Document

advertisement
9. Consumeren
9.1
Consumptie: het kopen van goederen/diensten voor behoeftenbevrediging.
Consumptiepatroon: verdeling van het totale consumptiepakket over
verschillende categorieën (waar geeft men zijn geld aan uit?)
Het CBS onderzoekt het consumptiepatroon via zgn. budgetonderzoeken.
Regelmatig ‘enquetteert’ het CBS hiermee een doorsnede van de bevolking.
Nieuwe producten maar ook veranderende behoeften en inkomens zorgen voor
veranderingen in het consumptiepatroon.
De CPI is het cijfer dat de stijging van de kosten van het levensonderhoud
weergeeft (inflatie die de gemiddelde Nederlander voelt in zijn portemonnee). Hoe
dat tot stand komt, is al eens uitgelegd natuurlijk; ik heb hier ff een kopietje van
die aantekening bijgevoegd:
Percentage dat men aan bepaalde uitgavencategorie besteedt (bijv. huisvesting,
kleding e.d.) noemt men wegingsfactor (wf) (geld voor huisvesting/totale uitgaven
is in procenten, of in promillen, of gewoon als decimaal de wegingsfactor voor
huisvesting).
Het indexcijfer dat de prijsstijging voor een bepaalde uitgavecategorie weergeeft
is het partiële prijsindexcijfer (PPI)
De CPI, het Consumenten Prijsindexcijfer is het indexcijfer dat de ontwikkeling
van de kosten van levensonderhoud weergeeft, of: de inflatie, en wordt berekend
als:
Wf1*PPI1 + WF2*PPI2 + ….+….+WFn*PPIn als er ngoederencategorieën zijn.
VB: Iemand geeft 100,- aan kleding, 200,- aan huisvesting, 150 aan
voedsel en 550 aan overige zaken uit.
De WF zijn dan: 10% voor kleding, 20% voor huisvesting, 15% voor
voedsel en 55% voor overige.
Stel nu dat kleding 5% duurder is geworden, huisvesting 3%, voedsel 20%
en overige 2% dan zijn de PPI’s:
105 voor kleding, 103 voor huisvesting, 120 voor voedsel en 102 voor
overige.
De CPI wordt dan: 10%*105 + 20%*103 + 15%*120 + 55%*102 = 105.2
De kosten van het levensonderhoud zijn met 5,2% gestegen dus.
9.2
De totale Vraag (V) naar een goed hangt af van:
 Behoeften of Preferenties (Primaire of noodzakelijke en Secundaire of
luxe); deze behoeften worden bepaald door reclame, sociologische,
psychologische klimatologische, onlogische, culturele enz. factoren).
Prijzen: van het goed zelf en van andere goederen: de eigen prijs is al
eerder behandeld: hoe hoger de prijs, hoe lager de vraag. Maar ook de prijs
van andere goederen is van belang. De prijs van vis heeft invloed op de
vraag naar vlees. De prijs van een pijl heeft invloed op de vraag naar
bogen. Die van aardappelen op de vraag naar pasta.
 het inkomen van de consument (budget): dat is het gedeelte dat voor
consumptie is bestemd. De invloed hiervan is voor verschillende goederen
anders. Zo is de vraag naar noodzakelijke goederen als brood, melk e.d.
meestal ongevoelig voor inkomensveranderingen, maar voor goederen als
vliegvakanties of pc’s is de vraag veel gevoeliger voor
inkomensveranderingen
 het aantal consumenten.(denk aan vergrijzing, bevolkingsgroei, enz)
9.3
Collectieve vraagvergelijking: vergelijking die het verband weergeeft tussen de
totale vraag (de individuele vraagvergelijking geldt voor 1 consument) naar een
goed en de prijs ervan, gegeven de behoeften, prijzen van andere goederen,
inkomens en het aantal consumenten. We zeggen dat deze laatste gegeven
omstandigheden onder de ceteris paribus (letterlijk vertaald: als alle overige
dingen gelijk blijven) voorwaarde vallen.
VB: Stel: Qv = -0,5P + 100. In de constante van de vergelijking zitten nu de cpvariabelen samengevat. Als hierin iets verandert, verschuift de lijn van zijn plek.
Als bijvoorbeeld het aantal consumenten toeneemt, zal een vraaglijn naar rechts
verschuiven. Als er negatieve berichten over een product verschijnen, verschuift
hij naar links.
Als de prijs van het product verandert, zal de lijn op dezelfde plek blijven en ga je
gewoon naar een ander punt op de lijn. (zie pag. 135)
9.4
Prijselasticiteit van een goed: geeft de gevoeligheid van de vraag naar een goed
voor prijsveranderingen weer.
In formule:
Procentuele verandering in gevraagde hoeveelheid
Procentuele prijsverandering
Deze is altijd negatief want als prijsverandering Positief (prijs stijgt) daalt de
gevraagde hoeveelheid, vice versa. Hieronder is T de noemer en N de teller van
de prijselasticiteit.
Als T > N (afgezien van het teken is de elasticiteit dan groter dan 1) dan reageert
de gevraagde hoeveelheid heftiger dan de prijs en is het een elastisch goed
Als T < N (afgezien van het teken is de elasticiteit dan kleiner dan 1) dan reageert
de gevraagde hoeveelheid minder heftig dan de prijs en is het een inelastisch goed
(Een goed is volkomen inelastisch als de gevraagde hoeveelheid niet reageert op
een prijsverandering. De elasticiteit is dan 0.)
Voor elastische goederen geldt: De hoeveelheid bepaalt wat er gebeurt met de
omzet bij een prijsverandering.
Voor inelastische goederen geldt: De prijs bepaalt wat er gebeurt met de omzet bij
een prijsverandering.
De gevolgen voor de omzet kun je zelf ook analyseren mbv maniertje uit les (met
Grote Pijl en kleine pijl).
Let even op het onderscheid tussen Punt-elasticiteit en Segment-elasticiteit:

Punt-elasticiteit: de elasticiteit in een bepaald punt van de vraaglijn
oplossen met de formule:
(∆Q/∆P)*(Poud/Qoud) Waarin (∆Q/∆P) de hellingshoek is van de
vraaglijn, Poud de gegeven prijs is en Qoud de hoeveelheid die volgens de
vraaglijn bij de gegeven prijs hoort.
Stel: Gevraagd de elasticiteit voor P=40. Q = - 0,5P + 200; voor P = 40 is Q gelijk
aan 180 (P invullen in Q).
De elasticiteit volgens bovenstaande formule is dan: -0,5*(40/180) = - 0,11

Segment-elasticiteit: de elasticiteit bij een gegeven verandering in P.
Deze los je op met de normale formule
(Procentuele verandering in Q/Procentuele verandering in P). Ofwel zijn
allebei de veranderingen gegeven, ofwel kun je via de verandering in P, met
behulp van de vraagvergelijking, de verandering in Q afleiden.
9.5
Consumentisme: de ontwikkeling waarbij de consument steeds meer invloed
krijgt tegenover de aanbieders van goederen en diensten. Via allerlei
organisaties (bijv. consumentenbond, overheid) worden zij beschermd en
voorgelicht. Deze ontwikkeling wordt versterkt door steeds meer informatie
(voorlichtingsprogramma’s Vb. Kassa), wetten (wet op verborgen gebreken bij
een woning bijvoorbeeld) maar ook doordat de consument steeds meer
geschoold is en consumptie ook steeds belangrijker wordt in onze
maatschappij.
Download