Economie samenvatting §4.1 – Het consumentensurplus Het bedrag dat je maximaal ergens aan wilt uitgeven is de betalingsbereidheid. Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de prijs die je moet betalen is het consumentensurplus. De betalingsbereidheid verschilt per persoon. Dit kan komen door het inkomen en de eigen voorkeur. Het consumentensurplus verschilt dus ook. Het consumentensurplus is een voordeel. Als de marktprijs daalt, neemt het consumentensurplus toe. Als de behoeften dan gelijk blijven stijgt ook de welvaart van de consumenten. §4.2 – De vraagcurve nader bekeken Als je de vraagcurve in een formule zet, heb je de vraagvergelijking. In die vergelijking is qv de gevraagde hoeveelheid en p de prijs. De vraagvergelijking in een grafiek is de vraaglijn of vraagcurve. Er is vaak een omgekeerd evenredig verband tussen p en qv. Word de prijs lager dan stijgt de vraag. Als een vraagcurve naar rechts verschuift betekent dat bij elke prijs meer gevraagd wordt dan eerst. Dit kan de volgende oorzaken hebben: - Consumenten hebben meer te besteden. Het budget is toegenomen. - De voorkeur voor het product is toegenomen, bijvoorbeeld door extra reclame. - Prijs van andere producten is verandert, bijvoorbeeld als de prijs van een substitutiegoed stijgt of die van een complementair goed daalt. Substitutiegoederen zijn goederen die in de ogen van de consument elkaar kunnen vervangen. Complementaire goederen worden altijd samen met andere goederen gebruikt. Een vraagcurve zal verschuiven als de prijs van een substitutiegoed of complementair goed veranderd. Een verschuiving langs de vraagcurve heeft maar één oorzaak: een verandering van de prijs. §4.3 – De prijselasticiteit - Gaat over: hoe sterk reageer qv op verandering van de prijs Formule: % qv % p Qv nieuw – qv oud Qv oud - x 100% P nieuw – P oud x 100 % P oud Waarden + betekenis < - 1 = prijselastisch : qv reageert sterk op verandering van de prijs = luxe goederen, substitutie goederen Tussen o en -1 = prijsinelastisch: qv reageert een beetje op verandering van de prijs = primaire goederen 0 = volkomen prijsinelastisch: qv reageert niet op verandering van de prijs Ev <-1 <-1 Tussen o en -1 Tussen o en -1 0 0 Elastisch/inelastisch P E E I I VI VI Qv Omzet Gelijk Gelijk §4.4 – De inkomenselasticiteit - - Gaat over : hoe sterk qv reageert op verandering van het inkomen (y) Formule: % qv % y Qv nieuw – qv oud Qv oud x 100% y nieuw – y oud x 100 % y oud Waarden + betekenis: < 0 = inkomeninelastisch, inferieur goed Tussen 0 en 1 = inkomenelastisch, noodzakelijke goederen >1 = inkomenelastisch, luxegoederen Inferieur goed: een product waar de consument minder van gaat kopen als zijn inkomen stijgt. Statusgoed: goederen die een consument koopt juist omdat anderen dat niet kunnen. Zo laten ze zien dat bij hen geld geen probleem is. §5.1 – Kosten en opbrengsten Constante kosten: hangen af van de productiecapaciteit => maximaal te produceren hoeveelheid producten. Hoeveel producten een ondernemer ook maakt de constante kosten liggen vast. Voorbeelden: vast personeel, huur, verzekering. Variabele kosten: hangen af van de werkelijke productie. Voorbeelden: uitzendkrachten, extra grondstoffen, transportkosten. TO = p x q TK = TVK + TCK TVK = totale variabele kosten TCK = totale constante kosten §5.2 – Berekening totale winst TW = TO-TK v.b. TK = 20q +400.000 TO = 45q TW = 45q –(20q +400.000) TW = 45q – 20q – 400.000 TW = 25q – 400.000 Break-evenpunt: het punt waar verlies omslaat in winst. Break-evenafzet: De afzet waarbij er geen winst of verlies is. Dit is bij TW = 0 v.b. TW = 0 25q – 400.000 = 0 25q = 400.000 Q = 400.000 = 16.000 25 Break-evenomzet: omzet bij de break-evenafzet. Formule: break-evenafzet x de prijs. Maximale winst: v.b. productiecapaciteit = 25.000 TO = 25.000 x €45 = €1.125.000 TK = 25.000 x €20 + €400.00 = €900.000 TW = = €225.000 §5.3 – Het producentensurplus Het bedrag dat de aanbieders minimaal willen hebben voor hun product is de verkoopbereidheid. Als de marktprijs hoger is, geniet de aanbieder van het producentensurplus. Het verschil tussen de marktprijs en de verkoopbereidheid is het producentensurplus. Grafieken waarin je het producentensurplus kunt aangeven: prijs Marktprijs 1 2 3 4 aangeboden hoeveelheid prijs Marktprijs producentensurplus aangeboden hoeveelheid §5.4 – De aanbodcurve nader bekeken Als je de aanbodcurve in een formule zet heb je de aanbodvergelijking. Als de aanbodcurve naar rechts gaat dan is bij elke prijs het aanbod toegenomen. Een verschuiving van een aanbodcurve naar rechts kan de volgende oorzaken hebben: - Afname van de prijs van de ingekochte goederen en diensten - Verbetering van productietechnieken - Toename aantal aanbieders §6.1 – Evenwicht op een perfect werkende markt Perfect werkende markt: - Groot aantal aanbieders - Groot aantal vragers - Homogene goederen - Er is geen invloed op de prijs mogelijk - Vrije toe- en uittreding - Doorzichtig (transparant): aanbieders en vragers kunnen op de hoogte zijn van alles wat er op de markt gebeurt. De prijs op perfect werkende markten is het marktevenwicht: als aanbod en vraag gelijk is. De vraagvergelijking, aanbodvergelijking en evenwichtsvoorwaarde vormen samen het marktmodel. De evenwichtsvoorwaarde zorgt voor gelijke hoeveelheid en vraag en aanbod. Dit model los je op door qv = qa op te lossen. Dan vind je de evenwichtsprijs ( p ). Om de evenwichtshoeveelheid ( q ) te vinden moet je de evenwichtsprijs in qv of qa invullen. Marktomzet= p x q Als de vraagcurve of aanbodcurve verschuift veranderd de vergelijking daarvan ook. De evenwichtsprijs en hoeveelheid veranderen dan ook. §6.2 – Hoe perfect zijn perfect werkende markten? Het consumenten- en producentensurplus samen is het totale surplus. - consumentensurplus: hoe groter het consumentensurplus hoe welvarender de consumenten zich voelen. - producentensurplus: hoe groter het producentensurplus hoe groter het voordeel voor de aanbieders. - Totale surplus: hoe groter het totale surplus hoe groter de welvaart in de samenleving. Een perfect werkende markt heeft uit zichzelf al het maximale totale surplus. Redenen waarom de overheid dan soms toch moet ingrijpen: - Niet perfect werkende markten hebben niet uit zichzelf het maximale totale surplus - Productie en consumptie kan externe effecten meebrengen. Als de overheid niet ingrijpt kunnen deze effecten niet bestreden worden. - De overheid vind prijzen soms te hoog of te laag daarom zijn er minimumprijzen of maximumprijzen. §6.3 – Minimumprijzen en maximumprijzen Problemen na de tweede wereldoorlog in de landbouw: - Landbouwproducten waren goedkoper buiten Europa - Evenwichtsprijs was laag waardoor boeren bijna geen inkomen hadden De Europese Economische Gemeenschap (EEG) werd opgericht: - Invoer buiten Europa kreeg een heffing (invoerrecht), niet-Europese producten werden nu net zo duur als binnen Europa. - Binnen Europa kwam er een minimumprijs. - Bij uitvoer kwam er een exportsubsidie. Zo konden ze hun producten toch nog exporteren buiten Europa. De subsidie overbrugde het verschil tussen de prijzen van binnen en buiten Europa. Minimumprijzen: Er wordt een minimumprijs ingesteld als de overheid de evenwichtsprijs te laag vind. Dit is bedoeld om de aanbieders te beschermen. Er word door een minimumprijs wel minder gevraagd en er komen dus overschotten. Dit overschot koopt de overheid op. De minimumprijs wordt dus ook wel garantieprijs genoemd. De overschotten werden verhandeld op de wereldmarkt, geschonken aan ontwikkelingslanden, verwerkt tot veevoer of vernietigd. De burgers betalen uiteindelijk zelf de overschotten: - De consument betaalt de minimumprijs, die is hoger dan de evenwichtsprijs - Belastingen Minimumloon: De aanbod van vraag is de beroepsbevolking en de vraag is de werkgelegenheid. De vraagcurve daalt omdat bij minder loon werkgevers meer mensen in dienst willen nemen. De aanbodcurve stijgt omdat bij meer loon er meer mensen willen werken. De arbeidsmarkt is geen perfect werkende markt. Op de arbeidsmarkt is ook sprake van een minimumloon. Dit heeft voor- en nadelen: - Voordeel: werknemers die niet zo productief zijn krijgen toch inkomen - Nadeel: het kan werkeloosheid veroorzaken Maximumprijzen: Maximumprijzen beschermen de vragers. De maximumprijs ligt onder de evenwichtsprijs. De huurwoningen is een markt met maximumprijzen. - Voordeel: vraag naar huurwoningen wordt gestimuleerd - Nadeel: er worden weinig huurwoningen gebouwd. Dit zorgt voor tekorten. Vaak ontstaat er een zwarte markt omdat mensen meer willen en kunnen betalen dan de maximumprijs. Men probeert dan door meer te betalen toch een huurwoning te krijgen.