Floris Barnhoorn, T4u Economie Hoofdstuk 4 en 5 Hoofdstuk 4 Er zijn 4 productiefactoren/middelen: - Arbeid: al het menselijk handelen, levert: loon - Kapitaal: geldkapitaal en kapitaalgoederen zoals gebouwen/machines, geldkapitaal levert: rente - Natuur: wat er uit de natuur komt, levert: pacht - Ondernemingsactiviteit: taal van ondernemer om de 3 voorgaande productiefactoren te combineren. Levert: winst Allocatie: verdeling van productiefactoren over de productiemogelijkheden. Markt: plaats waar vraag en aanbod samenkomen om transacties af te sluiten. Substitueerbaar: als in de ogen van de consumenten producten kunnen worden vervangen. Twee soorten markten: - Concreet: duidelijk aanwijsbare geografische plaats - Abstract: geen duidelijk aanwijsbare geografische plaats (valutamarkt, huizenmarkt) Twee soorten goederen: - Homogene: goederen die op een gelijke wijzen voorzien in een bepaalde behoeften - Heterogene: goederen die in gelijke wijze voorzien in een bepaalde behoefte maar in de ogen van de consument toch van elkaar verschillen Manieren van kijken naar een markt: - Aantal vragers en aanbieders - Aard van het product - Doorzichtigheid van de markt: vragers en aanbieders weten wat er speelt op de markt. - Toetreding tot de markt Productdifferentiatie: verschil te maken in verpakking, merk en wijze van verkoop, om te onderscheiden van andere producten. Aantal vragers Veel Veel Veel Veel veel Aantal aanbieders een weinig weinig Veel veel Aard van het product homogeen heterogeen homogeen homogeen heterogeen marktvorm monopolie Heterogeen oligopolie Homogeen oligopolie Volkomen concurrentie Monopolistische concurrentie Volkomen concurrentie: veel aanbieders die een homogeen product verkopen: voor agrarische grondstoffen: tarwe, maïs, rogge, etc. 2 groepen marktvormen: - Perfect werkende markten: aanbieders hebben geen invloed op prijs, ze moeten de prijs nemen zoals die is, (prijsnemers). - Niet-perfect werkende markten: aanbieders hebben de macht op de prijs te bepalen, (prijszetting). Floris Barnhoorn, T4u Evenwichtsprijs: de prijs waarbij de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid. Hoofdstuk 5 Betalingsbereidheid: maximaal bedrag dat een consument voor een eenheid van een bepaald product over heeft Consumentensurplus: verschil tussen de betalingsbereidheid en de marktprijs Als je betalingsbereidheid onder de marktprijs is, koop je het product niet en heb je daarom geen consumentensurplus. Het gele gebied in deze vraag en aanbod grafiek, is het totale consumentensurplus. Dit zijn de factoren die de gevraagde hoeveelheid bepalen Substitutiegoederen: goederen die elkaar kunnen vervangen (vlees wordt duurdermensen gaan vis kopen) Complementaire goederen: goederen die altijd samen met andere goederen worden gebruikt, (auto en benzine, zaklamp en batterijen) Ceteris-paribusvoorwaarde: Latijn voor: de overige omstandigheden blijven gelijk De algemene gedaante van een vraagvergelijking is q= ap+b Elasticiteit: meten op welke manier de ene variabele reageert op de andere, Elasticiteit= ∆% gevolg/∆% oorzaak Prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid (Ev): mate waarin de gevraagde hoeveelheid reageert op een prijsverandering Ev=∆% gevraagde hoeveelheid/∆% prijs Voorbeeld: we hebben paprika’s, formule is q= -2 000p+6000 De prijs voor een kg paprika’s was €2,00 en word €1,50 €2,00 gevraagde hoeveelheid 2 miljoen kg €1,50 gevraagde hoeveelheid 3 miljoen kg ∆%= ((nieuwe waarde – oude waarde)/oude waarde) *100% 3 miljoen - 2 miljoen/2 miljoen *100%= 50% 1,50 – 2,00/2,00 *100%= -25% Ev= 50%/-25% = -2 Marktomzet = p*q Relatief elastische vraag: ∆% van gevraagde hoeveelheid is groter dan ∆% prijs, in dit geval zijn de waarde van de prijselasticiteit kleiner dan -1 Floris Barnhoorn, T4u Relatief inelastische vraag: ∆% van de gevraagde hoeveelheid is kleiner dan de ∆%prijs, in dit geval is de waarde tussen de -1 en de 0. Bij inelastische vraag geldt: - Prijsdaling leidt tot een afname van de omzet - Prijsstijging leidt tot een toename van de omzet Bij elastische vraag geldt: - Prijsdaling leidt tot toename omzet - Prijsstijging leidt tot afname omzet Inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid: de mate waarin de gevraagde hoeveelheid reageert op een verandering in het inkomen van de consumenten Ey= ∆% gevraagde hoeveelheid/ ∆% inkomen Met de inkomenselasticiteit kunnen we verschillende soorten goederen onderscheiden: - Noodzakelijke goederen, antwoord onder 1%: gevraagde hoeveelheid neemt minder toe dan het inkomen - Luxe goederen, (drempelinkomen= q=0), antwoord boven 1% : vraag neemt sneller toe dan het inkomen - Inferieure goeden, negatief antwoord: inkomen neemt toe, vraag neemt af Voorbeelden van de hier boven beschreven goederen staan op bladzijden 67-69