Naam: Nummer: Klas: 3 ECA PW3: Voorproef HT3: Vraag en aanbod Dit is de HT vraag en aanbod van oktober 2015 Lkr.: R. De Wever 25 Vraag 1: (7 ptn) Gegeven is een grafiek met vraag- en aanbodrechten van een bepaald product. a. Vul in onderstaande tabel de hoeveelheden in op basis van de gegeven grafiek (op opgavenblad!). (4p) Maximumprijs die de Prijs (EUR) kopers wensen te betalen Minimumprijs die de verkopers wensen te ontvangen 60 8 60 60 12 60 60 16 60 0 20 60 b. Een prijs van 8 EUR zal niet kunnen blijven bestaan op deze markt. Leg nauwkeurig uit waarom niet en wat er zal gebeuren! (3p) Bij een prijs van 8 euro per eenheid hebben we te maken met een vraagoverschot of een aanbodtekort, de markt is niet in evenwicht. Kopers die het product echt willen kopen, zullen bereid zijn een hogere prijs te betalen. Indien de prijs stijgt, zal de gevraagde hoeveelheid afnemen en de aangeboden hoeveelheid stijgen, waardoor het vraagoverschot kleiner wordt. Deze prijsstijging zal blijven doorgaan tot de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan de aangeboden hoeveelheid, anders gezegd: de markt in evenwicht is. Vraag 2: (6 ptn) Hieronder staan 3 uitspraken en enkele grafieken. Noteer voor iedere uitspraak met welke grafiek ze overeenstemt (ceteris paribus). Geef geen uitleg, tenzij volgens jou meerdere interpretaties mogelijk zijn. a. De prijs van een complementair goed neemt toe (vraag daalt) en het aantal aanbieders stijgt (aanbod stijgt). 5 b. Het gemiddeld inkomen neemt toe (het gaat hier over een luxe goed). (vraag stijgt) 4 c. Het opleidingsniveau van het personeel is gestegen, waardoor ze efficiënter kunnen werken (aanbod stijgt) en de consumenten verwachten dat de prijs zal toenemen. (vraag stijgt) 6 Vraag 3: (12 ptn) Noteer op je collegeblad het volgens jou correcte antwoord. Er is steeds slechts 1 antwoord correct! Denk goed na. Maak de nodige grafiekjes in het klad ter ondersteuning van je redenering. Correct antwoord: +2 Blanco: 0 Foutief antwoord: -0,67 1. Welke van volgende gebeurtenissen kan de vraag naar het inferieur goed X naar rechts doen verschuiven? a. Een daling van de prijs van goed X. b. Een prijsstijging van een complementair goed van goed X. c. Een algemene inkomensstijging. d. Een prijsstijging van een substituut voor goed X. 2. Welke van volgende “gebeurtenissen” zal, ceteris paribus, een daling van de evenwichtshoeveelheid en een stijging van de prijs van gezinswagens tot gevolg hebben? a. De technologische vooruitgang in de productie van auto’s. b. Het goedkoper en beter worden van het openbaar vervoer. c. De stijging van de loonkosten in de autosector. d. Een algemene inkomensstijging. 3. Wanneer zal de prijs van een goed zeker dalen? a. Bij een toename van het aanbod en van de vraag. b. Bij een prijsstijging van de substitutiegoed. c. Bij een daling van de vraag en een toename van het aanbod. d. Bij een daling van zowel vraag als aanbod. 4. Gegeven is dat de vraag naar goed A toeneemt in de volgende 2 gevallen: (1) Bij een stijging van het inkomen; (2) Bij een stijging van de prijs van goed B In dat geval kunnen we met zekerheid zeggen dat: a. goed A is een normaal goed en goed A en B zijn complementaire goederen. b. goed A is een normaal goed en goed A en B zijn substitueerbare goederen. c. goed A is een inferieur goed en goed A en B zijn substitueerbare goederen. d. goed A is een noodzakelijk goed en goed A en B zijn complementaire goederen. 5. Gegeven is onderstaande grafiek. Indien de overheid een subsidie aan de producenten geeft van 8 EUR per eenheid, zal a. de evenwichtsprijs dalen met 8 EUR. b. de evenwichtsprijs dalen met 4 EUR. c. de evenwichtsprijs stijgen met 4 EUR. d. geen van 3 bovenstaande prijsveranderingen zich voordoen. 6. Veronderstel dat goed A en goed B substitueerbare goederen zijn. De producenten van goed A krijgen van de overheid een subsidie. Welke van volgende uitspraken is fout? a. De evenwichtsprijs van goed A zal dalen. b. De evenwichtshoeveelheid van goed B zal dalen. c. De prijs van goed B zal stijgen. d. De gevraagde hoeveelheid naar goed A zal toenemen.