hoofdstuk-5_les2

advertisement
HOOFDSTUK 5
Les 2: Markten
Start met het nakijken van opgave 1 t/m 4 uit het
boek Pincode.
Doe dit netjes en nauwkeurig!
Opgave 1 + 2
Opgave 2
Opgave 1
 A.
35 – 15 = 20
 B.
Producenten van
spelcomputers zijn niet bereid
tegen minder dan
€ 100,- een spelcomputer
aan te bieden.




A. Langs de x-as (horizontale as) staat het aantal mensen dat
bereid is een spelcomputer te kopen. We noemen dat de
gevraagde hoeveelheid en korten dit af met Qv.
Langs de y-as (verticale as) staat de prijs (P).
B. Als de prijs hoog is zijn weinig mensen bereid om die prijs te
betalen.
Als de prijs laag is zijn veel mensen bereid die prijs te betalen.
De vraagcurve geeft dit aan. Links boven is de prijs hoog en het
aantal mensen dat bereid is die prijs te betalen klein. Rechts onder
is de prijs juist laag en willen veel mensen het product wel kopen.
Opgave 1 + 2
Opgave 2







C.
Stel de prijs is € 200 en a =-0,2, dan is de gevraagde hoeveelheid:
Qv = -0,2*200 +75 = 35
Als de prijs stijgt tot € 300 en a=-0,2 dan is de gevraagde hoeveelheid
Qv = -0,2*300 + 75 = 15.
Een verandering van € 100, zorgt voor een verandering van de vraag van 20 stuks (vermindering)
Als de prijs € 200 is en a=-0,1, dan is de gevraagde hoeveelheid
Qv = -0,1*200 +75 = 55
Als de prijs stijgt tot € 200 en a=-0,1 dan is de gevraagde hoeveelheid
Qv = -0,1*300 + 75 = 45
Een verandering van € 100, zorgt voor een verandering van de vraag van 10 stuks (vermindering). Als
a lager is (-0,2) is het effect op de vraag groter. De vraag verandert dus minder sterk als a=-0,1.
Opgave 3 + 4
Opgave 3
A.
Voor het bord eten: elke
andere soort eten.
Voor het paar schoenen:
slippers, sandalen etc.
B.
Voor het bord eten:
bijvoorbeeld een glas
drinken, bestek.
Voor het paar schoenen:
bijvoorbeeld sokken,
schoenpoets of schoenveters.
Opgave 4


A.
Bij een substitutiegoed kun je het ene product voor het andere
vervangen omdat, ze in dezelfde behoefte voorzien. Dat kan is
het geval van de dierentuin voor Joost een rustig dagje uit zijn.
Voor Marise kan de behoeft waarin de dierentuin voorziet
echter anders zijn, ze kan er bijvoorbeeld naar toe gaan
omdat ze iets wil leren over dieren. Het pretpark kan niet in
die zelfde behoefte voorzien.
B.
Als ze naar het pretpark of de dierentuin gaan kopen ze geen
‘ding’ wat je vast kunt houden, maar een beleving, een tijdje
entertainment. Dat speelt in op een immateriële behoefte.
De vraaglijn kan verschuiven


Het kan voorkomen dat de vraaglijn gaat verschuiven.
Kenmerkend bij een verschuiving van de lijn is dat je ALTIJD de prijs
gelijk houdt en vervolgens kijkt of er bij de dezelfde prijs meer of
minder verkocht wordt.
Verschuiven van de vraaglijn
Qv2
Qv1
P
Qv2
Qa
Bij een zelfde prijs
(oranje lijn), is er:
* Blauw: Meer vraag
* Geel: Minder vraag
0
Q
Waarom kan de vraaglijn verschuiven?

Verandering in inkomen

Inkomen stijgt.


Vraag naar rechts
Prijs van substituten en complementaire goederen
Substitutiegoederen = Goederen die op elkaar lijken en die je door elkaar
kunt vervangen.
 Complementaire goederen = Goederen die je eigenlijk NIET los van elkaar
kunt zien.



Behoeften en voorkeuren van vragers kan veranderen
Aantal vragers veranderd

Vragers stijgt.

Vraag naar rechts
Hoger inkomen

Bij sommige goederen daalt de vraag als het inkomen stijgt.
 Inferieure

goederen (AH Basis, Tweedehands kleding)
Bij sommige goederen stijgt de vraag als het inkomen stijgt
 Basisgoederen
(Vraag stijgt een beetje, bijv. Aardappelen)
 Luxe goederen (Vraag stijgt enorm, bijv. IPad)
Aan de slag!
Maak oefenopgave 4 & 5 uit het stencil.
Oefenopgave 5: Vraag 1
Oefenopgave 5: Vraag 2
De aanbodlijn
LET OP: Dit is gebaseerd op vereenvoudigde modellen en een ideale situatie. We gaan uit van een bepaalde
theorie. De werkelijkheid wijkt vaak af!

Wanneer zal de pizzaboer meer pizza’s willen aanbieden?
(Willen wil niet zeggen dat hij dat ook werkelijk doet!)
 Als
de prijs € 10,- is
 Als de prijs € 3,- is
Een producent wil meer aanbieden als de prijs hoger is, want hij ziet
zo de winst per product groter worden.
 (Dit is een theorie! We gaan in de economie uit van deze theorie!) In
de praktijk kan een lagere prijs leiden tot meer verkoop en in het totaal
een hogere winst!
De aanbodlijn
P
0
Hoe onthoud ik hoe de aanbodlijn
loopt?
- Stijgend verloop
(als de prijs hoger wordt wil de
producent meer aanbieden)
- Het is de eerste streep die je trekt
als je een hoofdletter A opschrijft!
Qa
Q
Waarom start de aanbodlijn niet /
(nooit) in 0?
- Een producent wil minimaal een
bepaald aantal kosten eruit halen
met verkopen. Bij €0,- lukt dat
niet. Dus begint hij pas met
verkopen boven de €0,-
Formule voor de aanbodcurve

Qa = aP + b
Qa = 0,3p - 25
Aan de slag!
Maak oefenopgave 6 uit het stencil.
Het marktevenwicht = evenwichtspunt
Evenwichtspunt: Vraag en
aanbod zijn hier precies
aan elkaar gelijk!
P
Qa
Evenwichtsprijs
Qv
0
Evenwichts hoeveelheid
Q
De prijs die hierbij hoort
noemen we de
Evenwichtsprijs.
De hoeveelheid die
hierbij hoort noemen we
de evenwichtshoeveelheid.
Evenwicht
ALTIJD HET PUNT WAAR VRAAG EN
AANBOD AAN ELKAAR GELIJK ZIJN!
P
Qa
75
Stel de prijs is €75,Is er dan een vraag of
aanbodoverschot?
Wat doet de aanbieder
vervolgens met zijn prijs?
Stel de prijs is €60,Is er dan een vraag of
aanbodoverschot?
Wat doet de aanbieder
vervolgens met zijn prijs?
Stel de prijs is €25,Is er dan een vraag of
aanbodoverschot?
Wat doet de aanbieder
vervolgens met zijn prijs?
50
25
Qv
0
Q
Marktmechanisme

Het feit dat de prijs altijd in de richting van de evenwichtsprijs schuift

Het model van vraag en aanbod noemen we het marktmodel
Aan de slag!
Maak oefenopgave 7 uit het stencil.
Maak opgave 8 (A & C) + 9 uit het boek Pincode.
Wat niet af is, is huiswerk voor de volgende les.
Download