Uitwerkingen 4.1 Vraagstuk 1 a) Zelf invullen b) Smaak, inkomen, prijs van andere goederen (met name andere groenten of andere dranken) c) Hoe lager de prijs, des te meer je ervan wilt hebben (geldt voor de meeste goederen) d) De medestudent heeft een andere smaak of een ander inkomen e) Let op! Horizontaal optellen. f) De collectieve vraag is de vraag van alle marktpartijen die dat goed willen kopen g) Let op! De richtingscoëfficiënt is negatief; ax + b ► b is dat getal waar de grafiek de y-as snijdt. Probeer anders de richtingscoëfficiënt op een mooi getal af te ronden. h) In principe moet er net zoveel oppervlakte boven als onder de ax + b lijn liggen i) Ja, over een lange termijn kunnen consumenten zich aanpassen. Over een jaar kan jouw smaak zijn veranderd of de prijzen van andere goederen. Op langere termijn passen consumenten zich aan waardoor ook de collectieve vraagcurve verandert. j) Prijs X verkochte hoeveelheid. Maatstaf om de grootte van een bedrijf te bepalen (vooral binnen een bepaalde branche). Over het algemeen kan je zeggen dat hoe hoger de omzet, hoe gemakkelijker het is om de kosten goed te maken k) Easy peasy, lemon squeazy l) Een parabool waarvan in ax2 + bx + c de a negatief is. Een boer die streeft naar een maximale opbrengst zal op de top gaan zitten. Als de prijs links van de top met bijvoorbeeld 1% toeneemt dan zal de vraag relatief minder afnemen; de boer zal de prijs net zo lang kunnen verhogen zonder dat dit de vraag erg beïnvloedt. Rechts van de top geldt het omgekeerde. (Zie in dat het hier gaat om de prijselasticiteit) m) Zorg ervoor dat de hoeveelheden in de grafiek passen n) Normaliter loopt de grafiek op; de richtingscoëfficiënt is positief o) De boer had bij onderdeel n de keuze hoeveel hij aan wil gaan bieden bij gegeven prijzen. De er geoogst is heeft de boer 3 kilo die hij natuurlijk wil verkopen, niet meer en niet minder. De aanbodcurve is inelastisch, ongeacht welke prijs, de boer wil de hele oogst verkopen. De curve is een verticale lijn die de x – as op 3 kilo snijdt p) Een inelastisch aanbod q) Tabel invullen met formule: -∆q/q x p/∆p r) De prijselasticiteit van de vraag is altijd negatief omdat een prijsdaling leidt tot een verhoging van de gevraagde hoeveelheid en prijsstijging tot een verlaging van de vraag s) Dat bij een prijselasticiteit van –1 de omzet het grootst is. Hoe verder de prijselasticiteit van –1 verwijderd is (of richting –oneindig of richting 0) des te kleiner de omzet t) Om te bekijken of een kleine prijsverandering niet leidt tot een relatief grotere vraagverandering, met andere woorden of de omzet afneemt of toeneemt. u) Inelastisch aanbod v) – stand van de techniek – prijzen productiemiddelen –aantal aanbieders - bedrijfsgrootte Vraagstuk 2 a) Verhoging hypotheekrente leidt tot een verschuiving van de vraagcurve naar links. Bij een gegeven prijs zijn minder vrager bereid te kopen omdat hun maandlasten stijgen. De prijzen van koopwoningen zullen dalen. b) Vergroting leenmogelijkheden leidt tot verschuiving van de vraagcurve naar rechts. Bij een gegeven prijs voor een koopwoning zijn meer vragers in de markt omdat de bank bereid is aan meer kopers grotere hypotheken te verstrekken. De prijzen van koopwoningen zullen stijgen. c) Verhoging van de grondprijs leidt tot verschuiving langs de curve. De beslissing van de gemeenteraad kan tot een prijsstijging van nieuw te bouwen koopwoningen leiden. d) Verhoging OZB-aanslag leidt tot een verschuiving van de vraagcurve naar links, bij een gegeven prijs voor een koopwoning zijn minder vragers bereid te kopen omdat men met hogere vaste lasten te maken krijgt. De prijzen van koopwoningen zullen dalen. e) Verhoging van de huren leidt tot een verschuiving van de vraagcurve naar rechts. Bij een gegeven prijs van de koopwoningen zijn meer vragers in de markt, omdat de prijs van het alternatief (huurwoning) is gestegen. De prijs van een koopwoning zal stijgen. Vraagstuk 3 a) Mate waarin een verandering van het inkomen leidt tot een verandering in de gevraagde hoeveelheid van een product b) % verandering in de gevraagde hoeveelheid/% verandering van het inkomen c) Om inzicht te krijgen in hoeverre een toekomstige (waarschijnlijke) inkomensstijging in het Oostblok tot een echte vraag vermeerdering gaat leiden d) Waarde inkomenselasticiteit (Ei) Ei = 0 Ei < 0 0 < Ei < 1 Ei > 1 Reactie vraag op inkomensverandering Vraag reageert niet op inkomensverandering Soort goederen Géén; substitutie mogelijk (bijvoorbeeld keukenzout), vast gebruikspatroon Stijgend inkomen leidt tot Men stapt over op betere vermindering van de vraag kwaliteit. We noemen dit inferieure goederen Inkomensstijging leidt tot Deze goederen noemen we stijgende vraag. Het inkomen noodzakelijke goederen neemt procentueel méér toe dan bijvoorbeeld brood de vraag De relatieve vraagstijging is Deze goederen noemen we groter dan de relatieve luxe goederen, zoals inkomensstijging bijvoorbeeld vakanties e) Indifferent goed inferieur goed noodzakelijk goed luxe goed f) luxe goed g) Giffengoederen zijn goederen waarvan de consument meer koopt als de prijs stijgt! Dit zijn goederen die voor de consument een statussymbool vormen. Bij een prijsdaling zal de consument juist minder gaan kopen, omdat het goed door de lagere prijs het karakter van statussymbool deels gaat verliezen (Rolls Royce) h) Een vraagcurve waar in ieder geval het laatste gedeelte een stijgende lijn laat zien Vraagstuk 4 a) Ondernemers zijn vooral geïnteresseerd in de gevolgen voor de afzet (en hun totale omzet) van relatief kleine prijswijzigingen. Relatief grote prijswijzigingen zijn in stabiele markten meestal niet aan de orde. b) De prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid. Deze elasticiteit is een maatstaf voor veranderingen in de gevraagde hoeveelheid als gevolg van kleine veranderingen in de prijs. c) p=5 : elasticiteit = -1/3 p=10: elasticiteit = -1 p=15: elasticiteit = -3 d) De prijs van 15 en de bijbehorende hoeveelheid van 10 is te vinden op het elastische deel van de prijs/afzetrelatie. Dit betekent dat een prijsverlaging tot een relatief grote hoeveelheidstijging leidt. Deze relatief grote stijging is eenvoudig te verklaren uit het feit dat de hoeveelheden op dit deel van de prijs/afzetrelatie relatief klein zijn. Een stijging van de hoeveelheid met bijvoorbeeld 1 is relatief groter bij een hoeveelheid van 10 dan bij een hoeveelheid van 30. e) P=5, omzet zal dalen (inelastistische vraag) P=15, omzet zal stijgen (elastistische vraag) f) Het punt p=10, Q=20, ligt bij de overgang van het elastische naar het inelastische deel van de prijs/afzetrelatie. De absolute waarde van dit prijselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid is links van dit punt groter dan 1 en rechts van dit punt kleiner dan 1. Dit betekent dat een prijsdaling links van dit punt steeds leidt tot een omzetstijging en rechts van dit punt steeds leidt tot een omzetdaling. De maximale omzet is derhalve bereikt op het punt waar een prijsdaling tot een even grote hoeveelheidstijging leidt. Vraagstuk 5 1) D 2) D 3) C 4) D