Hoofdstuk 5: De Producent Constante kosten hangen af van de gekozen productiecapaciteit. Variabele kosten hangen af van de werkelijke productie, dus de benutting van de productiecapaciteit. TCK = totale constante kosten TVK = totale variabele kosten variabele kosten per stuk x aantal geproduceerde eenheden TK = totale kosten TK = TVK + TCK TO = totale opbrengsten TO = pq p = marktprijs q = afzet TW = totale winst TW = TO – TK Aanbodvergelijking qₐ = …p - … Break-evenpunt berekenen, formule TO = TK Het break-evenpunt is het punt waarop verlies omslaat in winst. Het producentensurplus is het verschil tussen de marktprijs en de verkoopbereidheid (bedrag dat de aanbieders minstens willen hebben). Verschuiving van de aanbodcurve naar rechts betekent dat bij elke prijs het aanbod is toegenomen. Er zijn verschillende oorzaken waardoor een producent bij dezelfde prijs meer wil aanbieden: - Afname van de prijd van de ingekochten goederen en diensten - Verbetering van de productietechnieken - Als er een toename is van het aantal personen waar hij het product kan inkopen Hoofdstuk 6: Perfect werkende markten De eigenschappen van een perfect werkende markt zijn: - Groot aantal aanbieders - Groot aantal vragers - Homogene goederen Perfect werkende markten hebben een aantal kenmerken die belangrijk zijn: - Er is sprake van vrije toe- en uittreding. Iedereen die dus een bepaald product wil (ver)kopen heeft hiertoe de gelegenheid. - De markt is volkomen doorzichtig (transparant). Dit wil zeggen dat alle vragers en aanbieders op de hoogte kunnen zijn van alles wat er op een markt gebeurd (bv. aandelen). Vraagvergelijking Aanbodvergelijking Evenwichtsvoorwaarde Evenwichtsprijs Evenwichtshoeveelheid Marktomzet Totaal surplus qᵥ = -…p + … qₐ = …p - … qᵥ = qₐ los evenwichtsvoorwaarde op vul evenwichtsprijs in in de vraag- of aanbodvergelijking evenwichtsprijs x evenwichtshoeveelheid consumentensurplus + producentensurplus Het totale surplus is maximaal bij de evenwichtsprijs! Na WOII had de Europese landbouw twee problemen: 1. Veel agrarische producten waren op de wereldmarkt goedkoper dan in Europa. 2. De evenwichtsprijs van veel landbouwproducten was zo laag dat boeren nauwelijks een redelijk inkomen konden verdienen. Om de boeren te helpen bij punt twee, werd een gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid ontwikkeld. In het Verdrag van Rome (1957) werd de Europese Economische Gemeenschap opgericht. Het daarin opgenomen gemeenschappelijk landbouwbeleid berustte op drie pijlers: 1. Goedkope invoer uit niet-Europese landen werd met een heffing (invoerrecht) belast. 2. Binnen Europa werd een minimumprijs ingesteld. 3. Om ervoor te zorgen dat boeren hun producten toch konden exporteren naar niet-EEG-landen, ontvingen zij bij uitvoer een exportsubsidie. De kosten van het Europees landbouwbeleid worden