Algemene Economie

advertisement
Algemene Economie
 bestudeert economische variabelen om op die manier te begrijpen hoe de economie in zijn
geheel (nationaal of mondiaal) functioneert.
Conjuctuur: verandering van het groeipercentage van de economie of productie op korte termijn.
Deze groeipercentages volgen een golvend patroon, doordat de bestedingen toe- en afnemen in
de tijd.
Wie besteden er? Consumptie, Investeringen, Overheidsbestedingen en Export
Economische Groei = reële productiegroei (=volumegroei)
Inflatie = stijging van algemeen prijspeil (= gewogen gemiddelde prijsstijging)
Overheidsconsumptie; personeel en materieel(minder dan een jaar)
Overdrachtsuitgave; staan geen prestaties tegenover; subsidies bijvoorbeeld
Taken/functies van de collectieve sector:
1. Allocatiefunctie (toewijzen)
Overheid oefent invloed uit op wat er in onze economie wordt geproduceerd.
2. (Her)verdelingsfuctie
Overheid moet ervoor zorgen dat er een rechtvaardige verdeling van inkomen is.
3. Stabilisatiefunctie
Overheid streeft naar een stabiele economische ontwikkeling  dempen van de
conjunctuurgolven
Wat doet/moet de overheid?
Rol van de overheid in de economie
Twee visies
Keynesiaanse visie:
“Zij stelt dat de overheid verantwoordelijk is voor het bereiken van de doelstellingen van de
economische politiek en zich zeer met de economie, vooral de conjunctuur, moet bemoeien. Zij zorgt
voor volledige werkgelegenheid en groei.”
Klassieke visie:
“De overheid dient een zo klein mogelijke rol te spelen. Zij moet zich beperken tot het garanderen
van veiligheid van de burgers, het beschermen van bezit en zorgen dat burgers hun contract
naleven.”
Kredietcrisis = de crisis op de financiële markten in 2008
 deze crisis is begonnen bij de banken en heeft wereldwijd een grote impact gehad op de
economieën van landen.
Om te produceren maken bedrijven gebruik van 4 productiefactoren:
Beloning voor het ter beschikking stellen
1)
Arbeid
Loon
2)
Kapitaal
 Rente
3)
Natuur
 Pacht (huur grond)
4)
Ondernemerschap
 Winst
1)
2)
3)
4)
5)
Wat is productie?
Wat produceert een bakker?
Wat produceert een kledingzaak?
Wat is welvaart?
Toevoegen waarde
Broden
verkoopdienst
Behoeftebevreding mbv goederen en diensten
Waarom stijgt de welvaart als het inkomen stijgt?
Meer goederen/diensten beschikbaar
Voorbeelden
a) Een bakker verkoopt per week 3.000 broden voor € 2,= per stuk. De inkoop van grond- en
hulpstoffen bedraagt € 0,70 per brood.
Hoe groot is de productie van deze bakker per week? 3000x(2-0,70)=3000
Wie krijgt dit geld?
Loon, huur, pacht, winst
b) Het inkomen van iemand is met 5% gestegen. De inflatie bedroeg in deze periode 6%. Is de
welvaart van deze persoon gestegen? Waarom? Gedaald, minder koopkracht
Nationaal Inkomen = Nationaal Product
Nationaal Inkomen = totaal verdiende inkomen in een land in één jaar.
Nationaal Product = waarde van alle goederen en diensten die in één jaar door een bepaald land
worden geproduceerd.
Nominaal; de prijs die je verdient
Reëel; wat kun je er voor kopen
Elk bedrijf maakt veelvuldig gebruik van de productiefactor ‘kapitaal’. Wat is kapitaal?
Vul in!
1) Als een bedrijf ‘kapitaalintensiever’ wordt, stijgt de productiecapaciteit van het bedrijf!
2) Als een bedrijf ‘kapitaalintensiever’ wordt, stijgt de arbeidsproductiviteit van het bedrijf!
3) Als de lonen stijgen worden bedrijven kapitaalintensiever
4) Als de rente daalt worden bedrijven kapitaalintensiever
Bestedingen van bedrijven  investeringen
3 soorten:
1. Vervangingsinvesteringen
2. Uitbreidingsinvesteringen
3. Voorraadinvesteringen
Productiecapaciteit en bezettingsgraad
Productiecapaciteit = hoeveelheid goederen en diensten die een economie (in een jaar) maximaal
kan produceren
Bezettingsgraad = Mate waarin de bestaande productiecapaciteit ook werkelijk wordt gebruikt
Natuur
 De grond, het water, de lucht en alles daarop en daarin voor zover niet door mensen
geproduceerd.
 Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke productiefactoren
 Kapitaal is een afgeleide factor. Deze moet met behulp van natuur en arbeid (en eventueel ander
kapitaal) worden vervaardigd.
Economische groei = Toename van de productie (reëel BBP)
1. De vraag naar BMW’s stijgt.  nog geen economische groei
1. Bij BMW rollen dit jaar meer auto’s van de band dan vorig jaar.  economische groei,
productie stijgt
1. BMW bouwt een nieuwe fabriek waar auto’s worden geassembleerd.  geen economische
groei, wel meer productiecapaciteit
1. De vraag naar BMW’s valt dit jaar lager uit dan verwacht.  geen economische groei, geen
krimp
Download