Algemene economie Algemene economie: Economie in combinatie met de maatschappij. Er wordt onderzocht hoe er met beperkte middelen keuzes worden gemaakt uit oneindige behoeften 3 soorten economie: - Macro-economie: economie van een groter geheel, meestal een land Meso-economie: economie van sectoren en bedrijfstakken Micro-economie: economie van bedrijven en gezinnen Bij schaarste moet je keuzes maken, want je hebt beperkte middelen Participanten: betrokken bij of directe invloed op bedrijfsvoering Omgevingsfactoren: enge+ruime zin ondernemingsklimaat of maatschappelijke context Bij de swot-analyse: weten wat je kunt en wat je zwakheden zijn. Dit is intern Wat zijn je kansen en wat zijn je bedreigingen. Dit is extern Belang van concurrentie Concurrentie is van belang voor de afnemers Geen concurrentie= economische machtsposities van aanbieders Nadelen economische machtsposities: - Hogere prijzen - Lagere kwaliteit - Slechte service - Nauwelijks innovatie - Inefficientie productie Daarom: verbod op kartelvorming en misbruik van economische machtsposities. Verschillende soorten marktvormen: - Monopolie: 1 aanbieder - Oligopolie: verschillende soorten aanbieders - Monopolistische concurrentie: merken die specifiekere spullen aanbieden. - Volkomen concurrentie: verschillende soorten aanbieders Elasticiteiten: de elasticiteit laat zien in welke mate een procentuele verandering van het ene zorgt voor een procentuele verandering van het andere Voorbeelden: • Prijsverandering zorgt voor een afzetverandering Prijs bier stijgt consumptie van bier daalt • Prijsverandering van goed X zorgt voor afzetverandering goed Y Prijs bier stijgt consumptie van wijn neemt toe Inkomensverandering zorgt voor een afzetverandering Inkomen stijgt consumptie van cocktails stijgt. • Formule: Stap 1: Berekenen procentuele verandering van de twee variabelen. (Nieuw – Oud) / Oud * 100% Stap 2: Invullen in de formule voor het berekenen van de elasticiteit. Stap 3: Interpreteren van de uitkomst van de formule, en is dat elastisch of inelastisch? Prijselasticiteit van de vraag Hoeveel procent verandert de afzet als de prijs met 1% stijgt? Inelastisch → De vraag reageert relatief weinig op een prijsverandering. Elastisch → De vraag reageert relatief sterk op een prijsverandering. Kruislingse prijselasticiteit: % verandering vraag goed A _______________________ % verandering prijs goed B Inkomenselasticiteit: % verandering vraag ____________________ % verandering inkomen Basisgoed: goed dat iedereen nodig (vb. water, brood) inkomenselasticiteit Complementair goed(koffie suiker) horen bij elkaar. Kruislingse prijselasticiteit Substitutie: (Pepsi en coca cola) kunnen door elkaar vervangen worden Inelastische goed = prijselastische Luxe goederen= inkomens elasticiteit Elastisch= prijselasticiteit Kapitalime= we laten alles tussen consumen en producenten (amerika) Centraal geleide planeconomie = overheid speelt een duidelijke rol. Overheid bepaalt wat je mag maken (china, cuba, sovjet unie Principaal-agent theorie is een voorbeeld van een planeconomie. De overheid geeft de opdracht maar de principaal controleert het niet. Overheid grijpt in: minimum- en maximumprijzen, accijnzen Onze overheid grijpt in omdat de markt niet altijd vlekkeloos functioneert: • Sommige goederen hebben geen prijs: collectieve goederen • Minimum-maximumprijzen • Onrechtvaardige inkomensverdeling • Markten reageren vertraagd • Externe effecten zoals vervuiling • Machtsposities van bedrijven • Werkloosheid • Ontransparante markten • • Vaste kosten / constante kosten Deze kosten blijven gelijk wanneer de productie wordt uitgebreid. Variabele kosten Deze kosten nemen toe naarmate de productie wordt uitgebreid.