4.3.3. Vraagfunctie - geeft de wisk relatie weer ts: de gevraagde hoeveelheid van een goed vraagdeterminerende factoren Q = f (PA, PB, PC, …, Y , V ) 4.3.3.1. Relatie tussen de vraag en de prijs - meest geanalyseerde relatie - vraagschaal: geeft weer hoeveel een consument bereid is ve bep goed te kopen tegen diverse hypothetische prijzen (in de veronderstelling dat alle andere vraagdeterminanten constant blijven) = monetaire vraag bv zie tabl 4.1 pg 159 (indiv vraagschaal: mn maar betrekking op 1 consument) - vraagcurve: een vraagschaal die grafisch is voorgesteld (zie pg 159) - vraagfunctie voorstellen in een P-Q assenstelsel - bij normale goederen: inverse relatie ts vraag en prijs maar: ook mogelijk dat vraag en prijs in dezelfde richting evolueren - bv speculatieve vraag (mn stijging v prijs zet consument aan tot extra aankopen juist omdat hij in de toekomst e nog grotere prijsstijging verwacht) - bv Vebleneffect (bij prijsstijging meer aankoop vd G, juist om de medeburgers te tonen dat men zich de dure producten kan veroorloven) - vraagfunctie: geeft het in geld uitgedrukte marginale nut weer dat de consument met de aankoop van additionele eenheden ve goed ervaart consument voert een kosten/baten analyse uit * C toenemen zolang marginale geldnut ve additionele eenheid > prijs * dus C toenemen zolang TN > prijs (zie fig pg 159) - collectieve vraag: bekomen door aggregatie v indiv vraagcurven -> het betreft een horiz sommatie (bij een prijs bv P1 w de gevraagde hoeveelh v vesch consumenten samengeteld) zie pg 161 - vraagcurve: legt enkel relatie ts prijs en gevraagde hoeveelheid vast verschuift wanneer de andere vraagbeinvloedende factoren zich wijzigen bv bij wijziging in smaak v kopers, het inkomen, de prijzen v andere G verschuiving naar rechts: wanneer de gevraagde hoeveelh bij dezelfde prijs toeneemt (bij afname verschuiven naar links) onderscheid tussen: - verschuivingen vd gevraagde hoeveelh op dezelfde vraagcurve (het gevolg van prijsveranderingen) - verschuivingen vd gevraagde hoeveelh als gevolg ve verschuiving vd vraagcurve zelf (een gevolg v een wijziging in andere vraagdeterminerende factoren) Prijselasticiteit - meet gevoeligheid vd vraag voor prijswijzingen - verhouding van: de relatieve verandering in de gevraagde hoeveelheid de –in principe infinitesimaal kleine- relatieve verandering in de prijs van het betrokken goed die tot de hoeveelheidswijziging aanleiding gaf dus verhouding ts realtieve verandering ve bep AV Y tov de in principe infinitesimaal kleine relatieve verandering ve bep OV X (dY/Y) / (dX/X) alle andere vraag determinerende factoren blijven gelijk (dQ/Q) : (dP/P) elasticiteit vd vraag; Ev = (dQ/Q) . (P/dP) of (dQ/dP) / (Q/P) - - verschilt op elk punt van de vraagcurve (zie pg 162) als prijs stijgt daalt de vraag, dus in principe is Ev voor normale goederen altijd negatief > 1: elastische vraag hoeveelh neemt(daalt) meer dan proportioneel toe al naargelang de prijs stijgt (als hoeveelh stijgt daalt de prijs en dan stijgt de vraag; de vraag is elastisch) bv gevraagde hoeveelh stijgt met meer dan 10%, meer dan proportioneel (bv 11%) < 1: inelastische vraag bv je laat prijzen maar 10% dalen en de verkoop stijgt maar met 5% (prijs daalt en de opbrengst zal ook dalen, dus het product is niet elastisch) - bv prijs stijgt van P1 naar P2 maar toch blijf je er evenveel van kopen. Dit is bv h geval bij levensnoodz goederen, ongeacht de prijs blijf je ze toch kopen (pg 162) - een volledig inelatisch goed is een niet substitueerbaar goed (bv drugs) - pg 164 - prijselasticiteit is afhankelijk van: aard producten - levensnoodz G hebben over het alg een lagere prijselasticiteit - ook bij sommige luxe producten (mn zodanig hoog inkomen dat consument aan de prijs nog weinig belang hecht) beschikbaarheid substitutiegoederen - bv brood gemakkelijk te vervangen door cornflakes - tijd - hoe meer ter besch hoe groter de prijselasticiteit (omdat consument bv bij prijstoename gemakkelijk kan uitwijken naar andere producten) in algemeen groter op LT dan op KT (omdat meer substitutieG ontstaan) omschrijving vh goed - vraag naar het product v 1 producent is prijsgevoeliger dan de geagregeerde vraag naar de producten van alle producenten (in het eerste geval zijn er immers nauwere substitutiegoederen voorhanden) - dmv prijselasticiteit kan men de relatie ts prijs en monetaire vraag vaststellen gevolg van prijsstijging: - bij onelastische vraag: stijging van monetaire vraag - bij elastische vrag: daling van monetaire vraag gevolg van prijsdaling: - bij onelastische vraag: afname van monetaire vraag - bij elastische vraag: toename van monetaire vraag - reactie op prijswijzigingen: substitutieeffect en inkomenseffect: - SE; vervangen van relatief duurder gew product door relatief goedkoper product bij constant reeel inkomen - IE: geeft wijziging in de gevraagde hoeveelheid weer die zouden optreden bij constante prijsverhouding maar wijziging in nominale inkomen - IE: wanneer prijs stijgt dan stijgt je budget, je kan meer kopen - SE: bv brood vervangen, prijs van brood zal dalen, je kan het door een ander product substitueren bij normale goederen: SE en IE werken in dezelfde zin (grafiek pg 166) - bij prijstijging: beide leiden tot daling van de vraag (en visa versa) bij sommige producten: optreden van omgekeerde IE - bij prijsstijging: G w meer gevraagd bv Veblen effect: zie cfr bv giffen goederen: omgekeerd IE dat > is dan SE daling v prijs leidt tot daling v goederen stijging v prijs leidt tot toename 4.3.3.2. Relatie tussen de vraag en het inkomen - beschikbaar inkomen vormt 1 vd belangrijkste determinanten v totale C ve gezin derhalve beinlvoed de hoogte vd inkomen ook de vraag naar de diverse G dit gebeurt niet voor alle G in gelijke mate stijging v inkomen: soms brengt consument belangrijke wijzigingen aan zijn zijn Cpakket (afh van zijn preferentiestructuur) pg 167 wet van Engel: bij stijging van inkomen - toename van uitgaven voor voedsel - aandeel van voedsel daalt wel in het totale Cpakket Inkomenselasticiteit - geeft verhouding weer tussen: relatieve wijziging in gevraagd hoeveelheid van een goed de in principe infinitesimaal kleine relatieve verandering in het inkomen die de vraagwijziging veroorzaakte (alle andere vraagdeterminanten w daarbij constant gehouden) dQ/Q : dY /Y - bij normale producten: inkomenselasticiteit is positief (de vraag zal nooit dalen) - bij inkomenselastische producten: >1 - bij inkomensonelastische producten: <1 - bij inferieure G: vraag daalt naarmate bugdet stijgt (omndat hij ze door meer waarde geachte producten substitueert) -> dus inkomenselastiticteit is negatief - omvang: is ahf v aard van betrokken producten en van de omvang v het inkomen - zie figuur pg 168 bv basisG hebben een lagere inkomenselastic dan luxeprod. 4.3.3.3. Relatie ts de vraag en de prijs van andere goederen - substitutiegoederen: (> 0) vormen alternatief voor bevredigen van een bepaalde behoefte (bv trein en auto) mn duurder gew product w vervangen door goedkoper product - complementaire goederen: (< 0) gezamelijke C is noodz met het oog op het bekomen van een bepaald nut (bv auto en benzine) daling van C van het ene product leidt automatisch tot daling van C van het andere product - als prijs van bezine (PB) stijgt, daalt de vraag naar autos (QA) -> uiteindelij kzijn alle G voor consument substitutieG (elk goed is e concurrent) 4.3.4. Indifferentie- en vraagcurven - met behulp vn indifferentiecurven en budgetlijnen is het mogelijk de vraagrelatie en het IE en SE nauwkeuriger te omschrijven - pg 171-172-173 - inferieure goederen: als inkomen stijgt, substitueer je naar andere G neg IE maar < SE prijselasticiteit is negatief (als prijs stijgt daalt de vraag) bv hoog conjunctuur: rundsvlees laag conjunctuur: kotelet inkomenselasticiteit is negatief - giffen goederen: als prijs daalt ve bep product: IE en SE negatief IE maar > SE totaal effect wordt negatief prijselasticiteit wordt positief negatief inkomenselasticiteit prijs daalt en vraag zal ook dalen