Begrippen economie hoofdstuk 3

advertisement
Begrippen economie hoofdstuk 3.
Consumentensurplus = Het verschil tussen de prijs en het bedrag dat de consumenten
maximaal willen betalen.
Producentensurplus = Het verschil tussen de marginale kosten en de prijs.
Kartel = groep bedrijven die samen afspraken maken om de onderlinge concurrentie te
beperken
Marktfalen = Als er geen sprake is van (voldoende) concurrerende markten
Marktconform = betekent dat een (overheids)maatregel het marktmechanisme intact laat.
Een voorbeeld van marktconform ingrijpen door de overheid is de milieuheffing.
Niet-marktconform = betekent dat een (overheids)maatregel het marktmechanisme (deels)
uitschakeld. Een voorbeeld van niet-marktconform ingrijpen is het instellen van een
maximimum- of minimumprijs. De overheid is dan ook gedwongen aanvullende maatregelen
te nemen.
Marktmacht = de mogelijkheid voor een bedrijf om zijn prijzen hoger te stellen dan de
productiekosten
Nederlandse Mededingings autoriteit = Controleert of er geen afspraken worden gemaakt
die de concurrentie beperken.
Patent = Een bedrijf krijgt als enige het recht om een bepaalde vinding te exploiteren.
Economisch surplus = Dit is het consumentensurplus + het producentensurplus
Maatschappelijke kosten en batenanalyse = Alle relevante nadelen en voordelen voor de
hele maatschappij worden in beeld gebracht en zoveel mogelijk meetbaar gemaakt.
Welvaart in beperkte of enge zin = Er word alleen gekeken naar de materiële productie van
goederen en diensten, en er wordt geen rekening gehouden met de (negatieve) externe
effecten, zoals de milieuvervuiling.
Welvaart in brede zin = Ook immateriële behoeften spelen hier een rol bij in tegenstelling tot
welvaart in enge zin.
Minimumprijs = De laagste prijs waarvoor een product mag worden verkocht.
Exportsubsidie = Geld dat de overheid geeft aan bedrijven die producten exporteren
Invoerrecht of invoerheffing = belastingen die geheven worden importgoederen.
Inkomenssteun = Met wil af van de gegarandeerde minimumprijzen
Maximumprijs = De hoogste prijs waartegen een produt mag worden verkocht.
Heffing = Daarmee bestrijdt de overheid negatieve externe effecten
Negatief extern effect = Meer kosten dan uit de prijs blijkt.
Positief extern effect = Meer opbrengsten dan uit de prijs blijkt.
Subsidie = Daarmee stimuleert de overheid positieve externe effecten.
Afwentelen = Het doorberekenen van heffing aan de consument.
Download