzet = p x q
Totaal surplus = consumentensurplus + producentensurplus
Het totale surplus is maximaal bij de evenwichtsprijs toch grijpt de overheid soms in.
Dit doen ze omdat:
1. niet alle markten zijn perfect. Op niet perfecte markten wordt het surplus dus
nooit maximaal
2. vaak komen er bij de productie en consumptie van goederen en diensten
externe effecten vrij. Bijvoorbeeld milieuvervuiling. De overheid moet dan
ingrijpen of die schade te beperken
3. soms is te tot stand gekomen prijs te hoog of te laag
Om de Europese landbouw te redden heeft de overheid 3 maatregelen ingevoerd:
1. invoerheffing
2. minimumprijs/garantieprijs
3. exportsubsidie
Een minimumprijs is bedoeld om aanbieders te beschermen
Doordat de minimumprijs boven de marktprijs ligt, ontstaat er een overschot. Dit
overschot kunnen ze niet aan de consument verkopen, want dan koopt niemand het
meer tegen de hoge minimumprijs
De burger betaald op 2 manieren mee aan het landbouwbeleid:
1. de consument betaald te minimumprijs
2. de consument betaald belasting voor het opkopen van de overschotten
Dit beleid is er duur. Tegenwoordig krijgen veel boeren inkomenssteun
Het figuur over arbeidsaanbod klopt niet helemaal:
1. er is veel meer dan 1 arbeidsmarkt
2. de arbeidsmarkt is geen perfecte markt
3. op de arbeidsmarkt geldt een minimumloon
Een voordeel van het minimumloon is dat iedereen een inkomen ontvangt dat niet
onder een sociaal aanvaardbaar minimum komt. Een nadeel is dat het werkloosheid
kan veroorzaken
Maximumprijzen zijn bedoeld om vrager te beschermen
Als er mensen zijn die meer willen en kunnen betalen dan de maximumprijs, ontstaat
er een zwarte markt
6
economie
Hoofdstuk 7
Een monopolist biedt een product aan dat je nergens anders kunt krijgen
Wettelijk monopolie: de overheid geeft de aanbieder het alleenrecht voor de
verkoop van een bepaald product
Natuurlijk monopolie: de afzetmarkt is te klein voor meerdere aanbieders
Collectieve monopolie: monopolies die optreden als aanbieders gaan
samenwerken
Prijsdiscriminatie: een aanbieder verkoopt hetzelfde product tegen verschillende
prijzen
Voorwaarden voor prijsdiscriminatie:
1. de afzetmarkten moeten gescheiden zijn
2. de vraag op de deelmarkt waar de aanbieder zijn vraag verlaagt moet
voldoende elastisch zijn, anders levert het geen extra vraag op
3. de vraag op de deelmarkt waar de aanbieder zijn vraag verhoogt, moet niet al
te elastisch zijn, anders loopt de gevraagde hoeveelheid daar te veel terug
Marginale kosten = MK = de extra kosten bij de uitbreiding van de productie met
één eenheid
Marginale opbrengsten = MO = de extra opbrengsten als de afzet met één eenheid
toeneemt
De marginale kosten zijn gelijk aan de variabele kosten per stuk
TW is maximaal als MO = MK
Bij monopolistische concurrentie en bij oligopolie moeten aanbieders zich
onderscheiden van de rest. Dit doen ze door productdifferentiatie (heterogene
goederen dus) en door te zoeken naar een unique sellingpoint
De winst op markten met monopolistische concurrentie is meestal niet hoog. Als in
een bepaalde periode wel een relatief hoge winst is, zullen zich snel nieuwe
aanbieders op de markt melden
Kartel: een samenwerking tussen juridisch zelfstandige ondernemingen met het doel
de onderlinge concurrentie te beperken
Kartels zijn verboden en de overheid voert daartoe een mededingingsbeleid. Een
beleid om de concurrentie te bevorderen (vooral door de NMa)
Concurrentie: het verschijnsel dat beslissingen over de productie van goederen en
diensten door een steeds kleiner aantal ondernemingen worden genomen
7
Download