De Vastgoedindex op waarde geschat

advertisement
De Vastgoedindex op waarde geschat
Jubileumbundel Stichting ROZ Vastgoedindex
De Vastgoedindex
op waarde geschat
Hoofdredactie:
Prof. dr. T.M. Berkhout
Eva de Hilster grafische vormgeving en uitvoering
ISBN/EAN: 978-90-9029839-9
© Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland, september 2016
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of
openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm, elektronisch op geluidsband of op welke andere wijze dan ook, tenzij onder vermelding van de titel van deze
bundel en de uitgever daarvan, de Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland, Postbus 620,
2270 AP Voorburg.
Voorwoord
Meer dan twintig jaar geleden kwam een groep van Nederlandse institutionele vastgoedbeleggers bijeen om vastgoedbeleggingsprestaties adequaat te kunnen meten en de bijzondere wereld van het beleggen in vastgoed transparanter te maken. Dat resulteerde in
de oprichting van de Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland, die de gelijknamige index
ontwikkelde. Daarmee was het eerste professionele initiatief geboren om te komen tot
dataverzameling en data-analyse van de Nederlandse vastgoedbeleggingswereld. Over het
tot stand komen van de Vastgoedindex en de informatie die dat heeft opgeleverd, kunt u
van alles lezen in deze jubileumbundel.
In de afgelopen twintig jaar is vanzelfsprekend veel veranderd. Met name door de snelle
ontwikkelingen in de wereld van de ICT voltrokken zich op het gebied van dataverzameling grote veranderingen. De doelstellingen van de Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland zijn mede dankzij deze ontwikkelingen overeind gebleven.
De stichting heeft als belangrijkste doel de belangen van haar participanten te behartigen
op het gebied van indexvraagstukken en bij te dragen aan de professionalisering van de
vastgoedmarkt. Die rol is in de loop der jaren wel iets veranderd. In aanvang werkte een
team van mensen onder leiding van Aart Hordijk hard aan de dataverzameling. Samen
met de in Londen gevestigde IPD werden die data geanalyseerd en werden de resultaten
daarvan gepresenteerd voor een breder publiek. In dat proces zijn belangrijke stappen
gezet om zowel de aanlevering van data als de validatie daarvan te optimaliseren. Daarmee heeft de index zich tot een nuttige, betrouwbare en gezaghebbende index in de Nederlandse vastgoedindustrie ontwikkeld.
Door de voortschrijdende professionalisering van de indexindustrie en de strengere eisen
die daaraan worden gesteld, ontstond het inzicht om de Vastgoedindex te verkopen. In
2010 is het gehele proces in handen gegeven van IPD en heeft de stichting haar werkzaamheden met betrekking tot dataverzameling en analyse beëindigd.
Thans blijft de stichting de belangen van haar participanten met betrekking tot index- en
benchmarkvraagstukken behartigen. In deze sector gaan de ontwikkelingen snel. Het
fenomeen big data heeft invloed op de wijze waarop prestaties in de vastgoedwereld anders
en beter kunnen worden gemeten. Op moment van schrijven van deze jubileumbundel
staan we daar middenin en de stichting ziet het met haar participanten als een uitdaging
5
de implicaties van deze ontwikkelingen te duiden. Naar het zich laat aanzien, staan we
aan het begin van een nieuwe levenscyclus van dataverzameling en -analyse. Wij menen
dat deze zal leiden tot nieuwe en betere informatieproducten en daarmee tot meer transparantie in de vastgoedindustrie. Daarmee zijn we andermaal bij een van de doelen van
de stichting aangekomen.
Het moment waarop deze jubileumbundel verschijnt, in combinatie met het jubileumseminar, markeert daarom een trendbreuk met het verleden. De wijze waarop institutionele vastgoed- en eindbeleggers data gebruiken, is fundamenteel gewijzigd. De stichting
volgt die ontwikkelingen samen met haar participanten op de voet en denkt na over haar
toekomst en toegevoegde waarde in deze hectische omgeving. De voorspelling dat de
wereld er in dit opzicht over twintig jaar volstrekt anders zal uitzien, spreekt voor zich.
Van groter belang en ‘dichter bij huis’ is de vraag hoe die wereld er over vijf jaar zal uitzien. Hoe zullen de stichting, haar participanten en de wereld van de big data zich dan
tot elkaar verhouden? Wellicht een interessant onderwerp voor een volgend lustrum en
jubileumbundel.
Ik wens u veel leesplezier!
Mr. R.F. de Soet
Voorzitter Stichting ROZ Vastgoedindex Nederland
6
Inhoud
De totstandkoming van de ROZ/IPD Vastgoedindex
Prof. dr. A.C. Hordijk
11
Van index, via indicatie, naar inzicht
Prof. dr. D. Brounen 19
De ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Prof. dr. P. van Gool FRICS 31
Elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
Ir. A.J.J. Teuben
59
Bouwstenen voor een Europese strategie
Drs. P.G.M. van Wetten 75
Op zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata 95
Drs. J. van der Ende en drs. M.R. van der Spek De mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis 121
Drs. C. van der Meulen
Het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
Prof. dr. P.L.C. Hilbers en dr. R.G.M. Nijskens 133
Kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen Ing. MSc. B. Schoon
149
Taxeren voor de vastgoedindex
Dr. P.C. J-P. Nelisse FRICS RT
167
Vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
Drs. C.L. Worms RBA
187
7
Ten geleide
De vraag hoe groot het (gebruiks)nut van de Vastgoedindex is, loopt als een rode draad
door deze bundel. De auteurs van de bijdragen daaraan geven ieder vanuit hun eigen
invalshoek een antwoord op die vraag. Maar eigenlijk beantwoordt het feit dat de index
al twintig jaar bestaat en een nog altijd groeiend gebruikerspubliek kent, de vraag afdoende. Niettemin, twee decennia ‘databank’ van en voor een sector die een aanzienlijk
deel van de nationale activa vertegenwoordigt, is voor het bestuur van de Vastgoedindex
aanleiding geworden om verleden, heden en toekomst van het naslagwerk onder de loep
te nemen.
Deskundigen uit de wereld van de theorie en de praktijk hebben op persoonlijke titel
gehoor willen geven aan het verzoek een bijdrage te leveren. Zij gaan in op de vraag wat
de index betekent voor wetenschappers, samenstellers, gebruikers, toezichthouders, analisten en taxateurs. Het resultaat laat zien hoe gevarieerd de vastgoedwereld is.
Namens de hoofdredactie dank ik allen die aan deze bundel hebben meegewerkt voor
hun inzet en suggesties.
Prof. dr. Tom M. Berkhout MRE MRICS
Hoofdredacteur
Bestuurslid Stichting ROZ Vastgoedindex
9
1
De totstandkoming van de
ROZ/IPD Vastgoedindex
Prof. dr. A.C. Hordijk*
1Inleiding
In deze bijdrage schets ik wat de aanleiding is geweest voor de totstandkoming van de
ROZ/IPD Vastgoedindex (later de IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex). Ook bespreek
ik hoe deze index in Nederland naar het voorbeeld van de IPD-index is opgezet. Verder
schets ik hoe de ROZ/IPD Vastgoedindex zich in de loop der jaren verder heeft ontwikkeld. Als laatste geef ik nog de invloed van de index en de producten aan en hoe die zich
door de tijd heen hebben ontwikkeld. Hieruit volgt dat dit hoofdstuk de nadruk legt op
de procesmatige kant van de index.
2
De aanleiding
Van oudsher maakt vastgoed bij de meeste pensioenfondsen en verzekeraars deel uit van
de beleggingsportefeuille. Het fundament daaronder was het feit dat de huren ieder jaar
met minimaal de inflatie stegen en dat er zodoende sprake was van een bescherming
tegen de inflatie. Omdat de pensioenen in de begintijd waardevast (soms zelfs welvaartsvast) werden berekend, was dat een voornaam argument om in vastgoed te beleggen,
*
Prof. dr. A.C. Hordijk is emeritus hoogleraar van de Universiteit van Tilburg en oud-directeur van de
voormalige ROZ/IPD Vastgoedindex.
11
de vastgoedindex op waarde geschat
meestal tussen de 5 en 10% van het belegd vermogen. Doordat de generatie van de naoorlogse geboortegolf door de loonstijgingen steeds meer ging verdienen, namen ook
de premie-inkomsten van de pensioenfondsen sterk toe. Dat gold uiteraard ook voor
het belegde vermogen in vastgoed. Het leidde er ook toe dat de objecten waarin direct
in vastgoed werd belegd, in omvang steeds groter werden vanwege de hoge kosten die
vastgoedtransacties meebrengen (onder andere onderzoek en due diligence). Dat had
vervolgens bij het ABP (tegenwoordig APG geheten) weer als effect dat de budgetverantwoordelijkheid van de directie vastgoedbeleggingen werd overschreden en dat de beleggingscommissie daarover een oordeel moest geven. Met name door het specialistische
karakter van vastgoedbeleggingen kostte dat de beleggingscommissie onevenredig veel
tijd, oplopend tot soms wel 80% van de tijd voor een beleggingscategorie die toen ca. 7%
van het belegde vermogen uitmaakte. Bij het aantreden van Jean Frijns als beleggingsdirecteur werd besloten om het in Nederland gelegen directe vastgoed op afstand van
het pensioenfonds te plaatsen in aparte vennootschappen, te weten KFN (Kantorenfonds
Nederland) voor de kantoren en bedrijfsruimten, WBN (Winkelbeleggingen Nederland)
voor retail en Vesteda voor beleggingen in woningen. Hierin stond het ABP niet alleen,
ook PGGM (tegenwoordig het Pensioenfonds Zorg en Welzijn) ging over op het op afstand plaatsen van het in Nederland gelegen directe vastgoed in aparte vennootschappen.
In een majeure taxatieoperatie werden de beleggingen tegen de waarde in het economisch verkeer overgedragen aan de respectievelijke vennootschappen.
Nu rees echter de vraag hoe de performance van de dochtervennootschappen objectief gemeten kon worden. Voor andere beleggingscategorieën werd gebruikgemaakt
van de index van WM (World Market) Company, dus werd in eerste instantie gekozen
voor aansluiting bij dat systeem. Na twee jaar moest echter geconstateerd worden dat
die methodiek voor vastgoed te weinig informatie genereerde om op basis daarvan beleidsbeslissingen te kunnen nemen. Voorname oorzaken daarvan waren onvoldoende
gestandaardiseerde definities, inadequate taxatiemethoden, te lage frequentie van opeenvolgende taxaties, gecombineerd met uitkomsten op een te hoog niveau van aggregatie. Beleidsbeslissingen op objectniveau werden daardoor onvoldoende ondersteund.
Vervolgens werd contact gezocht met IPD (Investment Property Databank) teneinde te
onderzoeken in hoeverre zij een dienst konden leveren die de gegevens zou kunnen leveren die nodig waren om beleidsbeslissingen op te baseren. De mogelijkheid om met de
NCREF-index uit de USA een alliantie aan te gaan werd vanwege de grote afstand en de
daarmee samenhangende reiskosten en reistijd als minder gunstig beoordeeld.
12
1 de totstandkoming van de roz/ipd0 vastgoedindex
3
De start
De leden van de ROZ beseften terdege dat er nu nog maar één kans was om met een
goede en betrouwbare vastgoedindex te komen. Vastgoed als beleggingscategorie zou
zonder adequate performancemeting een hoger risico toebedeeld krijgen, met als gevolg minder geld voor vastgoedbeleggingen in de institutionele portefeuilles. Besloten
werd om Meindert Kooistra (ex-PGGM) te vragen als ambassadeur van het initiatief
funding te werven voor een eerste haalbaarheidsonderzoek. Dat lukte goed, hij zag kans
om van 22 institutionele beleggers elk 10.000 gulden toegezegd te krijgen, zodat het eerste onderzoek in gang kon worden gezet. Van meerdere kanten werd aangeboden om
het systeem te automatiseren, maar besloten werd om daar geen gebruik van te maken.
De ervaring had geleerd dat het ontwerpen van een systeem en het tegelijkertijd ook
automatiseren, hoge budgettaire risico’s mee zou brengen, zeker als het een nieuw systeem betreft dat nog niemand eerder had toegepast. Het IPD-systeem werd daarom als
uitgangspunt genomen inclusief de automatisering, en een op te zetten deelnemersoverleggroep, bestaande uit vertegenwoordigers van de diverse categorieën, zoals (ondernemings- en bedrijfstak)pensioenfondsen, verzekeraars en vastgoedfondsen (genoteerd en
niet-genoteerd), moest beoordelen in hoeverre het IPD-systeem diende te worden aangepast aan de Nederlandse eisen en omstandigheden. De deelnemersoverleggroep werd
op basis daarvan als volgt samengesteld: Aart Hordijk (ABP Onroerend Goed, voorzitter), Jan van Berkel (Philips Pensioenfonds), Gert van der Krol (Nationale Nederlanden
Vastgoed), Cor Worms (Pensioenfonds Hoogovens), Hans Nieuwendijk (PVF Nederland
Vastgoed), Geert de Nekker (SFB, BPF-Bouw), Gijs Den Teuling (Rodamco Continental
Europe), Frank Peeters (Pensioenfonds PGGM) en Paul Vismans (ROZ, secretaris).
4
De organisatie
Om niet in dezelfde fout te vervallen als waarover het WM-systeem gestruikeld was, werden binnen de deelnemersoverleggroep de volgende disciplines bemand:
•• taxatierichtlijnen en -standaarden,
•• exploitatiekosten en huurinkomsten,
•• segmentatie van de sectoren kantoren, retail en woningen,
••
••
data, zowel gewenste als aanwezige ten behoeve van het vervaardigen van de index,
indexconstructie en berekeningen.
Parallel aan deze disciplines formuleerde een werkgroep ‘definities’ die van ieder begrip
dat door de andere groepen werd geïntroduceerd, een eenduidige beschrijving maakte.
13
de vastgoedindex op waarde geschat
De deelnemersoverleggroep startte in januari 1994 en in juni van dat jaar kon al gerapporteerd worden over de bevindingen. Onderdeel van het onderzoek was ook het
proefdraaien met een steekproef van 28 zo veel mogelijk verschillende objecten. Geconcludeerd werd dat het IPD-systeem na aanpassingen ook voor Nederland toepasbaar zou
zijn. IPD nam op zich om de aanpassingen voor haar rekening te nemen. Een apart punt
was nog de data-aanlevering. IPD stelde voor om vanuit Engeland medewerkers naar
de fondsen te sturen om de data te verzamelen. Dat werkte toen nog handmatig. Daar
ging de ROZ niet mee akkoord: ten eerste zou dat een veel te dure oplossing worden en
bovendien wilden de deelnemers in Nederland de gegevens digitaal gaan aanleveren (op
toen nog cassettes). IPD heeft daarop haar systemen aangepast en met ingang van 1995
werd begonnen met het verzamelen van de gegevens.
Budgettair was het ook een succes: daar waar oorspronkelijk 220.000 gulden beschikbaar was voor alleen een feasibility-studie, is uiteindelijk 150.000 gulden besteed aan
alle voorbereidingsactiviteiten. Daar moet wel bij worden vermeld dat de leden van de
deelnemersoverleggroep om niet ter beschikking waren gesteld door hun organisaties.
Overigens is dat eigenlijk juist goed, want daardoor was bij de start van de ROZ/IPD
Vastgoedindex een aantal fondsen al bekend met de details van het systeem. Bovendien
was de organisatie zo opgezet dat iedere vertegenwoordiger van een categorie beleggers
de andere deelnemers in die categorie continu op de hoogte hield van de voorstellen en
beslissingen, zoals die binnen de deelnemersoverleggroep werden ontwikkeld respectievelijk genomen. Mede hierdoor kon de ROZ/IPD Vastgoedindex bij de start al bogen op
een dekking van ca. 70% van het vermogen dat institutionele vastgoedbeleggers hadden
geïnvesteerd in direct vastgoed, in Nederland gelegen.
5
De eerste bevindingen
Om de betrouwbaarheid van de Vastgoedindex zo veel mogelijk te waarborgen, werden voorafgaand aan de start bijeenkomsten gehouden met interne en externe accountants van de deelnemers. De gedachte erachter was dat de accountants een rol zouden
spelen bij de controle van de aangeleverde gegevens. Dat werd noodzakelijk geacht om
grote fouten bij de aanlevering of verkeerde interpretatie van aan te leveren gegevens
zo veel mogelijk te voorkomen. Vanwege dezelfde reden werden ook bijeenkomsten
met taxateurs, zowel interne als externe, gepland. Uitgangspunt was dat zowel de interne als de externe taxateur zich aan de (toen nog beperkte) taxatierichtlijnen diende te
houden.
14
1 de totstandkoming van de roz/ipd0 vastgoedindex
Ondanks alle voorbereidingen bleek de praktijk hier en daar weerbarstiger dan de theorie. In een aantal gevallen moesten gegevens op basis van kwaliteitscontrole ter correctie weer terug naar de deelnemers en sommige deelnemers waren niet in staat om alle
gegevens die gevraagd werden, tijdig en compleet te hebben of überhaupt te leveren. Dit
leidde tot een aantal noodgrepen om de desbetreffende deelnemer toch in staat te stellen
aan de index mee te doen. Zo werden soms bepaalde gegevens alleen op geaggregeerd
niveau verzameld en werd in één geval de taxatie op basis van waardeontwikkeling per
segment teruggerekend naar de initiële start per 1 januari 1995. Toch was het mogelijk
om medio 1995 een overzicht te geven van de samenstelling van de vastgoedportefeuilles en het jaar erna een berekening van de index, zowel de waardeontwikkeling als het
nettohuurrendement. De jaren daarna kenmerkten zich door verdere verbetering van
de databestanden bij de deelnemers en daardoor een versnelling in de berichtgeving
over de performance. Verder werden de deelnemers zich meer en meer bewust van de
kenmerken van hun vastgoedportefeuille, wat vervolgens weer tot actiever property- en
asset-management leidde. Dat was ook wel nodig, want waar aandelen en obligaties zich
veel eerder en frequenter lieten rapporteren, kon vastgoed – wanneer het tenminste gelijkwaardig mee wilde doen – niet achterblijven.
6
De historische cijferreeksen
De Vastgoedindex kende dus mede door alle zorgvuldige voorbereidingen een voorspoedige start. Daar kwam bij dat de beleggingsmarkt eind jaren negentig sterke waardestijgingen kende in vrijwel alle beleggingscategorieën, waaronder vastgoed, en die profiteerden daarvan mee. Het is moeilijk te zeggen of in de dalende markt de acceptatie
van de index ook zo voorspoedig zou zijn verlopen; ontegenzeggelijk waren de positieve
marktontwikkelingen een steuntje in de rug.
In 2001 braken er echter andere tijden aan: de internetbubbel knapte, met sterk dalende
aandelenkoersen tot gevolg. De toezichthouders van de toenmalige Pensioen en Verzekeringskamer werden zich pijnlijk bewust van de risico’s die het beleggen in zakelijke
waarden (waaronder vastgoed) meebracht. Dat leidde ertoe dat de toezichthouders een
bepaald percentage cash eisten dat aangehouden moest worden wanneer in zakelijke
waarden werd belegd. In eerste instantie noemde de toenmalige Pensioen en Verzekeringskamer (PVK) een percentage van 40%. Uiteraard leidde dit tot grote onrust bij de institutionele beleggers, omdat die eis hun Asset Liability Model volstrekt overhoop gooide.
De vastgoedbeleggers onder leiding van de IVBN togen naar Apeldoorn om tegen dit
percentage te protesteren. Het argument was dat de ROZ/IPD Vastgoedindex sinds 1995
15
de vastgoedindex op waarde geschat
uitstekende resultaten had gepubliceerd. Het commentaar van de PVK daarop was duidelijk: 7 jaar is een te korte periode om er een oordeel over de lange termijn op te baseren,
er is minstens een rendementsreeks van 25 jaar nodig. Met die boodschap meldde de delegatie zich vervolgens bij de Stichting ROZ Vastgoedindex met de vraag of rendementen
uit het verleden konden worden teruggehaald dan wel berekend. De Stichting pakte dat
op twee manieren op: allereerst werd contact gezocht met David Geltner (tegenwoordig
verbonden aan het MIT), die een methode had ontwikkeld om waardeontwikkelingen
te simuleren op basis van een repeat measures regression (RMR) Deze methode was afgeleid van de repeat sales-methodiek, waarbij de waardeontwikkeling tussen twee verkoopmomenten wordt bepaald. Wanneer er maar voldoende waarnemingen zijn, kan de
waardeontwikkeling in het verleden worden berekend. Om zich de methodiek eigen te
maken heeft een medewerker van de Stichting drie maanden gestudeerd aan de Universiteit van OHIO, waar David Geltner destijds werkzaam was.
In de tweede plaats was het noodzakelijk om voldoende waarnemingen te verzamelen.
Daartoe werd een beroep gedaan op alle mogelijke organisaties die daarbij behulpzaam
konden zijn: uiteraard de deelnemers aan de index, de makelaars en taxateurs en ook
banken die taxaties voor financieringsdoeleinden lieten uitvoeren. Om de 25-jarige
reeks te kunnen genereren, dienden transactie- en taxatiegegevens tussen 1976 en 1994
te worden verzameld; geen sinecure, want het betrof een periode waarin gegevens voornamelijk op papier werden bewaard en helaas ook maar al te vaak na de bewaartermijn
werden vernietigd. Het verzamelen van de gegevens ten behoeve van het onderzoek werd
uitgevoerd door medewerkers van de Stichting om de kwaliteit zo goed mogelijk te waarborgen. De deelnemers droegen veel gegevens aan, maar die voldeden niet altijd aan de
criteria die waren gesteld. Zo was besloten om geen interne taxaties op te nemen, omdat
onduidelijk was wat de kwaliteit daarvan was. Veel data vielen daardoor al af. Ook in
kelders van taxatieorganisaties is gezocht naar stoffige mappen, om maar aan voldoende
data te komen. Uiteindelijk is het op een enkele uitzondering na gelukt om per categorie
kantoren, winkels en woningen voor ieder jaar ten minste 30 waarnemingen te vinden.
Na alle berekeningen werden de resultaten voorgelegd aan een panel van tien vooraanstaande vastgoeddeskundigen, die de gehele periode waarover de index was teruggerekend, konden overzien. Voor deze Delphi-methode was gekozen om meer zekerheid te
verkrijgen over de gevonden resultaten. Dat was vooral ook nodig omdat in het desbetreffende tijdvak perioden met hoge en lage inflatie elkaar afwisselden, met als logisch effect hoge standaarddeviaties op de uitkomsten. De deskundigen waren unaniem in hun
oordeel: zij herkenden de patronen en de schommelingen in de uitkomsten als horend bij
het desbetreffende tijdvak. Nu konden de resultaten wereldkundig worden gemaakt: een
16
1 de totstandkoming van de roz/ipd0 vastgoedindex
gemiddelde waardeontwikkeling tussen 1976 en 2001 voor kantoren van 1,1% (standaarddeviatie 7,0%), voor retail 2,6% (standaarddeviatie 6,0%) en woningen 3,7% (standaarddeviatie 7,8%). Gewapend met deze cijfers werd de tocht naar de PVK ondernomen. Kort
daarna kwam de PVK met haar oordeel: de buffer voor het beleggen in zakelijke waarden
werd teruggebracht tot 25%. In een ultieme poging om de buffer verder naar beneden te
brengen werd opnieuw overleg gevoerd met de PVK. De Stichting stelde dat het erop
leek dat de buffer een compromis was om de hogere risico’s bij aandelen te compenseren
door het lagere risico op vastgoed. Zij pleitte er daarom voor om de categorie vastgoed af
te splitsen van de zakelijke waarden en er een aparte beleggingscategorie van te maken.
Die suggestie werd door de PVK overgenomen, met als resultaat dat de buffer voor het
beleggen in (direct) vastgoed verder werd teruggebracht tot 15%.
Dit betekende voor de beleggingscategorie vastgoed een fundamentele doorbraak. Niet
alleen kwam vastgoed als aparte categorie beter tot zijn recht, er ontstond ook veel meer
belangstelling voor vastgoed bij de analisten en vastgoed werd een aparte categorie in
de ALM-studies van de pensioenfondsen en verzekeraars. Niet langer was vastgoed een
ondergeschoven kindje bij zakelijke waarden; mede door de historische cijferreeksen
ontstond meer inzicht in langetermijnrendementen voor direct vastgoed. Vanaf dat moment betekende dit voor vastgoed een volwaardige plaats in de ALM-studies, die immers
bepalen welk percentage in vastgoed belegd kan worden. Het kan niet genoeg benadrukt
worden hoe belangrijk deze ontwikkeling voor vastgoed als beleggingscategorie is geweest.
7
Andere ontwikkelingen
Naarmate de ROZ/IPD Vastgoedindex meer ingeburgerd raakte en ook meerjarige overzichten konden worden gemaakt, namen ook de researchmogelijkheden toe. De Stichting organiseerde daartoe jaarlijks voor iedereen toegankelijke researchbijeenkomsten
in samenwerking met de IVBN en de Vereniging van BeleggingsAnalisten (VBA). Zodoende vond het gedachtegoed van de index zijn weg ook naar andere sectoren van de
economie. Ook werden voor de toezichthouders DNB en PVK lezingen gegeven over de
werking van de index.
Ook in het onderwijs en onderzoek aan de universiteiten werd het gedachtengoed van
de index door middel van colleges uitgelegd. Bij de Amsterdam School of Real Estate
(ASRE) werd het opgenomen in het curriculum voor de Master of Real Estate en in de
module Beleggingen. Voor masterscripties over indexgerelateerde onderwerpen konden
17
de vastgoedindex op waarde geschat
studenten altijd bij de Stichting aankloppen. In verband met het waarborgen van de
vertrouwelijkheid mochten de studenten geen individuele gegevens bestuderen, maar
indien nodig voerden medewerkers van de Stichting regressieanalyses uit en kregen de
studenten de beschikking over de geanonimiseerde gegevens.
De achilleshiel van de index bleef uiteraard de taxaties, vanwege het schattingselement.
Weliswaar werden de taxatierichtlijnen regelmatig aangepast of verscherpt, maar belangrijk was ook om de taxateurs terugkoppeling te geven op de taxaties die zij leverden. Daartoe werd ieder najaar een bijeenkomst georganiseerd voor de externe en interne taxateurs ter voorbereiding op de nieuwe taxatieronde. Gemiddeld 120 aanwezigen
maakten daarvan gretig gebruik. Die werden op de hoogte gebracht van bevindingen bij
de kwaliteitscontrole en eventuele aangepaste taxatierichtlijnen en in de gelegenheid gesteld hun verbetervoorstellen in te brengen. Zodoende werd de kwaliteit van de taxaties
gaandeweg steeds beter.
Naast de standaardrapportages werden ook andere producten ontwikkeld, zoals de
kwartaalindex en voor de woningen de performance van de duurdere huursector. Ook
heeft de Stichting ROZ Vastgoedindex aan de basis gestaan van nieuwe indices voor
andere doelgroepen. Zo ontstond de benchmark voor gemeentelijk vastgoed en de vastgoedmanagers-benchmark.
8Slot
Gesteld mag worden dat de Vastgoedindex in sterke mate heeft bijgedragen aan de belangstelling voor direct vastgoed als beleggingscategorie. Deze wijze van performancemeting is niet meer weg te denken uit de beoordeling van de resultaten. Belangrijk is wel
dat de index in het juiste perspectief wordt gezet: het is een index die is samengesteld uit
alleen de beleggingen van institutionele beleggers; de beleggingen van de particuliere
beleggers blijven buiten beeld, ondanks pogingen hen ook bij de index te betrekken. Ook
blijft de representativiteit in de verschillende categorieën kantoren, retail en woningen
een punt van aandacht.
18
2
Van index, via indicatie, naar
inzicht
Prof. dr. D. Brounen 1
1Inleiding
Vroeger was lang niet alles beter. Een ferme claim om een hoofdstuk mee te starten. Zeker in tijden waarin de vastgoedmarkt nog kampt met leegstand, afboekingen en kritisch
toezicht. Vroeger waren er nog winsten, meevallers en complimenten. Alles leek toen
veel beter. Maar dit hoofdstuk gaat dan ook niet over de dagelijkse verschijningen van
succes of verlies, maar over de bouwstenen voor een succesvolle vastgoedbeleggingsmarkt. Bouwstenen en fundamenten die nodig zijn om vertrouwen van aandeelhouders
te winnen en te behouden. Vertrouwen dat gebaseerd is op inzicht en overzicht, iets wat
in het oude intransparante vastgoedverleden een schaars goed was.
Maar tijden veranderen en zo kunnen oude gewoontes worden ingeruild voor nieuwe
voorkeuren. Waar ooit de lokale makelaar zich nog kon beroepen op warme en exclusieve contacten in de regio, wordt er tegenwoordig gestreden met lage courtages en virtuele
rondleidingen in heel het land. Vastgoedinformatie was vroeger een voorrecht dat moest
worden afgeschermd in de strijd met concurrenten. Vandaag de dag is informatie de
duurzame energie waarmee vastgoedsuccessen worden opgestookt. Publieke informatie
wordt van steeds grotere waarde voor moderne vastgoedprofessionals.
1
Prof. dr. D. Brounen is als hoogleraar Vastgoedeconomie aan Tilburg University verbonden aan
zowel de economische faculteit als TIAS.
19
de vastgoedindex op waarde geschat
In dit hoofdstuk bespreek ik hoe de rol van vastgoedinformatie in de afgelopen decennia via de financiële markt is veranderd. Een verandering die via een index verliep van
indicaties naar inzicht. In deze periode is de Vastgoedindex ontstaan en groot en onmisbaar geworden. Een index die sterk heeft bijgedragen aan de professionalisering van de
Nederlandse vastgoedbeleggingsmarkt. De index werd geboren als instrument om de
aandacht van beleggers te trekken en is geëvolueerd tot een noodzakelijke grootheid om
beleggers te bedienen met relevant inzicht. Ook kijk ik kort vooruit naar de toekomst
van vastgoedinformatie. Naar een toekomst van big data en business analytics. Een toekomst die twintig jaar geleden begon met de start van de Vastgoedindex.
2
Vastgoedbeleggen, een trage revolutie
Vastgoedbeleggen kent een lange geschiedenis. Cicero beschreef ruim 2000 jaar geleden
al het onderscheid tussen woningen die als thuis en woningen die als opbrengst dienden.
Dat is hetzelfde verschil als tussen onze eigen koopwoning en de Amvest-huurwoning
drie straten verderop. In veel opzichten lijkt er dus weinig te zijn veranderd. Maar wanneer wij de vastgoedbeleggingsmarkt iets nader beschouwen, dan zijn er grote ontwikkelingen geweest, vooral in recente decennia.
Zo is beleggen in vastgoed niet langer alleen een voorrecht voor de rijke particulier. Sinds
de jaren negentig is meer institutioneel kapitaal – geld van pensioenbeleggers, vastgoedfondsen en verzekeraars – door de vastgoedmarkt gaan stromen. Ook is vastgoedbeleggen steeds minder een geïsoleerde bezigheid. Vaker dan ooit maakt een vastgoedbelegging deel uit van een groter geheel. Beleggers investeren groeiende bedragen in steeds
meer uiteenlopende beleggingscategorieën, waarvan vastgoed er één is geworden. Vastgoed maakt tegenwoordig deel uit van de competitieve portefeuille en moet knokken om
zijn aandeel van de allocatie.
In recente jaren zijn beleggers, groot en klein, vaker gebruik gaan maken van financiële
concepten die voortkomen uit de wetenschap en waarvan sommige met een Nobelprijs
zijn bekroond. De discipline van de financiële markt krijgt op deze manier meer invloed
op het reilen en zeilen op de vastgoedmarkt. De grote geldstromen vormen zich steeds
meer op basis van de financiële logica. Een logica die de Nederlandse vastgoedmarkt
heeft gedwongen om haar eigen risico- en rendement-DNA in kaart te brengen, opdat
ook vastgoedbeleggingen na een grondige analyse konden opgaan in het grote geld. Een
logica die de roep om een betrouwbare vastgoedindex oorverdovend maakte.
20
2 van index, via indicatie, naar inzicht
3
Vastgoedrisico en rendement
Door te beleggen streeft de investeerder naar de maximale uitkomst, maar lang niet
iedereen slaagt in deze doelstelling. Graag wordt er met de succesverhalen gepronkt;
succes kent immers vele vaders. De schaduwzijde, het verlies, blijft ook onder beleggers
dikwijls wees. Deze eenzijdige rapportage wekt dan de indruk dat beleggen in vastgoed
niet mis kan gaan. Uiteraard weten wij inmiddels wel beter. Vele fouten zijn gemaakt,
ook op de financiële markt. Juist uit deze verliezen is uiteindelijk veel kennis ontstaan.
Het is dus zaak om open over resultaten te communiceren, opdat geleerd kan worden
van eerdere ervaringen. Louis Bachelier (1900) ontdekte als eerste dat ‘rendementen uit
het verleden geen garantie bieden voor de toekomst’. Maar inzicht in het verleden is wel
de beste methode gebleken om naïeve missers in de toekomst te voorkomen. Het is dan
van groot belang om resultaten zo scherp mogelijk weer te geven, door middel van kwantitatieve begrippen als ‘alpha’ en ‘outperformance’ in plaats van kwalitatieve oordelen als
‘goed’ en ‘beter’. Rendement en risico zijn binnen de financiële markt de kernbegrippen
wanneer het gaat om prestatiemeting. Waar het gemiddelde jaarlijks rendement de indicator is voor groei, is de standaarddeviatie uitgegroeid tot de maatstaf voor risico. Een
gemiddeld rendement dat gepaard gaat met een hoge standaarddeviatie kan immers een
resultaat zijn van een gelukstreffer. Op elk ander moment had het rendement immers
geheel anders kunnen uitvallen. Wanneer de standaarddeviatie zeer beperkt is gebleven,
valt de toevalsfactor min of meer weg uit de evaluatie. De gemiddelde afwijking ten opzichte van het gerapporteerde gemiddelde is immers beperkt.
Grote beleggers sturen hun beleggingen al ruim 100 jaar op de koers die de verhouding tussen dit rendement en risico hen ingeeft. In de jaren vijftig van de vorige eeuw
zorgde de wetenschap voor een versnelling in die werkwijze. In zijn artikel ‘Portfolio
Selection’, dat Harry Markowitz in 1952 publiceerde, legde hij de basis voor wat nog
steeds bekend staat als de moderne portefeuilletheorie (MPT). Het motto waarmee zijn
boodschap doorgaans wordt samengevat, luidt: ‘leg nooit al je eieren in één mandje’. Dit
illustreert het belang van verstandige spreiding van beleggingen. De stuwende kracht
achter Markowitz’ concept is synergie. Aan de hand van een aantal relatief eenvoudige
berekeningen toonde hij aan dat de combinatie van individuele beleggingen, een portefeuille dus, optimaal presteert in vergelijking met de individuele onderdelen van het geheel. De financiële markt is sinds dat artikel voorgoed veranderd. Verstandige beleggers
gokken sindsdien niet meer op één paard, maar spreiden hun beleggingen op basis van
een zorgvuldige analyse van de feiten. Feiten met betrekking tot drie zaken: het rendement, het risico en de onderlinge samenhang tussen de verschillende beleggingen. Een
21
de vastgoedindex op waarde geschat
grote sprong voorwaarts voor de financiële markt, maar ook een grote uitdaging voor de
vastgoedmarkt.
Het duurde een kleine twintig jaar voordat deze moderne portefeuilletheorie voor het
eerst werd toegepast om de allocatie voor vastgoed in kaart te brengen. In 1971 gebruikte
Harris Friedman vijf jaar aan vastgoeddata van vijftig Amerikaanse beleggingspanden
om met behulp van de moderne portefeuilletheorie aan te tonen dat vastgoed een plek
naast aandelen en obligaties verdiende in een slimme beleggingsmix. Bewijs dat werd
gelezen, maar niet geloofd, omdat de basis van de vastgoedcijfers te smal was voor een
betrouwbare weergave van de markt als geheel. Friedman demonstreerde dat er een
noodzaak was om te komen met een betrouwbare cijferreeks indien men grote beleggers
wilde overtuigen van de meerwaarde van vastgoedbeleggen. De tijd dat het grootkapitaal
op gevoel en intuïtie werd gealloceerd, was sinds Markowitz voorgoed voorbij.
Zo heeft de wetenschap via de financiële markt aan de wieg gestaan van de eerste vastgoedindex. In de Verenigde Staten is Frank Russell in 1975 begonnen met de rapportage
van een vastgoedindex, die vanaf 1978 is omgedoopt tot de NCREIF-index (National
Council of Real Estate Investment Fiduciaries). Snel daarna werden de prestaties van de
Britse vastgoedbeleggingsmarkt sinds 1985 aan de hand van de IPD-index (Investment
Property Databank) samengevat. In beide markten zorgde de komst van de index ervoor
22
2 van index, via indicatie, naar inzicht
dat vastgoed mee kon strijden om de gunsten van de prudente grootbeleggers. Risico,
rendement en samenhang kregen een getal in vastgoed en daarmee ging de deur open
naar allocatie.
In 1995 is in Nederland een officiële start gemaakt met de centrale verzameling van prestatiegegevens van vastgoedbeleggingen in de Vastgoedindex. Deze index rapporteerde
aanvankelijk jaarlijks en is met ingang van 2000 ieder kwartaal gaan berichten over het
risico en rendement van Nederlands onroerend goed. Op basis van historisch cijfermateriaal is de geschiedenis van deze Nederlandse index alsnog uitgebreid tot het jaar 1978.
De index bestaat inmiddels dus twintig jaar en beslaat ruim vijfendertig jaar.
3000
14%
12%
2500
10%
2000
8%
1500
6%
1000
4%
2%
0
0%
Mar-78
Jan-79
Nov-79
Sep-80
Jul-81
May-82
Mar-83
Jan-84
Nov-84
Sep-85
Jul-86
May-87
Mar-88
Jan-89
Nov-89
Sep-90
Jul-91
May-92
Mar-93
Jan-94
Nov-94
Sep-95
Jul-96
May-97
Mar-98
Jan-99
Nov-99
Sep-00
Jul-01
May-02
Mar-03
Jan-04
Nov-04
Sep-05
Jul-06
May-07
Mar-08
Jan-09
Nov-09
Sep-10
Jul-11
May-12
Mar-13
Jan-14
Nov-14
Sep-15
500
Pensioenallocatie (rechter as)
NCREIF
IPD
ROZ
Figuur 1: De vastgoedindices NCREIF (USA), IPD (UK), en ROZ (NL) en vastgoedallocaties van
Nederlandse pensioenfondsen
Bovenstaande figuur illustreert hoe de komst en ontwikkeling van vastgoedindices in de
Nederlandse, Amerikaanse en Britse vastgoedbeleggingsmarkt hebben gezorgd voor een
stijging in de vastgoedallocatie onder Nederlandse pensioenfondsen. Uiteraard bepalen
tegenwoordig de prestaties van de belegging het gewicht in de schaal, maar zonder index
was er simpelweg geen basis voor een prudente afweging geweest.
23
de vastgoedindex op waarde geschat
4
De waardering voor taxaties
In tabel 1 is het rendement en risico van drie internationale vastgoedmarkten op basis van
hun vastgoedindexhistorie voor de periode vanaf 1980 weergeven. Voor de Nederlandse
markt zien we terug dat de hoogtijdagen in de jaren negentig waren. Ook wanneer wij
op deelmarktniveau zouden kijken (kantoren versus winkels en woningen), zouden wij
dezelfde golf in rendementen terug kunnen zien. Hoewel de absolute niveaus structureel
verschillen, maken de drie deelmarkten op langere termijn een gelijksoortige ontwikkeling door. Wanneer wij ons richten op het risico binnen de Nederlandse vastgoedmarkt,
valt op dat kantorenbeleggingen de grootste fluctuaties hebben gekend in de afgelopen
35 jaar.
Internationaal gezien doet de Nederlandse vastgoedmarkt goed mee. Het gemiddelde
rendement van de drie internationale vastgoedmarkten wijkt niet sterk af. Het is vooral
de timing van de cyclus waar de verschillen te vinden zijn. Zo blijken de Britse en Amerikaanse vastgoedmarkten vooral in de jaren tachtig goed te hebben gerendeerd, terwijl de
jaren negentig daar juist de zwakste resultaten lieten zien. Met betrekking tot het risico,
de standaarddeviatie, blijken de sectorvariaties synchroon te lopen tussen de verschillende landen met steeds de kantorenmarkt op kop.
Tabel 1: Rendement en risico van de vastgoedmarkten (1980–2015)
USA (NCREIF)
UK (IPD)
NL (ROZ)
1980–89
9,3%
11,1%
7,2%
Gemiddeld jaarrendement
1990–99
2000–15
6,7%
9,0%
9,2%
7,7%
11,0%
7,2%
Stdev
1980–15
5,1%
6,7%
3,5%
Bron: ROZ-IPD, IPD en NCREIF
In vergelijking met de voornaamste concurrenten, de aandelen en obligaties, scoort vastgoed heel behoorlijk in alle drie de landen. Zo waren de gemiddelde rendementen van
vastgoed in alle drie de markten beter dan die van obligaties en aanzienlijk stabieler dan
die van aandelen. Kortom, een ideale troef in elke beleggingsportefeuille. Helaas voor de
sector heeft de wetenschap roet in deze brochuretekst gegooid. Want al snel bleken de
gerealiseerde rendementen in de vastgoedportefeuilles van beleggers minder stabiel dan
in de index. Wat ging hier mis?
Het lage risico van vastgoedreeksen bleek al snel een resultaat van vertekeningen die
voortkomen uit de bron van de cijfers, namelijk taxaties. In tegenstelling tot aandelen
24
2 van index, via indicatie, naar inzicht
en obligaties worden indices voor vastgoed bij gebrek aan feitelijke transacties gebaseerd
op taxaties. Waar de prijs van aandelen onomstotelijk meerdere malen per dag wordt
bepaald en gerapporteerd aan de beurs, moet de vastgoedmarkt vaak vertrouwen op de
spaarzame momentopnames van een taxateur. Taxaties zijn en blijven mensenwerk en
worden in de dagelijkse praktijk voor een deel gebaseerd op eerdere taxaties. Zo ontstaat
er voor vastgoed op indexniveau een cijferreeks waarin nieuwe cijfers structurele samenhang vertonen met het recente verleden. Een hoge seriële autocorrelatie, zoals dat heet.
Rendementen bieden geen garanties voor de toekomst, maar in de vastgoedreeksen bleek
al snel dat het verleden wel erg vaak terugkwam in de nieuwe cijfers. Wellicht omdat de
vastgoedmarkt met haar meerjarige huurcontracten nu eenmaal voorspelbaarder is dan
de aandelenmarkt, waarin elke koers dagelijks honderd keren van kleur verschiet. Maar
een andere verklaring is dat het oude referentiepunt psychologisch verankerd wordt in
taxaties, zoals McAllister et al. (2003) suggereren.
David Geltner (1991) heeft de analyse van vastgoedreeksen tot zijn levenswerk gemaakt.
Hij bestudeerde het verschil tussen indexwaarden en beleggersresultaten. Zo ontwikkelde hij eenvoudige tests waarmee een eventuele afvlakking door taxatiemethodiek
– smoothing – objectief kon worden vastgesteld. Zijn onderzoek laat zien dat drastische
uitkomsten binnen het taxatieproces worden afgevlakt en uitgesmeerd over langere perioden. Het resultaat is een indexreeks waarin rendementen zich maar zeer geleidelijk
ontwikkelen, terwijl de verandering van de daadwerkelijke transactieprijzen aanzienlijk
grilliger kan zijn. De standaarddeviatie die gebaseerd is op een taxatie-index zal daardoor automatisch een te laag risicoprofiel weergeven. De werkelijke fluctuaties komen
daardoor onvoldoende tot hun recht. Een taxatie dient immers als een betrouwbare indicatie, waarvan de harde feiten nog kunnen afwijken. Al snel bleek dat in alle drie de
vastgoedreeksen van NCREIF, IPD en ROZ deze taxatie-effecten hun invloed hadden.
Maar gelukkig beperkte David Geltner zijn werk niet enkel tot de diagnose. Hij produceerde en presenteerde ook een oplossing.
Zowel David Geltner (1993) als Simon Stevenson (2000) heeft voor deze smoothing-problematiek handzame oplossingen ontwikkeld. In hun onderzoek is een statistische filter
ontwikkeld die aan de hand van de waargenomen autocorrelatie de jaarrendementen
zuiverde van de vertekeningen van historische samenhang – unsmoothing. De samenhang met het verleden wordt als het ware uit de getallen verwijderd. Het residu is een
rendementsreeks die qua gemiddelde weinig afwijkt van de oorspronkelijke taxatiereeks,
maar die op jaarbasis grotere uitslagen laat zien. Het risico en dus de standaarddeviatie
is niet langer een resultaat van samenhang met het verleden. Hordijk & Theebe (2004) en
Brounen & Eichholtz (2003) passen deze filtertechniek, unsmoothing, toe op respectieve25
de vastgoedindex op waarde geschat
lijk de Nederlandse en de Amerikaanse, Britse en Canadese vastgoedmarkten. Het resultaat van deze inspanningen is dat standaarddeviaties stijgen met gemiddeld 25%. Deze
unsmoothed reeks is op het oog minder aantrekkelijk vanwege het verhoogde risico. Op
langere termijn is de reeks betrouwbaarder als input voor de allocatieberekening, omdat
echte fluctuaties meegewogen worden.
De vastgoedbeleggingsmarkt maakte in de jaren negentig massaal de stap richting de
Vastgoedindex en in het jongste millennium van indicaties naar inzicht. De index werd
steeds beter begrepen en daardoor meer gewaardeerd door haar gebruikers. Maar waardering, in de betekenis van taxaties, was ook de aanleiding om de index met extra zorg
te behandelen en eventuele vertekeningen uit het onderliggende taxatieproces te corrigeren. Ook na correctie voor deze taxatievervlakking bleek het vastgoed-DNA van de
Vastgoedindex zeer competitieve risico- en rendementseigenschappen te bieden voor
diverse beleggers.
5
Business analytics; een inzichtelijke blik onder het
gemiddelde
De evolutie van de vastgoedbeleggingsmarkt startte met een index, gebaseerd op taxatieindicaties. De index is inmiddels uitgegroeid tot een bron van inzicht en de evolutie is
nog niet voltooid. Sterker nog, in recente jaren zijn er heel wat nieuwe inzichten bij gekomen. De vastgoedbeleggingsmarkt leert nog steeds en gelukkig ook steeds sneller. Want
waar de eerste slag gemaakt moest worden om op de radar van beleggers te belanden,
is de discussie inmiddels verfijnd tot hoe vastgoedallocaties het beste kunnen worden
geoptimaliseerd. Niet langer of maar hoe er in vastgoed het best kan worden belegd, is
nu de vraag. Een overtuigend antwoord blijkt erg gebonden te zijn aan tijd en plaats.
Vandaar dat het zaak is om ook de hartslag van vastgoeddata te verhogen en verfijnen.
Vastgoeddata zullen in de toekomst fijnmaziger en frequenter beschikbaar worden. Dergelijke hoogwaardige vastgoeddata kunnen namelijk helpen om de markt sneller te volgen en beter te gaan begrijpen.
De moderne strijd om extra vastgoedinzicht onder beleggers wordt tegenwoordig dan
ook gestreden met de ruwe datareeksen die in de Vastgoedindex tot een gemiddelde
worden samengevat. Wij moeten ons goed realiseren dat elk punt in de Vastgoedindex
een gemiddelde is van een steekproef. We kijken naar een samenvatting van een periode
in de markt, en om echt goed te begrijpen wat er is gebeurd, is het noodzakelijk om onder
dat gemiddelde te durven kijken. Wat zegt een gemiddeld kwartaalrendement voor Ne26
2 van index, via indicatie, naar inzicht
derlandse kantoorbeleggingen van 3,7%, wanneer ik niet in gemiddelde kantoorpanden
wil beleggen? Wat is er nodig om meer te zien dan er wordt gerapporteerd? Hoe kan ik
leren van de verdeling die achter dit gemiddelde ligt en wat is er nodig om niet alleen de
resultaten, maar ook de oorzaken van rendementen te doorgronden?
Dit zijn een paar lastige punten die inmiddels hoog op de vragenlijst staan van vastgoedbeleggers. De antwoorden zijn wellicht bekend, maar bespreek ik hier graag in twee
stappen. Als eerste is er de stap richting benchmarking, waardoor wij actief gaan zoeken
naar het verschil tussen onszelf en het gemiddelde. Benchmarking is de kunst van het
opsplitsen van het algehele gemiddelde in relevante deelaspecten waaruit waardevolle
inzichten kunnen worden geoogst. Door het kantoorgemiddelde op te delen in regionale
cijfers, leren wij over de geografische invloeden. Door onderscheid te maken tussen A1en B-locaties begrijpen wij meer van locatiedynamiek. Ook het verschil in huurniveaus
kan ons helpen, bijvoorbeeld aan inzichten in de kracht van verschillende huursegmenten. Zelfs de opsplitsing langs energielabels kan van nut zijn, om bijvoorbeeld te zien of
de huuropbrengst en de vastgoedwaarde zich werkelijk voegen langs deze beleidslijnen.
Benchmarking kent een lange traditie, zeker ook binnen de Vastgoedindex. Al snel na
het verschijnen van de eerste jaarcijfers werd de vraag om benchmarkinzichten beantwoord met een groeiend portfolio aan maatwerkcijfers, die door onder meer Aart Hordijk werden gemaakt. In feite is de stap van index naar benchmark een stap weg van
het gemiddelde, op zoek naar aanvullende relevantie. Een logische vervolgstap is dan
van benchmark naar brondata, want ook de benchmark is in feite niets minder dan een
selectieve samenvatting van de onderliggende cijfers. Wat nu als we niet geïnteresseerd
zouden zijn in alleen de samenvatting, maar in het hele verhaal? Een behoefte die allicht vreemd klinkt in een tijd waarin steeds minder mensen tijd hebben om te lezen.
Maar dat is ook niet wat die vervolgstap inhoudt. In deze tijd van business analytics kan
met brondata een verhaal verteld worden aan de hand van datacommunicatie, waarmee
lange verhalen snel ‘voelbaar’ worden gemaakt.
Wij keren terug naar het voorbeeld van kantoorbeleggen. In feite zouden wij graag willen begrijpen hoe de grootste successen tot stand komen, waarbij wij succes afmeten aan
hoge rendementen en lage risico’s. In plaats van op voorhand te beslissen welke dimensies moeten worden gebruikt om de index te verbouwen tot benchmark, gaan wij nu
een toekomst tegemoet waarin wij onze eigen vermoedens en veronderstellingen minder
leidend laten worden in ons leerproces. Wellicht heeft het antwoord op de vraag namelijk
helemaal niets te maken met wat wij ooit eerder hebben gezien, of met factoren waarover
wij al jaren spreken.
27
de vastgoedindex op waarde geschat
In feite volgen wij dan niet langer geboeid de voortgang van een marktgemiddelde, of
onze eigen prestaties ten opzichte van een geselecteerde peer group, maar laten wij elk
datapunt uit de onderliggende verdeling vrijuit aan het woord. Wat kunnen wij leren van
alle observaties, zowel de successen als de grootste bloopers die zo ver van het gemiddelde en de benchmark af liggen dat we ze al jaren lang niet meer gezien hebben? Zelf
leren spelen met de brondata is als spelen in de zandbak in plaats van met voorverpakt
speelgoed. We gaan weer terug naar de start en laten ons verrassen door de creativiteit
van het moment. Een vaardigheid die goed van pas komt wanneer de markt en maatschappij om ons heen onvoorspelbaar snel veranderen.
Om dit hoofdstuk niet te laten eindigen in vage vergezichten en abstracte denkpatronen,
sluit ik af met een korte bespreking van een concrete studie. Een studie van Huib Vaessen en Ronald Mahieu (2016) waarin de meerwaarde van business analytics en brondata
voor de vastgoedbelegger wordt gedemonstreerd. Zij beantwoorden hun centrale vraag
(‘Wat bepaalt vastgoed-outperformance van vastgoedfondsen?’) op basis van uitkomsten van zogenoemde machine learning technology. Zij combineren data ten aanzien van
tweeduizend verschillende variabelen, over een periode van ruim twintig jaar voor ruim
tweehonderd beursgenoteerde vastgoedfondsen. Zonder op voorhand zelf enige restricties op te leggen laten zij het Random Forest-algoritme2 op zoek gaan naar de bepalende
rendementsfactoren en komen zo tot een cocktail van vastgoedfondseigenschappen
waarmee zij jaarlijks 2,5% outperformance realiseren. Niet doordat hun eigen vermoedens werden getoetst en gestaafd, maar omdat zij de maximale inzichten machinaal uit
de originele brondata wisten te lichten. Geen eenvoudige opgave en ook geen startoefening voor de beginnende dataliefhebber. Wel een bewijs dat vastgoeddata-analyse ook in
de vastgoedbeleggingsmarkt loont en niet beperkt blijft tot sciencefiction. Deze science
is al zeer reëel.
6Conclusies
De Vastgoedindex bestaat nu twintig jaar. Een boeiende periode, waarin veel is gebeurd
en bereikt. Zo is er bereikt dat de Nederlandse vastgoedmarkt heeft geleerd om data te
delen in een betrouwbare bron voor beleggers. Een oefening die ervoor heeft gezorgd dat
samen meer is bereikt dan alleen ooit was gelukt. Vastgoedbeleggers over de hele wereld
gebruiken de tijdreeksen van de vastgoedindices, zoals de Vastgoedindex, als routekaart
2 Met dit algoritme kunnen ongelimiteerde datastructuren door middel van zogenoemde beslisboommodellen bestudeerd worden, op zoek naar steekhoudende patronen en verbanden.
28
2 van index, via indicatie, naar inzicht
om hun investeringsbeslissing zorgvuldig te plannen. Kortom, de index heeft ervoor gezorgd dat wij als vastgoedmarkt op de menukaart van beleggers staan.
Daarnaast heeft de Vastgoedindex bereikt dat verschillen tussen de index en beleggingsprestaties beter begrepen worden. Enerzijds door met een scherp en kritisch oog te leren
kijken naar eventuele afvlakking die door de onderliggende taxaties in de tijdreeksen
sluipen. Taxaties zijn zeer waardevolle indicaties wanneer transactieprijzen ontbreken.
Het is zaak om attent te zijn op de menselijke aanleg om deze indicaties te vervlakken
en op tijd te herkennen en ondervangen, zodat de Vastgoedindex ook op lange termijn
een betrouwbare bron blijft. Anderzijds door beleggers attent te maken op hun eigen
afwijking van het gemiddelde en de behoefte aan een relevante en leerzame benchmark
op te wekken. Een index is immers een goed begin, maar weinigen van ons zullen ons
voldoende herkennen in dit gemiddelde van de markt.
Vandaar dat dit hoofdstuk afsluit met een vooruitblik op de transformatie van data tot
inzicht: business analytics. Anno 2016 wordt het voor een steeds grotere groep beleggers
eenvoudig om met praktische software en originele brondata zelf op zoek te gaan naar
de relevantie variaties in de steekproef. Aan de hand van moderne datavisualisatie en
datacommunicatie kunnen wij nog een hoop leren over de successen en bloopers uit de
markt. Een rijke bron van voortschrijdend inzicht, ook voor de leken onder ons. Een
bron die er nu niet was geweest wanneer de Vastgoedindex twintig jaar geleden niet van
start was gegaan.
Bronnen
••
••
••
••
••
Bachelier, L. (1900). Théorie de la Spéculation. Annales de l’Ecole normale superieure
(trans. Random Character of Stock Market Prices). Paris.
Brounen, D. & P.M.A. Eichholtz (2003). Property, Common Stock, and Property
Shares. Journal of Portfolio Management, 28(3).
Friedman, H.C. (1971). Real Estate Investment and Portfolio Theory. The Journal of
Financial and Quantitative Analysis, 6(2).
Geltner, D. (1991), A Further Examination of Appraisal Data and the Potential Bias
in Real Estate Return Indexes: Comment and Clarification. Journal of the American
Real Estate and Urban Economics Association, 19(1).
Geltner, D. (1993). Estimating Market Values from Appraised Values Without Assuming an Efficient Market. Journal of Real Estate Research, 8(3).
29
de vastgoedindex op waarde geschat
••
••
••
••
••
••
30
Hordijk, A. & M.A.J. Theebe (2004). Long-run Series for the European Continent: 25
Years of Dutch Commercial Real Estate. Journal of Real Estate Portfolio Management,
10(3).
Kendall, M. (1953). The Analysis of Economic Time-Series, Part 1: Prices. Journal of
the Royal Statistics Society, 96.
Markowitz, H. (1952). Portfolio Selection. Journal of Finance, 7(1).
McAllister, P., et al. (2003). Appraisal behaviour and appraisal smoothing: some
qualitative and quantitative evidence. Journal of Property Research, 20(3).
Stevenson, S. (2000). International Real Estate Diversification: Empirical Tests using
Hedged Indices. Journal of Real Estate Research, 12(1/2).
Vaessen, H. & R.J. Mahieu (2016). Predicting REIT Returns, Random Forest and Bigger
Data. TIAS working paper.
3
De ontdekking van direct
vastgoed in het heelal van
beleggingsmogelijkheden
Prof. dr. P. van Gool FRICS 1
1
Inleiding en samenvatting
De Vastgoedindex bestaat 20 jaar. Dit artikel gaat over de bijdrage van de index aan het
inzicht in Nederlandse directe vastgoedbeleggingen. Ik ga na wat de indexrendementen
nu zeggen over de kenmerken van direct vastgoed zoals die in de tekstboeken worden
genoemd. Het gaat dan vooral over de volatiliteit en de rendement-risicoverhouding van
direct vastgoed. Maar ook betreft het de correlaties tussen rendementen van vastgoed
en die van andere beleggingscategorieën. Zo komt het nut van direct Nederlands vastgoed in gemengde beleggingsportefeuilles aan de orde. Ik geef eveneens aan wat achteraf
gezien de optimale mix is geweest in portefeuilles met direct Nederlands vastgoed. Ten
slotte bespreek ik de veelverkondigde stelling dat beursgenoteerd vastgoed op lange termijn dezelfde bijdrage geeft als direct vastgoed. Voor dit onderzoek is gebruikgemaakt
van studies die dankzij de komst van de index mogelijk zijn geworden.
Ik concludeer dat de index sterk heeft bijgedragen aan de ontdekking van de plaats van
direct Nederlands vastgoed in het universum van beleggingsmogelijkheden. De indexresultaten wijzen erop dat het achterliggend vastgoed goede prestaties heeft geleverd, zowel nationaal als internationaal gezien. In feite is dit een compliment voor de ongeveer
dertig managers die het vastgoed van de index hebben beheerd. Verder komt naar voren
dat direct Nederlands vastgoed een goede diversificator in gemengde portefeuilles is, al
1
Prof. dr. P. van Gool FRICS is verbonden aan de Amsterdam School of Real Estate (ASRE), de Universiteit van Amsterdam en aan SPF Beheer, voor onder andere het Spoorwegpensioenfonds.
31
de vastgoedindex op waarde geschat
leveren sommige optimalisatiestudies geen stabiele uitkomsten. Maar ook is het zo dat
sommige denkbeelden over direct vastgoed naar het rijk der fabelen moeten worden
verwezen. Dat geldt in het bijzonder voor de inflatiebescherming. Maar ook is het niet zo
dat beursgenoteerde Nederlandse vastgoedaandelen op de lange termijn gaan lijken op
direct vastgoed, wat vaak wordt gedacht. Direct vastgoed ontpopt zich tot een eigenzinnige heelalbewoner.
2
Kloppen de aan direct vastgoed toegedichte kenmerken wel?
In elk tekstboek over het beleggen in vastgoed staan de positieve kenmerken van het
beleggen in direct vastgoed beschreven. Dat zijn de volgende:2
•• een stabiele stroom van (directe) rendementen,
•• aantrekkelijke cumulatieve rendementen,
•• een gunstige verhouding tussen rendement en risico,
•• lage correlaties tussen het rendement van direct vastgoed en dat van andere vermogenstitels,
•• een redelijke bescherming tegen inflatie,3
•• portefeuillediversificatie.
Natuurlijk kleven er ook tal van nadelen aan het beleggen in direct vastgoed, waaronder
het kapitaalintensieve karakter, de relatief hoge transactiekosten, de illiquiditeit en het
management-intensieve aspect ervan, maar die komen hier niet aan bod.
In het onderstaande bezie ik of de data van de index deze kenmerken ook onderschrijven.
Eerst toets ik de portefeuilleoptimalisaties aan asset only-benaderingen en later in een
ALM-context. Ten slotte is er nog aandacht voor direct versus publiek vastgoed.
In het onderstaande ga ik achtereenvolgens in op de genoemde positieve kenmerken (paragrafen 3 t/m 7). In het kader van het nut van de portefeuillediversificatie (paragraaf 8)
worden verschillende modelportefeuilles met onder andere direct Nederlands vastgoed
beoordeeld. Ik bekijk of en hoe diversificatie leidt tot een optimale rendement-risicoverhouding.
2
3
32
Zie bijvoorbeeld Van Gool et al., 2013, p. 30 en 40.
Zie bijvoorbeeld IVBN, 2010, die de hedge tegen inflatie als een ‘aantrekkelijke karakteristiek van
direct vastgoed’ beschrijft (p. 20).
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Ik beschouw de volgende modelportefeuilles:
•• een vereenvoudigde wereldportefeuille,
•• een gemengde internationale vastgoedportefeuille,
•• een gemengde portefeuille direct Nederlands vastgoed.
Vervolgens komen aan bod:
•• vastgoedoptimalisatie in ALM-studies (paragraaf 9),
•• praktijkonderzoek naar de beste portefeuillesamenstelling (paragraaf 10).
Ten slotte ga ik in op de vraag of beursgenoteerd indirect vastgoed op de lange termijn
hetzelfde oplevert als direct vastgoed (paragraaf 11). Ik eindig met een conclusie (paragraaf 12).
3
Stabiele stroom van (directe) rendementen?
Er is sprake van een stroom van redelijk stabiele rendementen van direct Nederlands
vastgoed, tenminste als wij kijken naar de totale jaarrendementen van de ROZ/IPDindex (thans de IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex geheten, of hierna afgekort als ‘De
Nederlandse Vastgoedindex’)4 vanaf 1977 (zie figuur 1 volgende pagina).5
Stabiliteit is er zeker vergeleken met de rendementen van aandelen, beursgenoteerde (publieke) vastgoedaandelen en obligaties in Nederland. Het laagste totaalrendement van
direct vastgoed in de periode 1977–2015 was slechts -0,2% in 2009. Dat is weinig vergeleken met de negatiefste uitschieters van de andere vermogenstitels: aandelen (-52,3% in
2008), publieke vastgoedaandelen (-39,3% in 2008) en obligaties (-8,8% in 1999).
Maar ook als wij kijken naar de rendementen van de verschillende soorten Nederlands
vastgoed (kantoren, winkels, woningen enz.), zijn er geen grote negatieve rendementen geweest. In de periode 1977–2015 is het meest negatieve rendement gescoord door
winkels (-5,0% in 1981). Hierna volgden kantoren (-4,7% in 1992) en woningen (-2,3% in
1994). Telkens blijkt dat de waardedalingen grotendeels worden opgevangen door relatief
4 Het gaat hier om de index (voor verschillende soorten vastgoed) die alleen betrekking heeft op
standing property investments, dus exclusief rendementen op ontwikkelingsprojecten en transactieresultaten. Voor alle in dit artikel gebruikte reeksen: zie de bijlage.
5 Voor de periode 1977–1995 is gebruikgemaakt van de gegevens van een tot 1977 teruggelegde reeks
voor direct Nederlands vastgoed, gepubliceerd in Hordijk et al., 2005. Vanaf 1995 betreft het de IPD
Nederlandse Jaar Vastgoedindex.
33
de vastgoedindex op waarde geschat
Jaarlijks totaal rendement
80%
60%
40%
20%
0%
-20%
-60%
1977
1978
1979
1980
1981
1982
1983
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
-40%
Aandelen NL
Direct onroerend goed NL
Obligaties NL
Publieke vastgoedaandelen NL
Figuur 1: Rendementen Nederlandse aandelen, obligaties, direct vastgoed en beursgenoteerde vastgoedaandelen 1977–2015. Bronnen: AEX, Bof/ML, MSCI /IPD, GPR, Hordijk (2005)
hoge directe (huur)rendementen.6 Zo is het totale winkelrendement van -5,0% in 1981 het
saldo van een waardedaling van 10,2% tegenover een direct (inkomens)rendement van
ongeveer 5,1%. Natuurlijk wordt dit fraaie beeld beïnvloed door het feit dat de index is
gebaseerd op taxaties en niet op transactieprijzen, zoals geldt voor de andere genoemde
vermogenstitels. Er is sprake van smoothing en lagging.7 Maar het zijn desondanks wel
de rendementen die de beleggers in hun boeken opnemen en die bijvoorbeeld voor pensioenfondsen en hun toezichthouder meespelen in hun dekkingsgraden en beleidsmaatregelen. Natuurlijk geeft het wel te denken dat in het Verenigd Koninkrijk en Ierland
de uitslagen veel groter zijn.8 Zo liet een vergelijkbare (all property-)index voor direct
vastgoed in het Verenigd Koninkrijk in 2008 een rendement zien van -22,1% (in Engelse
Het relatief hoge cash-rendement van Nederlandse directe vastgoedbeleggingen is ook gesignaleerd
in IVBN, 2010, p. 19.
7Onder smoothing verstaat men dat de taxatie-uitkomsten afgevlakt worden. Lagging betekent dat
de ontwikkeling van transactieprijzen vertraagd in de taxatie-uitkomsten tot uitdrukking komt
(Van Gool et al., 2013, p. 69–70).
8 Dit is eerder geconstateerd in IVBN, 2009.
6
34
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
ponden). Taxateurs in het VK hebben vastgoed sneller afgewaardeerd dan in Nederland,
mede door ingrijpen van de Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS). Ook was
er veel marktinformatie over waardedalingen als gevolg van gedwongen verkopen door
‘open-eind-vastgoedbeleggingsfondsen’. Verder speelt dat ‘The UK valuation standard
is founded on the belief that, because property is relatively illiquid compared with financial assets, it is a high-risk asset and that investors’ first priority should be to play
the market cycle.’ En ‘the German valuation standard reflects a belief that property is a
physical asset and is therefore a store of value. A bondholder, or shareholder of an insolvent company will lose all of their investment, but a landlord can always re-let a unit if
a tenant goes bankrupt. German valuations stem from an investment culture that views
property primarily as an alternative to corporate bonds; it puts much emphasis on the
income return as total returns’ (Turner & Callender, 2001).
4
Aantrekkelijke cumulatieve rendementen?
In de periode 1995–2015 bood direct vastgoed aantrekkelijke cumulatieve rendementen.
Beursgenoteerde (publieke) vastgoedaandelen en obligaties scoorden overigens vrijwel
net zo goed (figuur 2). Voor obligaties is dat opvallend en is het grotendeels toe te schrijven aan de forse rentedaling sedert 1991.
600,0
500,0
400,0
300,0
200,0
Aandelen NL
Obligaties NL
Direct vastgoed NL
Publieke vastgoedaandelen NL
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
0,0
1994
100,0
Inflatie NL
Figuur 2: Cumulatieve rendementen Nederlandse beleggingen 1995–2015 (eind 1994 = 100).
Bronnen: AEX, Bof/ML, CBS, MSCI / IPD, GPR
35
de vastgoedindex op waarde geschat
Internationaal gezien deed direct Nederlands vastgoed het in de jaren 1996–2015 ook prima, bijvoorbeeld vergeleken met de ontwikkeling van vergelijkbare indexreeksen voor
direct vastgoed in andere landen (zie figuur 3).9 De cumulatieve rendementen in de VS
en het VK waren hoger, maar kenden meer schommelingen. Duitsland bleef ver achter,
maar het rendementsverloop is daar wel bijzonder stabiel.
700,0
600,0
500,0
400,0
300,0
200,0
Duitsland
Nederland
VK
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
1995
100,0
VS
Figuur 3: Cumulatieve rendementen in lokale valuta van direct vastgoed in Duitsland, Nederland,
het VK en de VS (eind 1995 = 100). Bronnen: MSCI / IPD en NCREIF. Het betreft all property, incl.
ontwikkelings- en verkooprendementen.
5
Gunstige verhouding tussen rendement en risico?
De index staaft de stelling dat de verhouding tussen rendement en risico gunstig is. Als
wij de reeksen vanaf 1995 beschouwen, dan scoort direct vastgoed op dit terrein goed. Zo
bedraagt de simpele verhouding tussen gemiddeld rendement en risico (met het risico
gemeten als standaarddeviatie) 1,2; zie tabel 1. De Sharpe-ratio, die ook rekening houdt
9 Hier is niet 1995 genomen, maar 1996, omdat toen ook de IPD-index in Duitsland begon.
36
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
met het risicovrij rendement, bedraagt 0,9. Die ratio wordt berekend door het gemiddeld
behaald rendement boven het risicovrije rendement te delen door de standaarddeviatie.
Anders geformuleerd: dit is de berekening van het extra rendement (boven het risicovrije
rendement) per eenheid risico.10
Over de Sharpe-ratio
De Sharpe-ratio wordt berekend als het gemiddeld rendement van een vermogenstitel
minus het risicovrije rendement gedeeld door het risico gemeten als de standaarddeviatie
van het rendement van de vermogenstitel in kwestie. Meer precies wordt de Sharpe-ratio
S(x) als volgt berekend:
S(x) = (rx - Rf) / StdDev(x)
Waarbij:
••
x de investering is;
••
rx het gemiddelde jaarlijkse rendement van x is;
••
Rf het best beschikbare rendement op een risicovrije investering is, zoals bijvoorbeeld
een gelduitzetting op korte termijn (deposito) tegen de rente op korte termijn;
••
StdDev(x) de standaarddeviatie van rx is.
Dat is natuurlijk gezien het lage gemeten risico van direct vastgoed ook niet zo verwonderlijk. In deze exercitie is overigens uitgegaan van rendementsgegevens voor direct
vastgoed die unsmoothed zijn, waardoor enigszins is gecorrigeerd voor afvlakkend effect
van taxaties.11
10 Omdat de Sharpe-ratio ook uitschieters naar boven als risico ziet, kunnen we ook kijken naar de
Sortino-ratio. Die ratio geeft aan: het gemiddeld behaalde rendement minus het gewenste rendement, gedeeld door de kans dat het rendement in een gegeven jaar onder dit gewenste rendement
komt. Hoe hoger de Sortino-ratio, des te beter de belegger wordt gecompenseerd voor het lopen van
het risico. De Sortino-ratio voor Nederlands direct vastgoed is internationaal gezien relatief hoog
(zie: IVBN, 2009).
11 Hierbij is gebruikgemaakt van de techniek van David Geltner, waarbij een vastgoedtaxatie een
functie is van de echte waarde en de vorige taxatie. Voor direct Nederlands vastgoed is gebruikgemaakt van een vertrouwensfactor (α) van 0,5 en is de unsmoothing toegepast op de reeks voor het
totaalrendement (en niet alleen op de tijdreeks voor de waardeontwikkeling, zoals eigenlijk zou
moeten).
37
de vastgoedindex op waarde geschat
Tabel 1: Rendementen, risico’s en correlaties Nederlands direct en indirect vastgoed en andere
Nederlandse vermogenstitels 1995–2015
Inflatie
Indirect
Direct
NL
vastgoed NL beursgenoteerd
(= publiek)
unsmoothed
vastgoed NL
Aandelen
NL
Obligaties
NL
Gemiddeld(e) rendement /
inflatie
9,9%
8,9%
8,3%
10,3%
2,0%
Risico (standaarddeviatie)
24,3%
9,9%
6,9%
19,4%
Rendement-risicoverhouding
0,4
0,9
1,2
0,5
Sharpe-ratio
0,3
0,7
0,9
0,4
1,00
-0,20
0,39
0,54
-0,37
Vastrentend NL
1,00
0,06
-0,15
0,03
Direct vastgoed NL
unsmoothed
1,00
0,18
-0,10
Indirect publiek vastgoed
NL
1,00
-0,42
Inflatie NL
1,00
Correlaties:
Aandelen NL
Voor de bronnen: zie de bijlage
6
Lage correlaties tussen rendement van direct vastgoed met
dat van andere vermogenstitels?
Wat in de tabel ook opvalt, is de relatief lage correlatie tussen het rendement van direct
vastgoed en dat van de andere vermogenstitels. Dit betekent dat een mix van direct vastgoed en andere vermogenstitels per saldo een lager risico kent dan de onderdelen van de
mix op zich hebben. Beursgenoteerde vastgoedaandelen (vaak ook publiek indirect vastgoed genoemd) hebben bijvoorbeeld een grotere correlatie (0,54) met ‘gewone’ aandelen
dan de bakstenen van het direct vastgoed (0,39).12 Dit is een goede basis om voordelen uit
diversificatie te halen (hierover verderop meer).
12Zonder unsmoothing is deze correlatie nog lager, namelijk 0,18.
38
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
7
Een redelijke bescherming tegen inflatie?
De bescherming tegen inflatie valt tegen. In tabel 1 is te zien dat er geen positieve correlatie is tussen het rendement van direct vastgoed en de inflatie (namelijk een correlatie van
-0,1). Dit betekent dat wanneer de inflatie verandert, het rendement van indirect vastgoed
zelfs een beetje de andere kant op beweegt. Die correlatie is er overigens wel met de
feitelijk waargenomen (smoothed) rendementen, maar die is dan niet groot, namelijk
0,19 (staat niet in de tabel). Voor winkels is die correlatie nog het hoogst (0,25) en voor
woningen het laagst (0,14) (evenmin in de tabel). Deze gegevens geven weinig steun aan
de bewering dat direct vastgoed beschermt tegen inflatie. De contracthuren (de feitelijk
betaalde huren conform het huurcontract) zijn met indexering op zich wel gekoppeld
aan de inflatie, maar de markthuren in de meeste commerciële vastgoedmarkten kunnen de inflatie niet bijbenen. Dit hangt samen met aanbodoverschotten van kantoren
en winkels op veel markten, die tot uitdrukking komen in soms grote leegstanden. Aan
het eind van een huurcontract, bijvoorbeeld van een kantoor, moet de eigenaar de door
indexatie opgelopen huurprijs weer verlagen naar een lager markthuurniveau, wil hij
opnieuw tot verhuur komen.
8Portefeuillediversificatie
De lage correlatie tussen het rendement van direct vastgoed en dat van andere vermogenstitels biedt mogelijkheden om voordelen te behalen uit diversificatie. Institutionele beleggers onderzoeken dit in de praktijk meestal met Asset Liability Management
(ALM)-studies. De beleggingssamenstelling wordt dan afgestemd op de (structuur van
de) passiva. Dat zijn de pensioen- en verzekeringsverplichtingen van pensioenfondsen
en verzekeraars. Wat de uitkomsten hiervan zijn, komt later aan bod. Maar ook is het
mogelijk een optimaal gediversifieerde portefeuille te bepalen alleen op het niveau van
de activa, dus zonder met de passiva(structuur) rekening te houden. Dit is een zogeheten asset only-benadering. De asset mix van direct Nederlands vastgoed in een gediversifieerde portefeuille levert voordelen op. Ik illustreer dit door na te gaan wat achteraf
gezien de meest optimale mix zou zijn geweest. Ik doe dit met de gegevens van de Vastgoedindex en een eenvoudige Sharpe-ratio-optimalisatie en kijk welke mix de hoogste
Sharpe-ratio geeft. Hiervoor zijn verschillende beleggingssamenstellingen doorgerekend. Dit is gedaan voor de periode in kwestie (1995–2015), dus voor 21 jaar. Om te zien
in hoeverre de uitkomsten stabiel zijn, is dit ook voor de laatste 10 jaar (2006–2015)
gedaan. Het (theoretisch) optimum is bepaald voor de volgende verschillende ‘modelportefeuilles’:
39
de vastgoedindex op waarde geschat
1. een vereenvoudigde ‘wereldportefeuille’ van een institutionele belegger die wereldwijd belegt in aandelen, (staats)obligaties en private equity,13 alsmede in Nederlands
direct vastgoed;
2. een gemengde internationale vastgoedportefeuille van een (Nederlandse) vastgoedbelegger die belegt in Nederlands direct vastgoed, in niet-beursgenoteerde Europese
vastgoedaandelen (ofwel privaat indirect vastgoed) en in beursgenoteerde vastgoedaandelen (ofwel publiek indirect vastgoed) wereldwijd;
3. een gemengde portefeuille van direct Nederlands vastgoed, bestaande uit kantoren,
winkels, woningen en bedrijfspanden.
De gebruikte rendementsreeksen zijn aangegeven in de bijlage. De reeksen voor (de verschillende soorten) direct vastgoed, private equity en privaat indirect vastgoed zijn unsmoothed.14 Niet alleen is de mix met de hoogste Sharpe-ratio bepaald, maar ook een mix
met gelijke gewichten van de assets in de portefeuilles. De soms opvallende uitkomsten
staan hieronder per modelportefeuille weergegeven.
Ad 1. Vereenvoudigde ‘wereldportefeuille’
Het optimum van de vereenvoudigde ‘wereldportefeuille’ is bepaald met en zonder private equity. Dit is gedaan omdat private equity, net als direct vastgoed, kan worden gezien als een ‘alternatieve’ vermogenstitel. Beide kennen immers geen beursnotering en
hun rendementen zijn mede gebaseerd op taxaties of waarderingen. Over de beschouwde
periode had men achteraf gezien het hoogste rendement kunnen behalen (van 15,3% rekenkundig gemiddeld per jaar) door het gehele vermogen te beleggen in private equity
(zie tabel 2). Maar dan zou er ook sprake zijn geweest van een relatief hoog risico (18,1%).
In onderstaande tabel is de kortetermijnrente opgenomen, omdat die is gebruikt als risicovrij rendement voor de berekening van de Sharpe-ratio’s.
Tabel 2: Gemiddelde rendementen, risico’s en Sharpe-ratio’s over de periode 1995–2015
Soorten
beleggingen
Gem. rendement
Risico (stdev)
Sharpe-ratio
Kortetermijn- Aandelen
Obligaties
rente NL
(wereldwijd) (wereldwijd)
2,3%
8,2%
17,7%
0,33
5,8%
6,8%
0,51
NL direct
vastgoed
unsmoothed
8,3%
6,9%
0,86
Private equity
(wereldwijd)
unsmoothed
15,3%
18,1%
0,71
13 Private equity betreft niet-beursgenoteerde aandelen in vaak startende ondernemingen. Meer algemeen is het risicodragend vermogen, afkomstig van beleggers, dat wordt gebruikt voor de financiering van niet-beursgenoteerde ondernemingen (bron: Wikipedia).
14 De gebruikte rendementsreeksen zijn aangegeven in de bijlage.
40
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Maar met een Sharpe-ratio-optimalisatie, die een gunstigste rendement-risicoverhouding bepaalt, ontstaat een ander beeld. Met private equity in de modelportefeuille opgenomen, zou deze wereldportefeuille over de periode 1995–2015 een optimale structuur
hebben gehad met maar liefst 32,9% direct Nederlands vastgoed (zie in onderstaande
tabel 3: asset mix C). Dit is overigens in lijn met ander optimalisatieonderzoek op basis
van asset only.15 Dit percentage is veel hoger dan het percentage dat de Nederlandse institutionele beleggers feitelijk in vastgoed beleggen. Zij belegden eind 2012 voor 9 à 12%
van hun totale beleggingen in vastgoed.16 Dit komt omdat de feitelijke allocatie in de
regel niet wordt bepaald op asset only-exercities, maar op basis van ALM-studies (zie
verder hierna). Zonder private equity, dat net als direct vastgoed ook goed diversifieert,
zou er zelfs 58,2% aan direct vastgoed in hebben gemoeten (zie asset mix D). Maar de
uitkomsten zijn instabiel. Als alleen de laatste 10 jaar (1996–2015) in beschouwing wordt
genomen, zou er helemaal geen direct Nederlands vastgoed opgenomen hebben moeten
worden en veel meer obligaties en private equity (zie asset mix E). De afgelopen 10 jaar
hebben private equity en obligaties betere rendementen laten zien dan Nederlands vastgoed, dat door de financiële crisis vanaf 2008 werd geteisterd.
Tabel 3: Optimalisatie van een vereenvoudigde ‘wereldportefeuille’
Beleggingssoorten
Aandelen (wereldwijd)
Obligaties (wereldwijd)
NL direct vastgoed
unsmoothed
Private equity (wereldwijd) unsmoothed
Totaal
Beleggingsmixen
Asset mix A Asset mix B Asset mix C Asset mix D Asset mix E
Zonder pri- Optimaal,
Elk 1/4
Zonder pri- Optimaal,
laatste 10
vate equity.
periode
vate equity.
jaar
periode
1995–2015
Elk 1/3
1995–2015
25,0%
33,3%
0,0%
8,0%
0,0%
25,0%
33,3%
46,3%
33,8%
67,3%
25,0%
33,3%
32,9%
58,2%
0,0%
25,0%
100,0%
0,0%
100,0%
20,8%
100,0%
0,0%
100,0%
32,7%
100,0%
15 Zie bijvoorbeeld Hoesli, Lekanderen & Witkiewicz, 2004, alsmede Chun, Ciochetti & Shilling,
2000.
16 Het belang van vastgoed in de beleggingsportefeuilles van Nederlandse institutionele beleggers bedroeg eind 2012 in totaal 9,2%. Daarvan was 6,8% indirect vastgoed en 2,5% direct vastgoed. Maar
die beleggers investeren ook via beleggingsfondsen in vastgoed. Wanneer als het ware door de
aandelen van institutionele beleggers in Nederlandse beleggingsinstellingen heen wordt gekeken,
dan belegden die institutionele beleggers eind 2012 voor 11,7% in vastgoed (3,1% direct vastgoed en
8,6% indirect vastgoed) (Gebraad, 2014).
41
de vastgoedindex op waarde geschat
Gem. rendement*
9,4%
7,5%
8,6%
7,5%
7,3%
Risico (stdev)*
9,3%
7,0%
5,9%
5,5%
4,6%
Sharpe-ratio*
0,76
0,73
1,06
0,93
1,27
* Voor asset mix E is voor de berekening van de Sharpe-ratio gerekend met een gemiddelde
risicovrije rente over die 10 jaar van 1,5%.
Asset mix A, met een vaste verhouding tussen de beleggingssoorten (van elk 25%), geeft
een beter rendement dan de optimale verhouding van asset mix C, maar met een relatief
hoger risico en derhalve een lagere Sharpe-ratio (0,73 ten opzichte van 1,06). De portefeuilles B en D zijn duidelijk slechter, omdat private equity niet is meegenomen.
Ad 2. Gemengde internationale vastgoedportefeuille
Over de periode 1995–2015 hebben wereldwijde beleggingen in beursgenoteerde vastgoedaandelen het hoogste gemiddelde rendement laten zien (10,2%), als we deze vergelijken met direct Nederlands vastgoed en Europese niet-beursgenoteerde vastgoedaandelen (privaat indirect vastgoed EU). Maar die beursgenoteerde vastgoedaandelen hebben
het hoogste risico (zie tabel 4). Bakker (2012, p. 38) is overigens tot min of meer vergelijkbare uitkomsten gekomen, zij het voor de periode 1978–2011.
Tabel 4: Gemiddelde rendementen, risico’s en Sharpe-ratio’s over de periode 1995–2015
Soorten beleggingen
Direct NL vastgoed
unsmoothed
Privaat indirect vastgoed EU unsmoothed
Beursgenoteerd
indirect vastgoed
wereldwijd
Gem. rendement
8,3%
7,8%
10,2%
Risico (stdev)
6,9%
14,8%
19,5%
Sharpe-ratio
0,86
0,37
0,40
Een Sharpe-ratio-optimale portefeuille over de genoemde periode zou echter hebben
bestaan uit bijna 90,6% direct Nederlands vastgoed en maar 9,4% uit die internationale
vastgoedaandelen. Dat komt vooral door het relatief lage risico van het direct vastgoed.
In een optimale portefeuille gemeten over de afgelopen 10 jaar zouden er overigens meer
beursgenoteerde vastgoedaandelen moeten zijn (16,7%) en minder direct vastgoed (zie
de laatste kolom). Opvallend is wel dat privaat indirect vastgoed (niet-beursgenoteerde
vastgoedaandelen) in de optimale portefeuilles geen plaats heeft. Dat komt door het relatief lage rendement van deze beleggingscategorie in combinatie met het toch aanzienlijke risico, dat vooral het gevolg is van het leverage-gebruik bij de desbetreffende private
vastgoedfondsen.
42
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Tabel 5: Optimalisatie van een gemengde internationale vastgoedportefeuille
Asset mix A
Elk 1/3
Beleggingsmixen
Asset mix B
Optimaal, periode
1995–2015
90,6%
0,0%
Asset mix C
Optimaal, laatste
10 jaar
83,3%
0,0%
Beleggingssoorten
Direct NL vastgoed unsmoothed
33,3%
Privaat indirect vastgoed EU
33,3%
unsmoothed
Beursgenoteerd indirect vast33,3%
9,4%
16,7%
goed wereldwijd
Totaal
100,0%
100,0%
100,0%
Gem. rendement*
8,8%
8,5%
5,4%
Risico (stdev)*
11,4%
6,9%
8,2%
Sharpe-ratio*
0,57
0,90
0,48
* Voor asset mix C is voor de berekening van de Sharpe-ratio gerekend met een gemiddelde
risicovrije rente over die laatste 10 jaar van 1,5%.
Met een Monte Carlo-simulatie komt Bakker (2012, p. 38) overigens tot vergelijkbare
uitkomsten, zij het dat hij ook een klein gewicht toekent aan privaat indirect vastgoed.
Ad 3. Gemengde portefeuille direct Nederlands vastgoed
Ten slotte is er de vraag wat de optimale samenstelling van de Nederlandse direct-vastgoedportefeuille zou zijn geweest in de periode 1995–2015, als er gekozen zou kunnen
worden uit de onderdelen van de Vastgoedindex. Dit is overigens hypothetisch, want het
‘indexvastgoed’ is niet te koop. Over deze periode hebben bedrijfspanden en winkelbeleggingen de hoogste gemiddelde rendementen gegeven (zie tabel 7). Voor winkels was
dit het geval ondanks de matige rendementen in de afgelopen vier jaren, mede als gevolg
van malaise en faillissementen op de winkelmarkten.
Tabel 6: Gemiddelde rendementen, risico’s en Sharpe-ratio’s over de periode 1995–2015
Soorten beleggingen
Kantoren
unsmoothed
Winkels
unsmoothed
Woningen
unsmoothed
Bedrijfspanden
unsmoothed
Gem. rendement
6,9%
8,7%
8,5%
8,9%
Risico (stdev)
7,7%
5,8%
8,5%
6,9%
Sharpe-ratio
0,59
1,09
0,72
0,94
Over de periode 1995–2015 zou een mix van alle vastgoedsoorten optimaal zijn geweest
met een samenstelling van ongeveer tweederde winkels en eenderde bedrijfspanden (zie
43
de vastgoedindex op waarde geschat
onderstaande tabel 7, asset mix B). Dat is ook niet zo verbazingwekkend vanwege het
relatief lage risico van winkelbeleggingen. Wanneer bedrijfspanden geheel worden uitgesloten, zou de optimale portefeuille zelfs hebben bestaan uit 100% winkels (zie asset
mix C). Kantoren en woningen komen in de optimale portefeuille in het geheel niet
voor. Kantoren hebben een relatief laag rendement en een hoog risico. Voor woningen
geldt dat ze toch een relatief hoog risico hebben, vooral als gevolg van de spectaculaire
prijsontwikkeling tot 2007 en de lage en soms zelfs negatieve rendementen in de jaren
2008–2013. Over de laatste 10 jaar zou de optimale portefeuille (met alle vastgoedsoorten
er in principe in) hebben bestaan uit 56,6% winkels en 43,4% bedrijfspanden (zie asset
mix D).
Tabel 7: Optimalisatie van een gemengde portefeuille direct Nederlands vastgoed
Asset mix A
Elk 1/4
Beleggingsmixen
Asset mix B
Asset mix C
Optimaal, periode
Optimaal,
1995–2015, zonder
periode
bedrijfspanden
1995–2015
0,0%
0,0%
69,7%
100,0%
Asset mix D
Optimaal, laatste 10 jaar
Beleggingssoorten
Kantoren unsmoothed
25,0%
0,0%
Winkels unsmoothed
25,0%
56,6%
Woningen unsmoothed
25,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Bedrijfspanden unsmoothed
25,0%
30,3%
0,0%
43,4%
Totaal 100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
Gem. rendement*
8,2%
8,7%
8,7%
5,6%
Risico (stdev)*
6,6%
5,7%
5,8%
6,2%
Sharpe-ratio*
0,89
1,14
1,09
0,67
* Voor asset mix D is voor de Sharpe-ratio gerekend met een gemiddelde risicovrije rente over
de laatste 10 jaar van 1,5%.
Uit de analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
•• De analyse-uitkomsten zijn verre van stabiel. Een andere beschouwingsperiode leidt
vaak tot een geheel andere optimale asset mix.
•• Het Nederlandse directe vastgoed, dat door de Vastgoedindex wordt vertegenwoordigd, kent een relatief goed rendement-risicoprofiel en correleert ook niet erg met
andere beleggingssoorten. In gemengde portefeuilles heeft dit dus een gunstig diversifiërend effect op het profiel van die portefeuilles.
••
••
44
Beursgenoteerde vastgoedaandelen spelen in de optimalisaties maar een beperkte rol.
Wat de beste soort direct Nederlands vastgoed betreft verdienen vooral winkels en
bedrijfspanden een plaats in gemengde portefeuilles. Dat geldt eigenlijk ook voor wo-
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
••
••
ningen, gezien hun rendementen en risico’s (al blijkt dat niet uit tabel 7, omdat ze
qua Sharpe-ratio het net wat minder goed doen dan winkels). Kantoren zouden niets
hebben toegevoegd.
Een terugblik op de periode 1995–2015 (en op de laatste 10 jaar) zegt niets over de
toekomst. Een periode van minder goede rendementen van één beleggingssoort kan
het optimale beeld geheel doen kantelen. Omdat de toekomst niet (goed) te voorspellen valt, is een spreiding van de beleggingen over verschillende beleggingssoorten
altijd superieur aan geen of een beperkte diversificatie. De berekeningen van Sharperatio’s laten dat ook zien. Mixen met een uitgesloten beleggingssoort geven namelijk
een lagere Sharpe-ratio dan ‘complete’ mixen. ‘Dominante’ beleggingssoorten, die
dus een structureel hoger rendement hebben bij eenzelfde risico, zouden op lange
termijn ook niet kunnen bestaan, omdat die door nieuwe toetreders zouden worden
gekopieerd.
Sharpe-ratio-optimalisaties hebben een polariserend effect en houden geen rekening met de onzekere toekomst. Beleggingssoorten die net even minder renderen en/
of een net wat hoger risico kennen dan andere soorten, worden niet opgenomen in
de mix, terwijl dat in de onzekere toekomst net andersom kan liggen. Sharpe-ratiooptimalisaties leiden tot schijnprecisie in een onzekere wereld.
Maar de exercities kennen ook veel (andere) beperkingen. Zo zijn de uitkomsten erg
afhankelijk van de gekozen periode. Verder is de mate van unsmoothing enigszins subjectief. Belangrijk is ook te constateren dat de ‘index’ fysiek niet te koop is.17 Risico wordt
gedefinieerd in termen van standaarddeviatie, waardoor bijvoorbeeld een sterke stijging
van het rendement ook wordt gezien als een risico. Ook liquiditeitsrisico’s worden zo
niet meegenomen. Belangrijk is ook te constateren dat een grote diversificatie ook kan
leiden tot een tekort aan managementaandacht. Beleggers met grotere, meer gespreide
portefeuilles kunnen lankmoedig zijn ten aanzien van problemen in bepaalde individuele beleggingen, omdat die problemen op portefeuilleniveau niet voldoende worden
gevoeld. Denk bijvoorbeeld aan de problematische leegstand in één pand. Men besteedt
liever aandacht aan meer kansrijke investeringen.
Een groot deel van de genoemde tekortkomingen wordt weggewerkt door uit te gaan van
ALM en/of liability driven investing (LDI), die hieronder worden behandeld.18
17Via swaps van toekomstige rendementen, die in het VK wel voorkomen, is de index overigens wel
‘te koop’.
18 Liability driven investing is een beleggingsbeleid dat grotendeels wordt bepaald door de (structuur
en omvang van de) toekomstige verplichtingen van de belegger in kwestie. Eenvoudig geformuleerd komt het neer op afstemming van de activa (de beleggingen) op de passiva (de verplichtingen).
45
de vastgoedindex op waarde geschat
9
Vastgoedoptimalisatie in ALM-studies
De Vastgoedindex heeft ook specifieke ALM-studies voor vastgoed mogelijk gemaakt.
Die van Bakker (2012) is in dit kader zeer interessant. Hij heeft onderzocht wat de optimale samenstelling van de vastgoedportefeuille van een Nederlands pensioenfonds is.
Hiervoor heeft hij een ALM-model gemaakt. Zo wordt ook met de verplichtingen van
het pensioenfonds rekening gehouden. Hij is uitgegaan van een ‘standaardpensioenfonds’ met een basisportefeuille, bestaande uit 40% vastrentende waarden (obligaties),
30% zakelijke waarden (aandelen) en 30% vastgoed.19 Hij heeft geen aandacht besteed aan
het optimale gewicht van vastgoed in de totale beleggingsportefeuille van het fonds. Dat
is in de regel lager dan uit asset only-studies blijkt. Want de (pensioen)verplichtingen die
in ALM-studies worden meegenomen, correleren beter met obligaties dan met vastgoed.
Verder speelt dat in ALM-studies vaak ook andere ‘alternatieve beleggingen’ worden
meegenomen, die eveneens diversifiërend werken, net als vastgoed. Voor de veronderstelde rendementen van de vastrentende en zakelijke beleggingen is Bakker uitgegaan
van de rendementsparameters die de Nederlandsche Bank voor deze beleggingen voorschrijft. Voor de invulling van de 30% vastgoed heeft Bakker 15 scenario’s doorgerekend
om te kijken welke mix van vastgoedbeleggingen optimaal is voor het pensioenfonds.
Hij is voor de te bepalen optimale beleggingsmix uitgegaan van direct Nederlands vastgoed (ROZ/IPD, unsmoothed), Amerikaans privaat indirect vastgoed (niet-beursgenoteerde vastgoedaandelen) (NFI-ODCE) en publiek indirect vastgoed (beursgenoteerde
vastgoedaandelen) wereldwijd (GPR Global). Om te beoordelen of de resultaten van de
beleggingsmix optimaal zijn, heeft hij gekeken naar de criteria die gebruikelijk zijn voor
een pensioenfonds. Die zijn:
a. de gemiddelde nominale dekkingsgraad (bezittingen versus pensioenverplichtingen)
over de komende 10 jaar (hoe hoger, des te minder kans op problemen),
b. de gemiddelde kans op onderdekking (een dekkingsgraad < 105%) in die 10 jaar,20
c. de kans op reservetekort (= een dekkingsgraad < 125%) in de komende 10 jaar en ten
slotte
d. de kans op onderdekking in drie opeenvolgende jaren.
19 Dit is een hoger percentage dan het feitelijke percentage dat Nederlandse pensioenfondsen gemiddeld in vastgoed beleggen (zie eerder). Hiervoor is gekozen om de effecten van verschillende vastgoedmixen duidelijker te kunnen waarnemen.
20 Per pensioenfonds kan de exacte grens overigens enigszins verschillen. Dat geldt ook voor het reservetekort.
46
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Per criterium is vervolgens een score aan de uitkomst toegekend. De mogelijke scores
zijn 3, 1, 0, -1 of -3. De gezamenlijke scores per scenario leiden tot een totaaloordeel. Dit
leidt tot de uitkomsten zoals weergegeven in tabel 8.
Tabel 8: Scorematrix ALM-studie (bron: Bakker, 2012, p. 93)
Scenario
Direct vastgoed NL (unsmoothed)
Privaat indirect vastgoed
EU
Publiek indirect vastgoed
wereldwijd
Nominale dekkingsgraad
Kans op onderdekking
Kans op reservetekort
Kans op 3 jaar onderdekking
Beoordeling
Scenario
Direct vastgoed NL (unsmoothed)
Privaat indirect vastgoed
(EU)
Publiek indirect vastgoed
wereldwijd
Nominale dekkingsgraad
Kans op onderdekking
Kans op reservetekort
Kans op 3 jaar onderdekking
Beoordeling
1
2
3
4
5
6
7
8
0%
25%
50%
75%
100%
0%
25%
50%
25%
25%
25%
25%
0%
50%
75%
0%
75%
50%
25%
0%
0%
50%
0%
50%
-1
0
-1
0
1
0
1
1
1
0
-1
0
0
-1
0
0
3
0
0
0
0
0
1
0
-1
0
1
0
0
1
0
0
-3
9
1
10
4
11
-1
12
-1
13
4
14
0
15
1
75%
0%
25%
50%
0%
25%
0%
0%
75%
50%
50%
0%
0%
100%
25%
25%
25%
0%
100%
75%
0%
0
0
1
3
1
1
1
1
3
0
-1
0
-3
-3
-3
-1
0
-1
1
0
0
0
3
1
0
-3
-1
1
1
8
6
-1
-12
-3
2
Bakker concludeert dat de volgende beleggingssamenstellingen (hier: scenario’s) de beste zijn:
•• scenario 10 (met een oordeel van een 8), zonder direct vastgoed, met 75% privaat indirect vastgoed en 25% publiek indirect vastgoed,
••
••
scenario 11 (met een oordeel van een 6), met 25% direct vastgoed, 50% privaat indirect
vastgoed en 25% publiek indirect vastgoed,
scenario 3 (met een oordeel van een 4), met 50% direct vastgoed, 25% privaat indirect
vastgoed en 25% publiek indirect vastgoed, of
47
de vastgoedindex op waarde geschat
••
scenario 6 (met een oordeel van een 4), zonder direct vastgoed, maar met 50% privaat
indirect vastgoed en 50% publiek indirect vastgoed.
‘De minst aantrekkelijk combinatie is combinatie 13. Deze combinatie bestaat uit 100%
publiek indirect vastgoed en scoort op alle parameters het slechtst’, aldus Bakker (2012,
p. 52). Opvallend is dat de scenario’s met relatief veel publiek indirect vastgoed (1 en 14)
het slecht doen. Maar aan de andere kant is publiek indirect vastgoed wel weer vertegenwoordigd in de beste combinaties, zo stelt Bakker. Dit kan worden toegeschreven aan het
relatief hoge veronderstelde rendement van publiek indirect vastgoed (10,6%) ten opzichte van dat van direct vastgoed (met 8,6% rendement) en privaat indirect vastgoed (met
8,8%).21 Dit komt omdat de kans op onderdekking en reservetekorten erg afhankelijk is
van de hoogte van de rendementen en minder van de risico’s (gemeten als standaarddeviatie). Voor de genoemde rendementsverwachtingen heeft Bakker zich gebaseerd op
de feitelijk gerealiseerde rendementen in de periode 1978–2011. De nadelen van publiek
vastgoed (relatief hoog risico en lagere correlaties) worden in een lage dosis als het ware
gecompenseerd door de (vele) andere beleggingsvormen, omdat die ook diversifiëren.
Maar als het gewicht van publiek vastgoed wordt opgevoerd, gaan de negatieve aspecten
van deze beleggingscategorie de doorslag geven. Uiteindelijk concludeert Bakker (2012,
p. 53) dat zonder ‘uitspraken te doen over de exacte allocatie, uit de resultaten blijkt,
dat een vastgoedportefeuille bestaande uit verschillende typen vastgoedbeleggingen de
beste resultaten geven’. Op basis van de gemaakte veronderstellingen ‘zou meer dan de
helft van de portefeuille moeten worden vormgegeven door privaat vastgoed of door
een combinatie van direct en privaat vastgoed’. Het overige deel van de portefeuille zou
dan moeten worden ingevuld met publiek vastgoed. Bij deze conclusies moet natuurlijk
wel worden opgemerkt dat ook een ALM-benadering beperkingen kent. De input voor
die benaderingen is vaak gebaseerd op samenhangen uit het verleden. Dit laatste is een
achilleshiel. Zo bleek in de financiële crisis van 2008 dat er geen sprake was van veronderstelde normaalverdelingen van rendementen. Ook bleek dat de correlaties tussen
de verschillende vermogenstitels veel hoger waren dan werd aangenomen op basis van
historische gegevens. Toch blijkt ook uit deze studie dat het direct Nederlands vastgoed,
zoals gemeten door de Vastgoedindex, een plaats in gemengde internationale portefeuilles verdient, tenminste als het verleden iets zegt over de toekomst.
21 ‘Veronderstelde’, want het gaat om de rendementsverwachting voor de toekomst, al is die hier bepaald op basis van het verleden. Het betreft hier de periode 1978–2011, waarin publiek indirect
vastgoed relatief hoge rendementen behaalde.
48
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
10
Praktijkonderzoek naar de beste portefeuillesamenstelling
Praktijkonderzoek naar de feitelijk behaalde vastgoedrendementen van Nederlandse institutionele beleggers onderschrijft het beeld dat diversificatie loont. Zo heeft Mosselman
(2013) onderzocht wat het feitelijk behaalde vastgoedrendement is geweest van Nederlandse institutionele beleggers over de periode 2000–2012. Ook heeft hij onderzocht wat
achteraf gezien de beste portefeuillestrategie is geweest. Hij komt tot de conclusie dat
‘sterk gespreide beleggers, die optimale diversificatie nastreven door hun vastgoedportefeuilles te spreiden over beleggingswijze, regio’s [in de wereld], en sectoren [vastgoedsoorten]’ niet alleen het hoogste gemiddelde rendement hebben gehaald, maar ook het
meeste risico hebben gelopen.22 Zij beleggen voor 60% in indirect internationaal vastgoed (beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd) en voor 40% in direct vastgoed, waaronder Nederlandse winkels en woningen. Hun goede resultaten zijn mede te danken aan
vastgoedbeleggingen in opkomende landen, waaronder Azië. Op de tweede plaats qua
rendement komen wat Mosselman noemt de ‘vastgoedspecialisten met home-bias’, die
voor gemiddeld 86% beleggen in Nederland en dan vooral in woningen. Hun beleggingen lieten ook een laag risico zien met een mooie Sharpe-ratio. Ook goed qua rendement
maar minder goed qua risico (en dus met een lagere Sharpe-ratio) deden de beleggers het
die voor 95% beleggen in internationaal indirect vastgoed (voor 49% beursgenoteerd en
46% niet-beursgenoteerd). Beleggers die zich concentreren (voor 81%) op niet-beursgenoteerd internationaal indirect vastgoed, deden het eveneens goed. Mosselman concludeert dat vergaande spreiding loont en dat opname van Nederlands direct vastgoed, dat
de Vastgoedindex probeert te meten, sterk risicodempend werkt. Verder concludeert hij
dat grotere beleggers in het voordeel zijn boven kleinere, omdat zij hun vastgoedbeleggingen beter internationaal kunnen spreiden.
11
Is beursgenoteerd indirect vastgoed op de lange termijn
hetzelfde als direct vastgoed?
Uit de asset only-optimalisatieberekeningen en uit de ALM-studie van Bakker komt naar
voren dat het verstandig is een bescheiden aandeel beursgenoteerd (publiek) indirect
vastgoed op te nemen in gemengde vastgoedportefeuilles. Dit is koren op de molen van
de vele partijen die beweren dat publiek indirect vastgoed op de lange termijn hetzelfde
is als direct vastgoed. Een van die partijen is de EPRA (European listed property sector
association), de belangenorganisatie van de Europese beursgenoteerde vastgoedfondsen.
22 Zie IVBN, 2013, p. 11.
49
de vastgoedindex op waarde geschat
Deze organisatie heeft hier onderzoek naar laten doen.23 Daaruit komt volgens de organisatie naar voren dat op de lange termijn publiek vastgoed dezelfde rendementen geeft
als direct vastgoed. Het betreft immers hetzelfde vastgoed, zo is de gedachte. Het zou
daarom ook niet toevallig zijn dat over de periode 1995–2015 gemeten de cumulatieve
rendementen van direct en indirect publiek vastgoed nagenoeg aan elkaar gelijk zijn (zie
eerder figuur 2). Schouten (2015) heeft dit voor Nederland onderzocht, mede op basis
van de ROZ/IPD-index voor direct vastgoed. Dit is eveneens gedaan voor het VK en de
VS. Dit is gebeurd door de (voortschrijdende) cumulatieve rendementen over de periode
1984–2014 over meerjarige perioden (2, 3, 4 en 5 jaar) van publiek indirect vastgoed te
vergelijken met die van direct vastgoed. Voor direct vastgoed in het VK en de VS heeft hij
jaargegevens in lokale valuta gebruikt (smoothed) van respectievelijk de IPD (Investment
Property Databank) en de NCREIF (National Council of Real Estate Investment Fiduciaries). Voor het publieke indirecte vastgoed zijn landenindices gebruikt van de GPR
(voor NL en VK) en de EPRA/NAREIT (voor de VS). Schouten komt tot de conclusie dat
in Nederland de (lage) correlatie tussen de rendementen van direct en publiek vastgoed
niet veel toeneemt naarmate langere perioden met elkaar worden vergeleken. Figuur 2
laat ook zien dat er grote verschillen kunnen zitten in het rendementsbeloop van direct
en indirect publiek vastgoed. In het VK is die correlatie veel hoger, maar neemt die ook
niet erg veel toe. Maar in de VS loopt de correlatie sterk op naarmate langere tijdvakken
met elkaar worden vergeleken (zie tabel 9).
Tabel 9: Ontwikkeling correlaties tussen rendementen van direct en publiek vastgoed
(bron: Schouten, 2015)
Over gehele periode
(1984–2014)
2-jaarsperioden
3-jaarsperioden
4-jaarsperioden
5-jaarsperioden
NL direct–NL publiek VK direct–VK publiek VS direct–VS publiek
0,04
0,69
0,15
0,01
0,02
0,06
0,07
0,76
0,80
0,81
0,81
0,29
0,40
0,45
0,53
De hogere correlaties tussen direct en publiek vastgoed in de VS en het VK zijn vooral te
verklaren doordat de directe vastgoedmarkten in deze landen meer gevoelig zijn voor de
conjunctuur dan in Nederland. Dit komt mede door een groter gebruik van leverage, oftewel het hefboomeffect dat wordt veroorzaakt door financiering en de eerdergenoemde
zienswijze op vastgoed als belegging. Verder is het zo dat in die landen taxaties eerder
23 Voor een recent overzicht van de literatuur op dit terrein verwijs ik naar Schouten, 2015.
50
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
marktontwikkelingen volgen (mede door meer informatie over recente transacties), hetgeen leidt tot minder smoothing en lagging van waardemutaties.24 Ook speelt dat directe
vastgoedindices in die landen minder betrekking hebben op woningportefeuilles dan in
ons land. Zo heeft de Nederlandse Vastgoedindex eind 2015 betrekking op meer dan 50%
woningen (als % van de ‘indexwaarde’). Schouten heeft verder onderzocht in hoeverre
bij langere beschouwingsperioden ook de gemeten risico’s van de verschillende beleggingssoorten dezelfde worden. Dit heeft hij gecombineerd met rendementsgegevens over
die langere perioden, waarbij hij naar de ontwikkeling van de Sharpe-ratio’s heeft gekeken. Naarmate over langere perioden wordt gemeten, valt een lager risico gemeten als
standaarddeviatie te verwachten en ceteris paribus derhalve ook een hogere Sharpe-ratio.
Dus over langere tijd zouden de verschillen in Sharpe-ratio’s tussen direct en publiek
vastgoed kleiner moeten worden, zo is de hypothese. In Nederland en het VK neemt hij
dat evenwel niet waar, maar in de VS wel, zij het in bescheiden mate. Alles overziend
concludeert Schouten (2015, p. 27) dat er sprake is van ‘statistically significant evidence to
state that the listed and the direct real estate returns in the USA markets in the long term
are more similar than in the short term. This evidence is not found for the Dutch and UK
markets.’ Nederlands direct vastgoed, zoals door de Vastgoedindex gemeten, laat zich
dus niet eenvoudigweg vervangen door Nederlandse beursgenoteerde vastgoedaandelen.
12Conclusie
De Vastgoedindex heeft veel studies naar de beleggingskenmerken van direct Nederlands vastgoed mogelijk gemaakt. Die studies en berekeningen met indexdata over de
periode 1995–2015 laten zien dat direct Nederlands vastgoed een meer dan bescheiden
plaats verdient in het universum van beleggingsmogelijkheden. De indexresultaten wijzen erop dat het achterliggend vastgoed in deze periode relatief goede rendementen heeft
gegeven, met niet al te veel risico. Dit geldt niet alleen in Nederland, maar ook in het
buitenland. Zelfs na correctie voor de relatief grote mate van smoothing en lagging van
taxatie-uitkomsten in ons land, zijn er goede prestaties geleverd. Dat is een compliment
voor de vroegere (en vaak ook nog huidige) managers van dit vastgoed. Verder komt naar
voren dat direct Nederlands vastgoed een goede diversificator in gemengde beleggingsportefeuilles is. Er zijn geen indicaties dat het indexvastgoed een goede bescherming
biedt tegen inflatie, anders dan menigeen denkt. Berekeningen laten verder zien dat studies naar asset only-optimalisatie geen stabiele uitkomsten geven en niet veel zeggen over
de toekomst. Wel komt naar voren dat er relatief veel gewicht aan direct Nederlands vast24 Zie Van Gool et al., 2013, p. 70 en 73.
51
de vastgoedindex op waarde geschat
goed zou moeten worden toegekend. Ook wordt duidelijk dat kantoorbeleggingen in het
verleden geen toegevoegde waarde hebben gehad. ALM-studies waarin de gegevens van
de Vastgoedindex zijn gebruikt, geven een genuanceerder en meer stabiel beeld. Maar
dan blijkt direct vastgoed niet zaligmakend. Er zijn meer (goede) wegen naar Rome, zelfs
zonder ook maar iets aan direct vastgoed in de portefeuille op te nemen. Dit beeld wordt
ondersteund door praktijkonderzoek naar de feitelijk behaalde vastgoedrendementen
door Nederlandse institutionele beleggers. Daaruit blijkt dat vergaande spreiding loont,
al geeft opname van direct Nederlands vastgoed een forse risicoreductie. Verder is ingegaan op de stelling dat direct vastgoed en beursgenoteerde vastgoedaandelen meer op
elkaar gaan lijken qua beleggingsresultaten naarmate langere periodes in beschouwing
worden genomen. Dit lijkt in Nederland echter niet op te gaan, maar wel in de VS, tot op
zekere hoogte. Alles overziend ontstaat het beeld dat de index wijst op een eigenzinnig
beleggingsproduct. Jammer is natuurlijk wel dat de index niet reproduceerbaar is, tenminste als de indexdeelnemers hun directe portefeuilles niet pro rata parte aan derden
verkopen. Maar gezien de indexresultaten is hiervoor weinig reden.
Bronnen
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
52
Bakker, M. (2012). De schaalgrootte en vastgoedportefeuilles van Nederlandse pensioenfondsen (scriptie). Amsterdam School of Real Estate.
Chun, G.H., B.A. Ciochetti & J.D. Shilling (2000). Pension plan real estate investment
in an asset/liability framework. Real Estate Economics, 28(3), p. 467–492.
Gebraad, J.L. (2014, 16 januari). Beleggingen institutionele beleggers 1,8 biljoen euro
(www.cbs.nl).
Gool, P. van, et al. (2013). Onroerend goed als belegging. Groningen: Noordhoff.
Hoesli, M., J. Lekanderen & W. Witkiewicz (2004). International evidence on real
estate as a portfolio diversifier. Journal of real estate research, 26(2), p. 161–206.
Hordijk, A.C. (2003, juni). Acht jaar data verzamelen voor 25 jaar rendement. Property NL Research Quarterly, p. 33–37.
Hordijk, A.C., et al. (2005, March). Long-run Return Series for the European Continent: 25 Years of Dutch Commercial Real Estate (research paper). Universiteit van
Amsterdam.
IVBN (2009, september). Rendement en risico van Nederlands vastgoed in internationaal perspectief. IVBN Paper.
IVBN (2010). Vastgoedwijzer 2010 ter gelegenheid van 15 jaar IVBN. Jubileumuitgave.
IVBN (2013, oktober). Samenstelling en rendement van institutionele vastgoedportefeuilles. IVBN Paper.
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
••
••
••
Mosselman, M. (2013). Een (vast)goed rendement. Samenstelling en rendement van
institutionele vastgoedportefeuilles (scriptie). Amsterdam School of Real Estate.
Schouten, C. (2015). Do the returns on securitized real estate resemble the returns on
direct real estate in the long term? (bachelorscriptie). Universiteit van Amsterdam.
Turner, N. & M. Callender (2001). European property valuation standards. Chalk and
Käse, Schroders Property Investment Management Limited. London.
53
de vastgoedindex op waarde geschat
Bijlage gebruikte rendementenreeksen
Soort en land vermogenstitel
Direct vastgoed
Nederland
Naam indexreeks
Eventuele
code
ROZ / IPD (nu
MSCI / IPD)
Netherlands Annual Property Index
(IPD Nederlandse
Jaar Vastgoedindex)
Gebruikt
voor
periode
Soort
index
Valuta
Smoothed
Unsmoothing
met:
1995 - 2015
Total
return
€
Ja
n.v.t
Idem
Idem
Idem
Idem
Idem
Nederland
Idem
Nederland
ROZ Historische
reeksen
1977 - 1994
Total
return
€
Ja
n.v.t
Nederland
unsmoothed
ROZ / IPD (nu
MSCI / IPD) en
voor 1994 ROZ historische reeksen
1995 - 2015
Total
return
€
Unsmoothed
Met een α van
0,5 op totale
rendementen
VK, VS,
Duitsland
All property Total
Return Index
1995 - 2015
Total
return
Locale
valuta
Ja
2001 - 2015
Total
return
Local
currency
ja
n.v.t.
NFI-ODCE
1994 - 2000
Total
return
$
ja
n.v.t
INREV All funds
index vanaf 2001
en daarvoor
NFI-ODCE
1995 - 2015
Total return Local
currency
ja
n.v.t
Idem
1995 - 2015
Total
return
Unsmoothed
Met een α van
0,8 op totale
rendementen
Niet-beursgenoteerd (privaat) indirect vastgoed Europa
INREV All funds
index
VS
NCREIF Fund
Index – Open End
Diversified Core
Equity index
Europa (en
VS voor 1994
- 2000)
Idem, unsmoothed
54
Local
currency
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Bijzonderheden
Bron
Gebruik in tabellen en grafieken
Grafiek Grafiek Grafiek
Tabel 2
Tabel 4
Tabel 6
+3
+5
+7
Tabel 8
Tabel 9
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
(vanaf
1984)
X
X
X
1
2
3
X
X
X
Tabel 1
Standing investments,
dus exclusief rendementen uit ontwikkelingen en
uit verkopen. Ook deelreeksen voor woningen,
kantoren enz.
Stichting ROZ
Vastgoedindex (ROZ
VI) / MSCI (Morgan
Stanley Capital
International) / IPD
(Investment Property
Databank)
All property returns, dus
inclusief rendementen
op ontwikkelingen en uit
verkoop.
Idem
Standing investments,
Hordijk c.s. (2005)
dus exclusief rendementen uit ontwikkelingen en
uit verkopen
Idem
All property returns, dus
inclusief rendementen
uit ontwikkelingen en uit
verkopen
ROZ / MSCI / IPD +
Hordijk (2005)
MSCI / IPD en
NCREIF (voor VS)
Betreft nietINREV (Investors in
beursgenoteerde Europese Non-listed Real Estate
vastgoedfondsen met
Vehicles)
leverage
Het betreft Amerikaanse
niet- beursgenoteerde
vastgoedfondsen met
leverage (max. 40%)
NCREIF (National
Council of Real
Estate Investement
Fiduciaries)
De reeksen van de INREV
en NCREIF vertonen een
vrijwel gelijk beloop (zie
Bakker, 2012, p. 33).
55
de vastgoedindex op waarde geschat
Beursgenoteerd indirect vastgoed
Nederland
GPR General Index
NL
Nederland
VK
1984 - 2015
Total return
€
Neen
n.v.t.
1977 - 1983
Total return
€
Neen
n.v.t.
1984 - 2014
Total return
£
Neen
n.v.t.
VS
EPRA / NAREIT
1984 - 2014
Total return
$
Neen
n.v.t.
Wereld
GPR General Index
GGENGLEU
1995 - 2015
Total return
€
Neen
n.v.t.
AEX-index (voor
AMSTEOE(RI)
periode 1977 - 1982:
MSCI Netherlands)
1977 - 2015
Total return €
Neen
n.v.t.
MSCI world index
daily net total
return
NDDLWI
1995 - 2015
Total return
€
Neen
n.v.t.
Bank of America
(BofA) & Merill
Lynch 10+ Neth.
Govern. Index
(voor periode 19771982: BZW)
G9N0
1977 - 2015
Total
return
€
Neen
n.v.t.
World Government
Bond Index
SBWGEU(RI)
1995 - 2015
Total
return
€
Neen
n.v.t.
ILPA Private
Markets
Benchmark All
Funds Index
1995 - 2015
Total
return
Ja
n.v.t.
Idem
1995 - 2015
Total
return
Unsmoothed
Met een α van
0,8 op totale
rendementen
NECPlyoy
1995 - 2015
€
Neen
n.v.t.
EUR003m
1995 - 2015
€
Neen
n.v.t.
Aandelen
Nederland
Wereld
Obligaties
Nederland
Wereld
Private Equity VS, Europa en
rest wereld
Idem,
unsmoothed
Inflatie NL
Nederland
Kortetermijnrentevoet
Nederland
56
ABN AMRO
Vastgoedindex
(AAVI)
GPR General Index
UK
GGENNLEU
Nederlandse
Consumer Price
Index
Euribor 3 maand
gemiddeld
(ACT/360)
3 de ontdekking van direct vastgoed in het heelal van beleggingsmogelijkheden
Betreft Nederlandse
genoteerde (publieke)
vastgoedaandelen
Betreft Nederlandse
genoteerde (publieke)
vastgoedaandelen
GPR (Global Property
Research)
X
X
X
ABN AMRO Bank
Investment Research
X
GPR (Global Property
Research)
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
EPRA (European
listed property sector
association) / NAREIT
(National Association
of Real Estate
Investment Trusts)
Betreft beursgenoteerde
aandelen van genoteerde
vastgoedfondsen met
leverage in de gehele
wereld.
GPR (Global Property
Research)
AEX (Amsterdam
Exchange Index) +
MSCI
MSCI
Bank of America
& Merill Lynch +
Barclays de Zoete
Wedd voor periode
1977 - 1982
Betreft staatsobligaties uit
ontwikkelde landen
City-group
Betreft alle geregistreerde
private equity fondsen in
de wereld, maar vooral
fondsen in de VS en in
Europa
ILPA (International
Limited Partners
Association)
CBS (Centraal Bureau
voor de Statistiek)
Bloomberg /
E=uropean Money
Markets Institute
57
4
Elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om
zijn eigen index
De ontwikkeling van dé Nederlandse Vastgoedindex tot gebruik in
meerdere indices, benchmarks en analysetools
Ir. A.J.J. Teuben1
Nederland is een van de meest transparante vastgoedmarkten wereldwijd. Volgens de
JLL Global Transparency Index 2014 bekleedt Nederland de zevende plaats op de wereldwijde ranglijst van transparante vastgoedmarkten. Een van de zaken die ervoor zorgt dat
Nederland met name in continentaal Europa goed scoort, is het feit dat er lange reeksen
beschikbaar zijn met rendementen op directe vastgoedbeleggingen. Daarnaast was Nederland het eerste land in continentaal Europa met een kwartaalindicator, die in 2008
werd omgezet in een volwaardige index, de IPD® Nederlandse Kwartaal Vastgoedindex.2
Door de historie, robuustheid van de resultaten en de dekking van de index is Nederland,
samen met het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, een van de weinige landen waar de
jaarlijkse rendementsreeksen worden bevroren.
Met de beschikbaarheid van data is het wel van belang dat de juiste reeksen worden
gebruikt voor de specifieke toepassing. In dit artikel belicht ik allereerst de verschillende onderdelen van het vastgoedbeleggingsproces, waarna ik dieper zal ingaan op het
gebruiksnut van vastgoeddata. In de eerste paragraaf ga ik in op het beleggingsproces in
zijn totaliteit, waarna de verschillende stappen in het beleggingsproces afzonderlijk worden besproken. Daarna ga ik in op de allocatie in paragraaf 2, de strategie in paragraaf 3
1 Ir. A.J.J. Teuben is Vice President bij MSCI.
2 De IPD® Nederlandse Kwartaal Vastgoedindex wordt vanaf 2012 verzorgd door MSCI en is in het
verleden verzorgd door ROZ Performancemeting in samenwerking met IPD, een rechtsvoorganger
van MSCI.
59
de vastgoedindex op waarde geschat
en de manager-/fondsselectie in paragraaf 4. Voor het onderdeel van de manager-/fondsselectie heb ik een verdiepende analyse uitgevoerd in paragraaf 5, waarbij wordt gekeken
naar het effect van de object- en structuurkeuze. In paragraaf 6 geef ik nog een korte introductie over het fondsmanagement, inclusief fondsstructuren die eveneens een invloed
hebben op het rendement.
1
Het vastgoedbeleggingsproces
Zowel het beleggen in Nederlands beleggingsvastgoed als het beleggen in vastgoed van
Nederlandse institutionele beleggers is in de afgelopen decennia aanzienlijk veranderd.
Belangrijke trends zijn dat Nederlandse beleggers steeds meer indirect en internationaal
zijn gaan beleggen. Volgens CBS-data (2016) is het aandeel directe beleggingen door pensioenfondsen gedaald van meer dan 90% in 1980, 81% in 1995 tot minder dan 15% in 2014.
Dit heeft onder meer geleid tot het ontstaan van diverse sectorale vastgoedfondsen in
Nederland. Daarnaast is het vermogensbeheer in toenemende mate door pensioenfondsen uitbesteed aan vermogensbeheerders. Dit zorgt ervoor dat er tussen de verschillende
partijen een informatiebehoefte aanwezig is en verantwoording plaatsvindt. De kern is
dat de belangen van investeerder en manager met elkaar in lijn worden gehouden.
De informatiebehoefte bij deze relatie kan het best beschreven worden door middel van
de principaal-agenttheorie. Punten die in deze theorie een belangrijke rol spelen met
betrekking tot informatieasymmetrie en incentives, zijn:
•• aanwezigheid van relevante en voldoende informatie;
•• gebruik van identieke vocabulaire en definities door de partijen en de aanwezigheid
van een vergelijkbaar kennisniveau;
•• betrouwbaarheid van beschikbare informatie;
•• inzichtelijkheid van geleverde prestaties door beide actoren op basis van de beschikbare informatie;
•• aanwezigheid van incentives die de gelijkgerichtheid van belangen bevorderen.
Uit onderzoek van Hobbs et al. (2014) blijkt dat bij het vastgoedbeleggingsproces niet
altijd gebruik wordt gemaakt van de meest geschikte informatie, zie figuur 1. Hierbij
maken zij onderscheid in de drie onderdelen van het vastgoedbeleggingsproces: het allocatieproces, het strategieproces en het manager-/fondsselectieproces. Historisch gezien
werd bij het beleggingsproces met name naar het rendement en minder naar het risico
gekeken. Sinds de grote financiële crises is er meer aandacht ontstaan om ook risico’s
mee te nemen in het beleggingsproces.
60
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
Board of Trustees/CIO
Real Estate Dept
Real Estate Managers
Allocation
Strategy
Implementation
Theory
$$
Reality
$$
Limited clarity
on Real Estate
Risks
Misaligned
policy
benchmarks
Cannot see
impact of
property-specific
factors
Figuur 1: Vastgoedbeleggingsproces. Bron: Hobbs et al., 2014
2Allocatieproces
Voor de beslissingen omtrent de allocatie naar vastgoed worden in veel gevallen Asset
Liability Matching (ALM)-modellen gebruikt. Bij deze ALM-modellen is het van belang
dat langetermijnreeksen beschikbaar zijn met liefst een hoge frequentie. Om te komen
tot langetermijnrendementsreeksen wordt door pensioenfondsen en verzekeraars onder
meer gebruikgemaakt van MSCI’s reguliere vastgoedindexen, maar ook van aanvullende onderzoeken zoals door Hordijk (2005), waardoor historische rendementsreeksen
voor Nederlands vastgoed beschikbaar zijn vanaf 1977.
Een belangrijke kanttekening bij rendementsreeksen voor vastgoedbeleggingen die op
taxaties zijn gebaseerd, is dat zij niet de marktontwikkelingen door smoothing laten zien
(Van Gool et al., 2007). MSCI heeft om meer inzicht te geven in de werkelijke marktontwikkelingen de zogenoemde Transaction Linked Indices ontwikkeld. Teuben & Van
Dinther (2012) geven aan dat de volatiliteit toeneemt, doordat in zowel een sterk opgaande als neergaande markt in Nederland de IPD Nederlandse Vastgoedindex niet de volatiliteit in de totale markt laat zien. Aanvankelijk waren deze reeksen beschikbaar vanaf
2002, evenals voor andere landen in Europa. Later is de reeks verlengd, waardoor gegevens beschikbaar zijn vanaf 1999. In figuur 2 is de volatiliteit op basis van de jaarlijkse
standaarddeviatie weergegeven. Hieruit blijkt dat in alle Europese landen de volatiliteit
van de waardeontwikkeling, en daarmee de rendementen, groter is dan in vergelijking
61
de vastgoedindex op waarde geschat
tot de op taxatie gebaseerde indexen. Indien naar het absolute niveau van de volatiliteit
wordt gekeken, heeft Nederland een redelijk gemiddelde volatiliteit in Europa. Hiermee
heeft Nederland een gemiddeld risicoprofiel. Deze reeksen worden niet alleen voor allocatiebeslissingen gebruikt, maar ook gehanteerd voor het bepalen van de vereiste kapitaalbuffers voor verzekeraars in het kader van Solvency II en voor pensioenfondsen in
het kader van het Financieel Toetsingskader (FTK).
Taxatiegebaseerde index
Transactie-linked index
St.dev waardeontwikkeling
25
20
15
10
5
Eu
ro
pa
ro
zo
ne
Zw
e
eu
N
oo
N
ed
Ita
Ie
r
VK
Fr
a
en
D
ui
D
Zw
i
0
Figuur 2: Standaarddeviatie Europese landen 1999–2015 (of korter indien kortere tijdreeks beschikbaar is). Bron: MSCI
Voor een zinvolle berekening van de effecten van allocatie naar vastgoed in de ALM-studie is het van belang die rendementsreeksen te selecteren die de beleggingsstrategie goed
representeren. Het gaat hierbij om het feit dat uitgangspunten in de beleggingsstrategie
worden meegenomen, zoals:
1. beleggingsstijl: Core, Value Add, Opportunistic,
2. investeringsstijl: regioselectie (onder andere gekoppeld aan valutarisico),
3. sectoren/segmenten: kantoren, winkels, woningen, logistiek etc.,
4. uitvoering: direct of indirect, privaat of beursgenoteerd vastgoed.
Daarnaast dienen bijvoorbeeld ook rendementsgegevens van andere landen waar substantieel wordt belegd, te worden meegenomen. Tevens moet er rekening worden gehouden met het risicoverhogende effect van het eventueel gebruik van leverage, zoals in
het geval van het beleggen in niet-beursgenoteerde fondsen. Uit onderzoek van Hobbs
62
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
et al. (2014) bleek bijvoorbeeld al dat er een grote discrepantie bestaat tussen de werkelijke vastgoedportefeuilles en de gehanteerde datareeksen voor benchmarkdoeleinden.
De discrepantie bestond bijvoorbeeld uit een verschil tussen de geografische spreiding
binnen de portefeuille en de benchmark en/of een discrepantie in executie (direct, beursgenoteerd of niet-genoteerde fondsen) tussen de werkelijke portefeuille en de gekozen
benchmark. Indien deze benchmark/indexreeksen worden gebruikt voor de allocatie,
leidt dit tot inconsistente aannames.
3Strategie
Bij de bepaling van de strategie dienen de uitgangspunten voor de allocatiebesluiten
te worden meegenomen. Aan de allocatiebeslissing en de selectie van de bijbehorende
customized reeksen ligt immers de visie ten grondslag welke functie die belegging in
vastgoed moet gaan vervullen. Bij een verschil tussen de reeksen ontstaat het gevaar dat
een ander verkeerd risico-rendementprofiel tot stand komt. Dat is beleggingstechnisch
onwenselijk en belemmert ook de governance, zoals hierna bij de behandeling van de
z-score wordt besproken.
Bij de strategische keuze wordt gekeken met welke strategie een optimaal rendement
kan worden behaald, gegeven de richtlijnen vanuit de vastgoedbelegger. Factoren als
de toegang tot directe beleggingen of beleggingen in niet beursgenoteerde fondsen of
genoteerde fondsen spelen een rol. Deze executie is mede afhankelijk van de omvang
van de allocatie, de interne organisatie of de manager van het mandaat, waarbij ook voor
combinaties van verschillende beleggingstypen wordt gekozen. Daarnaast worden ook
andere beleggingsproducten aangeboden, zoals fund-of-funds, of producten gekoppeld
aan bijvoorbeeld liquid real estate indexes. Bij de liquid real estate index worden beleggingen in beursgenoteerd vastgoed gecorrigeerd voor leverage, waarbij een rendement/
risico wordt gecorrigeerd dat vergelijkbaar is met de karakteristieken van het direct beleggen in direct vastgoed. Naast rendementsverwachtingen en volatiliteit is de correlatie
tussen markten en verplichtingen van belang om effecten van diversificatie te behalen.
De meest gangbare strategieën richten zich daarbij op een geografische indeling en
daarnaast naar de verschillende sectoren. Eventueel met een specifieke weging. Vaak
wordt vanuit de vermogensbeheerders bij de geografische indeling gekeken naar landen,
maar in sommige gevallen wordt daarbij ook gekeken naar het beleggen in stedelijke
conglomeraties. In Nederland zijn ook grotere verschillen ontstaan tussen bijvoorbeeld
de Noordelijke Randstad, de Zuidelijke Randstad, de krimpgebieden en de rest van Ne63
de vastgoedindex op waarde geschat
derland. Internationale investeerders selecteren hele regio’s als een strategische keuze
waarbij naar de verschillende continenten wordt gekeken. De strategische afweging bij
de fondsmanagers is veel specifieker, maar hierover later meer bij het onderdeel ‘de managerselectie’.
Naast de geografische keuzes wordt ook gekeken naar de sectorkeuze om te beleggen in
de meer traditionele sectoren winkels, kantoren, woningen, bedrijfsruimten of meer niche sectoren, zoals parkeren, zorgvastgoed en studentenhuisvesting. Uit onderzoek van
Shepard, Liu & Dai (2014) blijkt dat het onderscheid in rendement tussen landen groter
is dan het onderscheid tussen sectoren.
In figuur 3 is het rendement van Nederlands vastgoed in internationaal perspectief weergegeven. Hieruit blijkt dat Nederland over de gehele periode een minder volatiel rendement heeft laten zien dan andere markten, maar dat het rendement de afgelopen zes
jaar wel lager is dan in andere landen. Hiervoor is het van belang dat rendementscijfers
vergelijkbaar zijn. Voor strategische beslissingen is het van belang dat niet alleen de rendementen, maar ook de onderliggende ontwikkelingen vergelijkbaar zijn. Het standaardiseren en inzichtelijk maken van deze onderliggende ontwikkelingen geeft interessante
inzichten in onder andere ontwikkelingen die nauwer verbonden zijn aan ontwikkelingen op de kapitaalmarkt, bijvoorbeeld wereldwijd een daling van de aanvangsrendementen, of juist richting de gebruikersmarkt. Hierbij valt te denken aan ontwikkelingen van
leegstand, contracthuren en markthuren.
20
15
10
Wereldwijd
5
Nederland
Europa
0
-5
-10
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Figuur 3: Totaalrendement Nederlands vastgoed in internationaal perspectief. Bron: MSCI
64
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
Indien gekeken wordt naar een benchmark op strategisch niveau, worden vaak de totale
portefeuillerendementen van een eindbelegger in vastgoed gekoppeld aan één benchmark, waarbij deze benchmark het totale mandaat en/of de strategie van de desbetreffende partij omvat. Hierbij valt te denken aan een benchmark waarin uitsluitend in
Nederland mag worden belegd, of dat vanwege het valutarisico alleen in de eurozone
mag worden belegd. Andere voorbeelden zijn een strategische keuze om een maximaal
gewicht aan een land toe te kennen of een strategische keuze voor bepaalde sectoren.
Daarnaast kiest men voor een benchmark voor direct vastgoed, zoals de IPD Nederlandse Vastgoedindex, of een benchmark op fondsniveau, zoals de IPD® Global Property
Fund Index of een combinatie van beide.
Het in lijn brengen van benchmarks voor de allocatie, strategie en uitvoering is in de
opeenvolgende stappen van het beleggingsproces duidelijk geworden. Voor Nederlandse
bedrijfstakpensioenfondsen is dit in verband met de z-scores en performancetoetsen
ook om aanvullende redenen van belang. De z-score is een maatstaf die weergeeft wat
de beleggingsresultaten van een pensioenfonds zijn ten opzichte van de resultaten van
vooraf door het pensioenfonds gekozen benchmarks (normrendementen) die de beleggingsportefeuille van het fonds weerspiegelen (Pensioenfederatie, 2016). Bij de performancetoets, uitgevoerd over een periode van vijf kalenderjaren, wordt gekeken naar het
feitelijk behaalde beleggingsrendement van het bedrijfstakpensioenfonds en of die in
negatieve zin aanzienlijk afwijkt van het rendement van de door het fonds vastgestelde
normportefeuille. Indien van een aanzienlijke afwijking in negatieve zin sprake is, kan
vrijstelling worden verleend voor verplichte deelname aan een bedrijfstakpensioenfonds.
De normportefeuille wordt jaarlijks door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds
voor het daaropvolgende kalenderjaar vastgesteld en is gebaseerd op de verdeling van beleggingen in vastrentende waarden en zakelijke waarden, waarbij deze verdeling verder
wordt onderverdeeld naar beleggingscategorieën en landen of sectoren waarin belegd
wordt (Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000). Deze normportefeuille dient duidelijk te zijn
onderbouwd. Selectie van de juiste benchmarks is dus niet alleen van belang voor de beheersing van het beleggingsproces, maar ook om te borgen dat de relatieve performance
op de juiste grondslag is gebaseerd.
Uit internationaal onderzoek (Hobbs et al., 2014) bleek er een grote verscheidenheid aan
benchmarks te zijn bij 110 pensioenfondsen en Sovereign wealth funds. Dit varieerde van
absolute benchmarks tot gemixte benchmarks van niet-genoteerde fondsbeleggingen en
aandelen. Uit datzelfde onderzoek onder de investeerders bleek dat slechts 20% een geringe afwijking had tussen de samenstelling van de portefeuille en de benchmark, bij
bijna 50% was een afwijking aanwezig tot 25%, bij eenderde van de beleggers was de
65
de vastgoedindex op waarde geschat
afwijking zelfs groter dan 25%. De voornaamste afwijking was dat er geen juiste geografische match was of dat het type belegging niet overeenkwam met de benchmark. Een
voorbeeld in de Nederlandse context zou zijn dat er een pensioenfonds is dat een Nederlandse benchmark voor direct vastgoed heeft, maar bijvoorbeeld daarnaast een directvastgoedportefeuille in het buitenland heeft en/of nog belegt in niet-beursgenoteerde
fondsen. Het is voor een juiste performancemeting van belang dat een juiste benchmark
wordt samengesteld die overeenkomt met het beleid en de vastgoedportefeuille.
4Manager-/fondsselectie
De manager- en fondsselectie is een belangrijk onderdeel van de resultaten en daarmee
het uiteindelijk relatief resultaat van een fondsbelegger. Bij de managerselectie is het track
record van belang, dat zowel op fonds- en/of mandaatniveau als op het track record van de
totale organisatie betrekking kan hebben. In figuur 4 is de spreiding van de rendementen
volgens de IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex op portefeuilleniveau weergegeven. Hieruit blijkt dat de verschillen in rendementen tussen de fondsen aanzienlijk is. In veel jaren
is er een spreiding van 10% binnen de 90% bandbreedte van de fondsrendementen binnen
een jaar. Maar ook op de langere termijn (drie, vijf en tien jaar) is er een bandbreedte van
meer dan 5% gemiddeld rendement op jaarbasis. De 50% bandbreedte laat kleinere verschillen zien, maar is in alle jaren meer dan 100 basispunten. De toename van de spreiding
in 2015 is deels te verklaren doordat een groot aantal in het buitenland gevestigde fondsen
aan de Nederlandse index zijn toegevoegd. Het gaat hierbij om de toevoeging van de Nederlandse assets van deze internationale fondsen. Aangezien het onderdelen van fondsen
zijn met een kleine omvang in Nederland, kan dat een groot effect op de performance
(track record) van de manager hebben door de objectspecifieke (unieke) risico’s binnen
kleine nationale portefeuilles. Een andere ontwikkeling die ook een rol speelt, is dat de
spreiding van de rendementen binnen en tussen de sectoren is toegenomen.
In figuur 5 is de spreiding van de rendementen in Nederland weergegeven binnen de
sectoren. Hierbij is niet gekeken naar de rendementen op fondsniveau, maar naar de
rendementen op gebouwniveau. Het gaat hierbij om de spreiding tussen het eerste en
derde kwartiel. Dit geeft een beeld over hoe de spreiding binnen de segmenten zich heeft
ontwikkeld. Indien bijvoorbeeld zou worden gekozen voor een spreiding van 5%–95%
van de waarnemingen, zouden individuele effecten op gebouwniveau een groot effect
kunnen hebben, waardoor de bandbreedte bijzonder groot wordt. De verhuur van een
leegstaand kantoorgebouw op een slechte locatie zal bijvoorbeeld resulteren in een waardestijging, terwijl de algehele tendens slecht is.
66
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
20
5de percentiel
Mediaan
16
95de percentiel
Benchmark
Bvnst kwartiel
Ondst kwartiel
12
8
4
0
-4
-8
-12
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Figuur 4: Spreiding van fondsrendementen voor de IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex. Bron:
MSCI
16
14
12
Bedrijfsruimte
10
Kantoren
8
Woningen
6
Winkels
4
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
0
1995
2
Figuur 5: Spreiding van de totaalrendementen op jaarbasis per sector binnen het eerste en derde
kwartiel. Bron: MSCI
Dit is een nieuwe meting binnen MSCI’s vastgoedindexen om meer inzicht te krijgen in
het effect van objectspecifieke risico’s. Een dergelijk inzicht kan worden meegenomen
voor de bepaling van de minimale portefeuilleomvang op basis van het aantal objecten.
Uit de figuur blijkt allereerst dat de spreiding niet constant is door de tijd en daarnaast
grote verschillen tussen de sectoren laat zien. Aanvankelijk was de spreiding binnen de
sectoren relatief groot en was er weinig onderscheid tussen de sectoren, met uitzonde67
de vastgoedindex op waarde geschat
ring van woningen, waar het onderscheid groter was. Dit heeft onder andere te maken
met een verdere standaardisatie van de taxatiepraktijk voor woningen, die met name
in die periode nog verschillen liet zien. In de periode 2002 tot en met 2009 was het verschil tussen de sectoren relatief klein, maar waren ook de verschillen binnen de sectoren
klein. Vanaf 2010 treedt er echter een groter onderscheid op tussen de sectoren, waarbij
er een groot onderscheid is bij de kantoren. Dit wordt onder meer veroorzaakt door de
tweedeling in de kantorenmarkt tussen kantoren die verhuurd zijn op goede locaties
en leegstaande kantoren en/of kantoren op minder goede locaties. Bij de winkels was er
aanvankelijk een klein onderscheid in rendement, maar dit is aanzienlijk toegenomen in
2013 en nog verder toegenomen in 2015. Hierbij lijkt er ook een groter onderscheid te zijn
ontstaan tussen goede en minder goede locaties binnen de sector winkels. Voor beleggingen in woningen blijkt het onderscheid in rendementen op complexniveau beperkt te
zijn in vergelijking met de overige sectoren. Op basis hiervan is een grotere omvang van
de portefeuille (op basis van het aantal objecten) benodigd voor de commerciële sectoren
dan voor de woningen om dichter bij het marktgemiddelde te komen. Anderzijds kan
door de juiste selectie van objecten binnen de commerciële sectoren een grotere afwijking van het gemiddelde worden gerealiseerd.
Op basis van deze verschillen in rendementen kunnen fonds- en/of portefeuillemanagers
betere rendementen behalen dan benchmarks. Vergelijking van de rendementen is een
belangrijke maatstaf om aan te geven hoe in het verleden is gepresteerd, maar kan ook
input geven voor allocatiebeslissingen. Naast de vergelijking van het totaalrendement
van de eigen portefeuille met de benchmark is aanvullend inzicht waardoor de relatieve
performance kan worden verklaard, wenselijk. Dit kan op diverse manieren gebeuren.
Een van de methodes om dit te analyseren is door te kijken naar de waardeontwikkeling (indirect rendement) en de netto-inkomsten (direct rendement), waarbij onder meer
naar de relatieve hoogte van de kosten wordt gekeken. Een andere analysemogelijkheid
is om te kijken naar de bijdrage door andere managementactiviteiten in een benchmark
op het all property-niveau. Hierin worden de resultaten van (her)ontwikkeling van vastgoed en aan- en verkopen meegenomen, wat niet het geval is voor de standing investment-indexen. Het is daarbij van belang om de totale performance van een manager te
analyseren op het niveau van all property. Vanaf medio 2016 worden naast het rendement
op standing investments de rendementen op het all property-niveau weergegeven, waarbij
het totaalrendement mede wordt bepaald door de andere managementactiviteiten.
Indien de fondsmanager het mandaat niet heeft om bepaalde activiteiten te doen, kan
worden besloten om af te wijken van rapportage op het niveau van all property en over
te gaan naar sectorspecifieke benchmarks, waarbij bijvoorbeeld ontwikkelingsobjecten
68
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
niet worden meegenomen. Ditzelfde geldt voor de situatie dat een opdrachtgever de allocatie bepaalt naar een weging per sector.
5
Object- en structuurkeuze
Hiervoor zagen wij al dat de performance van objecten een grote spreiding laat zien. Objectselectie is dus belangrijk voor het behalen van een goed portefeuilleresultaat, maar de
allocatie/structuur naar de verschillende segmenten speelt ook een rol. Segmenten hebben onderscheidende rendements-, inkomsten- en kostenkarakteristieken. Bijvoorbeeld
winkelcentra of kernwinkelgebied zijn segmenten uit de sector winkels. De resultaten
op portefeuilleniveau worden geanalyseerd langs twee lijnen. De onder- of overweging
in een bepaald segment ten opzichte van het aandeel van dat segment in de benchmark
heeft effect op de relatieve prestatie. Dit wordt de structuurscore genoemd. Overweging
in een segment met een positieve relatieve performance draagt bij aan de outperformance van de portefeuille. Deze attributie is de zogenoemde structuurscore en is de
beloning voor de segmentkeuze. Deze structuurscore kan voortkomen uit de strategie
of een tactische overweging, bijvoorbeeld op basis van een visie dat procyclisch geïnvesteerd zou moeten worden.
De attributie van objectselectie is als het ware geschoond voor de structuurcomponent
en laat de relatieve performance in het segment zien. Bij de objectselectie speelt het asset
management een belangrijke rol. De objectscore geeft met name aan in hoeverre het
asset management in staat is om toegevoegde waarde te genereren door het juiste aan- en
verkoopbeleid, maar ook door op een andere manier extra rendement te realiseren. Dit
kan door verhoging van de inkomsten, wat ook een effect heeft op de waardeontwikkeling, maar ook door te sturen op kosten. Ook kunnen wijzigingen van huurcontracten
en veranderingen van het risicoprofiel binnen een portefeuille leiden tot afwijkingen van
de benchmark; te denken valt aan concentratie van risico’s, expiratie van huurcontracten
en exposure naar bedrijfssectoren.
Uit een internationaal onderzoek (Mansell, 2013) blijkt dat bij een wereldwijde portefeuille binnen een vastgoedfonds circa 50% van de out- dan wel underperformance kan
worden verklaard door de structuur (allocatie) en de overige 50% door de selectie van
objecten. Uit datzelfde onderzoek bleek het effect op nationaal niveau binnen een fonds
circa 40% door de structuur te kunnen worden verklaard voor de Verenigde Staten en
het Verenigd Koninkrijk.
69
de vastgoedindex op waarde geschat
Voor de fondsen die een specifieke Nederlandse benchmark hebben, is een verdere analyse uitgevoerd naar de bijdrage van de structuur respectievelijk de objectselectie aan de
performance. Het gaat hier om 47 van de in totaal 73 fondsen die zijn opgenomen in de
IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex. De overige fondsen zijn nagenoeg allemaal fondsen die internationaal opereren, waarvan de Nederlandse objecten een onderdeel zijn
van de totale portefeuille, waardoor een dergelijke analyse op internationaal niveau zou
moeten plaatsvinden. In tabel 1 zijn de fondsen uitgesplitst naar fondsen met een sectorspecifieke benchmark (meestal sectorfondsen) en fondsen met de standaardbenchmark
waarin alle sectoren zijn opgenomen. In de tabel zijn de resultaten zowel op een één- als
een vijfjaarsgemiddelde weergegeven. Het betreft hier ongewogen gemiddelden van alle
fondsen, waarbij grote fondsen even zwaar worden gewogen als kleine fondsen.
Op basis van tabel 1 blijken de fondsen die met de standaardbenchmark worden vergeleken, gemiddeld genomen een underperformance ten opzichte van de eigen benchmark te hebben. Gemiddeld bleek de structuur binnen deze fondsen met name op het
éénjaarsgemiddelde, maar ook op het vijfjaarsgemiddelde een negatief effect op het resultaat te hebben. Ideaal gesproken zou een belegger in zijn beleggingsbeleid een mogelijke positieve structuurscore kunnen realiseren door op het juiste moment in de juiste
sectoren te investeren. Met name indien op strategisch niveau een afwijking van de
standaardbenchmark in het beleggingsbeleid en/of in het mandaat richting een externe
manager wordt meegegeven, kan worden gekozen voor een gewogen benchmark op basis van deze strategische keuzes. In het kader van de eerdergenoemde z-scores vormt
een herwogen benchmark een mogelijkheid waarbij een gedeelte van de structuurscore
wordt geëlimineerd, met name indien de weging in het beleggingsbeleid is vastgelegd.
Verder blijken met name de portefeuilles met een sectorspecifieke benchmark over het
algemeen een outperformance te realiseren op zowel éénjaars- als vijfjaarsbasis ten opzichte van de sectorspecifieke benchmark, die met name door de objectselectie wordt
gehaald. Hierbij is er een onderscheid tussen fondsen met een woningbenchmark en de
overige sectoren, waarbij de afwijkingen ten opzichte van de benchmark voor de woningen kleiner zijn. Dit wordt naar alle waarschijnlijkheid ook veroorzaakt door het kleine
verschil in performance binnen de sector, dat reeds in figuur 5 was weergegeven.
In eerder onderzoek van Mansell (2013) was aangegeven wat de gemiddelde bijdrage was
van de structuurscore en de objectscore. In tabel 2 zijn de resultaten van een vergelijkbare analyse voor de deelnemers aan de IPD Nederlandse Jaar Vastgoedindex weergegeven.
Hierbij zijn wederom de resultaten vergeleken met de door het fonds gekozen benchmark. Het gaat hierbij niet zozeer om de gemiddelde rendementen van het fonds, maar
om de absolute omvang van de structuur- en objectselectie, zonder er rekening mee te
70
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
Tabel 1: Relatief totaalrendement op all property-niveau ten opzichte van fondsbenchmark (2015 en
periode 2011–2015). Bron: MSCI
Benchmark
Specialist
Standaard
Totaal*
Kantoren
Winkel
Woningen
Totaal
22
25
8
7
9
47
Gem. Structuur score (relatief)
(0,5)
(0,2)
(0,2)
(0,2)
(0,0)
(0,3)
Gem. Object score (relatief)
(0,2)
1,0
1,6
1,6
0,5
0,5
Gem. Relatieve performance
(0,6)
0,9
1,5
1,5
0,5
0,2
Aantal fondsen
1 jaar
5 jaar
Gem. Structuur score (relatief)
(0,2)
(0,2)
0,1
(0,1)
(0,2)
(0,2)
Gem. Object score (relatief)
(0,2)
0,5
0,8
1,0
0,0
0,2
Gem. Relatieve performance
(0,4)
0,3
0,9
0,9
(0,2)
(0,0)
* Inclusief 1 fonds met bedrijfsruimtebenchmark
houden of dit positief of negatief is. Uit tabel 2 blijkt dat in Nederland circa eenderde van
de performance kan worden verklaard door de structuur (allocatie) en circa tweederde
door de objectselectie. De invloed van de structuurscore is daarmee kleiner dan in het
onderzoek van Mansell. Er is echter wel een groot verschil tussen de sectorbenchmarks
en de fondsen met de standaard Nederlandse benchmark. Voor de standaardbenchmark
heeft de structuur een effect van 49% op de performance, die daarmee op éénjaarsbasis
ruim twee keer zo groot is als voor de overige fondsen. Op vijfjaarsbasis zijn de verschillen aanmerkelijk kleiner tussen de twee typen in zijn algemeenheid, met uitzondering
van de fondsen met een winkelbenchmark. Mogelijk dat dit wordt veroorzaakt doordat
de ene sector het ene jaar een outperformance laat zien en in andere jaren juist een underperformance. Binnen de fondsen met een sectorbenchmark neemt echter juist het belang van de structuur toe, waardoor bijvoorbeeld het onderscheid tussen de segmenten
binnen de woningmarkt wel inzichtelijk wordt.
Het effect op de performance in Nederland door de structuur- en objectselectie blijkt in
lijn te zijn met de resultaten in eerder onderzoek, alhoewel het effect van de structuur
over het algemeen iets minder is dan uit eerder onderzoek is gebleken. In beide gevallen
heeft de objectkeuze de belangrijkste invloed en hoe specifieker de benchmark wordt,
des te belangrijker wordt de impact van de objectkeuze voor de verklaring van de relatieve performance. Er is echter wel een duidelijk onderscheid tussen gediversificeerde
fondsen en sectorfondsen.
71
de vastgoedindex op waarde geschat
Tabel 2: Attributie van object- en structuurscore aan relatief rendement op all property-niveau ten
opzichte van fondsbenchmark (2015 en periode 2011–2015). Bron: MSCI
Benchmark
Specialist
Standaard
Aantal fondsen
22
Totaal* Kantoren
25
Winkel
Woningen
Totaal
8
7
9
47
1 jaar
Gem. structuurscore (absoluut)
1,7
0,6
0,7
1,0
0,1
1,1
Gem. objectscore (absoluut)
2,0
3,2
6,3
1,6
1,6
2,6
Gem. structuurscore (% van totaal)
49%
21%
11%
51%
5%
34%
Gem. objectscore (% van totaal)
51%
79%
89%
49%
95%
66%
5 jaar
Gem. structuurscore (absoluut)
0,5
0,6
0,6
0,7
0,3
0,5
Gem. objectscore (absoluut)
1,2
1,3
2,3
1,1
0,6
1,3
Gem. structuurscore (% van totaal)
34%
30%
17%
39%
28%
32%
Gem. objectscore (% van totaal)
66%
70%
83%
61%
72%
68%
* Inclusief 1 fonds met bedrijfsruimtebenchmark
6Fondsmanagement
In het gedeelte met betrekking tot de manager-/fondsselectie heb ik tot op heden uitsluitend stilgestaan bij de resultaten van de direct-vastgoedbeleggingen. Een toenemend
aandeel van het vermogen in vastgoed wordt echter niet meer direct in vastgoed belegd,
maar via fondsstructuren, zoals ik in het begin van dit artikel heb aangegeven. De fondsrendementen wijken af van het rendement op de objecten in de desbetreffende fondsen,
doordat de effecten van financiering, fondskosten, beheervergoedingen en dergelijke
worden meegenomen. Door middel van fondsreconciliatie kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het fondsrendement aan de hand van attributieanalyse kan worden herleid
naar de objecten in portefeuille, door fondsgerelateerde zaken als bijvoorbeeld leverage en fondskosten, of door het aanhouden van cash. Deze componenten zouden elkaar
moeten versterken, maar doen dat niet in alle gevallen. Dat is voor de aandeelhouder
een belangrijk gegeven bij de fondsselectie en uitoefening van de governance. Een fondsmanager heeft hiermee namelijk de mogelijkheid om de toegevoegde waarde door zowel
de objecten in portefeuille als fondsgerelateerde zaken inzichtelijk te maken.
72
4 elke stap in het vastgoedbeleggingsproces vraagt om zijn eigen index
7Conclusie
In dit hoofdstuk heb ik uitgewerkt hoe benchmarking en indexen alle stadia van het
beleggingsproces ondersteunen en de financiële en strategische communicatie binnen of
tussen organisaties stroomlijnen en objectiveren. Vastgoed is in vergelijking met andere
beleggingscategorieën door het specifieke karakter ervan divers en minder transparant.
Institutionalisering, internationalisering en toegenomen eisen aan transparantie versterken de behoefte aan het ontwikkelen van door feiten en research gedreven instrumenten zoals vastgoedindexen. Van groot belang blijft het op basis van gedegen vastgoeden beleggingskennis selecteren en inzetten van de juiste instrumenten voor elk van de
verschillende stappen in het beleggingsproces. Het gaat hierbij om de afstemming van
de allocatie en strategie, waarbij de benchmarks en indexen voor allocatiebeslissingen
en performancemeting op elkaar zijn afgestemd. Voor de manager- en fondsselectie is
het eveneens van belang dat de juiste benchmarks worden geselecteerd door zowel de
managers van vastgoedfondsen en separate account, als ook door de pensioenfondsen en
verzekeraars voor de investment-managers.
Bronnen
••
••
••
••
••
••
••
••
••
CBS (2016). Institutionele beleggers; vastgoedbeleggingen (http://statline.cbs.nl/).
Gool, P. van, et al. (2007). Onroerend goed als belegging. Noordhoff.
Hobbs, P., et al. (2014). The Asset Owner Real Estate Investment Process: Risk Management Insights from the MSCI/IPD survey. MSCI.
Hordijk, A.C. (2005). Valuation and construction issues in real estate indices. Europe
Real Estate Publishers.
JLL (2014). Real Estate Raises the Bar, Data Disclosure and Technology Lift Transparency Levels, Global Transparency Index 2014 (http://www.joneslanglasalle.co.jp/
japan/ja-jp/Documents/Transparency/JLL_Transparency_2014_E.pdf).
Mansell, G. (2013). Private real estate: From asset class to asset. IPD (https://www.
msci.com/documents/10199/d1ca353d-742c-40f8-8094-f671087cf992).
Pensioenfederatie (2016). Z-scores en performancetoetsen (www.pensioenfederatie.nl).
Shepard, P., Y. Liu & Y. Dai (2014). The Barra Private Real Estate Model (PRE2). MSCI.
Teuben, B. & R. van Dinther (2012, september). IPD richt focus op performancerisico’s vastgoedbeleggingen. Vastgoedmarkt, p. 8–9
73
5
Bouwstenen voor een Europese
strategie
Drs. P.G.M. van Wetten 1
1Inleiding
De Europese vastgoedmarkten vormen een veelkleurige lappendeken van nationaal georganiseerde rechtssystemen, fiscale regels, lokale gebruiken en nationaal gerichte vastgoedindustrieën. Via de Europese Unie en haar voorgangers wordt al 60 jaar geprobeerd
hier meer lijn in aan te brengen, maar één blik op de correlatietabel van de Europese
vastgoedmarkten leert dat de pogingen tot uniformering nog weinig effect lijken te hebben gesorteerd op vastgoedrendementen. Figuur 1 (volgende pagina) laat zien dat de correlaties tussen sectoren binnen landen gemiddeld veel hoger zijn dan de correlaties over
landsgrenzen heen binnen dezelfde sector. Met name de woningmarkten, die zo gevoelig
zijn voor binnenlandse politieke aansturing, zijn in het geheel niet geïntegreerd. Europese vastgoedmarkten zijn dus vooral nationaal georiënteerd.
Tegen de achtergrond van deze institutionele lappendeken is het formuleren van een effectieve Europese strategie geen sinecure. Daar komt nog bij dat het betreden van een nieuwe
vastgoedmarkt niet bepaald kosteloos is. Vanwege het sterke lokale karakter gaat er veel
tijd en geld zitten in het onderzoeken van lokale vastgoedmarkten en het opbouwen van
netwerken om toegang te krijgen tot interessant geachte markten en om de opgebouwde
1
Drs. P.G.M. van Wetten is econoom en werkt als strategist voor Syntrus Achmea Real Estate &
Finance. Dit stuk is geschreven op persoonlijke titel en vertegenwoordigt niet de opvattingen
of het beleid van Syntrus Achmea Real Estate & Finance.
75
de vastgoedindex op waarde geschat
0,80
0,70
0,60
0,50
0,40
0,30
0,20
0,10
0,00
binnen landen
kantoren
winkels
bedrijfsruimten
woningen
Figuur 1: Gemiddelde correlatie binnen landen en binnen sectoren. Bron: MSCI-vastgoedreeksen
1984-2015
portefeuilles te laten beheren. Ook de interne managementkosten van een internationale
vastgoedportefeuille lopen met elk nieuw land exponentieel op vanwege de uitdijende
span of control. Internationaal beleggende vastgoedfondsen presteren om die reden dan
ook structureel slechter dan lokale spelers met hun grote focus op de lokale markt (Van
Wetten & Goetmakers, 1996; Eichholz, Koedijk & Schweitzer, 2001; Andonov, Eichholz
& Kok, 2014).
Ondanks de institutionele lappendeken en ondanks het verschil in correlatie binnen landen ten opzichte van correlaties over de grenzen heen, blijken Europese vastgoedmarkten onderling beter geïntegreerd te zijn dan een eerste blik doet vermoeden. In een studie
van Ortec (2010b) is met behulp van alle beschikbare vastgoedreeksen van voldoende
lengte de optimale portefeuille vastgoed berekend vis á vis aandelen en obligaties. Uiteindelijk konden 32 vastgoedmarkten in Europa, 20 in Noord-Amerika en 7 in Azië worden meegenomen. Zoals wel vaker het geval is met ongeclausuleerde optimalisaties voor
vastgoed, botsten de uitkomsten met de uitvoerbaarheid wat beschikbaarheid van het
benodigde vastgoed betreft. Maar heel opvallend haalden van de beschikbare 32 Europese markten er steeds slechts drie tot vier de optimale Europese portefeuille. De conclusie
was dan ook dat Europese vastgoedmarkten zo goed zijn geïntegreerd, dat zij elkaar uit
de optimale portefeuille verdringen en dat het niet noodzakelijk is om binnen Europa
in heel veel landen te beleggen om tot een optimale portefeuille te komen (Ortec, 2010b).
Omdat spreiding in vastgoed niet kosteloos is, moet een Europese strategie niet alleen
efficiënt zijn op het gebied van rendement en risico, maar ook efficiënt met betrekking tot
76
5 bouwstenen voor een europese strategie
de integrale managementkosten en het uitnutten van de verworven dure kennis. Daarbij
is het ook niet nodig om in veel landen te beleggen. Het formuleren van een efficiënte
Europese strategie kan dan als volgt worden opgevat: Bepaal een Europese portefeuille
die zo veel mogelijk diversificatie oplevert met beleggingen in een beperkt aantal landen.
Bij de keuze van de landen zijn de diepte van de markt wat beschikbaarheid betreft van
investment grade-vastgoed en liquiditeit van de beleggingsmarkt belangrijke nadere
overwegingen.2
Door indirect te beleggen in al dan niet beursgenoteerde vastgoedfondsen kan wel in
een groot aantal landen worden belegd, terwijl de kosten worden omzeild.3 Maar in die
strategie worden managementlagen op elkaar gestapeld en dat is niet erg kostenefficiënt
(Andonov, Eichholz & Kok, 2014). De Nederlandsche Bank (DNB) eist in haar rol van
toezichthouder op Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars dat eindverantwoordelijke beleggers, i.c. pensioenbesturen en directies van verzekeringsbedrijven, te allen
tijde in control zijn. Het uitbesteden van delen van het beleggingsproces door middel van
indirecte beleggingen maakt het inregelen van kostenverhogende adequate interne controlemechanismen en heldere rapportagelijnen noodzakelijk. En hoe meer er wordt uitbesteed, hoe meer er intern moet worden geregeld. Daar komt bij dat indirect beleggen
leidt tot verminderde grip op de eigen beleggingsportefeuille en tot minder aansturingsmogelijkheden. Ten slotte wordt de belegger in indirect vastgoed vrijwel onvermijdelijk
geconfronteerd met leverage en buiten Nederland en het VK zelfs met hoge leveragepercentages (figuur 2, volgende pagina).
Dat laatste klemt, omdat het gebruik van vreemd vermogen meestal wel leidt tot hogere rendementen, maar ook tot een nog sneller oplopende volatiliteit (Van der Spek &
Hoorenman, 2011; Acosta, 2012; Ling, Naranjo & Giacomini, 2013). De verhouding tussen rendement en risico die voor een efficiënte beleggingsstrategie zo cruciaal is, daalt
dan ook exponentieel bij oplopende leverage (Ortec, 2010a).
Er is nog een argument om de bouwstenen voor een Europese strategie te zoeken in het directe vastgoed. Een Europese vastgoedstrategie kan op vele manieren worden geïmplemenOnder investment grade-vastgoed wordt hier vastgoed verstaan waarin institutionele beleggers beleggen. De waarde van de lokale MSCI-index kan dan worden opgevat als graadmeter
voor de diepte van de lokale markt.
3 Bedoeld worden fondsen met een eigen juridische structuur en eigen managementorganisatie.
Dit ter onderscheid van intern gemanagede vastgoedportefeuilles of samenwerkingsverbanden zonder eigen managementorganisatie.
2
77
de vastgoedindex op waarde geschat
%
70
60
50
40
30
20
10
0
2001
2002
NL
2003
2004
VK
2005
2006
2007
D
2008
F
2009
2010
Nordics
2011
2012
2013
2014
2015
Multi-country
Figuur 2: Gemiddelde leverage non-listed funds. Bron: INREV annual index 2016
teerd met direct vastgoed, joint ventures en club deals, beursgenoteerde vastgoedfondsen, niet-genoteerde fondsen, of een combinatie van deze mogelijkheden. Maar uiteindelijk komt elke vorm van vastgoedbeleggen uit bij een portefeuille direct vastgoed die
gemanaged moet worden, huurcontracten die afgesloten moeten worden, etc. Elke efficiënte Europese vastgoedstrategie zou dus moeten beginnen bij de fundamentals van direct vastgoed en een goed begrip van de wisselwerking tussen de verschillende Europese
vastgoedmarkten en de nationale economieën. Bovendien is inzicht in de fundamentals
van vastgoed essentieel om onderscheid te kunnen maken tussen de bijdrage van de
bakstenen aan het rendement en de bijdrage van het interne en externe management.
In dit hoofdstuk worden de bouwstenen aangedragen voor een efficiënte Europese vastgoedstrategie gebaseerd op direct vastgoed. Die bouwstenen zullen kwantitatief worden
onderbouwd, omdat het aantal en de lengte van de beschikbare vastgoedreeksen dat nu
ook mogelijk maken. Een prettige bijkomstigheid van deze aanpak is dat de kwantitatieve onderbouwing van de gehanteerde strategie als prioriteit voor het toezicht in 2016 is
geformuleerd door de toezichthouder (DNB, 2016). Toekomstbestendigheid staat daarbij
hoog in het vaandel.
2
Data en unsmoothing
Een toekomstbestendige strategie leunt op verwachte rendementen en risico’s. Daarvoor
zijn drie sets data nodig: historische vastgoedreeksen, historische macro-economische
reeksen en ten slotte prognoses van de macro-economische reeksen. Met de eerste twee
78
5 bouwstenen voor een europese strategie
reeksen kunnen de verbanden tussen vastgoedrendementen en economie worden geanalyseerd. Met de uitkomsten van die analyse en de economische prognoses kunnen dan
schattingen worden gemaakt van de verwachte rendementen en risico’s voor vastgoed.
De uiteindelijke strategie wordt hier gebaseerd op een mean-variance-optimalisatie,
waarbij de verhouding tussen rendement en risico in de portefeuille wordt geoptimaliseerd. Voor een dergelijke optimalisatie kan worden volstaan met verwachtingen voor
het gemiddelde toekomstige rendement, het verwachte risico en de verwachte correlaties.
Voor de macro-economische reeksen is gebruikgemaakt van de databank van Oxford
Economics, die ook de economische prognoses 2016–2035 heeft geleverd.4 Voor vastgoed is gebruikgemaakt van MSCI-reeksen,5 aangevuld met de historische ROZ-reeks
1986–1994 voor Nederland en RREEF-reeksen voor Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje
vanaf 1990.
Zoals wel vaker bij het analyseren van vastgoedreeksen is het prepareren van de juiste
dataset een tijdrovende klus. De genoemde vastgoedreeksen zijn namelijk niet zonder
meer bruikbaar voor het bepalen van een efficiënte strategie. Daarvoor zijn de verhouding tussen rendement en risico van de verschillende vastgoedmarkten en de onderlinge
correlaties van te groot belang in een mean-variance-optimalisatie. Door smoothing
wordt de volatiliteit in de MSCI-reeksen immers structureel onderschat. Bovendien is
de mate van onderschatting niet in elke Europese vastgoedreeks gelijk. Smoothing heeft
namelijk een aantal bronnen (Van Wetten, 2014), waarvan er hier twee belangrijk zijn:
•• taxaties in plaats van transacties,
•• het verschil in meetfrequentie in de verschillende indices.
Taxatiewaarden zijn schatters van de vermoedelijke verkoopprijzen en het is een statistische wetmatigheid dat de volatiliteit van schatters lager is dan de volatiliteit van de
werkelijke reeks. Daarnaast zijn taxateurs geneigd om de vorige taxatiewaarde mee te
betrekken in de nieuwe. Dat leidt tot verhoogde autocorrelatie in de reeks getaxeerde
rendementen (Geltner et al., 2009). Ten derde zijn taxateurs gebonden aan de fictie van
constante ideale marktomstandigheden, terwijl de werkelijke markt met enige regelmaat
van dat ideaal afwijkt.
4
5
Het betreft de economische prognoses per 19 april 2016.
Dat zijn in hoofdzaak de bekende IPD-reeksen, maar ook een aantal voorgangers, zoals de
BD2i-index 1986–1997 voor Frankrijk en de KTI-index voor Finland.
79
de vastgoedindex op waarde geschat
Smoothing door taxaties kan worden beperkt door transactieprijzen een groter gewicht
toe te kennen in de bepaling van het indirecte rendement in vastgoedreeksen. Dat gebeurt in Transaction Linked Indices (TLI), zoals de IPD Pan-European Quarterly Transaction Linked Indicators. Vergeleken met Valuation Based Indices (VBI) hebben TLI’s
inderdaad een hogere volatiliteit en een lagere autocorrelatie.
De tweede bron van smoothing is de meetfrequentie. Het ligt voor de hand dat minder
frequent meten in een veranderlijke reeks rendementen leidt tot een lagere gemeten volatiliteit (zie als vroeg voorbeeld Dimson, 1979). Dat blijkt ook zo te zijn in Europese vastgoedreeksen, zoals figuur 3 laat zien: naarmate in de Valuation Based Index een hogere
taxatiefrequentie wordt gehanteerd,6 neemt het verschil in volatiliteit tussen Transaction
Linked Indicator en Valuation Based Index af. Er is al veel winst in nauwkeurigheid te
boeken door over te schakelen naar een halfjaarindex, zoals Frankrijk en Italië hebben.
Maar bij een kwartaalindex, zoals in het VK, Ierland en Nederland, is het smoothingeffect door taxaties nog aanzienlijk kleiner en bij overschakelen naar maandtaxaties zou
het verschil volgens de figuur zelfs verwaarloosbaar klein kunnen worden.
3,0
Multiplier
2,5
2,0
1,5
1,0
0,5
1
2
3
4
5
6
7
Taxatiefrequentie VBI per jaar
Figuur 3: Gemiddelde verhouding tussen volatiliteit van Valuation Based Indices en Transaction
Linked Indicators als functie van de gewogen taxatiefrequentie per jaar in de VBI
6 De figuur is gebaseerd op 27 verschillende sectorindices waarvoor een TLI beschikbaar is.
Wanneer de indexpopulatie tussen jaarindex en periodieke index verschilt, wat met uitzondering van de Ierse index zo is, is het gewogen gemiddelde genomen van de taxatiefrequentie van
jaarindex en periodieke index. Omdat een deel van de kwartaalindex in het VK ook nog elke
maand wordt getaxeerd, komt de taxatiefrequentie daar gemiddeld uit op zes keer per jaar.
80
5 bouwstenen voor een europese strategie
Het bovenstaande maakt Transaction Linked Indices tot een voor de hand liggende
kandidaat om te gebruiken voor de onderbouwing van een efficiënte Europese strategie.
Toch zijn er twee redenen om dat niet te doen. In de eerste plaats wordt er maar voor
een beperkt aantal landen in Europa een TLI gemaakt. Maar er is ook een belangrijke,
theoretische tweede reden. De in de TLI gebruikte transacties worden getypeerd aan de
hand van de subsector in de index en naar land. Dat is een heel wat grofmaziger manier
om alle andere objecten in de subcategorie mee te hertaxeren dan het aantal kenmerken
dat doorgaans door taxateurs bij het taxeren van objecten wordt gebruikt. De verkoop
van een A1-winkel in Amsterdam staat dan mede model voor de hertaxatie van de A1winkels in Kerkrade en Stadskanaal, ook al wordt er bij de berekening van de Transaction Linked Indicator gepoogd te corrigeren voor sample-verschillen (Devaney, Xiao &
Clacy-Jones, 2012; Markey & Cullen, 2014). Een aanwijzing dat die grofmazige aanpak
beperkingen heeft, vormen de soms forse verschillen in het gemiddelde indirecte rendement 1999–2015 tussen VBI en TLI. Die verschillen doen vermoeden dat de gebruikte
transacties niet geheel op de juiste manier worden vertaald naar de hertaxatie van de
set vergelijkbare, niet-verhandelde objecten of dat die set vergelijkbare objecten minder
vergelijkbaar is dan gewenst.7
Dat betekent ook dat de correlaties tussen Europese vastgoedmarkten op basis van Transaction Linked Indices méér gaan afhangen van verschillen in de sets gebruikte transacties zonder de door taxateurs aangebrachte correcties voor objectverschillen. Voor een
efficiënte Europese strategie is dat ongewenst en ook niet nodig. Valuation Based Indices
timen omslagen in de markt namelijk op hetzelfde moment als de Europese Transaction Linked Indicators (Devaney & Martinez-Diaz, 2011). Ook de vertraging ten opzichte
van beursgenoteerde vastgoedindices is gelijk voor VBI en TLI (Devaney, Xiao & ClacyJones, 2012). De correlaties van Valuation Based Indices zijn dus een minstens even goede indicatie voor de verhoudingen tussen Europese vastgoedmarkten als de correlaties
op basis van Transaction Linked Indices en bovendien ruimer aanwezig.
Om risico’s op basis van Valuation Based-vastgoedreeksen onderling vergelijkbaar te
maken moeten deze reeksen worden unsmoothed. Daar is een aantal technieken voor
7
Transactieprijzen liggen in de regel boven getaxeerde waarden, maar dat kan goed worden
toegeschreven aan het voorzichtigheidsbeginsel in de waarderingen van balansposten. Het
verschil blijft dan min of meer constant in de tijd en zou niet mogen leiden tot verschillen jaar
op jaar. Maar het verschil in gemiddelde herwaardering tussen VBI en TLI suggereert dat de
procentuele herwaarderingen op basis van taxaties elk jaar structureel lager uitvallen dan de
herwaardering op basis van transactieprijzen. Dat zou betekenen dat de getaxeerde waarde en
de transactieprijs elk jaar verder uit elkaar groeien.
81
de vastgoedindex op waarde geschat
ontwikkeld, anders dan Transaction Linked Indices. De bekendste is gebaseerd op de seriële correlatie, die zo kenmerkend is voor vastgoedreeksen (Geltner et al., 2009; Hoesli
& Lizieri, 2007). Deze techniek gaat er in de kern van uit dat rendementen van vastgoed
net als die van aandelen en obligaties een random walk horen te volgen. Dat wil zeggen
dat de rendementen van gisteren geen informatie bevatten voor de rendementen van
morgen. In dergelijke rendementsreeksen is er geen correlatie tussen opeenvolgende rendementswaarnemingen: de seriële correlatie is nul. De rendementsreeksen van vastgoed
laten evenwel hoge seriële correlaties zien, ook in Transaction Linked Indices. Seriële
correlatie is een typische eigenschap van cyclische reeksen en vastgoed is een cyclische
asset. Vraag en aanbod zijn cyclisch, nieuwbouw is cyclisch en goede en slechte rendementen komen als clusters in de tijd voorbij. Zo komt positieve seriële correlatie ook voor
in de reeksen voor koopwoningprijzen in een groot aantal landen en daar komt geen
taxateur aan te pas.8 Seriële correlatie is dan ook geen afwijking, maar een eigenschap
van vastgoedrendementen en één van de eigenschappen die vastgoed zo anders maken
dan aandelen en obligaties (Van Wetten, 2014).
Om de juiste onderling vergelijkbare risico’s van Europese vastgoedmarkten te kunnen
meten, hoeven Valuation Based-vastgoedreeksen alleen te worden gecorrigeerd voor de
verschillen in taxatiefrequentie en voor het gebruik van taxaties in plaats van transacties.
Daarvoor volstaat een transformatie die de Valuation Based-reeksen het risico en de gemiddelde herwaardering geeft van de bijbehorende Transaction Linked Indicators, maar
de rendementspatronen in de tijd en daarmee de onderlinge correlaties ongewijzigd laat:
stdev TL
iru,t = (irVB,t– irVB ) *
+ ir
stdevVB VB
stdev TL
met:iru,t = (irVB,t
is het
unsmoothed
rendement in jaar t
– irVB
)*
+indirecte
ir
stdev TLstdevVB VB
= (irVB,t– irVBis) het
iru,t
* smoothed
+ ir Valuation Based indirecte rendement in jaar t
stdevVB VB
stdev
TL
+ ir
is het gemiddelde Valuation Based indirecte rendement in de historische
– irVB ) *
VB,t
stdevVB VB
reeks
is
stdev TL de standaarddeviatie in het indirecte rendement in de Transaction Linked
iru,t = (irVB,t– irVB ) *
+ irVB
stdev
Index
stdevVB
TL
iru,t = (irVB,t– irVB
)
*
+
irVB standaarddeviatie in het indirecte rendement in de Valuation Based
stdevVB is de
Index
Deze transformatie zorgt ervoor dat de standaarddeviatie in de unsmoothed reeks gelijk
wordt aan de standaarddeviatie in de Transaction Linked Indicator (stdevTL) door de
8 Zie voor de VS o.a. Case & Shiller (1990), voor Zweden: Berg (2002), voor Nederland: de Vries
(2010) en voor België: Hoebeeck et al. (2013).
82
5
bouwstenen voor een europese strategie
afwijking ten opzichte van het gemiddelde indirecte rendement te vergroten, maar het
patroon in de tijd ongewijzigd te laten. Het effect op de onderlinge correlaties is daardoor
minimaal.
3
Clusteranalyse van de Europese vastgoedmarkten
De studie van Ortec (2010b) heeft laten zien dat voor een efficiënte Europese strategie
volstaan kan worden met beleggingen in een paar landen. Dat werpt de vraag op of de
vastgoedmarkten in Europa zijn te verdelen in groepen, waarbij de samenhang binnen
elke groep zo groot mogelijk is, terwijl de samenhang tussen de groepen laag is. Hiervoor
is een clusteranalyse de meest geëigende analysetechniek. Deze methode clustert op systematische wijze in opeenvolgende stappen losse elementen in zo homogeen mogelijke
groepen, waarbij de onderlinge correlaties als maat voor gelijkenis zijn genomen. Inmiddels is er van 63 Europese vastgoedmarkten een rendementsreeks van 10 jaar of langer
beschikbaar. In een hiërarchische-clusteringprocedure op basis van average linkage blijken er uiteindelijk vier clusters te ontstaan:9
Figuur 4:
Clusters in de Europese vastgoedmarkten
•
•
9
Mediterraan cluster: Frankrijk, Spanje, Portugal en Italië. De homogeniteit is
hoog in dit cluster, die wat omvang betreft wordt gedomineerd door Frankrijk.
Atlantisch cluster: Ierland, VK, Noorwegen, Zweden en Finland. De onderlinge
samenhang is wat lager dan in de Mediterrane cluster, omdat het VK en Ierland
een duidelijke subgroep vormen. De afwijkende vorm van de huurcontracten in
het VK zal daar ongetwijfeld sterk aan bijdragen. De Atlantische cluster wordt
in omvang gedomineerd door het VK.
Met average linkage komt elke deelmarkt terecht in de cluster waarmee zij de hoogste gemiddelde correlatie heeft.
83
de vastgoedindex op waarde geschat
•
•
Midden-Europees cluster: Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Tsjechië. De
homogeniteit in deze cluster is laag, maar de verschillen met de andere clusters
zijn groot. In deze cluster zijn de binnenlandse correlaties opvallend laag, maar
wel hoger dan de correlaties over de grenzen heen. Deze cluster wordt wat omvang betreft sterk gedomineerd door Duitsland.
Noordzee-cluster met Nederland, België en Denemarken. Deze cluster vormt
niet helemaal een aaneengesloten gebied, maar alle drie de landen hebben een
kleine, zeer open economie. De cluster wordt wat omvang betreft gedomineerd
door Nederland.
Nationale vastgoedmarkten blijken opvallend vaak samen te clusteren, omdat de binnenlandse correlaties doorgaans (veel) hoger zijn dan correlaties over de landsgrenzen
heen. Daarnaast spelen woningmarkten een bijzondere rol vanwege de lage correlaties
met andere deelmarkten. Daardoor zorgen woningmarkten ervoor dat logische sector-/
landencombinaties niet altijd tot stand komen. Een derde opmerking betreft de reeksen
voor Duits en Zwitsers vastgoed, die negatieve correlaties hebben met het merendeel van
de andere vastgoedsectoren in Europa. Dat kan te maken hebben met de taxatiepraktijk
in Duitsland en Zwitserland, die meer gebaseerd lijkt op de gecorrigeerde vervangingswaarde dan op marktwaarde. De reeksen voor Duitse kantoren, winkels en woningen
zijn daarom voor zover mogelijk gecorrigeerd met behulp van de meer representatief
geachte waarde-index van de Deutsche Verein Pfandbriefbanke. Iets dergelijks kan niet
voor de reeksen van Zwitserland. En ten slotte zijn de reeksen van de opkomende Midden-Europese markten te kort om al heldere conclusies te trekken.
Op basis van de clusteranalyse en op basis van beschikbaarheid en liquiditeit van investment grade-vastgoed kan een goed gespreide portefeuille Europees vastgoed dus volstaan met vastgoed uit Nederland, Frankrijk, Duitsland en het VK. Dat geldt voor zowel
directe als indirecte vastgoedbeleggingen. Om te toetsen of er geen grote diversificatiewinst wordt gemist door zo veel Europese landen uit de optimalisatie te laten, wordt een
‘geleveraged’ Rest of Europe Fund gesimuleerd uit alle overige Europese vastgoedreeksen,
gewogen naar kapitaalwaarde. Daarnaast zal Zweden worden toegevoegd aan de analyse
om te toetsen of het VK–Ierland een afzonderlijke cluster vormt, of een subgroep is in de
Atlantische cluster.10
10 Een nadeel van clusteranalyse is, dat niet duidelijk is wanneer het clusterproces moet stop-
pen. Het samenvoegen van het VK-Ierland en de Scandinavische subgroep in één Atlantisch
cluster kan een stap te ver blijken te zijn.
84
5 bouwstenen voor een europese strategie
4
Wat leert 1986–2015 over vastgoedrendementen en macroeconomie?
De bijdrage van een vastgoedmarkt aan de geoptimaliseerde Europese portefeuille wordt
bepaald door de verhouding tussen rendement en risico en door de onderlinge correlaties. In tabel 1 is af te lezen welke geselecteerde vastgoedmarkten op basis van deze twee
kenmerken een goede kans maken om in de optimale portefeuille terecht te komen. Dan
wordt duidelijk dat vooral woningen en in mindere mate winkels de Europese portefeuille zullen domineren. Deze markten combineren een aantrekkelijke verhouding tussen
rendement en risico met lage correlaties met andere vastgoedmarkten.
Tabel 1: Portefeuillevoorkeur op basis van de verhouding tussen rend=ement en risico en de gemiddelde correlatie met andere markten
1986-2015
Nederland
Duitsland
Frankrijk
Woningen
Winkels
Kantoren
VK
Zweden
Volatiliteit
rendement
Return-risk
Gemiddelde
ratio
correlatie
0,3424
Voorkeur
6,65
7,36
0,904
12
12,20
13,27
0,920
0,4087
14
8,53
11,87
0,719
0,4072
19
Bedrijfsruimten
7,94
10,26
0,775
0,4412
16
Woningen
7,46
4,50
1,658
-0,0833
1
Winkels
6,74
4,19
1,611
0,0150
2
Kantoren
9,41
10,68
0,881
0,1912
9
Bedrijfsruimten
9,53
11,57
0,823
0,2483
10
Woningen
8,05
6,29
1,280
0,1983
4
Winkels
8,90
5,35
1,664
0,2784
3
Kantoren
7,49
6,09
1,230
0,3240
6
Bedrijfsruimten
8,89
8,18
1,086
0,3641
8
Woningen
RoEU
Fund
Gemiddeld
Winkels
Kantoren
12,48
9,66
1,292
0,3061
5
9,07
10,75
0,843
0,2759
11
8,88
12,38
0,717
0,3921
17
Bedrijfsruimten
11,35
12,17
0,932
0,3856
13
Woningen
12,73
10,60
1,201
0,3807
7
9,69
11,08
0,875
0,4118
15
Winkels
Kantoren
9,57
14,47
0,662
0,3514
20
Bedrijfsruimten
8,66
13,03
0,664
0,3518
18
Mixed
9,48
15,14
0,626
0,3901
21
1,017
Ongewogen gemiddelde return-risk ratio
85
de vastgoedindex op waarde geschat
Verder valt op dat de sector kantoren in alle landen (ook buiten de hier geselecteerde
landen) vrij troosteloos onderaan de landenlijstjes bungelt. Een voor de internationale
strategie relevante verklaring hiervoor zou de belangstelling van buitenlandse beleggers
zijn, die de prijzen voor kantoren opdrijven en zo de risicomarges eroderen (McAllister & Nanda, 2015). Buitenlandse beleggers prefereren kantoren, zeker in eerste aanleg,
vanwege de overzichtelijkheid van de markt en de mogelijkheden om relatief snel grote
volumes te beleggen. Het prijsopdrijvend effect van buitenlandse beleggers zou dan op
kantorenmarkten groter zijn dan op andere markten.
Het Rest of Europe Fund ten slotte blijkt onder meer vanwege de leverage de slechtste
combinatie te hebben tussen rendement/risico en correlaties.
Ook de sector bedrijfsruimten scoort niet erg goed in de landenlijstjes. Daar komt bij
dat het met de voorraad investment grade-bedrijfsruimten vaak matig is gesteld. De bedrijfsruimtemarkt is bij uitstek een verdringingsmarkt waar nieuwe ruimten de minder nieuwe ruimten van de markt duwen. Voor logistiek vastgoed geldt dat veel minder,
maar daar zijn (nog) geen aparte vastgoedreeksen van beschikbaar. Bovendien zou een
strategie voor logistiek vastgoed geënt moeten zijn op de Europese logistieke hotspots
en grensoverschrijdend moeten zijn; een landenstrategie is daarvoor niet geëigend. De
sector bedrijfsruimten wordt verder in de analyse en portefeuilleoptimalisatie buiten
beschouwing gelaten.
De ongewogen gemiddelde verhouding tussen rendement en risico van de geselecteerde
vastgoedmarkten komt uit op 1,017. Een optimaal gewogen efficiënte Europese portefeuille zal een veel hogere verhouding tussen rendement en risico moeten laten zien.
De vastgoedrendementen van de geselecteerde Europese landen kunnen goed worden
verklaard met een beperkt aantal macro-economische variabelen: bruto binnenlands
product, inflatie en de (reële) rente. Daar komt voor woningen de huizenprijs bij, voor
winkels de winkelverkopen en voor kantoren de werkgelegenheid.
Vastgoedrendementen zijn in de onderzochte markten zeer gevoelig voor economische
groei. Daarnaast blijkt vastgoed in deze multivariabele regressies een uitstekende hedge
tegen inflatie te vormen, al is bij VK-winkels de inflatie vervangen door huizenprijs. En
vastgoedrendementen zijn gevoelig voor de reële rente (en in sommige gevallen de renteshift). Dat wijst erop dat vastgoedrendementen wel degelijk een modified duration hebben hoger dan nul.
86
5 bouwstenen voor een europese strategie
RoEu
Fund
Zwe
VK
Dld
Fra
Nederl
Tabel 2a: Regressieresultaten 1986–2015
TRwon= -1,389 + 1,628 * gdp-1 -1,398 * 10y reële rente-2 +
1,738 * inflatie-1
TRwin=
4,127 +
2,538 * inflatie+1 + 0,496 * winkelverkopen-1
TR kan=
0,836 + 2,128 * gdp -0,780 * 10y reële rente-2 +
1,272 * inflatie-1
TRwon=
1,508 +
5,037 * inflatie+1 + 0,306 * huizenprijs -2
1,711 * gdp
-1,651 * 10y reële rente-4 +
2,315 * gdp -2,546 * 10y reële rente
+
+ 0,533 * huizenprijs
+
1,301 * werkgelegenheid-1
TRwin=
5,176 + 6,477 * gdp
TRwon=
4,857 + 0,566 * gdp-1 -0,765 * 10y reële rente+1 + 0,869 * inflatie-3 + 0,767 * reële huizenprijs
-4,723 * 10y reële rente-1 + 4,629 * inflatie-2 + 3,480 * werkgelegenheid-1
TRwin=
2,773 + 0,596 * gdp -0,528 * 10y reële rente
+
1,358 * inflatie-2 + 0,596 * winkelverkopen-1
2,515 * gdp+1 -2,924 * 10y rente-shift-2 +
1,471 * inflatie+1 + 0,518 * reële huizenprijs+1
TRwon=
-
+
TRwin=
-
+ 4,162 * gdp+1 -0,821 * 10y reële rente
TRwon=
0,539 + 1,805 * gdp+1 -0,892 * 10y rente-shift
TRwin= -2,788 + 1,938 * gdp
TR=
+
-
* inflatie+2 + 0,375 * huizenprijs
+ 2,480 * inflatie+1 + 0,556 * reële huizenprijs
-1,413 * 10y rente-shift-1 + 2,296 * inflatie+2 + 1,108 * winkelverkopen-1
3,154 + 3,920 * gdp+1 -4,046 * 10y reële rente
+ 4,734 * inflatie
+ 6,162 * werkgelegenheid+1
Tabel 2b: Verklaringskracht en significanties
R2
regressie
gdp
TRwon =
0,884
****
TRwin =
0,706
TR kan =
RoEu
Fund
Zwe
VK
Dld
Fra
Nederland
Significanties:
Inflatie
Overig
****
***
****
huizenprijs
****
***
****
****
winkelverkopen-1
0,818
****
***
***
****
werkgelegenheid-1
TRwon =
0,739
****
****
****
*
huizenprijs -2
TRwin =
0,662
****
****
****
**
werkgelegenheid-1
TRwon =
0,697
***
****
***
****
reële huizenprijs
TRwin =
0,649
****
**
****
****
winkelverkopen-1
TRwon =
0,899
****
**
****
***
reële huizenprijs+1
TRwin =
0,832
****
*
***
huizenprijs
TRwon =
0,717
****
*
****
****
reële huizenprijs
TRwin =
0,768
****
*
****
***
winkelverkopen-1
TR =
0,772
****
****
***
**
werkgelegenheid+1
0,5% niveau
***2,5% niveau
5% niveau
* 10% niveau
significantieniveaus
Reële rente /rente-shift
****
**
87
de vastgoedindex op waarde geschat
Rendementen van huurwoningen zijn in alle onderzochte landen gevoelig tot zeer gevoelig voor de prijsontwikkeling van koopwoningen. Kennelijk opereren de markten van
koopwoningen en van beleggershuurwoningen in elkaars verlengde. De kostprijs van
wonen, hetzij via de huurprijs, hetzij via de koopprijs, fungeert blijkbaar als transmissiemechanisme.
De relaties tussen vastgoedrendementen en economie verlopen niet altijd simultaan.
Soms lopen vastgoedmarkten vooruit op de economische ontwikkelingen, zoals in het
VK, en soms met de nodige vertraging. Zo reageren vastgoedrendementen in Nederland vertraagd op de lange rente. Naar de transmissiemechanismen tussen vastgoed en
macro-economie is nog veel onderzoek nodig.
5
Wat brengt de toekomst 2016–2035?
Door de resultaten van de analyse te combineren met economische prognoses kan een
indruk worden gekregen van de verwachte gemiddelde rendementen. Hierbij wordt
gebruikgemaakt van de prognoses van Oxford Economics, die voor landen onderling
samenhangende prognoses opstelt.11 Als de economische prognoses veranderen, veranderen de rendementsverwachtingen mee. (Zie tabel 3 hiernaast.)
De komende 20 jaar zal de economie zich in een beduidend lager tempo ontwikkelen
dan de achterliggende 30 jaar het geval was. Dat zal ook neerslaan in de vastgoedrendementen, maar niet overal in dezelfde mate. De belangrijkste oorzaak voor minder economische groei is de stagnatie of zelfs krimp van de bevolking. De economie zal het in
landen met een grote krimp, zoals voor Duitsland wordt verwacht, relatief slechter doen
dan in landen met een groeiende bevolking, zoals het VK.
Niet alle komende ontwikkelingen zijn terug te vinden in de historische reeksen. Te
denken valt aan de effecten van e-commerce voor winkels en logistiek vastgoed en Het
Nieuwe Werken voor kantoren. In Nederland is het nieuwe beleid voor huurwoningen
een trendbreuk ten opzichte van het verleden. Deze effecten zullen apart in de rendementsprognoses worden opgenomen als trendbreuken.
11 Het betreft de prognoses d.d. 19 april 2016. Oxford Economics stelt de prognoses doorlopend
bij; voor elk land wordt ongeveer eenmaal per maand een nieuwe prognose opgesteld.
88
5 bouwstenen voor een europese strategie
Tabel 3: Historie en prognose economie (bron:Oxford Economics 19-04-2016)
Gdp
Cpi
1986–2015
Huizen-
Winkel-
prijs
verkopen
Werk
Rente start
Rente eind
1986
2015
Frankrijk
1,81
1,84
4,07
2,52
0,62
10,20
1,00
Duitsland
1,69
1,79
1,77
0,72
0,70
6,57
0,54
Nederland
2,25
1,91
4,91
3,88
1,18
6,82
0,69
VK
2,29
2,72
7,20
2,73
0,81
10,55
2,02
Zweden
2,15
2,44
6,34
2,44
0,38
11,68
0,99
Eurozone
1,78
2,28
4,12
1,46
0,67
9,55
1,21
Gdp
Cpi
Werk
2016–2035
Huizen-
Winkel-
prijs
verkopen
Rente start
Rente eind
2016
2035
Frankrijk
1,51
1,69
2,96
1,48
0,31
1,00
3,95
Duitsland
1,04
1,89
2,69
1,03
-0,36
0,54
3,25
Nederland
1,55
1,63
2,98
1,31
0,23
0,69
3,50
VK
2,19
1,88
4,37
2,43
0,47
2,02
4,75
Zweden
1,73
1,99
3,76
1,80
0,33
0,99
4,22
Eurozone
1,27
1,73
2,84
1,19
0,33
1,21
4,05
Tabel 1 heeft laten zien dat de verhouding tussen rendement en risico sterk verschilt tussen Europese vastgoedmarkten. Nu van steeds meer markten goed vergelijkbare rendementsreeksen beschikbaar komen, mag worden verwacht dat er in enige mate arbitrage
zal optreden tussen markten, waardoor de rendements-risicoverhoudingen wat naar elkaar toe zullen convergeren. Voor de markten met de hoogste historische verhoudingen
tussen rendement en risico moet in de toekomst gerekend worden op een lagere verhouding; voor markten met een lage verhouding zal die verhouding in de toekomst juist
verbeteren.
Uitgaande van de gemiddelde rendementen 1986–2015 kan nu per economische variabele worden ingeschat wat het effect van het verschil tussen historie en economische
prognose zal zijn op het toekomstige vastgoedrendement (tabel 4). Dat effect is gelijk
aan het verschil tussen economisch verleden en verwachte toekomst maal de gevonden
coëfficiënt uit tabel 2.
Op basis van de lagere economische verwachtingen zullen ook de vastgoedrendementen
lager uitpakken. Op basis van deze scenario’s zouden rendementen tussen de 5% en 8%
het ‘nieuwe normaal’ worden op de Europese vastgoedmarkten.
89
de vastgoedindex op waarde geschat
Tabel 4: Verwachte rendementen en verwachte risico’s
Nederland
Verwachtingen Rendement Bijdrage Verschil Verschil
2016–2035
1985–2014
rente
Woningen
8,05
Winkels
8,90
Kantoren
7,49
Bedrijfsruimten
8,89
RuEu
Fund
Zwe
VK
Dld
Fra
Woningen
Overige
Trend-
Verwacht
Verwacht Verwacht
verschillen breuken rendement Return-risk
risico
gdp
cpi
-0,35
-1,14
-0,49
-1,03
1,02
6,10
1,14
5,30
-0,41
-1,20
-0,71
-0,63
-0,40
5,60
1,20
4,60
-0,20
-1,49
-0,36
-0,95
0,47
5,00
0,99
5,00
-0,45
-2,97
-0,56
-
0,20
5,10
1,16
4,40
4,20
6,65
-0,51
-0,71
-0,77
-0,34
0,20
4,50
1,08
12,20
-0,95
-1,98
-0,71
-1,07
-0,40
7,10
1,06
6,70
Kantoren
8,53
-0,68
-1,43
-1,01
-0,85
-0,20
4,40
0,83
5,30
Woningen
6,39
-0,16
-0,37
0,09
0,67
0,20
6,80
1,28
5,30
Winkels
5,56
-0,11
-0,38
0,13
0,18
0,20
5,60
1,25
4,50
Kantoren
7,02
-0,44
-0,88
0,19
-
-0,20
5,70
0,90
6,30
Woningen
12,48
-1,23
-0,26
-1,24
-1,02
-0,30
8,40
1,16
7,20
Winkels
Winkels
9,07
-0,13
-0,44
-
-1,06
-0,50
6,90
0,98
7,10
Kantoren
8,88
-0,57
-0,22
-1,65
-1,66
-0,20
4,60
0,80
5,70
Woningen
12,73
-0,49
-1,59
-1,75
-1,18
7,70
1,20
6,40
Winkels
9,69
-0,78
-1,71
-1,62
-0,71
-0,20
4,70
1,00
4,70
Kantoren
9,57
-0,94
-1,51
-1,79
-0,28
-0,20
4,80
0,75
6,40
9,48
-0,76
-1,98
-1,29
-0,69
0,75
5,50
0,75
7,30
-
De hier weergegeven rendementsverwachtingen zijn uitsluitend gebaseerd op verhoudingen tussen vastgoed en economie en belichten dus maar één kant van de toekomst.
Wel bieden ze een bruikbaar startpunt voor de schatting van de optimale Europese portefeuille. Deze verwachtingen zijn namelijk het resultaat van een uniforme regressiemethode en van onderling samenhangende economische prognoses. Ook al kunnen er
vraagtekens worden gezet bij de absolute uitkomsten, de bruikbaarheid hier is gelegen in
de relatieve posities ten opzichte van elkaar.
Een efficiënte Europese strategie wordt in hoge mate bepaald door de samenhang, dan
wel de verschillen tussen de Europese vastgoedmarkten. Het overnemen van de historische correlatietabel is wat al te simpel. Tussen 1986 en 2015 heeft de EU immers de nodige
vooruitgang geboekt en is in veel landen de euro ingevoerd. Die gegroeide samenwerking
kan nog niet ten volle neergeslagen zijn in de onderlinge historische correlaties. Naar
verwachting zullen de correlaties binnen de eurozone de komende jaren hoger uitkomen
dan in de achterliggende dertig jaar. Daarnaast hebben Duitse vastgoedreeksen tussen
1990 en 2000 een afwijkend karakter vanwege de effecten van de Duitse Hereniging. De
zeer lage historische correlaties van Duits vastgoed zullen dan ook uit dien hoofde naar
verwachting in de toekomst hoger zijn.
90
5 bouwstenen voor een europese strategie
6
Een efficiënte Europese strategie
And now the stage is set: alle elementen voor een mean-variance-optimalisatie op basis
van verwachte rendementen, verwachte risico’s en verwachte correlaties zijn geschat. De
uitgevoerde optimalisatie heeft een aantal minder en meer verwachte verrassingen:12
•• Het Rest of Europe Fund haalt de optimale portefeuille niet. Dat betekent dat de
keuze voor een beperkt aantal landen om in te beleggen kennelijk maar weinig diversificatievoordelen onbenut laat. Focus loont dus ook hier.
•• Zweden haalt evenmin de optimale portefeuille. De Zweedse markten blijken niet
onderscheidend genoeg te zijn ten opzichte van de Britse markten. Het samenvoegen
van de subgroepen VK–Ierland en Scandinavië in de Atlantische cluster blijkt dus
terecht te zijn.
•• In een efficiënte Europese portefeuille domineren woningen en winkels. Dat is ook
logisch, omdat diversificatie in Europa vooral langs landen verloopt en niet langs
sectoren. Binnen alle landen steken woningen en winkels gunstig af tegen kantoren
en bedrijfsruimten.
•• Kantoren, met uitzondering van de Nederlandse kantoren, komen niet voor in de
optimale portefeuille, maar dat is op basis van tabel 1 geen al te grote verrassing.
•• Ondanks de lage rendementsverwachtingen voor Duits vastgoed is het aandeel in de
Europese portefeuille groot. Dat heeft alles te maken met de lage correlaties, ook na
de aanpassingen van de historische correlaties.
VK
Dld
Fra
Ned
Tabel 5: De efficiënte Europese portefeuille
Woningen
16,7%
Winkels
13,4%
Kantoren
4,0%
Woningen
7,9%
Winkels
5,1%
Woningen
27,8%
Winkels
7,5%
Woningen
8,4%
Winkels
9,1%
34,1%
13,1%
35,3%
17,5%
12 Er is geoptimaliseerd met een risicovrije rentevoet van 2,0%. Als een lagere risicovrije voet
wordt gehanteerd, kantelt de optimale portefeuille richting markten met lagere volatiliteit.
Het aandeel Duitsland en Nederland neemt dan licht toe. Bij een hogere risicovrije rentevoet
schuift de optimale portefeuille op richting de markten met wat meer volatiliteit en neemt het
aandeel van Frankrijk en het VK toe.
91
de vastgoedindex op waarde geschat
In een ongeclausuleerde optimalisatie krijgen VK-woningen een gewicht van rond 15%,
maar dat is gezien de (nog) geringe beschikbaarheid van beleggerswoningen in het VK
niet realistisch.13 Het is om die reden verstandig om het aandeel VK-woningen te cappen.
VK-winkels nemen dan de rol over in de optimale portefeuille.
Deze optimaal gewogen efficiënte Europese portefeuille belooft een gemiddeld rendement op te leveren van 6,3% bij een volatiliteit van slechts 2,8%. Dat brengt de verwachte
verhouding tussen rendement en risico op 2,224. Dat levert ten opzichte van het ongewogen historische gemiddelde uit tabel 1 van 1,017 een enorme verbetering op. Deze
Europese strategie is inderdaad efficiënt wat het optimaliseren betreft van de verhouding
tussen rendement en risico.
Tot slot: de uitkomsten van bovenstaande exercitie zijn voor institutionele beleggers niet
meer dan bouwstenen voor de internationale strategie. Iedere belegger zal de uitkomsten modelleren naar de eigen investment beliefs. Dan zijn er meer methoden dan meanvariance-optimalisatie om de efficiënte portefeuille te bepalen. Verder is van belang hoe
de hoofdfunctie van vastgoed in de portefeuille is gedefinieerd: stabilisator van rendement (diversificatiepotentieel), stabilisator van de dekkingsgraad (rentegevoeligheid) of
hofleverancier voor de indexatieambitie (inflatie-hegde).14 De gevoeligheden van deelmarkten, die zijn afgeleid uit de regressies van tabel 2a, zijn een handig hulpmiddel voor
de verdere finetuning.
Bronnen
••
••
••
Acosta, J.M. (2012). Leverage and performance: effects in the non-listed real estate
funds. Amsterdam Business School master thesis.
Andonov, A., P. Eichholz & N. Kok (2014). Intermediated Investment Management in
Private Markets: Evidence from Pension Fund Investments in Real Estate. Journal of
Financial Markets, 22, p. 73–103.
Arkey, M. & I. Cullen (2014, maart). IPD Pan-European Quarterly Transaction Linked
Indicators. IPD.
13 De geringe beschikbaarheid van huurwoningen kan mede een rol hebben gespeeld bij de hoge
behaalde rendementen van VK-woningen. In de rendementsprognoses is hiervoor als trendbreuk gecorrigeerd.
14 Alle functies tegelijk opleggen aan vastgoed is wat veel gevraagd. Zo betekent de keuze voor
rentegevoeligheid als hoofdfunctie dat vastgoed niet tegelijkertijd een rol kan spelen in de
indexatieambitie.
92
5 bouwstenen voor een europese strategie
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
Berg, L. (2002). Prices on the secondhand market for Swedish family houses: correlation, causation and determinants. European Journal of Housing Policy, 2(1), p. 1–24.
Case, K.E. & R.J. Shiller (1990). Forecasting prices and excess returns in the housing
market. AREUEA Journal, 18(3), p. 253–273.
De Nederlandsche Bank (2016). Toezicht vooruitblik 2016 (http://www.dnb.nl/).
Devaney, S. & R. Martinez-Diaz (2011). Transaction based indices for the UK commercial real estate market: an exploration using IPD transaction data. Journal of
Property Research, 28(4), p. 269–289.
Devaney, S., Q. Xiao & M. Clacy-Jones (2012). Listed and indirect real estate investment: a European analysis. EPRA Research.
Dimson, E. (1979). Risk measurement when shares are subject to infrequent trading.
Journal of Financial Economics, 7, p. 197–226.
Eichholz, P., K. Koedijk & M. Schweitzer (2001), Global property investment and
the costs of international diversification. Journal of International Money and Finance,
20(3), p. 349–366.
Geltner, D.M., et al. (2009), Commercial Real Estate Analysis and Investments. Thomson Southwestern.
Hoebeeck, A., et al. (2013). Elasticiteits-modellen en combination forecasts ter voorspelling van de ontvangsten van de registratierechten. Hogeschool Gent.
Hoesli, M. & C. Lizieri (2007). Real estate in the investment portfolio (rapport voor het
Noorse Sovereign Wealth Fund).
Ling, D.C., A. Naranjo & E. Giacomini (2013). Leverage and Returns: a cross-country
analysis of public real estate markets. EPRA Research.
Markey, M. & I. Cullen (2014). IPD pan-European quarterly transaction linked indicators. IPD-rapport.
McAllister, P. & A. Nanda (2015). Do foreign buyers compress office real estate cap rates?
(http://www.ipf.org.uk/about-us/press-releases/do-foreign-buyers-compress-officer-e-cap-rates.html).
Ortec (2010a). Vastgoed in ALM context (onderzoek in opdracht van Syntrus Achmea
Real Estate & Finance).
Ortec (2010b). Bepaling optimale normportefeuilles (onderzoek in opdracht van
Syntrus Achmea Real Estate & Finance).
Spek, M.R. van der & C. Hoorenman (2011). Leverage: please use responsibly. Journal
of Real Estate Portfolio Management, 17(2), p. 75–88.
Vries, P. de (2010). Measuring and explaining house price developments (diss. TU
Delft).
Wetten, P.G.M. van (2014). De meerwaarde van vastgoed in de beleggingsportefeuille
(white paper Syntrus Achmea Real Estate & Finance).
93
de vastgoedindex op waarde geschat
••
94
Wetten, P.G.M. van & D.W. Goetmakers (1996). Indirect onroerend goed en internationale spreiding; een performance analyse van Nederlandse onroerend-goedaandelen
1984–1994 (SBV-rapport).
6
Op zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Drs. J. van der Ende en drs. M.R. van der Spek 1
1
Inleiding: op zoek naar de beste beleggingsportefeuille
Beleggen van geld, zeker van andermans geld, vraagt om een goede afweging bij het samenstellen van beleggingsportefeuilles van de te nemen risico’s tegenover een te behalen
of verwacht rendement. Het is in de wereld van professionele beleggers gebruikelijk om
een top-down-proces te hanteren bij het samenstellen van die beleggingsportefeuilles.
We gaan met andere woorden van het algemene naar meer detail in het beleggingsproces.
We gaan van het overall-portefeuilleniveau naar het asset class-niveau en van daaruit
naar feitelijke individuele beleggingen. Soms zitten daar nog tussenstappen in als regionale spreiding of verdere detaillering van asset classes.
Het hierboven beschreven proces wordt in de beleggingsliteratuur strategische assetallocatie genoemd. Het proces wordt strategisch genoemd omdat er veelal sprake is van
een horizon van minimaal een jaar, maar vaak gaat het om projecties over meerdere
jaren.
Deze bijdrage gaat over dit proces van strategische asset-allocatie, met daarbij vooral veel
aandacht voor het nut, de noodzaak en de valkuilen van het gebruik van marktgegevens.
Daaronder vallen ook marktindices, zoals de Vastgoedindex. Vanuit de praktijk wordt
vaak getwijfeld aan het nut van een modelmatige aanpak en het gebruik van historische
1 Drs. J. van der Ende heeft diverse advies- en toezichtfuncties. Drs. M. van der Spek is Director
Strategy Private Real Estate bij PGGM.
95
de vastgoedindex op waarde geschat
gegevens. Jones (2014, p. 128) pareert deze twijfel als volgt: ‘a decision making advantage
will prove more sustainable than an information advantage…Thus, what really matters is
how we interpret information, not who gets it first’.
In paragraaf 2 geven wij een inleiding op het vraagstuk van strategische asset-allocatie.
We stellen daarna zes vragen over het gebruik van vastgoeddata waarop we later in deze
bijdrage antwoorden willen gaan geven. Paragraaf 3 geeft een overzicht van gegeven antwoorden op dezelfde zes vragen, deels vanuit de academische literatuur.
2
Wat is nodig voor strategische asset-allocatie?
Strategische asset-allocatie is het proces waarin we proberen een zo goed mogelijke beleggingsportefeuille samen te stellen in termen van risico en rendement. Risico en rendement moeten daarbij aansluiten aan de verwachtingen van de belegger dan wel de klant
van de belegger. Er zijn modellen in vele vormen en maten, maar het gemeenschappelijke
kenmerk is dat ze proberen zo veel mogelijk rendement bij zo weinig mogelijk risico te
genereren. Het bekendste model is dat waar de zogenoemde Sharpe-ratio van een portefeuille wordt geoptimaliseerd:
R(ρ) – R(f)
max Sharpe ratio = max
σ(ρ)
waarbij: R(ρ) = verwacht rendement op de portefeuille
R(f ) = risicovrije rente
σ (ρ) = risico (standaarddeviatie) van de portefeuille
Varianten op het bovenstaande zijn risk budgeting, waarbij geoptimaliseerd wordt met
als restrictie een maximaal aanvaardbaar risico of target return, waarbij het risico geminimaliseerd wordt, gegeven een te behalen minimumrendement.
Zoals hiervoor geformuleerd, is nog niet duidelijk hoe er geoptimaliseerd kan worden.
Daarvoor moeten het verwachte rendement en risico van de portefeuille verder worden
gedetailleerd. Het verwachte rendement is niets anders dan de som van alle met het portefeuillegewicht gewogen verwachte rendementen van de specifieke beleggingen:
R(ρ) =
N
∑ w(j) * R(j)
j=1
waarbij ρ de portefeuille is, w(j) het gewicht van belegging j, R(j) het verwachte rendement van belegging j en N het aantal beleggingen. Voor het risico is het iets ingewik96
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
kelder, omdat naast het gewicht in de portefeuille ook de samenhang tussen de verschillende rendementen in ogenschouw moet worden genomen:
σ2(ρ) =
N N
∑ ∑ w(i) * w(j) * ρ(i,j) * σ(i) * σ(j)
j=1 i=1
waarbij ρ(i,j) de correlatie tussen belegging i en j is en σ(i) de standaarddeviatie van belegging i. In woorden staat hierboven dat het risico van een portefeuille bepaald wordt
door de som van de producten van gewicht, samenhang en risico.
Met de voorgaande drie vergelijkingen is een an sich eenvoudige portefeuilleoptimalisatie uit te voeren in een spreadsheet, gebruikmakend van een solver. We hebben daarvoor
uitsluitend inzicht nodig in verwachte rendementen van alle vermogenstitels, de verwachte risico’s van deze vermogenstitels en de mate van samenhang tussen deze vermogenstitels. Dat klinkt eenvoudig. Maar voor concrete toepassing van dit model moeten
we eerst een zestal vragen beantwoorden die betrekking hebben op de onderliggende
data en het gebruik ervan. De te kiezen antwoorden hebben namelijk allemaal invloed
op de uitkomst van de modeloptimalisatie.
Vraag 1: Welke scope?
Allereerst moeten we ons afvragen welke scope we hebben bij de optimalisatie: willen we
inderdaad alle vermogenstitels meenemen (d.w.z. alle genoteerde aandelen, obligaties,
private equity, onderhandse leningen, beursgenoteerd vastgoed, private funds-vastgoed,
direct vastgoed, etc.), of mag het een selectie zijn (bijvoorbeeld alleen vastgoed)? Vervolgens moeten we bijvoorbeeld binnen vastgoed een duidelijke keuze maken voor de
spreiding naar geografie, sector en stijl.
Vraag 2: Indices of individuele objecten?
Ten tweede moeten we ons afvragen of we inderdaad individuele beleggingstitels (panden) moeten beschouwen of dat we geaggregeerde marktdata kunnen hanteren, zoals
de vastgoedindices. We moeten dus bepalen in hoeverre onze portefeuille gespreid is en
welke aannames voor risico we moeten hanteren.
Vraag 3: Wat is waarde: taxaties, transactie en de beurs
Een derde vraag is hoe rendement en risico gemeten worden. Is dat op basis van waarderingen (taxateurs), werkelijke transacties, of transacties in fracties van de onderliggende
waarden, zoals het geval is bij aandelentransacties op de beurs? Veel van de kritiek op
het gebruik van vastgoeddata richt zich op taxaties en het is dus belangrijk te weten hoe
hiermee om te gaan.
97
de vastgoedindex op waarde geschat
Vraag 4: Fondsniveau of direct vastgoed?
Een vierde vraag, die samenhangt met de derde vraag, is of we de ‘verpakking’ (en daarmee ook de kosten van de verpakking) mee moeten nemen. We doelen daarbij op het
verschil tussen direct en indirect vastgoed, waarbij de consequenties van gemaakte kosten voor management en leverage moeten worden meegewogen.
Vraag 5: Welk meetinterval kiezen we?
Een vijfde vraag is over welke periode rendement, risico en samenhang moeten worden
bekeken, in de tijd (alleen deze eeuw of ook de vorige?), alsook in het interval waarover
moet worden gemeten (dagbasis, kwartaalbasis, jaarbasis?).
Vraag 6: ‘In het verleden behaalde rendementen’?
Tot slot is de zesde vraag of in het verleden behaalde rendementen wel voldoende basis
kunnen vormen voor een portefeuilleoptimalisatie en met name is de vraag daarbij cruciaal hoe verwachte rendementen worden gemodelleerd.
Vragen over het gebruik van standaarddeviaties en correlaties als maatstaven voor risico
en samenhang laten wij in deze bijdrage buiten beschouwing.
We zullen in de volgende paragraaf aangeven welke antwoorden vanuit de data, de praktijk en de literatuur worden aangedragen en daarna zullen we een en ander illustreren
met twee uitgebreide casestudies, een voor de Amerikaanse en een voor de Nederlandse
markt. Dit alles zullen we doen met een focus op vastgoed en het gebruik en de nodige
interpretatie van vastgoeddata.
3
Bepaling van de input voor de asset-allocatie door analyse en
interpretatie van vastgoeddata
In de vorige paragraaf zijn zes vragen opgesteld die eerst moeten worden beantwoord,
voordat een asset-allocatie kan worden uitgevoerd. In het vervolg van deze paragraaf
zullen de antwoorden op de vragen worden gegeven.
3.1
Vraag 1: De scope van de beleggingsportefeuille
De eerste vraag die we willen beantwoorden, is of het uitmaakt welke scope we kiezen
bij de samenstelling van onze vastgoedbeleggingsportefeuille. Kunnen we optimaliseren
binnen de sector vastgoed, of moeten we alle beleggingscategorieën meenemen? In theorie – zoals de theorie van het Capital Asset Pricing Model – zal het niet uitmaken. De ba98
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
sisveronderstelling is in dat geval dat verwacht rendement, standaarddeviatie en correlaties voldoende zijn om de beleggingen qua risico en rendement volledig te beschrijven.
Als aan die basisveronderstelling niet wordt voldaan, is optimalisatie binnen vastgoed
alleen waarschijnlijk niet de beste oplossing, maar zal er dan ook moeten worden gekeken naar technieken die meer complexe kansverdelingen en samenhangen aankunnen.
Binnen deze vraag beperken we ons tot de scope van de vastgoedportefeuille en hierbij
zullen we naar drie vormen van risico’s kijken die afhankelijk zijn van de gekozen scope.
Deze onderliggende risicofactoren zijn:
•• landenrisico,
•• sectorrisico,
•• stijlrisico.
Ad 1. Landenrisico
De regionale of landenkeuze voor een belegger kan groot effect hebben op het rendement
en risicoprofiel. Er zijn vele Nederlandse pensioenfondsen die hun volledige vastgoedportefeuille in Nederland beleggen en niet streven naar een internationale spreiding. In
het verleden was het gebruikelijk om de vastgoedportefeuille direct te beleggen en gezien
de hoeveelheid kennis die men hiervoor in huis moet hebben, werd er niet belegd in
het buitenland. Er zijn echter een paar belangrijke redenen en ontwikkelingen die een
impuls hebben gegeven in het verder internationaliseren van de vastgoedportefeuille,
namelijk (i) de mogelijkheid om indirect te beleggen, (ii) internationale diversificatie
en (iii) het feit dat Nederlands vastgoed maar een beperkt betere inflatie-hedge geeft ten
opzichte van zakelijke waarden en bovendien alleen op lange termijn. Tevens kan men
zich afvragen of het verstandig is om een grote Nederlandse exposure te hebben, aangezien de deelnemers dan dubbel geraakt kunnen worden als het economisch slecht gaat in
Nederland; zowel in hun pensioen als in hun inkomen.
Sinds de jaren negentig hebben verschillende institutionele beleggers hun direct-vastgoedbelangen op afstand gezet. Dit werd vaak gedaan door het vastgoed en de managementorganisatie in fondsen te plaatsen en vervolgens de aandelen in de fondsen te
verkopen aan andere institutionele beleggers. Hiermee werd de exposure naar de vastgoedportefeuille behouden, maar werd het belang wel verwaterd. Met het opgehaalde
kapitaal werd vervolgens internationaal indirect belegd. Deze trend is sterk zichtbaar in
Nederland, maar heeft zich maar in zeer kleine mate gerealiseerd in landen als de VS, het
VK en Frankrijk. Internationale spreiding heeft voor de meeste beleggers een duidelijke
doelstelling en dat is een hoger rendement halen tegen een vergelijkbaar risico of een
vergelijkbaar rendement tegen een lager risico of zelfs een hoger rendement tegen een
lager risico. Op basis van de verschillende indices kan worden bekeken of dit werkelijk
99
de vastgoedindex op waarde geschat
ook zo heeft uitgepakt. In figuur 1 worden vier verschillende vastgoedindices getoond
van landen waar de transparantie voor vastgoed hoog is en de tijdreeks lang. Opvallend is dat Nederlands vastgoed een zeer stabiel rendement laat zien, maar wel een stuk
lager rendement dan bijvoorbeeld Australië en het VK. Het VK heeft de grootste klap
gehad tijdens de laatste crisis, terwijl Australië en Nederland daarentegen bijna niet zijn
geraakt. De VS doet het even goed als Nederland over de gekozen periode, met een wat
hogere volatiliteit. Als er echter zou worden vergeleken vanaf 1978, zou de VS zelfs beter
presteren. De keuze voor (de mate van) internationalisatie heeft dus een belangrijk effect
op de asset-allocatie en de benodigde parameters.
Direct-vastgoedrendementen
Index (1984 = 100)
2500
2000
1500
1000
500
1984
1985
1986
1987
1988
1989
1990
1991
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
0
VS
VK
Australië
Nederland
Figuur 1: Rendement van direct vastgoed in de VS, VK, Australië en Nederland sinds 1984.
Bron: NCREIF, ROZ/IPD en IPD
Ad 2. Sectorrisico
Ook de keuze voor de verschillende sectoren heeft invloed op het rendement-risicoprofiel. De historie heeft aangetoond dat de verschillen substantieel zijn, waarbij ‘kantoren’
vaak het meest in het oog springt met een hoog risico, terwijl het rendement lager ligt.
Dit komt ook tot in uitdrukking in figuur 2, waarin de rendement-risicoprofielen van
de verschillende sectoren in Nederland en in de VS worden gepresenteerd. Het beeld
dat hieruit naar voren komt, is kenmerkend voor veel landen (het beeld is redelijk vergelijkbaar bij verschillende volwassen economieën). ‘Winkels’ laat het laagste risico zien,
terwijl ‘woningen’ een hoger risico heeft bij een vergelijkbaar of hoger rendement. ‘Logistiek’ zit over het algemeen tussen het risicoprofiel van deze beide in. Waarom ‘kantoren’
relatief ongunstig uit de analyse komt, is (nog) niet wetenschappelijk bewezen, maar kan
100
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
wellicht worden verklaard uit het feit dat dit de meest liquide en cyclische markt is, wat
een verklaring kan zijn voor het hogere risico. Tevens is de veroudering van deze sector
vaak het hoogst, waardoor het rendement ook nog eens tegenvalt.
Rendement en risicoprofiel sectoren
Gemiddeld rendement per jaar
12%
11%
Winkels VS
10%
Woningen VS
Logistiek VS
9%
Winkels NL
8%
Woningen NL
Kantoren VS
7%
Kantoren NL
6%
5%
4%
5%
6%
7%
8%
9%
10%
Risico (standaarddeviatie)
Figuur 2: Rendement en risicoprofiel per sector voor Nederland en de VS. Bron: ROZ/IPD en
NCREIF 1978–2015
Tot slot is het belangrijk te beseffen dat er ook grote verschillen zijn tussen landen. Zo
kent Nederland historisch gezien bijvoorbeeld een grote weging naar de woningsector,
terwijl in het VK institutionele investeerders bijna niet in woningen beleggen. Een keuze
voor beleggen in het VK betekent daarmee bijna automatisch ook minder beleggen in
woningen.
Ad 3. Stijlrisico
Een belangrijke risicobron binnen een vastgoedportefeuille is de stijl (style) van beleggen. Er zijn genoeg voorbeelden van beleggers die zeggen dat vastgoed een stabiel (cash)
rendement moet leveren en moet zorgen voor additionele diversificatie binnen de portefeuille, maar binnen hun vastgoedportefeuille vervolgens vele risico’s inladen door opportunistisch te beleggen. Dit levert vervolgens een substantieel ander risicoprofiel op en
moet dus absoluut voorkomen worden. De beleggingsstijl moet overeenkomen met de
doelstellingen van de belegger.
Over het algemeen zijn er drie stijlen van vastgoedbeleggen, namelijk Core, Value Add
en Opportunistic. De definitie van deze stijlen is echter niet uniform en verschilt per
bron. Niettemin komen de verschillende definities grofweg wel overeen. Core is de stijl
101
de vastgoedindex op waarde geschat
waarbij er vooral wordt belegd in gebouwen met een laag risicoprofiel. Deze beleggingen zullen weinig verhuurrisico bevatten, op goede locaties staan en gepaard gaan met
een beperkte leverage. Value Add is een stijl waarbij er voor een groter gedeelte wordt
belegd in vastgoed met minder betrouwbare huurinkomsten, en locaties die eventueel
leegstand kennen. Deze beleggingen zullen dus substantiële verhuurrisico’s bevatten
en dit gaat dan eventueel gepaard met een wat hogere leverage. Een behoorlijk gedeelte
van het rendement zal uit waardegroei moeten komen. De stijl Opportunistic zal vooral
hoogrisicovastgoed bevatten, waarbij de risico’s met name komen uit (her)ontwikkelingen, mindere kwaliteit van gebouwen en/of locaties en eventueel met een hoge financiering.
Belangrijk is om te weten wat het rendement-risicoprofiel is van de verschillende stijlen.
Figuur 3 hiernaast laat de verschillen zien op basis van historische reeksen uit de VS. Geheel volgens verwachting loopt het risico en het bruto rendement op naarmate het risico
van de stijl toeneemt. Het is echter opvallend dat het nettorendement van Value Add niet
hoger ligt dan het nettorendement van Core. De reden hiervan is niet bekend, aangezien
er te weinig informatie is om deze observatie te analyseren. Niettemin een opvallend
resultaat dat te denken moet geven bij nieuwe Value Add-beleggingen. Dat het rendement van Core lager ligt dan dat van direct vastgoed, is wel verklaarbaar, aangezien bij
de rendementen van direct vastgoed een groot gedeelte van de kosten en fees niet wordt
meegenomen. Tevens vertegenwoordigen de data van direct vastgoed over het algemeen
alleen operating of standing investments, wat wil zeggen dat aankopen, verkopen en ontwikkelingen in een bepaald jaar niet worden meegenomen. Bij de index uit de VS, de
NPI, worden aan- en verkopen wel meegenomen, maar kunnen assets die leegstaan of
in (her)ontwikkeling zijn, uit de index vallen. Over het algemeen gaan deze activiteiten
gepaard met additionele kosten en lagere rendementen, welke dus ook niet meegenomen
worden in de rendementcijfers. Binnen de fondsen worden deze kosten wel meegenomen
en vandaar dat de fondsrendementen op lange termijn nooit de cijfers van direct vastgoed kunnen outperformen.
De data die beschikbaar zijn over stijlen in Europa, leveren een vergelijkbaar resultaat op,
waarbij wel moet worden opgemerkt dat er geen data zijn over de stijl Opportunistic en
dat de tijdreeks korter is. Het is dus duidelijk dat de keuze voor een stijl of combinatie
van stijlen een substantieel effect zal hebben op het risicoprofiel en dus meegenomen
moet worden in de parameters van de asset-allocatie. Verder is het goed om een kritische houding aan te nemen met betrekking tot Value Add-beleggingen, aangezien een
beloofd additioneel rendement niet vanzelfsprekend is.
102
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Fondsrendementen VS
(afgelopen 20 jaar)
Gemiddeld jaarlijks rendement
16%
14%
12%
Opportunistic
10%
Direct vastgoed
8%
6%
Core
Value Add
4%
2%
0%
0%
2%
4%
6%
8%
10%
12%
14%
Standaarddeviatie
Bruto rendementen
Netto rendementen
Direct vastgoed (NPI)
Figuur 3: Bruto- en nettorendementen van de verschillende beleggingsstijlen in de VS over de
afgelopen 20 jaar
3.2
Vraag 2: Indices of individuele objecten?
Vraag 2 is of we naar het gedrag van individuele titels moeten kijken of dat we kunnen
volstaan met het gedrag op portefeuilleniveau, zoals dat beschreven wordt in indices.
Deze keuze wordt vooral ingegeven door de eigenschappen van het gekozen model van
de Sharpe-ratio. Als we een portefeuille van 100 vastgoedobjecten willen optimaliseren,
hebben we 100 schattingen van verwacht rendement, 100 schattingen van standaarddeviaties en 100 maal 99 is 9900 schattingen van correlaties tussen de verschillende objecten nodig. In totaal meer dan 10.000 parameters. Van de matrix van correlaties moet
– zo werkt het model nu eenmaal – een inverse matrix worden bepaald. De kans dat dat
lukt, neemt af naarmate de matrix groter wordt. In de praktijk wordt voor het bepalen
van optimale portefeuilles gebruikgemaakt van indices om die optimalisatie uit te voeren. Dus in plaats van 100 objecten wordt volstaan met bijvoorbeeld een verdeling over
vier sectoren in drie landen.
Het gebruik van indices heeft als voordeel dat een groot gedeelte van het objectspecifieke
risico weggediversificeerd wordt. Probleem is echter dat als de werkelijke vastgoedpor103
de vastgoedindex op waarde geschat
tefeuille vervolgens maar vijf objecten bevat, het risico toch substantieel hoger ligt dan
het marktrisico, vanwege het specifieke risico. Onderstaande figuur toont een gestileerd
voorbeeld van het verschil tussen rendementen op individuele objecten, het gemiddeld
portefeuillerendement en het marktrendement.
25%
20%
0%
Objectspecifiek risico
5%
Portefeuillerisico
10%
Marktrisico
Rendement
15%
-5%
-10%
Tijd
Marktrendement
Gemiddeld rendement van 8 gebouwen
Rendement gebouw
Figuur 4: Marktrisico vergeleken met portefeuille- en objectspecifiek risico, gebaseerd op een fictief
voorbeeld van een vastgoedportefeuillerendement opgebouwd uit acht gebouwen
Het belang van de samenhang voor het reduceren van portefeuillerisico is als volgt modelmatig te illustreren. Voor gelijk gewogen portefeuilles met n objecten met eenzelfde risico is de samenhang tussen portefeuillerisico σ(p) en werkelijk risico σ als volgt
(DeFusco et al, 2007):
2
2
σp = σ (
1−ρ
+ ρ)
n
De maximale diversificatiewinst in termen van risicoreductie is daarmee gelijk aan
(1-ρ)* σ2.
Voor vastgoedobjecten zal de veronderstelling van ‘gelijk gewogen’ niet gemakkelijk opgaan: objecten verschillen veelal sterk in waarde. Uiteindelijk is wel dezelfde diversificatiewinst te behalen, maar zal deze meer objecten vergen dan in een aandelenmarkt,
104
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
waarin fracties (aandelen) in bedrijven te koop zijn. Onderstaande figuur geeft voor een
aantal woningcomplexen hoe het risicoprofiel (op basis van taxatiewaarden) verkleind
wordt door de portefeuille uit te breiden. Een gelijk gewogen portefeuille daalt daarbij
iets sneller in risico dan een portefeuille waarbij steeds kleinere objecten worden toegevoegd. In deze figuur wordt het risico ongeveer gehalveerd door de portefeuille te spreiden over meerdere objecten.
Diversificatie van risico woningcomplexen
4,0%
Risico vastgoedportefeuille
(op kwartaalbasis)
3,5%
3,0%
2,5%
2,0%
1,5%
1,0%
0,5%
1
2
3
4
5
6
grootste object eerst
7
8
9
10
11
12
13
14
15
gelijk gewogen
Figuur 5: Diversificatie van objectspecifiek risico voor een woningportefeuille
Er zijn verschillende artikelen geschreven over het probleem van risicospreiding binnen
een vastgoedportefeuille. Een zeer goed leesbaar artikel is dat van Callander et al. (2007),
waarin zij concluderen dat men minimaal 30 tot 50 objecten in portefeuille zou moeten
hebben voor optimale spreiding. Minder dan dat zal zorgen voor een risico dat hoger ligt
dan de standaard gebruikte marktindices. Het moge dus duidelijk zijn dat het belangrijk is om te weten in welke mate de vastgoedportefeuille wordt gespreid. Gegeven het
feit dat vastgoed veelal gepaard gaat met grote bedragen, komt het regelmatig voor dat
objectspecifiek risico niet volledig is weggediversificeerd en hiermee dient men rekening
te houden in de asset-allocatie. Casestudy I (bijlage 1) toont de kracht van diversificatie
voor een portefeuille van 39 Nederlandse objecten.
3.3
Vraag 3: Wat is waarde: taxaties, transactie en de beurs
De derde vraag die moet worden gesteld, is hoe vastgoedobjecten worden gewaardeerd
binnen een portefeuillecontext. We gebruiken hiervoor een indeling in vier verschillende
105
de vastgoedindex op waarde geschat
groepen. Allereerst is er het directe vastgoed met de veelgebruikte taxatiewaardering,
zoals ook gehanteerd voor de Vastgoedindex. De taxatiewaardering heeft als voordeel dat
er frequent naar elk object gekeken wordt, maar als groot nadeel dat er geen marktprijs
tot stand komt. De taxatie is daarmee een schatting. In de praktijk lijkt aanpassing van
taxatiewaarden stapsgewijs en met enige vertraging te verlopen. Voor het directe vastgoed zijn er voor sommige markten ook transactie-indices. Transactie-indices worden
vaak gezien als een verbetering, want er is sprake van echte koop en verkoop. Daar staat
tegenover dat het bij vastgoed om slechts een fractie van de gehele markt gaat, waardoor
de index minder representatief kan zijn. Voor het indirecte vastgoed kennen we ook twee
mogelijkheden. Zo zijn er indices voor private fondsen: ook op taxaties gebaseerd, maar
nu na aftrek van kosten en van eventuele rentekosten van financieringen. Tot slot is er
nog de wereld van beursgenoteerd vastgoed. In casestudy II (bijlage 2) nemen we de Amerikaanse vastgoedmarkt onder de loep. We laten daar zien dat de waardering op basis van
taxaties op kwartaalbasis weinig volatiliteit vertoont en beursnoteringen zeer sterk volatiel zijn op korte termijn. Maar als we het meetinterval verruimen van kwartaal- naar een
tweejaarsbasis, verdwijnen de verschillen tussen beurs, privaat fonds, transacties en taxaties grotendeels: vergelijkbare standaarddeviaties en meer samenhang tussen de reeksen.
Al met al kan dus worden geconcludeerd dat taxaties op korte termijn het risico wellicht
onderschatten en niet geheel zullen matchen met een werkelijke transactiewaarde, maar
dat het op lange termijn een goed beeld geeft. De beursindex lijkt, aan de andere kant,
het risico van vastgoed te overschatten op korte termijn. Alle indices zijn echter zeer vergelijkbaar op lange termijn. Geen van de indices is daarom verkeerd en alle hebben dus
hun waarde, afhankelijk van het gebruik.
3.4
Vraag 4: Fondsniveau of direct vastgoed
Er is een aantal verschillen tussen het direct beleggen in vastgoed of indirect via publieke of private fondsen. Het eerste verschil is het feit dat het gemakkelijker is om een
gespreide portefeuille op te bouwen via fondsen dan met direct vastgoed (zie paragraaf
3.2). De andere twee verschillen die effect hebben op het rendement en risico, zijn de
kosten en het gebruik van financiering. De kosten die direct kunnen worden gelinkt aan
het vastgoed (onderhoud, verhuur, etc.) zijn over het algemeen wel meegenomen in de
rendementen van de verschillende indices. De kosten echter van het beheer van een portefeuille (zoals structuurkosten, rapportage, audit, management fees) worden niet meegenomen bij direct-vastgoedindices (zoals de Vastgoedindex), terwijl dit wel verwerkt zit
in fondsindices (zoals de INREV-index). De verschillende kosten, waarvan figuur 3 een
indicatie toont, hebben aantoonbaar effect op het rendement, maar tegelijkertijd weinig
invloed op het risico.
106
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Het effect van leverage is daarentegen substantieel. Bij het beleggen in vastgoed wordt
veel gebruikgemaakt van vreemd vermogen. Er is een aantal redenen te noemen waarom deze vorm van financiering wordt toegepast. Als eerste is er een fiscaal voordeel te
halen voor een aantal beleggers. Dit geldt vaak niet voor pensioenfondsen die in Nederland vrijgesteld zijn van belasting, maar kan in sommige gevallen handig zijn in de
structurering in het buitenland om de belastingdruk te verlagen. De voornaamste reden
is echter het verhogen van het rendement voor de belegger. Ondanks dat dit redelijk
vanzelfsprekend lijkt, hebben verschillende (wetenschappelijke) studies aangetoond dat
de toegevoegde waarde van financiering beperkt is. Van der Spek & Hoorenman (2011)
hebben laten zien dat slechts een beperkte financiering (<40%) waarde toevoegt, terwijl
Fuerst, Lim & Matysiak (2014) hebben laten zien dat het positieve effect in stijgende
markten behoorlijk lager ligt dan het negatieve effect van financiering tijdens dalende
markten. Alcock et al. (2013) hebben aangetoond dat leverage niet kan worden gebruikt
als langetermijnstrategie en dat die dus alleen voor korte periodes waarde kan toevoegen.
De overige redenen om leverage te gebruiken zijn verhoogde flexibiliteit en liquiditeit en
het reduceren van het maximale verlies. Dit laatste is bijvoorbeeld hoe ontwikkelaars te
werk kunnen gaan. Door 90–95% van de ontwikkeling te financieren, is het risico dat
zij zelf lopen beperkt tot 5–10% van het kapitaal. Hiermee is het absolute bedrag dat kan
worden verloren, beperkt. Dit werkt dus alleen als deze 5–10% niet overeenkomt met het
volledige kapitaal van de onderneming, maar dat dit gespreid is over verschillende beleggingen en/of activiteiten.
Naast de voordelen van financiering is er ook één groot nadeel. Een gedeelte van je vastgoedportefeuille financieren met vreemd vermogen staat namelijk gelijk aan het verkopen van obligaties op een vastgoedportefeuille. Een gemiddelde institutionele belegger
heeft echter naast vastgoed ook obligaties in de portefeuille en dus zorgt financiering
van de vastgoedportefeuille ervoor dat op het totale portefeuilleniveau de obligatieportefeuille wordt gereduceerd. Een simpel voorbeeld laat het beste zien wat het netto-effect
is. Veronderstel een pensioenfonds met 100 aan pensioenverplichtingen en een beleggingsportefeuille met 50 belegd in obligaties en 50 in vastgoed. De balans van dit pensioenfonds wordt getoond in figuur 6a. Stel nu dat deze vastgoedbeleggingen met 50%
zijn gefinancierd. In werkelijkheid betekent dat dus dat er voor 100 aan vastgoed is gekocht en dat hier nog 50 schulden tegenover staan. Het resultaat voor de balans wordt
dan getoond in figuur 6b.
107
de vastgoedindex op waarde geschat
Activa
Passiva
Activa
Obligaties
50 Verplichtingen 100
Obligaties
Vastgoed
50
Vastgoed
Totaal
   
   
100
100
Totaal
Passiva
50 Verplichtingen 100
100
Schulden
50
   
   
150
150
Figuur 6a: Balans voor een fictief pensioenfonds Figuur 6b: Balans voor een fictief pensioenfonds
zonder leverage
met leverage
Het nettoresultaat is dus dat de 50 aan obligaties ook weer is verkocht in de vorm van
vastgoedfinanciering, hypotheek. Over het algemeen kan je verwachten dat de rente die
wordt ontvangen op (staats)obligaties, lager ligt dan de rente die wordt betaald op de
vastgoedfinanciering. Bovendien worden er op deze manier tweemaal transactiekosten
betaald voor de investering in de obligaties en het wegzetten van de vastgoedfinanciering. Men kan dus concluderen dat leverage zorgt voor verkoop van een gedeelte van de
obligatieportefeuille, dit doet tegen ongunstige rentes en bovendien de transactiekosten
verdubbelt. Niet echt een voordeel te noemen voor institutionele beleggers.
Voor institutionele beleggers die voor lange termijn hebben belegd in vastgoed, is het dus
te prefereren om het leverage-percentage laag te houden en vooral uit te nutten voor additionele flexibiliteit, liquiditeit en eventueel fiscale structurering. De meest genoemde
reden ‘om het rendement te verhogen’ is dus aantoonbaar ongegrond.
3.5
Vraag 5: Welk meetinterval kiezen we?
Vraag 5 behelst de vraag welk meetinterval we hanteren voor het meten van risico. In de
financieringsliteratuur wordt vaak uitgegaan van efficiënte markten. In die markten is
alle informatie direct en juist verwerkt. In dat geval is de toekomstige waarde van een
object niet te bepalen met behulp van historische waarden. Die veronderstelling gaat
voor vastgoed niet op als we spreken over niet-beursgenoteerd vastgoed. Taxatiewaarden hebben de neiging goed voorspelbaar te zijn uit vorige taxaties; cijferreeksen vertonen namelijk sterke autocorrelaties. Geltner (1993) heeft met een statistische techniek
taxatiewaarden tot ‘marktprijzen’ omgezet. Wij hebben in casestudy II een alternatieve
methode aangegeven, waarbij de lengte van het meetinterval wordt vergroot. De grote
verschillen tussen private en publieke markten verdwijnen daarmee grotendeels en de
door ons gehanteerde methode heeft geen statistisch model nodig om tot deze resultaten
te komen. Hierbij wordt het dus ook duidelijk dat het voor langetermijnbeleggers loont
om naar langere meetintervallen te kijken. De verschillende indices komen hierbij sa108
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
men en tonen dus duidelijk aan wat het rendement-risicoprofiel is. Tevens blijkt dat de
verpakking van vastgoed slechts een verschil kan betekenen op korte termijn, terwijl op
lange termijn het vastgoedrendement naar boven komt drijven. Voor kortetermijnbeleggers is het echter dus wel van belang welke index wordt gebruikt bij de asset-allocatie.
3.6
Vraag 6: Het gebruik van in het verleden behaalde rendementen
Vraag 6 vraagt naar de wijze waarop we verwachte rendementen kunnen modelleren
voor onze strategische asset-allocatie. Cardinale, Navone & Pioch (2014) geven krachtige argumenten waarom historische gemiddelden slecht werken als voorspellers. Een
eenvoudig voorbeeld kan worden ontleend aan de obligatiemarkt. De afgelopen jaren
hebben we een spectaculaire rentedaling doorgemaakt. Begin 2008 was de tienjaarsrente
op een niveau van ca. 4%, waar deze nu ongeveer nul is. Over de afgelopen acht jaar
is dan op een mandje van tienjarige staatsobligaties een direct rendement behaald van
4% per jaar en een cumulatief koersresultaat van 40%, of ca. 5% per jaar. Gemiddeld is
een rendement van ca. 9% per jaar gerealiseerd. Maar met een rentestand van 0% is het
moeilijk voorstelbaar dat er een vergelijkbaar rendement in de komende acht jaar kan
worden behaald.
Cardinale, Navone & Pioch geven een simpel en effectief alternatief: current yields zijn
veel betere maatstaven voor verwachte rendementen dan historische gemiddelden. Voor
vastgoed is dan de NAR een goed startpunt, waarbij deze verhoogd kan worden met een
proxy voor de langetermijnverwachte inflatie, bijvoorbeeld op basis van een economisch
model.
4
Tot besluit
In deze bijdrage zijn we kort ingegaan op strategische asset-allocatie en hebben we ons
vooral gericht op de vraag welke data we nodig hebben om een asset-allocatiemodel op
een verstandige manier te gebruiken. We hebben dat gestructureerd aan de hand van
zes vragen en we illustreren de antwoorden op deze vragen hierna nader met twee casestudies. Strategische asset-allocatie kan een krachtige tool zijn bij het samenstellen en
optimaliseren van beleggingsportefeuilles. We hebben eerst laten zien dat de onderliggende vastgoeddata goed begrepen moeten worden vanuit de wijze waarin elementen
als kosten, leverage, stijl, sector en regio zijn meegenomen. Elk van deze factoren heeft
invloed op het risico-rendementprofiel. Veronachtzaming hiervan zal kunnen leiden tot
te optimistisch of te pessimistisch samengestelde portefeuilles. We zijn daarna ingegaan
op het belang van diversificatie, met daarbij een illustratie voor Nederlands vastgoed.
109
de vastgoedindex op waarde geschat
Data van gediversificeerde portefeuilles – bijvoorbeeld indices – zullen een betere basis
vormen voor een asset-allocatiemodel. Maar degenen die een directe beleggingsportefeuille willen opbouwen, zullen een flink aantal objecten moeten kunnen kopen om het
beste risico-rendementprofiel te verkrijgen.
We hebben aandacht besteed aan de invloed van waarderingsmethoden. Het verschil
tussen taxaties, transacties en de beurs blijkt groot te zijn als het meetinterval kort is,
zoals bij kwartaalcijfers. Maar we hebben laten zien dat de grote verschillen grotendeels
verdwijnen als we het meetinterval vergroten. An sich niet verwonderlijk, maar wel belangrijk om te constateren dat de rendementen sterk convergeren als meetintervallen
vergroot worden. Kwartaaldata op taxatiebasis zullen leiden tot onderschatting van
het risicoprofiel, en het gebruik van beurskoersen lijkt bij kwartaalcijfers te leiden tot
overschatting van risico’s. Dit zijn belangrijke observaties voor de analisten die assetallocaties maken en hierbij gebruikmaken van dergelijke data. Zonder dit bewustzijn
is het zeer gemakkelijk data te gebruiken die niet aansluiten bij het beleggingsprofiel en
de beleggingstermijn van de belegger en dat kan vervolgens substantiële consequenties
hebben voor de allocatie.
Minimaal benodigde inputs voor asset-allocatiemodellen zijn risicomaatstaven en samenhang tussen asset classes. Daarvoor zijn goede schattingen te verkrijgen op basis van
historische data. Maar we hebben ook inschattingen nodig voor verwachte rendementen.
Voor verwachte rendementen is het echter beter om aan te sluiten bij actuele returnmaatstaven, zoals NAR plus langetermijnverwachte inflatie.
Daarmee is uiteindelijk een eenvoudig recept te geven voor het gebruik van modellen voor strategische asset-allocatie: neem indices als input, maar neem langere meetintervallen dan kwartaaldata. Met behulp van tweejaarsdata kunnen voor verschillende
markten goede inschattingen voor risico en samenhang worden gemaakt. De te verwachten rendementen kunnen beter ontleend worden aan actuele yields.
Bronnen
••
••
110
Alcock, J., et al. (2013). The Role of Financial Leverage in the Performance of Private
Equity Real Estate Funds. The Journal of Private Equity, 17(1).
Callender, M., et al. (2007). Risk reduction and diversification in UK commercial
property portfolios. Journal of Property Research, 24(4), p. 355–375.
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
••
••
••
••
••
••
••
••
••
Cardinale, M., M. Navone & A. Pioch (2014). The Power of Dynamic Asset Allocation.
The Journal of Portfolio Management, p. 47–60.
DeFusco, R.A., et al. (2007). Quantitative Investment Analysis. CFA Institute.
Ende, J. van der & K. van der Meulen (2013). Vastgoedwaardering en de invloed van
wisseling van taxateurs. Real Estate Research Quarterly, p. 21–24.
Fuerst, F., W.T. Lim & A. Matysiak (2014). Private Equity Real Estate: Asymmetric
Effects of Gearing and Drivers of Performance. Working paper.
Geltner, D. (1993). Estimating market values from appraised values without assuming
an efficient market. Journal of Real Estate Research, 8(3), p. 325–345.
Hoesli, M. & E. Oikarinen (2012). Are REITs real estate? Evidence from international
sector level data. Journal of International Money and Finance, 31(7), p. 1823–1850.
Jones, R.C. (2014). Making Better (Investment) Decisions. The Journal of Portfolio
Management, p. 128–143.
Pagliari, J.L., K.A. Scherer & R.T. Monopoli (2005). Public Versus Private Real Estate Equities: A More Refined, Long‐Term Comparison. Real Estate Economics, 33(1),
p. 147–187.
Spek, M. van der & C. Hoorenman (2011). Leverage: Please Use Responsibly. Journal
of Real Estate Portfolio Management, 17(2), p. 75–88.
Bijlage 1: Casestudy I – Een Nederlandse gespreide portefeuille
In paragraaf 2 is aangegeven dat optimalisatie van de beleggingsportefeuille in principe
moet plaatsvinden op basis van individuele vermogenstitels. Voor vastgoed zou dat betekenen: op basis van individuele panden. In deze casestudy laten we aan de hand van
data die verkregen is van Altera Vastgoed NV,2 zien welke verschillen ontstaan, met afwijkingen ten opzichte van de index en ten opzichte van het portefeuillerendement. De
verkregen data vormen een subset van objecten uit de portefeuille van Altera Vastgoed
uit de sectoren woningen, winkels en kantoren, met als kenmerk dat ze deel uitmaakten
van de portefeuille gedurende de periode 2007–2015. Daarmee hebben we voor elk object
een tijdreeks van 35 kwartaalrendementen. Het (fictieve) portefeuillerendement is een
ongewogen indirect rendement van alle 39 objecten.
Figuur 7 laat zien hoe er per kwartaal toch belangrijke verschillen te zien zijn tussen een
portefeuille van 39 per kwartaal getaxeerde objecten versus de Vastgoedindex.
2 Daarmee zijn de cijfers niet representatief voor de door Altera behaalde rendementen. Wij bedanken Altera Vastgoed NV voor het ter beschikking stellen van de data.
111
de vastgoedindex op waarde geschat
De figuur illustreert dat de portefeuille volatieler is dan de index. Figuren 8 en 9 laten
zien wat de volatiliteit is van de onderliggende taxatiewaarden van de objecten. Figuur
8 laat voor alle objecten lijnen zien over de periode 2007–2015. Figuur 9 laat de taxatiewaardeverandering zien gecombineerd met het gemiddelde rendement en het gemiddelde rendement plus en min 1 standaarddeviatie van het rendement op de objecten in
dat kwartaal.
De figuren illustreren duidelijk het belang van diversificatie voor het risicobeeld van
portefeuilles. Individuele objecten zijn veel volatieler dan een breder samengestelde portefeuille. Fluctuaties in de getaxeerde waarde van individuele objecten kennen meerdere
oorzaken, zoals algemeen economische oorzaken en rentestanden, groei en vraag- en
aanbodcijfers. Per object gaat het meer om huurverlengingen, leegstand. Tot slot is ook
de taxateur van belang, een verandering van taxateur lijkt in de praktijk ook tot grotere
waardeveranderingen in het kwartaal van overgang naar een andere taxateur (Van der
Ende & Van der Meulen, 2013).
Capital Growth, 39 objecten vs index
4%
3%
2%
1%
0%
-1%
-2%
-3%
-4%
1
3
5
7
9
11
13
15
39 obj
17
19
21
23
25
27
29
31
33
35
ROZ/IPD cg
Figuur 7: Waardegroei Nederlandse marktindex en portefeuille van 39 Nederlandse objecten over
de periode 2007–2015
112
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Kwartaalrendementen, 39 objecten op taxatiebasis
30%
20%
10%
0%
-10%
-20%
-30%
-40%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Figuur 8: Tijdreeksen van waardegroei per kwartaal van 39 Nederlandse objecten over de periode
2007–2015 op basis van taxaties
Kwartaalcijfers, 39 objecten en portefeuille +/- 1 standaarddeviatie
30%
20%
10%
0%
-10%
-20%
-30%
-40%
1
2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35
Figuur 9: Waardegroei van individuele Nederlandse objecten per kwartaal, met het gemiddelde en
de gemiddelde afwijking op basis van +/- 1 standaarddeviatie
113
de vastgoedindex op waarde geschat
Bijlage 2: Casestudy II – De USA als markt
De USA kent via de NCREIF een rijke traditie op het gebied van het publiceren van
vastgoedindices. In deze paragraaf kijken we nader naar de eigenschappen van de Openended Fund Index, de klassieke valuation based-index en de sinds 1994 gepubliceerde
transaction based-index, alle drie op kwartaalbasis. Daarnaast kijken we ook naar de
index voor beursgenoteerd Amerikaans vastgoed. Voor deze vier reeksen bekijken we
nader welk gedrag ze vertoond hebben in de jaren 1994 tot en met 2015, waarbij we naast
beschrijvende statistiek per reeks ons ook de vraag stellen welke samenhang er tussen
de reeksen bestaat en of de ene reeks helpt bij het voorspellen van waarden in andere
reeksen.
In onderstaande figuur is de ontwikkeling van de vier tijdreeksen samengevat, waarbij SBI staat voor beursgenoteerd vastgoed, FBI voor open ended-funds, TBI voor transaction based- en VBI voor valuation based-indices.
Vastgoedtijdreeksen, USA 1994-2015 kwartaalbasis
40%
30%
20%
10%
0%
-10%
-20%
SBI
FBI
TBI
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
2000
1999
1998
1997
1996
-50%
1995
-40%
1994
-30%
VBI
Figuur 10: Rendement van vastgoedmarktindices in de VS per kwartaal, zowel op basis van
taxaties op direct-vastgoedniveau (VBI) en fondsniveau (FBI) als ook op basis van transacties op
vastgoedniveau (TBI) en fondsniveau via de beurs (SBI)
De volgende tabel geeft samenvattende cijfers over dezelfde periode.
114
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Tabel 1: Gemiddeld rendement, risico en de autocorrelatie van vastgoedmarktindices in de VS per
kwartaal, zowel op basis van taxaties op direct vastgoedniveau (VBI) en fondsniveau (FBI) als ook
op basis van transacties op vastgoedniveau (TBI) en fondsniveau via de beurs (SBI)
Gemiddeld rendementen
(lognormaal)
Risico
(standaarddeviatie)
Autocorrelatie
SBI
FBI
TBI
VBI
2,6%
2,2%
2,6%
2,3%
10,2%
3,2%
5,2%
2,2%
19%
86%
-12%
85%
Wat natuurlijk opvalt in de tabel, is hoe sterk de beurs heeft gereageerd op de Great Financial Crisis in 2008. Na een enorme duikeling was ook sprake van een heel krachtig
herstel. De fluctuaties in de andere reeksen zijn veel kleiner.
We vinden dat ook terug in de spreidingscijfers: de beurs is maar liefst driemaal zo volatiel als de index voor open-ended funds. De transactie-index is daarbij weer 2,5 maal zo
beweeglijk als de valuation based-index. Wat verder opvalt, is dat de funds-index en de
valuation-index een zeer hoge autocorrelatie vertonen. Daarbij is de funds-index volatieler door de leverage in de fondsen ten opzichte van het directe vastgoed. De hoge autocorrelatie impliceert dat de verandering in het vorige kwartaal een zeer goede voorspeller
is van het rendement in het volgende kwartaal voor deze reeksen.
De cijfers voor risico/rendement zijn ook als volgt weer te geven:
Tabel 2: Rendement/risico Amerikaans vastgoed op kwartaalbasis voor verschillende strategieën
(bron: NCREIF en NAREIT voor de periode 1994–2015)
Rendement/risico per kwartaal (in %)
Direct
Fund
Appraisals
2,3 / 2,2
2,2 / 3,1
Transactions
2,6 / 5,3
2,6 / 9,7
Zo blijkt met name de inschatting van het risico afhankelijk te zijn van de vraag of we
naar transacties kijken en naar fondsen versus taxaties van direct vastgoed.
De voorgaande cijfers zijn gebaseerd op kwartaalrendementen. We vragen ons af of de
korte beleggingshorizon van drie maanden van invloed is op de gevonden en verwarrende resultaten. We gaan daarom de voorgaande analyse herhalen, maar dan voor jaarrendementen en tweejaarsrendementen.
115
de vastgoedindex op waarde geschat
Tabel 3: Rendement/risico Amerikaans vastgoed op jaarbasis voor verschillende strategieën. Bron:
NCREIF en NAREIT voor de periode 1994–2015
Rendement/risico per jaar (in %)
Direct
Fund
Appraisals
9,2 / 7,9
8,8 / 11,5
10,3 / 9,6
10,2 / 19,0
Transactions
Tabel 4: Rendement/risico Amerikaans vastgoed op tweejaarbasis voor verschillende strategieën.
Bron: NCREIF en NAREIT voor de periode 1994–2015
Direct
Fund
Appraisals
Rendement/risico per 2 jaar (in %)
18,4 / 15,5
17,6 / 22,0
Transactions
20,6 / 17,8
20,5 / 23,9
We zien dat naarmate de horizon langer wordt, de spreidingsresultaten vergelijkbaar
worden. Ook bij de correlaties tussen de vier vastgoedreeksen zien we eenzelfde beeld.
We kijken naar de samenhang op kwartaalbasis, jaarbasis en tweejaarsbasis.
Correlaties o.b.v. kwartaalrendementen
SBI
FBI
TBI
VBI
SBI
100%
FBI
30%
100%
TBI
11%
44%
100%
VBI
33%
98%
48%
100%
FBI
TBI
VBI
Correlaties o.b.v. jaarrendementen
SBI
SBI
100%
FBI
12%
100%
TBI
37%
85%
100%
VBI
16%
99%
86%
100%
FBI
TBI
VBI
Correlaties o.b.v. tweejaarsrendementen
SBI
SBI
100%
FBI
55%
100%
TBI
63%
94%
100%
VBI
52%
99%
94%
116
100%
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Waar de correlaties op basis van kwartaalcijfers nog redelijk laag liggen, lopen de relaties
op naarmate een langere periode wordt gehanteerd. Zo stijgt de correlatie tussen het
direct vastgoed op transactiebasis en het vastgoed dat genoteerd is op de beurs van 11%
naar 63%. Dus naarmate de periode tussen de meetmomenten langer wordt, worden de
reeksen vergelijkbaarder qua risicomaatstavencorrelatie en standaarddeviatie. Met name
de niet-beursgenoteerde reeksen beginnen eenzelfde beeld te vertonen. Het risicoprofiel
van beursgenoteerd vastgoed blijft beduidend hoger. We laten dat zien aan de hand van
een laatste figuur, op basis van tweejaarsrendementen.
Amerikaanse vastgoedrendementen op tweejaarsbasis
60%
40%
20%
0%
-20%
-40%
-60%
1995
1997
1999
2001
SBI
2003
FBI
2005
2007
TBI
2009
2011
2013
2015
VBI
Figuur 11: Tweejaarsrendement van vastgoedmarktindices in de VS, zowel op basis van taxaties
op direct-vastgoedniveau (VBI) en fondsniveau (FBI) als ook op basis van transacties op vastgoedniveau (TBI) en fondsniveau via de beurs (SBI)
We zijn deze casestudy begonnen met een figuur van kwartaalrendementen. Daaruit
bleek een beperkte samenhang tussen de verschillende reeksen. Vergroting van het
meetinterval van kwartaalrendementen naar tweejaarsrendementen laat zien dat fondsrendementen, transactie-indices en valuation-indices meer hetzelfde gedrag gaan vertonen: meer samenhang en vergelijkbare volatiliteit. En dat is natuurlijk ook logisch,
want onderliggend aan deze datareeksen liggen vergelijkbare en sterk gespreide vastgoedportefeuilles. Zowel Pagliari, Scherer & Monopoli (2005) als Hoesli & Oikarinen
(2012) hebben eerder laten zien dat publiek en privaat vastgoed op lange termijn hetzelfde
rendement-risicoprofiel hebben.
117
de vastgoedindex op waarde geschat
Tot slot is het nog interessant om te kijken naar de correlatiecoëfficiënten bij verschillende meetintervallen. In figuur 12 worden de correlaties getoond tussen direct vastgoed,
beursgenoteerd vastgoed en aandelen voor de VS voor verschillende meetintervallen.
Tijdsspanne in aantal kwartalen
0,8
0,7
Correlatie
0,6
0,5
0,4
0,3
0,2
0,1
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Correlatie tussen direct en publiek vastgoed
Correlatie tussen publiek vastgoed en aandelen
Figuur 12: Correlaties tussen direct vastgoed, publiek vastgoed en aandelen in de VS over de
afgelopen 20 jaar. De correlaties zijn berekend voor verschillende meetintervallen variërend van
1 kwartaal tot 12 kwartalen, oftewel over driejaarsrendementen
Opvallend is dat de correlatie tussen direct en publiek vastgoed oploopt naarmate de
horizon van berekenen langer wordt. Zo is de correlatie op basis van kwartaaldata minder dan 0,4, terwijl de correlatie voor periodes langer dan 2 jaar rond de 0,75 ligt, bijna
tweemaal zo hoog. Voor de correlatie tussen aandelen en publiek vastgoed geldt het omgekeerde, waarbij de kortetermijn (op kwartaalbasis)-correlatie rond de 0,6 ligt en de
correlatie voor periodes van 12 kwartalen, 3 jaar, rond de 0,35. Het is duidelijk dat het
verband tussen direct/privaat en publiek vastgoed sterk is op lange termijn, terwijl op
korte termijn de invloed van de beurs dominanter is. Niettemin is het voor langetermijnbeleggers wederom belangrijk te beseffen dat de langetermijnrelatie tussen de beleggingscategorieën anders is dan kwartaaldata lijken te suggereren. Simpelweg kwartaaldata gebruiken voor asset-allocatie kan daarom leiden tot verkeerde keuzes. Voor Nederland kan deze exercitie helaas niet worden uitgevoerd, omdat beursgenoteerd vastgoed
in Nederland vooral buitenlands winkelvastgoed in bezit heeft en direct vastgoed in Nederland voor rond de 50% woningen beslaat, wat weer niet op de beurs te verkrijgen valt.
Al met te veel verschillen om een goede vergelijking te kunnen maken.
118
6 0p zoek naar de beste beleggingsportefeuille: het interpreteren van vastgoeddata
Deze casestudy illustreert daarmee dat een te kort meetinterval leidt tot onderschatting
van risico’s bij taxatiegedreven indices en dat beursbewegingen wel heel erg volatiel zijn.
De transaction based-index lijkt voor kwartaalrendementen (dus voor een optimalisatie
met een heel korte horizon) het beste, maar voor een langere beleggingshorizon zullen
jaar- of tweejaarsrendementen een beter zicht geven op risico’s en samenhang van vastgoedmarkten.
119
7
De mythe van de outperformance in sectoren: vóór en
tijdens de financiële crisis
Drs. C. van der Meulen1
Veel beleggers in vastgoed streven naar outperformance van de benchmark. Dit zowel
voor hun hele vastgoedportefeuille, met spreiding over diverse vastgoedsectoren en een
bewust gekozen en geïmplementeerde geografische spreiding, als in sectoren en landen
in de portefeuille. Voor die deelportefeuilles geldt dat de outperformance alleen gerealiseerd kan worden door ofwel een betere (micro)structuur, ofwel bestendig betere objecten (door locatie, management of andere objectkwaliteiten).2
In dit hoofdstuk ga ik in op de bestendigheid en de kwaliteit van die sectorale outperformance voor winkel- en woningbeleggingen. Een goede attributieanalyse is noodzakelijk
om die kwaliteit en bestendigheid te beoordelen.3 Ook de samenstelling van de index en
de verschuivingen daarin zijn van belang.
Bij de totstandkoming van de Vastgoedindex is veel tijd en aandacht besteed aan de segmentatie van de portefeuilles in de vier hoofdsectoren (woningen, winkels, kantoren en
bedrijfsruimten). Daarmee is getracht de deelnemers een handvat te geven voor de beoordeling van hun performance. De analyse van de performance-beïnvloedende factoren
vindt hoofdzakelijk plaats op het niveau van de zogenoemde segmenten in de hoofdsectoren en mondt uit in een structuurscore (de bijdrage die de verdeling over de segmenten
biedt aan de out- of underperformance) en een objectscore (het effect van beter of slechter scorende objecten binnen de segmenten). Daarnaast wordt bij de performance van
1 Drs. C. van der Meulen is hoofd Research & Strategie van Altera Vastgoed NV.
2 Onder microstructuur versta ik de segmentatie op basis van productkenmerken in een sector.
3 In een attributieanalyse wordt het totale rendement opgesplitst en toegeschreven aan de verschillende keuzes die in het beleggingsproces zijn gemaakt.
121
de vastgoedindex op waarde geschat
alle objecten ook het effect van managementactiviteiten (aankoop, verkoop en herontwikkeling) in beeld gebracht. In dit hoofdstuk behandel ik het effect van structuurkeuze
en genoemde managementactiviteiten in de vastgoedsectoren winkels en woningen. Ik
maak geregeld onderscheid in de jaren vóór en tijdens de financiële crisis die, zo wordt
wel aangenomen, werd ingezet met de val van Lehman Brothers in september 2008.
1Winkels
Binnenstad maakt verschil
De sector winkels is in de attributieanalyse van de IPD ten behoeve van de deelnemers
onderscheiden in tien segmenten, waarvan vijf in de centrumgebieden: de binnensteden,
de grote en kleine hoofdwinkelgebieden, en de grote en kleine kernwinkelcentra. In de
ondersteunende winkelgebieden zien we vier segmenten: de binnenstedelijke winkelstraten, stadsdeelcentra, grote wijkcentra en kleine wijk- en buurtcentra. Ten slotte is er
het restsegment van PDV/GDV-locaties en ‘verspreide bewinkeling’.4
Op basis van de langetermijnhistorie van de index (jaargemiddelde van alle winkelobjecten over twintig jaar) is de binnenstad duidelijk het segment met het beste totaalrendement: 9,1% tegen 8,4% voor de hele winkelsector. Ook is dit het segment gebleken met de
laagste variatie in het rendement (een standaarddeviatie van 3,5 tegen 4,1 voor de gehele
winkelindex).5 Het lijkt dus eenvoudig: zorg voor een hoog aandeel in de binnenstad en
je hebt een structuur die outperformance bewerkstelligt, zonder extra risico. Dat is tot
op zekere hoogte waar, maar een simulatie van diverse fondssamenstellingen, waarbij
men uitgaat van een gelijk fondsrendement van de segmenten als de index, wat in de
praktijk natuurlijk nooit zo is, maakt duidelijk dat de outperformance van de binnensteden pas in de laatste (crisis)jaren, vanaf 2009, opgeld doet. Tot en met 2008 was er een
marginaal verschil tussen een fonds zonder winkels in de binnenstad en een fonds met
alle winkels in de binnenstad (zie figuur 1). Tot 2001 was het vijfjaarsrendement van een
fonds dat daar geen winkels bezat (en verder een gelijke samenstelling als de index), zelfs
beter dan dat van een fonds dat al zijn winkelvastgoed in de binnenstad had. In de periode daarna was tot en met 2008 het verschil in vijfjaarsrendement tussen deze beide extremen niet meer dan 0,4%-punt. Daarna, wellicht niet toevallig in de crisisperiode, liep
het verschil fors op, tot zelfs 4%-punt in 2015. Voor conclusies op de lange termijn is het
4 PDV = perifere detailhandelsvestiging (zoals woonboulevards en bouwmarkten), GDV = grootschalige detailhandelsvestiging (met minder branchebeperkingen dan PDV).
5 Variatie wordt in dit geval geïndiceerd door de standaarddeviatie van het rendement.
122
7 de mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis
0%
50%
100%
aandeel binnenstad in benchmark
waardeaandeel binnenstad in benchmark
15
14
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
20
19
19
19
19
19
-2
13
5%
12
0
11
10%
10
2
09
15%
08
4
07
20%
06
6
05
25%
04
8
03
30%
02
10
01
35%
00
12
99
40%
98
14
97
45%
96
16
95
% TR per jaar
dan ook wellicht te vroeg. Duidelijk is wel dat winkelvastgoed laat-cyclisch reageert op
de crisis. Het kan zijn dat binnensteden minder last hebben van crisisomstandigheden,
maar het kan ook zijn dat binnensteden nog later dan andere winkelgebieden last hebben
van deze lang aanhoudende crisis, die gepaard gaat met afwachtende consumenten en
ander koopgedrag. Daarbij moet bedacht worden dat de winkels in de binnensteden in
de index wel een bijzondere samenstelling kennen, getuige de lage gemiddelde huur van
275 euro per vierkante meter in 2015. Dat is niet de huur waarbij gedacht wordt aan high
street shops in de vijftien grootste Nederlandse steden.
0%
25%
75%
benchmark
Figuur 1: Invloed van het aandeel in de winkels in de binnenstad van een winkelportefeuille op het
totaalrendement (TR; alle objecten; eigen simulatie op basis van IPD-cijfers)6
In de Vastgoedindex bevinden zich, gezien de lage gemiddelde huurprijs, vermoedelijk
veel binnenstedelijke winkelcentra (met hun aanloopstraten), grootschalige winkelformules (waaronder die van het inmiddels failliete V&D) en winkels op verdieping. Daarmee wordt een hoog aandeel in de binnenstad, dat inderdaad in de afgelopen paar jaar
6 In deze grafiek is uitgegaan van portefeuilles met een verschillend waardeaandeel in de binnenstad
(van 0–100%), waarbij zowel het binnenstadsegment als de andere segmenten hetzelfde rendement
hebben als de benchmark; de rendementsvariatie wordt dus volledig verklaard door het verschil in
aandeel in de binnenstad.
123
de vastgoedindex op waarde geschat
tot een forse outperformance geleid heeft, wel in een ander daglicht geplaatst. Zeker als
ook het risico van dit soort objecten in de toekomst in beschouwing wordt genomen.
Omgekeerd levert het mijden (onderwegen) van segmenten die het minder doen in de
index, voor de gehele looptijd van de index niet heel veel outperformance op. Als men
het segment met het laagste gemiddelde rendement over twintig jaar, de kleine hoofdwinkelgebieden, volledig had gemeden, had dat een gemiddelde outperformance van
0,2% opgeleverd. Dit komt enerzijds doordat de performance van dit segment niet heel
veel minder is geweest, anderzijds vooral doordat het segment in de index niet zo heel
groot is, waardoor het mijden ervan relatief weinig oplevert. Ook als men het iets grotere
segment van de grote hoofdwinkelcentra had gemeden, had dat geresulteerd in een gemiddelde outperformance van slechts 0,2%.
16
14
% TR alle objecten
12
10
8
6
4
2
15
14
20
13
20
12
20
11
20
10
20
09
20
08
20
07
20
06
20
05
20
04
20
03
20
02
20
01
20
00
20
99
20
98
19
97
19
96
19
19
-2
19
95
0
delta zonder kleine hoofdwinkelcentra
delta zonder grote hoofdwinkelcentra
benchmark alle objecten
portefeuille zonder kleine hoofdwinkelcentra
portefeuille zonder grote hoofdwinkelcentra
Figuur 2: Invloed op de performance bij het mijden van minder presterende segmenten in de winkelbenchmark (alle objecten; eigen simulatie op basis van IPD-cijfers)
Bij de ontwikkeling van de verschillen tussen de gesimuleerde portefeuilles valt opnieuw
op dat de eerste vijftien jaren van de benchmark van weinig voorspellende waarde waren
voor de verschillen die ontstaan zijn in de laatste vijf jaar. De segmenten die voor deze
attributieanalyse gebruikt zijn, bieden dan ook weinig houvast voor strategische keuzes
in de portefeuilleopbouw.
124
7 de mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis
Schuivende panelen
Daarbij moet tevens bedacht worden dat de indexsamenstelling in de loop der jaren aanmerkelijk veranderd is. Vanaf 2008 loopt het aandeel binnenstadwinkels sterk op. Tot
2008 schommelde het aandeel van de binnenstad tussen de 20 en 25%. Daarna liep dit
aandeel snel op tot 42%. De neiging bestaat dan om te denken dat de partijen in de index
hun koers snel verlegd hebben naar het succesvolle binnenstadsegment. Dit is echter niet
het geval. In 2007, 2008, 2010, 2011 en 2012 waren de netto-investeringen van deelnemers
in alle segmenten in de index relatief hoger dan die in het binnenstedelijk segment. Alleen in 2009 en van 2013–2015 was het omgekeerde het geval. Per saldo zijn de investeringen in de periode 2007–2015 in de gehele benchmark en het binnenstedelijk segment
relatief min of meer gelijk geweest.
netto investeringen
20%
10%
0%
-10%
-20%
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
toe- en uittredingen
20%
10%
0%
-10%
-20%
2007
2008
2009
2007
2008
2009
20%
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2010
2011
2012
2013
2014
2015
waardegroei
10%
0%
-10%
-20%
binnenstad
alle segmenten
Figuur 3: Jaarlijkse procentuele veranderingen van de waarde in de winkelbenchmark en het
binnenstedelijk segment daarin door netto-investeringen (saldo van aan- en verkopen van de
indexdeelnemers), het saldo van toe- en uittredende indexdeelnemers en waardegroei
125
de vastgoedindex op waarde geschat
Het effect van de investeringen en desinvesteringen op de structuur van de benchmark
is minimaal geweest. De veranderende benchmarksamenstelling tussen 2007 en 2015 is
veroorzaakt door de verschillen in waardegroei (vanaf 2009) en vooral door verschillen
in portefeuillesamenstelling van toe- en uittreders. Met benchmarking van winkelportefeuilles of winkelfondsen dienen we ons goed bewust te zijn van deze schuivende panelen
in de indexportefeuille. Dat roept tevens de vraag op of de benchmark wel een weerslag
vormt van de winkelmarkt zoals Nederland die kent.
Uit figuur 4 blijkt dat dit slechts in beperkte mate het geval is. De binnensteden zijn in
de benchmark in de gehele periode oververtegenwoordigd geweest; en dat is in de loop
0%
5%
10%
15%
20%
25%
30%
35%
40%
Binnenstad
Hoofdwinkelgebied groot
Hoofdwinkelgebied klein
Kernverzorgend centrum groot
Kernverzorgend centrum klein
Binnenstedelijke winkelstraat
Stadsdeelcentrum
Wijkcentrum groot
Kleine wijk- en buurtcentra
PDV/GDV én verspreid
index 1996-2015
markt 1996-2015
index 2015
markt 2015
Figuur 4: Verdeling van de vierkante meters in de winkelbenchmark en in de Nederlandse markt
in de periode 1996–2015 en in 2015 7
7 Verantwoording figuur: IPD verstrekt per segment geen vierkante meters, wel de kapitaalwaarde.
Deze is in de markt weer niet bekend. De vierkante meters in de index zijn geschat op basis van
deze kapitaalwaarde, gecorrigeerd voor de gemiddelde huurinkomsten per vierkante meter per
segment en de gemiddelde bruto-opbrengst per segment. Voor de markt is gebruikgemaakt van de
vierkante meters WVO (winkelvloeroppervlak) zoals Locatus deze jaarlijks rapporteert.
126
7 de mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis
der tijd alleen maar toegenomen. Kleinere centra zijn zowel in de categorie centrumgebieden als in de groep ondersteunende centra in het algemeen ondervertegenwoordigd
in de benchmark. Verder is de categorie ‘verspreide bewinkeling’ die in de markt in een
razend tempo aan het verdwijnen is, sterk ondervertegenwoordigd in de benchmark.
Benchmarking van een winkelportefeuille met de uitkomsten van de (winkel)index betekent dus geen vergelijking met de winkelmarkt, maar met een betrekkelijk willekeurige
selectie daaruit.
Invloed van (des)investeringen op performance
Dat de structuur van de winkelbenchmark weinig beïnvloed is door aan- en verkopen of
ontwikkelingsactiviteiten, wil nog niet zeggen dat deze er niet zijn geweest. Er zijn wel
degelijk activiteiten van de deelnemers op dit gebied. Wel is hier een duidelijke dalende
trend te zien: in de eerste tien jaar van de index werden er voor gemiddeld 8% per jaar
van de kapitaalswaarde investeringen in aankopen of ontwikkelingsprojecten gedaan,
terwijl er voor gemiddeld bijna 2,5% per jaar van de kapitaalswaarde werd verkocht. In
de laatste tien jaar was dat vrijwel in evenwicht: 4,5% tegen 4,2%.
aankoop en ontw.
verkoop
saldo TR all-standing
saldo aan-/verkoop
2015
2014
2013
2012
2011
% aandeel activiteit
-15
2010
-1,5
2009
-10
2008
-1,0
2007
-5
2006
-0,5
2005
0
2004
0,0
2003
5
2002
0,5
2001
10
2000
1,0
1999
15
1998
1,5
1997
20
1996
2,0
1995
saldo TR
Als deze activiteiten worden afgezet tegen het verschil in totaalrendement tussen de winkelbenchmark ‘alle objecten’ (inclusief aan- en verkopen en ontwikkelprojecten) en de
winkelbenchmark standing investments, zien we dezelfde tweedeling: in de eerste tien
jaar van de benchmark was het rendement op de standing investments hoger dan dat op
Figuur 5: Vergelijking van het verschil in totaalrendement (TR) tussen ‘alle objecten’ en ‘standing
investments’ in de winkelbenchmark en het aandeel van aan- en verkopen in de kapitaalwaarde
127
de vastgoedindex op waarde geschat
‘alle objecten’ (all investments).8 Toen werden er ook meer aankopen gedaan dan verkopen. Hieruit valt af te leiden dat aankopen in hun eerste jaar derhalve niet bijdroegen
aan de outperformance. In de laatste tien jaar was het verschil tussen standing investments en ‘alle objecten’ wisselend. In de periode 1995 tot 2015 was het totaalrendement
op ‘alle objecten’ in vier jaar hoger dan de standing investments. In twee van die jaren
was het aandeel verkopen hoger dan het aandeel investeringen in aankopen of ontwikkelingen. Omgekeerd was er ook een jaar dat de verkopen hoger waren dan de aankopen,
terwijl de standing benchmark een betere performance had dan all investments. Dit betekent dat de invloed van verkopen op de performance van de winkelbenchmark wisselend is geweest.
Het realiseren van outperformance door middel van aankopen lijkt derhalve op de
korte termijn, onder meer door de 6% overdrachtsbelasting, lastig. Voor verkopen kan
dat wel het geval zijn, maar de verschillen zijn beperkt en op de hoeveelheden waarin
het in de benchmark gebeurt, heeft het nauwelijks effect. Duidelijk is wel dat van een
portefeuille die groeit door meer aan- dan verkopen, op de korte termijn geen outperformance is te verwachten. Een sterk krimpende portefeuille kan deze wel, in beperkte
mate, realiseren.
2Woningen
De vraag is of de bovengenoemde bevindingen ook voor de grootste sector van de Vastgoedindex te zien zijn. Wat blijkt? De aan- en verkoopeffecten zijn voor de woningbenchmark zelfs in nog sterkere mate te zien. Door de mogelijkheid van uitponden leverden
verkopen vooral in de eerste tien jaar van de index relatief vaak een outperformance op.
In de periode met een duidelijk verkoopoverschot (tot 2005) was het TR van de standing investments duidelijk minder gunstig dan die van ‘alle objecten’ (figuur 6). Dit kan
vooral op het conto van de verkopen (door uitponden of aan uitponders) geschreven
worden. Aankopen droegen in eerste instantie veel minder bij aan de performance. Dit
is zeker tot 2011 het geval, toen er nog sprake was van 6% overdrachtsbelasting.9 Vanaf
2005 houden aan- en verkopen in de index elkaar in evenwicht en is het TR van de standing-portefeuille meestal gunstiger dan dat van ‘alle objecten’. Daaruit kan de conclusie
8 Hier houd ik de definitie van standing investments van de IPD aan.
9 Hoewel er vaak sprake is van koop van nieuwbouwwoningen waarover geen overdrachtsbelasting
verschuldigd is, is de belegger dit in een eerste taxatie wel kwijt, omdat daarin rekening wordt gehouden met een volgende koper die deze overdrachtsbelasting wel verschuldigd is.
128
aankoop en ontw.
verkoop
saldo TR all-standing
saldo aan-/verkoop
% aandeel activiteit
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
-15
2008
-1,5
2007
-10
2006
-1,0
2005
-5
2004
-0,5
2003
0
2002
0,0
2001
5
2000
0,5
1999
10
1998
1,0
1997
15
1996
1,5
1995
saldo TR
7 de mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis
Figuur 6: Vergelijking van het verschil in totaalrendement (TR) tussen ‘all investments’ en
‘standing investments’ in de woningbenchmark en het aandeel van aan- en verkopen in de kapitaalwaarde
getrokken worden dat ook in de crisisperiode aankopen in de woningsector niet echt
bijdroegen aan de outperformance, terwijl ook verkopen minder lucratief waren dan in
de periode ervoor.
Verjonging loont voor woningen nog niet
In de categorie woningen zijn de segmenten ingedeeld op basis van twee aspecten, namelijk type woning (een- of meergezinswoningen) en bouwperiode (voor 1970 en daarna
per decennium), waardoor er in totaal twaalf segmenten ontstaan. Wanneer de bouwperiode bij woningen als segmentatiecriterium wordt gehanteerd, is er nog sterker dan
voor winkels sprake van een verschuiving in de benchmark. In de twee decennia vanaf
2000 vormen de appartementen de grootste categorie. Zowel de categorie meergezinswoningen tot 2010 als die na 2010 heeft in het algemeen een mindere performance laten
zien dan de benchmark (figuur 7, volgende pagina).
Toch zien we in de benchmark een sterke groei van beide segmenten. Dit heeft twee
oorzaken. In de eerste plaats zijn veel investeringen van beleggers gericht op nieuwbouw,
omdat men met die nieuwbouw kan voldoen aan de actuele eisen van de woonconsument. In de tweede plaats zijn de oudere woningen juist geschikt voor verkoop, doordat
de rendementsverwachtingen afnemen als gevolg van steeds hogere onderhoudskosten.
129
de vastgoedindex op waarde geschat
3,0
2,0
% afwijking TR
1,0
0,0
-1,0
-2,0
-3,0
-4,0
-5,0
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Meergezinswoningen 2000-2009
Meergezinswoningen 2010 en later
Figuur 7: Procentuele afwijking van het TR van de woningenbenchmark van de segmenten met
jonge appartementen
0,3
0,2
% afwijking TR
0,1
0,0
-0,1
-0,2
-0,3
-0,4
-0,5
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015
Trage verjonging
Snelle verjonging
Figuur 8: Procentuele afwijking van het TR van de woningenbenchmark bij trage verjonging (de
helft minder snel) en snelle verjonging (twee keer zo snel) voor appartementen in de portefeuille
(eigen simulatie op basis van IPD-cijfers)
130
7 de mythe van de outperformance in sectoren: vóór en tijdens de financiële crisis
Het aandeel appartementen uit de periode 2000–2009 is gegroeid naar 20% van de
benchmark in 2010, om daarna betrekkelijk constant te blijven. Het aandeel van de jongste categorie appartementen (van nog maar 6 jaar) is gegroeid van 0% in 2010 tot 13% in
2015.
Een strategie die gericht is op verjonging in de periode 2005–2010 (op de dan jongste categorie appartementen) en in de periode 2010 en later (op de dan jongste categorie appartementen) heeft duidelijk niet geleid tot een outperformance. Een omgekeerde strategie
(door óf het uitblijven van verkopen van verouderde woningen óf het afzien van aankoop
van nieuwbouw) heeft juist geleid tot een outperformance (figuur 8).
Het is maar de vraag of de strategie die geleid zou hebben tot outperformance op de
lange termijn houdbaar is. In de eerste plaats is een dergelijke strategie alleen maar mogelijk geweest in een periode van krimp van de portefeuille. In de tweede plaats kan het
leiden tot een, nog niet in de performance tot uiting komende, hoge kostenstructuur of
een woningportefeuille die niet meer aan consumenteneisen voldoet.
Blijvende outperformance lijkt een mythe
Zowel voor de winkels als voor de woningen zijn strategieën die geleid zouden hebben tot
outperformance als gevolg van een juiste segmentkeuze in de sectoren, mogelijk gebleken. Maar in de tijd en de praktijk zijn hier kanttekeningen bij te maken:
•• Voor winkels zou een radicale keuze voor vastgoed in de binnenstad hebben geleid
tot een outperformance. Doordat de binnenstad tot 2011 deze outperformance niet
had, vormt de uitkomst van de winkelindex in die tijd geen basis voor deze strategische keuze.
•• Benchmarking van een winkelportefeuille met de uitkomsten van de (winkel)index
betekent geen vergelijking met de winkelmarkt, maar met een betrekkelijk willekeurige selectie daaruit.
•• Wat winkels betreft zou een radicale keuze – indien dit al te realiseren is – voor de
binnenstad in theorie geleid hebben tot een outperformance, maar dit is pas vanaf
2011 het geval.
•• In de praktijk is de samenstelling van de index sterk gewijzigd ten gunste van de
binnenstad, maar dit is niet gekomen door een radicale koerswijziging van deelnemers, maar door waardegroei van de bestaande objecten in de binnenstad en vooral
door toe- en uittreders. Met een radicale koerswijziging hadden zich effecten kunnen
voordoen (bijvoorbeeld verkoop met verlies, of aankoop tegen een hoge marktprijs),
die nu niet of weinig in de index tot uiting komen, omdat deze in de praktijk niet (op
grote schaal) zijn voorgekomen (en waarschijnlijk niet gerealiseerd kunnen worden).
131
de vastgoedindex op waarde geschat
••
••
Voor woningen zou een outperformance zijn gerealiseerd wanneer de jonge appartementen (na 2000) gemeden zouden zijn. Deze outperformance zou echter zeer beperkt zijn geweest. Bovendien zou deze alleen gerealiseerd zijn in een portefeuille
die krimpt, of een portefeuille waaruit niet verkocht werd, hetgeen juist weer een
performance-beperkende invloed had gehad.10
Aan- en verkopen leiden zeker niet eenduidig tot outperformance. In de sector winkels leiden aankopen gemiddeld genomen tot een lagere performance (op de korte
termijn), terwijl de verkopen daar geen eenduidige invloed op hebben gehad. In de
sector woningen hebben verkopen lange tijd tot outperformance geleid, maar aankopen juist niet.
Een eventueel langjarige outperformance ten opzichte van de benchmark kan in de
praktijk alleen haalbaar zijn door in de onderscheiden segmenten excellente objecten te
hebben. En de vraag is in hoeverre de outperformance van die objecten houdbaar en blijvend is. Bedacht moet worden dat er sprake is van een taxatiebenchmark. Als het goed
is, is de excellentie van het object in de taxatie (of de aankoopprijs) ‘ingeprijsd’. Of een
dergelijk goed, maar hoog geprijsd object ook blijvend leidt tot een hogere performance,
is de vraag. Wellicht is het risico (op huur- of waardedaling) beperkt en is het aanvangsrendement in de taxatie daardoor laag. Maar tot blijvende outperformance hoeft dit niet
te leiden. Daarom blijft een goede attributieanalyse van de portefeuilleperformance een
belangrijk instrument. Het zou daartoe beter zijn indien deze door de deelnemers flexibeler gemaakt kan worden, door eigen segmenteringen, zowel geografisch als kwalitatief.
10 Wat de krimp betreft: groei van de portefeuille kan immers doorgaans alleen worden gerealiseerd
in die jonge woningen.
132
8
Het nut van een vastgoedindex
voor het toezicht
Prof. dr. P.L.C. Hilbers en dr. R.G.M. Nijskens 1
1Introductie
De IPD/ROZ Vastgoedindex, een belangrijke graadmeter in de Nederlandse vastgoedmarkt, bestaat twintig jaar. Het is prijzenswaardig te noemen dat dit initiatief al in 1994
van de grond kwam; het was een belangrijke eerste stap naar meer transparantie in de
vastgoedmarkt.
De index fungeert als een behulpzame maatstaf voor het welzijn van de vastgoedmarkt.
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft deze regelmatig gebruikt in haar analyses, zoals
kwartaalberichten (DNB, 2009) en publicaties als het Overzicht Financiële Stabiliteit
(2012, 2015, 2016). Sinds kort is de index ook onderdeel van de kernset van indicatoren
voor financiële stabiliteit, die wordt bijgehouden op de website van DNB.2
Deze bijdrage gaat in op het belang van transparantie op de vastgoedmarkt, hoe informatie over prijzen hieraan kan bijdragen en welke rol een vastgoedindex hierin kan
spelen.
1
Prof. dr. P.L.C. Hilbers is divisiedirecteur Financiële Stabiliteit, De Nederlandsche Bank en hoogleraar Financieel Toezicht aan Nyenrode Business Universiteit.
Dr. R.G.M. Nijskens is econoom divisie Financiële Stabiliteit, De Nederlandsche Bank.
Deze bijdrage is op persoonlijke titel geschreven.
2http://www.dnb.nl/over-dnb/taken/financiele-stabiliteit/indicatoren/krediet-leverage/index.
jsp#tcm46336444.
133
de vastgoedindex op waarde geschat
2
Het belang van transparantie in de vastgoedmarkt
Transparantie is een groot goed in elke markt. De beschikbaarheid van informatie bevordert de besluitvorming door marktparticipanten, waardoor transacties gemakkelijker tot stand komen en prijzen op de juiste manier worden bepaald. Dit geldt zeker ook
voor financiële markten, waar zeer frequent gehandeld wordt, en voor vastgoedmarkten,
die een lagere frequentie van transactie kennen, maar waarmee vaak grote bedragen
gemoeid zijn. Om die reden maakt vastgoedadviseur JLL (Jones Lang LaSalle) tweejaarlijks een index van de transparantie van nationale vastgoedmarkten, gebaseerd op
enquêtes onder beleggers, financiers, accountants en juristen (zie tabel 1). Volgens deze
index heeft Nederland de op zes na meest transparante vastgoedmarkt ter wereld. Niet
voor niets is Nederland een aantrekkelijke bestemming voor beleggers, na de Angelsaksische landen, die van oudsher een cultuur van transparantie op financiële markten en
vastgoedmarkten kennen. Overigens is de score in de tabel samengesteld uit subscores
voor beleggingsresultaten, marktfundament, genoteerde vastgoedbedrijven, regelgeving
en het transactieproces. Hieruit blijkt dat met name het marktfundament, het duidelijke
transactieproces en de beschikbaarheid van publiek genoteerde vastgoedbedrijven en
-fondsen bijdragen aan de goede score voor Nederland.
Tabel 1: JLL Global Real Estate Transparency Index (juli 2016)
Rang
Markt
Score
Rang
Markt
Score
1
Verenigd Koninkrijk
1.2
11
Singapore
1.8
2
Australië
1.3
12
Zweden
1.8
3
Canada
1.3
13
Polen
1.9
4
Verenigde Staten
1.3
14
Zwitserland
1.9
5
Frankrijk
1.3
15
Hong Kong
1.9
6
Nieuw-Zeeland
1.4
16
België
1.9
7
Nederland
1.5
17
Denemarken
1.9
8
Ierland
1.6
18
Noorwegen
2.0
9
Duitsland
1.7
19
Japan
2.0
10
Finland
1.7
20
Tsjechië
2.1
NB: een lage waarde voor de index indiceert een relatief transparante markt
Niettemin is de vastgoedmarkt doorgaans relatief intransparant en versnipperd: informatie over de markt als geheel is slechts beperkt beschikbaar en vaak niet compleet (Hilbers & Nijskens, 2016). De beschikbare informatie betreft vaak vooral de aantrekkelijkste
locaties (aangeduid met A of prime). Dit tekort aan informatie kan zorgen voor informatieasymmetrie tussen de partijen in een vastgoedtransactie, waardoor prijsvorming
134
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
niet efficiënt tot stand komt (Füss & Ruf, 2015). Onzekerheid over de werkelijke waarde
van vastgoed kan leiden tot kuddegedrag en speculatie. Ook hier is het adagium ‘locatie,
locatie, locatie’ van toepassing: over vastgoed op goede locaties is vaak de meeste informatie beschikbaar, waardoor het ook lijkt dat dit vastgoed doorgaans het meest wordt
verhandeld. Hierdoor trekken beleggers naar dit vastgoed, hetgeen de prijzen op deze
locaties opdrijft (mogelijk tot boven de fundamentele waarde) en kan leiden tot zeepbellen. Daarnaast hebben beleggers een motief om zich te specialiseren in een specifieke
locatie, zodat ze hier informatievoordelen kunnen benutten (Berkhout, 2012). Tot slot is
de markt cyclisch: prijzen van vastgoed worden vaak gedreven door de beschikbaarheid
van bankfinanciering, die weer afhangt van de (soms intransparante) onderpandwaarde.
Als deze waarde sterk fluctueert door de vorming van zeepbellen, die meestal ook weer
een keer knappen, kan dit leiden tot risico’s voor de financiële stabiliteit.
Acties DNB en ECB
In 2012 schreef DNB in haar Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) over de ontwikkelingen in de vastgoedmarkt (DNB, 2012). Hierin bracht zij nieuwe informatie over de kwaliteit van vastgoedleningen van banken naar buiten. Zo bleek ongeveer zes procent van de
leningen niet-presterend, waardoor banken substantiële voorzieningen moesten nemen.
Ook signaleerde zij zwakheden in het onderpand: een kwart van de huurcontracten liep
binnen drie jaar af, en een waardedaling van het onderpand (en dus een stijging van de
Loan to Value, LTV) bleek significant samen te hangen met het risico op wanbetaling van
de lening. Tot slot bleek dat de helft van de taxaties meer dan één jaar oud was en tien
procent hiervan zelfs meer dan drie jaar oud. Ter illustratie: de huidige bancaire regelgeving in Europa schrijft voor dat panden minstens iedere drie jaar worden getaxeerd
door een onafhankelijke taxateur en vaker als daartoe aanleiding is.3
Naar aanleiding van deze inzichten hebben DNB, en daarna de ECB, in 2013 een uitgebreid boekenonderzoek (asset quality review, AQR) uitgevoerd naar de vastgoedportefeuilles van de drie grootbanken ING, Rabobank en ABN Amro. Deze onderzoeken
wezen uit dat veel taxaties onder de maat waren en ook dat de voorzieningen en kapitaalniveaus voor deze portefeuilles niet hoog genoeg waren. Deze zijn dus substantieel
verhoogd. De onderzoeken hebben bijgedragen aan herstel van vertrouwen in banken,
waardoor de daling van bancaire financiering werd gestuit. De balansonderzoeken door
DNB en ECB, die transparantie brachten, waren daarmee belangrijk voor het functioneren van de markt.
3
Zie artikelen 208 en 229 van de Regulation (EU) No 575/2013 on prudential requirements for credit
institutions and investment firms, ook wel bekend als de Capital Requirements Regulation.
135
de vastgoedindex op waarde geschat
Deze bevindingen hebben geleid tot verhoogde aandacht voor transparantie in de vastgoedmarkt, specifiek rond waarderingsprocessen. DNB heeft in haar OFS van najaar
2012 gepleit voor frequente, realistische en onafhankelijke taxaties, omdat die cruciaal
zijn voor het behoud van vertrouwen in de waarde van commercieel vastgoed (DNB,
2012). In geval van het vermoeden van waardedaling moet onderpand jaarlijks worden
getaxeerd. Zonder goede waarderingen en transparantie over onderliggende veronderstellingen aangaande verwachte huurprijzen zal gebrek aan vertrouwen in de kwaliteit
van vastgoedactiva het vertrouwen in balansen van banken kunnen ondermijnen. Ook
de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hecht aan realistische, frequente en onafhankelijke waarderingen van vastgoedbeleggingen en goede toelichtingen op de totstandkoming hiervan. Dit heeft zij onderschreven in haar rapport Waardering van en toelichting
op vastgoedbeleggingen (AFM, 2012).
Op instigatie van zowel AFM als DNB is de afgelopen jaren dan ook regelmatig over
verbetering van zelfregulering en transparantie gesproken met de vastgoedsector, met
name met taxateurs. Resultaat hiervan is een aantal initiatieven die de taxatiepraktijk
moeten verbeteren (zie tabel 2). Zo heeft in 2013 het Platform Taxateurs en Accountants
(PTA) 28 aanbevelingen gepresenteerd om de waardering van vastgoed te verbeteren
ten aanzien van onafhankelijkheid, beloning, werkmethoden en kwaliteitscontrole van
taxateurs. Deze zijn inmiddels overgenomen door het nieuw opgerichte Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT), dat als onafhankelijk instituut de kwaliteit van taxateurs en taxaties ondersteunt.
Tabel 2: Recente initiatieven vanuit de sector ter verbetering van de taxatiepraktijk
Partij
Jaar
Initiatief
Platform Taxateurs en Accountants
2013
Aanbevelingen ter verbetering van taxaties
StiVAD
2014
Transactieregister van vastgoedbeleggingen
Nederlands Register Vastgoed Taxateurs 2015
(NRVT)
Register en tuchtcollege voor taxateurs
In 2012 noemde DNB ook al de mogelijke invloed van structurele ontwikkelingen in de
vastgoedsector die de waarde van vastgoed op langere termijn kunnen drukken. In haar
OFS van najaar 2015 ging DNB vervolgens dieper in op dit toekomstbeeld. Zij concludeerde dat voortzetting van het ingezette beleid om taxaties te verbeteren een noodzakelijke, maar niet voldoende voorwaarde is om tot prudente vastgoedwaarderingen voor
financiële instellingen te komen. Taxateurs en banken dienen in toenemende mate rekening te houden met structurele trends in de waardering van vastgoed en transparantie
hierover te geven.
136
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
Naar meer transparantie in de vastgoedmarkt
Om de risico’s van vastgoedfinanciering in de toekomst beter te kunnen beheersen, dient
de beschikbaarheid en kwaliteit van cijfers over de vastgoedmarkt te worden verbeterd.
Transparantie heeft kenmerken van een collectief goed: iedereen heeft er baat bij, maar
wanneer informatie wordt vrijgegeven in de markt, is deze meteen vrij beschikbaar voor
iedereen. Hierdoor voelen weinig partijen zich geroepen om uit eigen beweging informatie naar buiten te brengen (zonder hiervoor adequaat gecompenseerd te worden), maar
is vaak ook niemand bereid voldoende te betalen voor deze informatie. Er bestaat dus
een coördinatieprobleem en het is een taak van publieke autoriteiten om in dergelijke
omstandigheden transparantie te stimuleren. DNB beval al in het OFS van najaar 2012
aan dat financiële instellingen gedetailleerde gegevens over hun vastgoedportefeuilles
centraal bijhouden; niet alleen voor hun eigen risicomanagement, maar ook om de rapportage aan de toezichthouder te vergemakkelijken. Daarnaast heeft DNB herhaaldelijk
opgeroepen tot meer transparantie over de gehele markt (DNB, 2015, 2016).
Recent heeft ook de Europese Raad voor Systeemrisico (ESRB) in een rapport aandacht
geschonken aan het gebrek aan data over de vastgoedmarkt (ESRB, 2015). In dit rapport
wordt aanbevolen bepaalde sleutelvariabelen op nationaal niveau beschikbaar te maken.
Deze variabelen zijn bijvoorbeeld prijzen, transacties, de blootstelling van financiële instellingen op vastgoed, de Loan to Value-ratio (LTV) en de Interest Coverage Ratio van
leningen (de mate waarin debiteuren in staat zijn hun renteverplichtingen te voldoen uit
lopende inkomsten). Dit moet zodanig gebeuren dat deze variabelen ook tussen landen
vergelijkbaar zijn. Hierin is evenwel nog een lange weg te gaan, zoals figuur 1 laat zien:
nog maar weinig landen beschikten in 2015 over een officiële prijsindex of een transactieregister (ook Nederland niet).
AT BE DE FR DK ES FI GR HU IT LT NL PL PT RO SE SI UK
Prijsindex?
Transactieregister?
LTV voorraad?
LTV nieuwe leningen?
Figuur 1: Beperkte databeschikbaarheid voor belangrijke kenmerken vastgoedmarkt
Blauw: geen informatie beschikbaar. Geel: wel informatie beschikbaar
Bron: ESRB, 2016
137
de vastgoedindex op waarde geschat
In de huizenmarkt daarentegen is de afgelopen jaren een duidelijke verbetering in de databeschikbaarheid geweest. Zo houdt de Bank for International Settlements (BIS) lange
reeksen van huizenprijzen bij voor een grote groep landen, hierbij gesteund door centrale banken en statistiekbureaus van deze landen. Het IMF heeft haar Global Housing
Watch, waarin zij naast huizenprijzen ook hypotheekgroei en maatstaven als de prijshuurratio bijhoudt. In Nederland onderhoudt het CBS een databank met huizenprijzen
per provincie (de Prijsindex Bestaande Koopwoningen) en de NVM zelfs per gemeente.
De NVM en het Kadaster registreren het aantal transacties, waarbij het Kadaster deze
per provincie publiceert. Tot slot beschikt DNB sinds enige tijd over gedetailleerde toezichtdata over een groot deel van de woninghypotheken die in Nederland verstrekt zijn,
op leningniveau. Deze data worden beschreven in een recent rapport (Mastrogiacomo &
Van der Molen, 2015). Dergelijke data zijn onontbeerlijk om dwarsverbanden te kunnen
leggen tussen de verschillende kenmerken van hypotheken.
De huizenmarkt en de markt voor commercieel vastgoed verschillen echter op een
aantal specifieke kenmerken, zoals onderstaande tabel 3 laat zien. Huizenkopers, vaak
consumenten, gaan zelf in hun huis wonen; commerciële panden zijn bedoeld om te
verhuren. Daarnaast is de markt voor (financiering van) commercieel vastgoed vaak veel
internationaler dan de huizenmarkt. Tot slot zien we dat dataproblemen, internationale
(on)vergelijkbaarheid, intransparantie en heterogeniteit een veel grotere rol spelen in de
commercieel-vastgoedmarkt.
Tabel 3: Huizenmarkt versus commercieel-vastgoedmarkt (financiële aspecten)
Doel investeerder
Marktpartijen
(financiers)
Risico op wanbetaling
Definities en data
Complexiteit en
transparantie
Huizenmarkt
Commercieel vastgoed
Voor eigen gebruik of voor huurinkomsten (buy to let)
Meestal domineren binnenlandse banken de markt, soms ook
verzekeraars/pensioenfondsen
Relatief laag (eigen gebruik,
meer liquide en minder volatiele
markt), met name in Nederland
Relatief weinig definitie- en
dataproblemen
Alleen voor huurinkomsten
Relatief hoog (commercieel gebruik,
minder liquide en meer volatiele
markt)
Geen algemene definities van sleutelvariabelen. Serieuze problemen met
databeschikbaarheid en -vergelijkbaarheid
Relatief simpele, transparante en Complexe, vaak ondoorzichtige en
homogene markt; leent zich voor heterogene markt; problemen met
risicomanagement
standaardisering
Bron: ESRB (2016), bewerking DNB
138
Belangrijke rol voor buitenlandse
banken en beleggers
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
Wat is er dan nodig voor meer transparantie? Natuurlijk dient DNB als toezichthouder
zelf voldoende zicht op de markt en de financiers te hebben. Zij heeft zicht op banken,
verzekeraars, pensioenfondsen en beleggingsfondsen blootgesteld aan vastgoed (maar
niet op ongereguleerde partijen in de zogenoemde schaduwbanksector). In haar toezichtpraktijk werkt zij aan het verbeteren van deze informatie. Zo zal DNB op reguliere
basis meer informatie verzamelen over de markt, bijvoorbeeld door gedetailleerde data
over vastgoedleningen op te vragen van Nederlandse banken. Daartoe maakt DNB gebruik van haar bevoegdheid om gegevens op te vragen ter bevordering van de financiële
stabiliteit (DNB, 2016). In 2015 is door middel van een wijziging van de Bankwet bepaald
dat DNB voor het uitvoeren van haar taken, waaronder het bevorderen van de financiële
stabiliteit, bevoegd is gegevens op te vragen bij rijksdiensten, zelfstandige bestuursorganen en overheidsbedrijven. Als deze instellingen niet de benodigde gegevens kunnen
aanleveren, kan DNB ook private ondernemingen, instellingen en rechtspersonen bevragen.4
Daarnaast kan meer openheid over transacties, waarderingen en financiering van panden bijdragen aan meer transparantie. Het CBS heeft helaas geen volledig beeld van de
markt: het bureau heeft informatie over bouwactiviteiten en de waarde van gebouwen in
Nederland, maar niet over transacties. PropertyNL verzamelt gegevens over transacties,
maar niet over bestaande portefeuilles. Recentelijk hebben onder andere het NRVT, en
het StiVAD in samenwerking met het Kadaster enkele nuttige initiatieven ontplooid om
de transparantie over transacties te vergroten (zie tabel 2). Niettemin is deze informatie
nog steeds erg versnipperd. Momenteel verzamelen diverse partijen actief de beschikbare vastgoeddata uit openbare registers en ontsluiten deze gegevens voor gebruikers via
digitale databanken. Een transactieregister op eigen initiatief van de vastgoedsector zou
hieraan een belangrijk complement zijn.
Tot slot ontbreekt een prijsindex op nationaal niveau. Het CBS heeft deze wel voor koopwoningen, maar nog niet voor commercieel onroerend goed. In de sector zelf is ook nog
geen bron die de markt voldoende dekt. MSCI IPD houdt bijvoorbeeld prijzen en waarden bij van commercieel vastgoed in Nederland, maar dekt slechts zo’n 35% van de markt.
Zoals wij in de volgende paragraaf zullen betogen, kan een landelijk dekkende prijsindex
nuttig zijn voor toezicht op de vastgoedsector en de financiële stabiliteit in Nederland.
4
Zie art. 9d Bankwet 1998, http://wetten.overheid.nl/BWBR0009508/2015-11-26.
139
de vastgoedindex op waarde geschat
3
Nut van een representatieve vastgoedindex voor toezicht en
financiële stabiliteit
Om de ontwikkelingen op de vastgoedmarkt goed te kunnen monitoren, is informatie over prijzen onontbeerlijk. Prijzen vatten tenslotte de marktontwikkelingen samen
en zijn een indicator voor de toestand van de markt. Voor de financiële stabiliteit zijn
deze gegevens van belang, omdat prijzen in een crisis vaak hard kunnen dalen. Figuur 2
laat zien dat huizenprijzen, maar vooral prijzen van commercieel vastgoed, in financiële
crises vaak grote schokken te verduren krijgen. Overigens worden deze dalingen vaak
voorafgegaan door sterke prijsstijgingen.
0%
Zweden (1990)
Ierland (2008)
Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten
(2007)
(2007)
Nederland (2008)
-10%
-20%
-30%
-40%
-50%
-60%
-70%
-80%
Daling commercieelvastgoedprijzen
Daling huizenprijzen
Figuur 2: Prijsbewegingen in commercieel vastgoed vaak heviger dan in huizenmarkt (daling van
de piek van het prijsniveau tot het dal; crisisjaar tussen haakjes). Bron: MSCI IPD, Hilbers & Nijskens (2016), Laeven & Valencia (2012)
Toezichthouders kunnen aan prijzen in de vastgoedmarkt dus een houvast hebben in de
beoordeling van risico’s voor financiële instellingen. In eerste instantie geven deze aan of
er in de vastgoedmarkt, of bepaalde delen ervan, wellicht onevenwichtigheden ontstaan.
Dit kan voor toezichthouders een signaal zijn om dieper in de vastgoedportefeuilles te
duiken (zoals DNB en ECB een aantal jaren geleden hebben gedaan bij Nederlandse
banken) en waar nodig toezichtmaatregelen te nemen. Het is dus belangrijk om prijsontwikkelingen in detail te kunnen volgen. Zoals eerder betoogd is transparantie over prijzen in feite een publiek goed, zoals ook de Prijsindex Bestaande Koopwoningen van het
CBS. De Vastgoedindex komt een eind in deze richting, omdat deze index publiekelijk
140
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
beschikbaar is. Dit laat echter onverlet dat de index nog verbeterd kan worden; daarover
later meer.
Behoefte aan details
De huidige ontwikkelingen in de vastgoedmarkt laten een tweedeling zien tussen vastgoed dat aantrekkelijk is voor beleggers en vastgoed op minder aantrekkelijke locaties.
Momenteel stimuleert de lage rente de vraag naar vastgoed als belegging (search for
yield), waardoor veel kapitaal naar Nederland stroomt, en dan vooral naar de Randstad.
De prijzen van vastgoed op deze locaties stijgen daardoor al enige tijd (DNB, 2016). Dit
maskeert echter de tweedeling in de vastgoedmarkt: op minder aantrekkelijke locaties
dalen de prijzen namelijk nog steeds.
Dit hangt samen met structurele risico’s, zoals DNB signaleerde in haar Overzicht Financiële Stabiliteit (OFS) van najaar 2015: ontwikkelingen als efficiënter ruimtegebruik
en de groei van internetwinkelen kunnen zorgen voor een permanent lagere vraag naar
vastgoed. Dit kan leiden tot een toename van de leegstand, die al historisch hoog is (figuur 3). Op sommige B- en C-locaties lopen leegstandpercentages echter op tot 40% voor
kantoren en 20% voor winkels. De kantorenmarkt kent bovendien verborgen leegstand,
die niet in deze officiële leegstandcijfers tot uitdrukking komt. Het gaat vooral om panden waarop nog wel een huurcontract rust, maar die niet meer of slechts gedeeltelijk in
gebruik zijn. Uiteindelijk kunnen de prijzen van vastgoed hierdoor structureel dalen.
20%
Kantoren
Winkels
15%
10%
5%
0%
00
01
02
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 3: Leegstand kantoren en winkels stijgt al enige tijd. Bron: Planbureau voor de Leefomgeving
141
de vastgoedindex op waarde geschat
In het OFS van najaar 2015 worden ook scenarioanalyses beschreven, die het effect van
deze structurele ontwikkelingen verder duiden. Met behulp van een model en een dataset die het overgrote deel van de Nederlandse kantoren- en winkelmarkt dekt, is in
samenwerking met GeoPhy een macro-economische analyse uitgevoerd. Hierin wordt
gekeken naar het effect van een permanente daling van het ruimtegebruik en een sterke
toename van internetverkopen.5
De bepalende factor voor de vraagontwikkeling op de kantorenmarkt is het ruimtegebruik per kantoormedewerker. Een daling van het ruimtegebruik van (naar schatting)
momenteel 16 m2 naar 14 m2 leidt in de analyse tot een stijging van de leegstand met 7
procentpunt in 2030. Hoewel de leegstand in dit scenario vrijwel overal toeneemt, is de
stijging het hoogst op B- en C-kantoorlocaties in de Randstad; een heterogene ontwikkeling. In een strenger scenario (12 m2 per medewerker in 2030) wordt de heterogeniteit
nog verder uitvergroot.
Voor de vraagontwikkeling op de winkelmarkt is de populariteit van internetverkopen
van belang; momenteel bedraagt het aandeel hiervan in de detailhandel circa 10%. Wanneer dit aandeel stijgt naar 25% in 2030, zien we dat bijna de helft van de winkeliers te
maken krijgt met een omzetdaling, waardoor ze problemen zouden kunnen krijgen met
het betalen van de huur. Ook hier zien we een heterogeen effect: verdere concentratie
van traditionele winkelverkopen in hoofdstraten en grote winkelcentra, die zich vooral
in grotere steden bevinden. Kleinere steden in de periferie kunnen sterk worden geraakt
door winkelleegstand.
De resultaten van deze scenarioanalyses laten zien dat structurele ontwikkelingen een
zeer heterogene impact kunnen hebben. Deze kan regionaal en zelfs lokaal (tussen naburige gemeenten) verschillen. Om de gevolgen van zulke ontwikkelingen voor de prijsveranderingen in vastgoed te kunnen monitoren, is het van belang dat prijzen ook op
regionaal of zelfs lokaal niveau te bepalen zijn. De locatie van vastgoed is hierbij een
essentiële variabele.
Ook kunnen de ontwikkelingen zeer verschillend zijn tussen verschillende typen en
kwaliteitsniveaus van vastgoed. Zo zullen de bovengenoemde structurele ontwikkelingen vooral kantoren en winkels raken. Internetverkopen zijn juist goed voor be-
5
142
Voor een toelichting op het model en een interactieve weergave zie: http://dashboard.geophy.com/
onderzoek/structureel-overschotkantorenmarkt-kaartweergave, en http://dashboard.geophy.com/
onderzoek/Overschot-retail-kaartweergave.
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
drijfsgebouwen, zoals logistiek vastgoed. Daarnaast dragen de ontwikkelingen op de
woningmarkt (waaronder strengere hypotheekregels) eraan bij dat huurwoningen aantrekkelijker worden voor beleggers. Kwaliteitsdifferentiatie wordt zichtbaar doordat
kantoren, maar ook winkels, die slecht onderhouden zijn of hoge energiekosten hebben, minder waard worden of zelfs niet verkocht worden. Een prijsindex zal met deze
verschillen rekening moeten houden, door expliciet de kenmerken van vastgoed mee te
nemen in de berekening.
Naar een hedonische prijsindex
Differentiatie naar deze verschillende karakteristieken vraagt om een specifieke benadering van de samenstelling van een vastgoedprijsindex, die rekening houdt met de kenmerken van vastgoed. In de literatuur zijn verschillende modellen in gebruik die hiervoor geschikt kunnen zijn. Voor een gedetailleerde uiteenzetting over deze modellen zie
Hill (2011), over de woningmarkt, en Geltner (2014), over de markt voor commercieel
vastgoed. Tabel 4 geeft een overzicht van enkele methoden waarop we nu iets dieper zullen ingaan.
Tabel 4: Vergelijking van verschillende methoden voor de constructie van prijsindices
Repeat sales
Hedonisch
Hybride
Kwaliteitsveranderin- Vrijwel niet
gen meegenomen?
Direct
Indirect
Databehoefte?
Alleen data over
transacties
Veel gedetailleerde
data
Data over transacties
en waarderingen
Datagebruik?
Veel blijft ongebruikt
Alle data worden
gebruikt
Alle data worden
gebruikt
Voorbeelden
Land Register (VK),
Kadaster (NL)
vdpResearch (DE),
Statistiekbureaus
(FR, SE, NO, FI)
CBS-huizenprijsindex,
MSCI IPD
NB: vdpResearch is het onderzoeksbureau van het Verband Deutscher Pfandbriefbanken
Ten eerste is er de zogenoemde repeat sales-methode. Deze gebruikt voor de schatting
van prijzen alleen vastgoedobjecten die minstens tweemaal verkocht zijn in de dataset.
Hierdoor is het mogelijk om rekening te houden met het bouwjaar van een object, de
locatie en andere relatief tijdsinvariante kenmerken. De methode vergelijkt immers hetzelfde object over de tijd. Hierdoor wordt een meer ‘pure’ prijsverandering, als gevolg
van vraag en aanbod, gemeten. Een nadeel van deze methode is dat een hoop observaties niet worden meegenomen: panden die slechts eenmaal voorkomen in de set met
transacties kunnen niet worden gebruikt. Hierdoor treedt een selectie-effect op en is het
143
de vastgoedindex op waarde geschat
aantal transacties vaak beperkt, wat dit selectie-effect vergroot en de prijsindex gevoelig
maakt voor uitschieters. Ook is het mogelijk dat de kwaliteit van het object verandert
tussen twee transacties, vooral als hiertussen veel tijd verstrijkt. Niettemin wordt deze
methode vaak gebruikt, omdat ze technisch relatief eenvoudig is. Het Kadaster heeft
deze methode lang gebruikt en ook bijvoorbeeld in het VK is deze nog gangbaar voor
sommige indices.
Een meer geavanceerde methode is de zogenoemde hedonische methode. Kort gezegd
houdt deze rekening met de inherente heterogeniteit van vastgoed. Deze methode schat
namelijk, door middel van regressie, een relatie tussen de prijs en specifieke kenmerken
als vloeroppervlak, leeftijd, staat van onderhoud, hoogte van de huur en natuurlijk locatie. Hierdoor wordt ook rekening gehouden met veranderingen in de tijd. Het grote
voordeel van deze methode is dat de resulterende prijsindex een ‘pure’ is, bepaald door
vraag en aanbod, zonder vertekening door kwaliteitskenmerken. Ook kan de methode
prijzen bepalen voor vastgoed dat niet verhandeld wordt: de beschikbare steekproef bestaat dus uit alle gebouwen, niet alleen de objecten die verkocht zijn in een bepaalde
periode. Naast het opstellen van een prijsindex kan de hedonische methode ook gebruikt
worden om de ‘schaduwprijs’ van bepaalde karakteristieken te schatten. Zo kan met behulp van een dergelijk model worden bepaald hoe de leeftijd van een object, de staat van
onderhoud of de locatie de prijs beïnvloeden.
Hoewel deze methode voor woningen al relatief gangbaar is – in de jaren 70 werd de
eerste index met deze methode gemaakt – is deze voor commercieel vastgoed nog nieuw.
Dit heeft te maken met een gebrek aan data over vastgoedtransacties, maar ook met de
grotere heterogeniteit hiervan. Recent zijn er wel enkele onderzoeken gedaan naar de
mogelijkheid om transactiedata te gebruiken voor het maken van een prijsindex. Zo
laten Francke, Van Gool & Van de Minne (2014) zien dat het mogelijk is een hedonische
prijsindex te construeren op basis van StiVAD-data voor Nederland. Hun resultaten indiceren dat de Vastgoedindex de transactieprijzen overschat. Zij geven wel als kanttekening dat de steekproef met 354 observaties nog erg klein is, waardoor de resultaten als
experimenteel moeten worden beschouwd. Özyurt (2014) laat zien, met data van MSCI
IPD, dat locatie (en dan vooral de nabijheid van gelijksoortige objecten) een grote rol
speelt in de prijsvorming, vooral van kantoren. Ook relatieve nieuwkomers als Calcasa
en GeoPhy, die gebruikmaken van big data, gebruiken hedonische methoden om schattingen te maken van prijzen.
De karakteristieken van objecten zijn niet altijd voorhanden, maar taxaties vaak wel. In
dat geval wordt een hybride methode gehanteerd: een taxatie wordt dan gezien als een
144
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
catch-all-variabele die de waarde van alle karakteristieken samenvat. Deze kan dan weer
worden gebruikt om de prijzen van objecten te schatten die niet verkocht zijn. In Nederland wordt hiervoor vaak de WOZ-waarde genomen. Het CBS gebruikt deze methode
bijvoorbeeld voor de Prijsindex Bestaande Koopwoningen. Deze zogenoemde Sales Price
Appraisal Ratio vergelijkt de transactieprijs van een woning met de WOZ-waarde van dezelfde woning. Hierdoor houdt zij op een indirecte manier rekening met kwaliteitskenmerken. MSCI IPD gebruikt een vergelijkbare methode om, naast de vastgoedindex op
basis van waarderingen, een alternatieve prijsindex te maken op basis van transactiedata
(MSCI, 2014). Deze kan de werkelijke prijsverandering in de markt beter benaderen en
is een goed alternatief voor de hedonische methode. Als de data over karakteristieken
beschikbaar zijn, is een volledige hedonische aanpak echter meestal wel accurater.
4Slotopmerkingen
De Vastgoedindex is ontstaan als performance tracker: hij meet de waarde van vastgoed
in een bepaalde, relatief constante portefeuille. Recent wordt deze index echter ook
steeds meer als prijsindex voor de vastgoedmarkt gebruikt, zeker nu MSCI IPD ook een
variant ontwikkelt die rekening houdt met transacties. Dit betekent dat de (impliciet)
gestelde kwaliteitseisen aan de index ook steeds hoger worden.
De index voldoet al deels aan de behoefte: hij brengt al geruime tijd (twintig jaar) transparantie in een markt die hieraan behoefte heeft, en is hierdoor gezaghebbend in de
markt. Dit geldt niet alleen voor de Nederlandse versie. Ook internationaal worden de
indices van MSCI IPD gewaardeerd, onder andere getuige de samenwerking tussen IPD
en de Europese Centrale Bank op dit gebied. Naast het samenstellen van de index wordt
ook steeds meer onderzoek gedaan naar de onderliggende oorzaken van waardeveranderingen.
Desondanks kan de index nog verbeterd worden, zeker vergeleken met de indices voor
de huizenmarkt. Huizenprijsindices, zoals die van het CBS, dekken heel Nederland en
houden vaak ook indirect rekening met kwaliteitskenmerken van huizen. De index bevat nu informatie over vastgoed met een waarde van 35 miljard euro. Volgens schattingen
van MSCI is dit slechts zo’n 30% van de totale markt voor professioneel beheerd commercieel vastgoed in Nederland.6 Dit is inherent aan het doel van de index en de samen6 Deze markt bevat voornamelijk beleggingen van grote institutionele partijen; kleine investeringen
en die van particulieren worden niet meegenomen.
145
de vastgoedindex op waarde geschat
stellers ervan, maar om gezaghebbend te blijven in de toekomst zou uitbreiding van de
dekking een significante stap vooruit betekenen.
Maar de echte kwaliteitswinst ligt in de details. Een substantiële verbeteringsslag kan
worden bereikt door de index uit te splitsen naar meerdere regio’s en door expliciet rekening te houden met de kwaliteitskenmerken van vastgoed. De locatie van vastgoed speelt
hierbij een grote rol. Als gegevens over deze kenmerken beschikbaar zijn (bijvoorbeeld
via het Kadaster), kunnen hedonische prijsmodellen deze benutten om een prijsindex
voor vastgoed te schatten. Deze houdt dan expliciet rekening met de inherente heterogeniteit van commercieel onroerend goed.
Kortom, het is zonder meer de moeite waard om de bestaande index verder te blijven
ontwikkelen, in termen van zowel dekking en representativiteit als kwaliteit. Wij zijn
blij met de initiatieven die hiertoe ondernomen worden, omdat deze de transparantie
van de Nederlandse vastgoedmarkt verder kunnen vergroten. Ze ondersteunen daarmee
de werking van de markt. Het verleden heeft immers uitgewezen dat correcte informatie
over de waarde van vastgoed een belangrijk deel van het fundament onder deze markt
is. Zowel de ontwikkeling van de economie als de financiële stabiliteit zijn hierbij gebaat.
Bronnen
••
••
••
••
••
••
••
146
AFM (2012, oktober). Waardering van en toelichting op vastgoedbeleggingen. Toezicht financiële verslaggeving.
Berkhout, T.M. (2012). Commercieel vastgoed financieren in een financiële crisis. In
Berkhout, T.M. & A.A. van Velten (red.), Vastgoedfinanciering in woelige tijden. Jubileumboek Stichting Fundatie Bachiene.
CBS (2014). Prijsindex Bestaande Koopwoningen, Methodebeschrijving (https://www.
cbs.nl/NR/rdonlyres/27713B48-EDCA-49CE-8143-EB25DA462D2A/0/2014prijsindexbestaandekoopwoningenpub.pdf).
De Nederlandsche Bank (2009, december). Kwartaalbericht (http://www.dnb.nl/en/
binaries/Kwartaalbericht09_december_tcm47-226079.pdf).
De Nederlandsche Bank (2012, najaar). Overzicht Financiële Stabiliteit (http://www.
dnb.nl/nieuws/publicaties-dnb/overzicht-financiele-stabiliteit/).
De Nederlandsche Bank (2015, najaar). Overzicht Financiële Stabiliteit (http://www.
dnb.nl/nieuws/publicaties-dnb/overzicht-financiele-stabiliteit/).
De Nederlandsche Bank (2016, voorjaar). Overzicht Financiële Stabiliteit (http://www.
dnb.nl/nieuws/publicaties-dnb/overzicht-financiele-stabiliteit/).
8 het nut van een vastgoedindex voor het toezicht
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
DNBulletin (2016, 31 maart). Meer transparantie nodig op de vastgoedmarkt (http://
www.dnb.nl/nieuws/nieuwsoverzicht-en-archief/dnbulletin-2016/dnb339655.jsp).
ESRB (2015, december). Report on commercial real estate and financial stability in the
EU (http://www.esrb.europa.eu/).
ESRB (2016, mei). A Review of Macroprudential Policy in the EU in 2015 (http://www.
esrb.europa.eu/).
Francke, M.K., P. van Gool & A.M. van de Minne (2014). Prijsindex voor commercieel vastgoed. Real Estate Research Quarterly, 13(4), p. 47–57.
Füss, R. & D. Ruf (2015). Learning externalities in opaque asset markets: evidence
from international commercial real estate. University of St. Gallen School of Finance
Working Paper on Finance, No. 1520.
Geltner, D. (2014). Real Estate Price Indices and Price Dynamics: An Overview from
an Investments Perspective. MIT Center for Real Estate.
Hilbers, P.L.C. & R.G.M. Nijskens (2016). Vastgoedfinanciering in Nederland na de
crisis: het belang van transparantie. In Berkhout, T.M. & S.E. Bartels (red.), Vastgoedfinanciering: klaar voor de toekomst. Congresbundel Stichting Fundatie Bachiene.
Hill, R. (2011). Hedonic Price Indexes for Housing. OECD Statistics Working Papers,
01. Parijs: OECD Publishing.
Laeven, L. & Valencia, F. (2012). Systemic Banking Crises Database: An Update. International Monetary Fund Working Paper No.12/163.
Mastrogiacomo, M. & R. van der Molen (2015). Dutch mortgages in the DNB loan
level data. Occasional Studies, (13)4. De Nederlandsche Bank.
MSCI (2014, juni). IPD indexes and benchmark methodology guide (https://www.msci.
com/documents/1296102/1378010/Indexes+and+Benchmark+Methodology+Guide.
pdf/bfbd2637-581d-411e-bd5f-34d0d2b6b9c1).
Özyurt, S. (2014, januari). Spatial dependence in commercial property prices: micro
evidence from the Netherlands. Working Paper Series No. 1627.
147
9
Kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde
vastgoedfondsen
Ing. MSc. B. Schoon 1
1Inleiding
Sinds 2000 heb ik als vastgoedanalist tweeënhalve cyclus, de groei van de beursgenoteerde sector in Europa, de opkomst en ondergang van agressieve bedrijfsstructuren
evenals een fantastisch rendement voor de beursgenoteerde sector mogen meemaken.
Dit is tevens de periode geweest waarin de Vastgoedindex zich verder ontwikkeld heeft
met een toenemend aantal deelnemers, landen, meer relevante historie en een waardevolle uitbreiding met de European Property Fund Index, waarover hierna meer. Volgend
op een opbouwfase door IPD is de Vastgoedindex uiteindelijk in 2012 overgenomen door
MSCI. Ik zal in dit stuk refereren aan deze index voor de performance van direct vastgoed, ofwel ‘de stenen’, als ‘de Vastgoedindex’.
Wat heeft de Vastgoedindex aan inzichten opgeleverd voor mijn analyses van vastgoed
en beursgenoteerde vastgoedbedrijven? De Vastgoedindex geeft historische trends weer
in de onderliggende markten, sectoren en deelsegmenten. Door deze data ook nog te
koppelen aan data zoals rente, inflatie, historische gemiddelden, of vergelijkingen te maken tussen segmenten, kan zij veel vertellen over historische trends en de huidige situatie
van de markten.
1
Ing. MSc. B. Schoon was Director European Property Research en Property Analyst bij Kempen
sinds 2000; per augustus 2016 is hij Portfolio Manager Global Listed Real Estate bij Aegon.
149
de vastgoedindex op waarde geschat
De Vastgoedindex en verwante producten van MSCI/IPD bieden echter ook de mogelijkheid om een andere, langslepende kwestie te behandelen, namelijk of een beursnotering of het ontbreken ervan, wel of niet een toegevoegde waarde heeft voor vastgoedfondsen.
Ik wil hiervoor eerst even stilstaan bij deze onderverdeling:
1. De ‘beursgenoteerde’ vastgoedfondsen (zoals Unibail, Vastned, Wereldhave) in deze
discussie zijn closed end.2 Zij worden op dagelijkse basis verhandeld op een of meerdere Europese beurzen. De prijsstelling van een beursgenoteerd aandeel, oftewel de
koers, wordt bepaald door vraag en aanbod. Zonder specifieke toestemming van aandeelhouders kan de fondsmanager geen aandelen in- of verkopen en op die wijze de
koers stellen.
2. De ‘niet-beursgenoteerde’ vastgoedfondsen (zoals CBRE, Prologis) kunnen worden
onderverdeeld in a) fondsen met een open end waar de uitgevende instantie de aandelen in- of verkoopt gedurende de duur van het fonds (Kanam, SEB).3 Of b) fondsen met een semi-open end welke open end zijn met de mogelijkheid om in extreme
marktsituaties over te stappen op een closed end-vorm. En c) fondsen met een closed
end welke onderhevig zijn aan een vaste looptijd en daarna worden geliquideerd of,
bij toestemming van de deelnemers, ‘doorgerold’ (Prologis, CBRE).
Voor een niet-beursgenoteerd fonds zal de intrinsieke waarde (verminderd met eventuele fees) de basis zijn voor de prijs die deelnemers voor hun stukken betalen of ontvangen;
of dit nu het geval is met de in- of verkoop door het fonds (open end) of bij liquidatie aan
het eind van de looptijd (closed end).4 Het voornaamste verschil met beursgenoteerd is
dat de prijs van een aandeel niet door een beurskoers wordt bepaald. Er is in het geval
van de closed end-vorm soms ook een beperkte handel tussen de deelnemers in het fonds;
dit laten we hier echter buiten beschouwing.
Closed end-fonds: een beleggingsfonds met onveranderd kapitaal waar de hoeveelheid aandelen die
uitstaan, vaststaat. De koers van het aandeel is geheel onderworpen aan vraag en aanbod.
3 Open end-fonds: een beleggingsfonds met veranderlijk kapitaal waarvan de hoeveelheid aandelen
variabel is. Het fondsmanagement geeft nieuwe aandelen uit of koopt aandelen in gedurende het
bestaan van het fonds op een prijs die gebaseerd is op de intrinsieke waarde per aandeel, inclusief
mogelijke fees en andere voorwaarden.
4 Intrinsieke waarde: het eigen vermogen van een vastgoedfonds (per aandeel) dat wordt berekend
door de huidige marktwaarde van het onderliggende vastgoed minus de financiering en eventueel
andere passiva.
2
150
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
Het (beurs)rendement van de genoteerde vastgoedfondsen wordt gemeten door GPR en
EPRA, die beide een index produceren voor deze sector.5 MSCI/IPD produceert naast de
Vastgoedindex betreffende de directe markt ook een Property Fund Index voor Europa
(2005), de Verenigde Staten (2008) en Australië (2007). Deze index geeft het rendement
van de groep niet-beursgenoteerde fondsen weer. Door de rendementen van deze twee
indices (GPR/EPRA vs. MSCI/IPD) te vergelijken kunnen we al veel mythes over het
verschil tussen beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen weerleggen.
Ik zal hierna ingaan op deze mythes, zoals: de perceptie over verschillen in performance
(mythe 1), risico/rendement (mythe 2), controle en transparantie (mythe 3), toegang tot
kapitaal en schuldfinanciering: (mythe of waarheid? 4). Eventuele voor- of nadelen van
beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd vastgoed blijken vaak subjectief, niet significant
en, nog belangrijker, het lijkt erop dat ze elkaar juist vaak compenseren.
Als beursanalist zou het voor mij misschien voor de hand liggen dat ik een voorkeur zou
uitspreken voor de liquiditeits- en prijstransparantie van beursgenoteerd vastgoed. Dit
is zeker niet het geval. Ik zou dan voorbijgaan aan het feit dat niet-genoteerde fondsen in
veel gevallen meer kunnen bieden wat inspraak betreft en een voorspelbare/ vaststaande
beleggingsstrategie bieden voor een bepaalde termijn.
Uiteindelijk is mijn stelling dat de beleggers de meeste baat hebben bij een combinatie
in hun beleggingsbeleid van beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd. De kansen van het
combineren van beide zijn onder andere de mogelijkheid tot prijsarbitrage (kans 1), het
verwerven van een informatievoorsprong (kans 2), de bredere geografische en sectorale
mix die de combinatie mogelijk maakt (kans 3) en het behalen van het early mover-voordeel (kans 4). Juist de verschillen in liquiditeit, prijsstelling en focus bieden de kansen
om synergie tussen de genoteerde en niet-genoteerde fondsen te realiseren.
Daarnaast blijkt het onderliggende vastgoed nog altijd doorslaggevend voor de performance. Wat dit betreft zal transparantie over vastgoedmarkten zoals geboden door de
Vastgoedindex haar waarde behouden. Daarnaast zijn er voor MSCI/IPD verdere kansen
weggelegd om de index voor Europese niet-beursgenoteerde fondsen (Property Fund
Index) te laten uitgroeien als de benchmark waartegen toekomstige performance in de
niet-beursgenoteerde vastgoedsector kan worden gemeten. Hierover meer in de aanbevelingen.
5 De GPR 250-index en de EPRA-index bevatten beursgenoteerde vastgoedfondsen en kunnen worden onderverdeeld in verschillende regio’s, inclusief Europa.
151
de vastgoedindex op waarde geschat
2Mythes
Mythe 1: Wel of geen beursnotering heeft invloed op de performance
Er was al een overeenkomst in rendement aangetoond tussen direct vastgoed (de stenen)
en beursgenoteerde vastgoedfondsen door verschillende studies op dit vlak (Brounen
& Eichholtz, 2003; MacKinnon & Al Zaman, 2009; Heaney & Sriananthakumar, 2012;
Hoesli & Oikarinen, 2012). Deze overeenkomst in rendement zou ons niet moeten verrassen, omdat het onderliggende vastgoed het uiteindelijke rendement genereert voor de genoteerde sector. Vanwege hetzelfde onderliggende directe vastgoed (de stenen) zouden de
rendementen van beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd ook vergelijkbaar moeten zijn.
Het is echter niet vreemd dat er ondanks eenzelfde onderliggende waarde (vastgoed)
een discussie gaande is over de verschillen in rendement tussen beursgenoteerd en nietbeursgenoteerd. Geaggregeerde rendementsdata voor niet-genoteerde fondsen waren tot
voor kort beperkt beschikbaar en rendementen over korte periodes verschillen zo sterk
(figuur 1) dat er moeilijk een harde uitspraak mogelijk was. Daarnaast werd er soms
gesuggereerd dat de asset rotation hoger ligt voor beursgenoteerd, vanwege een hogere
drempel naar de kapitaalmarkt. Hier is echter niet veel van terug te zien, zoals we verderop aantonen.
60
40
20
0
-20
Niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen
-40
-60
Beursgenoteerde vastgoedfondsen
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 1: Jaarlijks rendement genoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen. Bron: IPD Quarterly
Property Fund Digest Q415, GPR, Kempen & Co
Het onderliggende rendement van het vastgoed van de beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde sector lijkt elkaar juist nauw te volgen. Gedurende de periode 2003–2015 is de
ontwikkeling van de intrinsieke waarden per aandeel voor beide redelijk gelijk verlopen
152
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
(figuur 2). Wanneer ook wordt gecorrigeerd voor het dividendrendement, blijkt het rendementsverloop van beide nog beter vergelijkbaar (figuur 3).
De onderliggende intrinsieke waarde per aandeel lijkt nog wat stabieler voor genoteerd
dan voor niet-genoteerd. Dit verschil is echter beperkt en mogelijk verklaarbaar door een
verschil in focus naar sector, regio en/of financieringsratio.
180
160
140
120
100
Niet-beursgenoteerde index (intrinsieke waardes)
Beursgenoteerde sector (intrinsieke waardes)
80
60
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 2: Ontwikkeling intrinsieke waarde per aandeel beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd
(index 2003 = 100). Bron: IPD Quarterly Property Fund Digest Q415, GPR, Kempen & Co
300
250
200
150
100
Niet-beursgenoteerde fondesen intrinsieke waarde + dividend
Beursgenoteerde fondsen intrinsieke waarde + dividend
50
0
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 3: Ontwikkeling intrinsieke waarde per aandeel gecorrigeerd voor dividend beursgenoteerd
en niet-beursgenoteerd (index 2003 = 100). Bron: INREV, GPR, Kempen & Co
153
de vastgoedindex op waarde geschat
Uiteindelijk blijken de beurskoersen (beursgenoteerde vastgoedfondsen) het rendement
van niet-beursgenoteerd vastgoed ook goed te volgen over de langere termijn. Figuur 4
geeft de geïndiceerde rendementen weer van de genoteerde (de beurskoersen) en nietgenoteerde sector (de intrinsieke waardes) in de periode 2003–2015. Ondanks de duidelijk hogere uitslagen voor beursgenoteerd over korte perioden, zowel positief (2003–2007)
als negatief (2007–2008), is er over de gehele periode en vooral vanaf 2009 een duidelijke
overeenkomst in rendement te zien.
300
Niet-beursgenoteerde index (intrinsieke waardes)
250
Beursgenoteerde vastgoedfondsen (prijsindex)
200
150
100
50
0
03
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 4: Langetermijnperformance genoteerd 6 en niet-genoteerd 2003–2015 (index 2003 = 100).
Bron: IPD Quarterly Property Fund Digest Q415, GPR, Kempen & Co
Het onderliggende rendement van het vastgoed blijkt grotendeels leidend in de langetermijnresultaten van beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd vastgoed. De Vastgoedindex
voorziet de beleggers van de nodige transparantie wat de onderliggende vastgoedrendementen betreft en zal hiermee in relevantie alleen maar toenemen.
Mythe 2: Niet-beursgenoteerd biedt een betere rendement-risicoverhouding
De grotere grillige uitslagen van genoteerde vastgoedfondsen zijn te wijten aan de correlatie met de algemene equity market. Met andere woorden: vastgoedaandelen gedragen
zich voor een groot deel als reguliere aandelen en fluctueren mee met de belangrijke
trends op de aandelenmarkt. Deze correlatie (figuur 5) is altijd wel in enige mate aanwezig geweest, maar is de laatste jaren belangrijker geworden, mede doordat de voor vast6 GPR-data voor beursgenoteerd zijn gecorrigeerd voor het verschil in de weging van het Verenigd
Koninkrijk in de berekening van de index voor de niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen.
154
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
goed belangrijke financieringsmarkten en de rente een grotere rol in de equity-markten
zijn gaan spelen.
In figuur 5 is de correlatie tussen Europese beursgenoteerde vastgoedaandelen (EPRA
Europe) en de algemene equity-index voor Europa (Eurostoxx 600) weergegeven.7 Deze
correlatie is over een periode van 23 jaar steeds significanter geworden. Hoe dichter de
correlatiewaarde bij 1.0 uitkomt, des te meer vastgoedaandelen ‘meebewegen’ met de
algemene aandelenmarkt.
1.0
Correlatie tussen de EPRA en STOXX 600
Gemiddelde
0.8
0.6
0.4
0.2
93
95
97
99
01
03
05
07
09
11
13
15
Figuur 5: Toename van de correlatie tussen de EPRA-vastgoedindex en Eurostoxx 600 (zesmaandsgemiddelde). Bron: Datastream, EPRA, Kempen & Co
Doordat de prijsstelling voor niet-beursgenoteerde fondsen gerelateerd is aan de intrinsieke waarde, is de prijsstelling stabieler over de periode. Dit leidt tot een betere verhouding tussen rendement en volatiliteit (Sharpe-ratio) voor de European Fund Index
(niet-beursgenoteerd) dan voor beursgenoteerde vastgoedfondsen.8
Doordat de liquiditeit niet altijd is gegarandeerd voor niet-genoteerd, is een vergelijking
op basis van volatiliteit/rendement tussen beursgenoteerd en niet-beursgenoteerde fondsen echter niet in alle redelijkheid te maken. Lage liquiditeit en veel aanbod zijn voor
beursgenoteerde vastgoedfondsen terug te zien in een scherpe daling van het aandeel.
7 De Eurostoxx 600-index is een index van 600 algemene aandelen uit 18 EU-lidstaten.
8 De Sharpe-ratio is een meting van de naar risico gecorrigeerde prestatie van een investering of
handelsstrategie. De waarde wordt gedefinieerd als de som van rendementen gedeeld door de standaarddeviatie.
155
de vastgoedindex op waarde geschat
Wanneer er sprake is van een flinke negatieve draai in de markt, kan er schijnbaar niets
aan de hand zijn voor niet-beursgenoteerd, zolang de uitgevende instantie aandelen
maar kan terugkopen op intrinsieke waarde. Dit is echter niet altijd het geval.
Er is een risico dat de spelregels in extreme situaties worden aangepast voor de nietbeursgenoteerde vastgoedfondsen. Zo heeft de recente kredietcrisis de niet-beursgenoteerde sector bereikt in de vorm van sluitingen van structuren die voorheen een open
end hadden, bijvoorbeeld de sluiting van Kanam, CS Euroreal of SEB Immoinvest in
2012. Over een periode van een aantal jaren was het voor deelnemers niet mogelijk hun
stukken terug te verkopen aan het fonds. Recentelijk is ook een aantal niet-genoteerde
open end-vastgoedfondsen in het Verenigd Koninkrijk ‘gepauzeerd’ met de reguliere terugkoop van aandelen.
In andere situaties hebben niet-genoteerde fondsen met een open end ervoor gekozen
definitief als closed end-beursgenoteerd fonds verder te gaan. Dit houdt in dat de manager de (eigendoms)stukken niet meer terugkoopt op de afgesproken waarde (intrinsieke
waarde), maar die alleen nog maar tussen de deelnemers laat verhandelen via de beurs.
Een voorbeeld hiervan is Rodamco, dat zijn open end-vastgoedfonds begin jaren 90 sloot,
wat leidde tot een grote daling van de prijs die deelnemers voor hun stukken konden
krijgen.
Het verschil in verhandelbaarheid tussen wel- en niet-beursgenoteerde fondsen biedt
echter de mogelijkheid een schil van liquiditeit te creëren door de twee te combineren.
Tegelijkertijd zou er actief kunnen worden gearbitreerd tussen beide asset classes, zoals
genoemd onder ‘Kans 1: Prijsarbitrage’; zie hierna.
De Vastgoedindex biedt analisten en beleggers duidelijkheid over het onderliggende langetermijnrendement van vastgoed. Door dit als leidend te nemen in de beleggingsstrategie kan een analist/belegger ontsnappen aan de kortetermijnfluctuaties van beursgenoteerde vastgoedaandelen en zich richten op langetermijnrendement.
Mythe 3: Er is een groot verschil in transparantie van vastgoedaandelen
Er lijkt meer en gedetailleerdere informatie beschikbaar te zijn voor beursgenoteerde
vastgoedfondsen dan voor niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Deelnemers in een
niet-beursgenoteerd fonds kunnen door actieve participatie echter meer informatie
verkrijgen. Het verschil ligt dus vaak in de mate van betrokkenheid bij niet-genoteerde
fondsen, terwijl voor beursgenoteerde fondsen de informatie in principe voor alle beleggers in gelijke mate toegankelijk is.
156
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
Daar staat weer tegenover dat er nog steeds redelijk wat beursgenoteerde ondernemingen zijn die geen inzicht geven over de specifieke panden in de portefeuille. Bovendien
houden ze er vaak verschillende definities op na voor de berekening van bepaalde waarden, zoals de intrinsieke waarde per aandeel of de schuldenratio’s. Tenslotte blijft de
mate van transparantie in Europa nog steeds achter bij die van bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
Zowel de EPRA als de INREV heeft als belangenorganisatie van de genoteerde en nietgenoteerde sector richtlijnen gepubliceerd voor rapportages en best practices. Deze
richtlijnen betreffen de juiste opzet van de bestuursstructuur (governance), de winst
per aandeel en intrinsiekewaardeberekening, de weergave van de beloningsstructuur en
dergelijke. Deze richtlijnen en verdere initiatieven zouden de transparantie van beide
sectoren verder ten goede moeten komen en het mogelijke verschil in informatie tussen
beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd, alsmede tussen de fondsen zelf, verder moeten
verkleinen.
MSCI/IPD zou deze toenemende transparantie kunnen gebruiken om het European
Fund Index-product verder te ontwikkelen. Dit zou eventueel kunnen door de European
Fund Index verder onder te verdelen in subsectoren of als een smart-index gewogen te
laten worden op huurinkomsten, waarde van de portefeuille of andere factoren in plaats
van de gebruikelijke intrinsieke waarde.9
Mythe 4: Toegang tot kapitaal zou beter zijn voor niet-genoteerd
Het zou kunnen worden verwacht dat niet-genoteerde vastgoedfondsen gemakkelijker
op regelmatige basis geld kunnen ophalen. Niet-genoteerde fondsen geven in principe
doorlopend aandelen uit op intrinsieke waarde; net zoals aandelen op intrinsieke waarde
worden ingekocht. Dit opgehaalde kapitaal kan daarna een-op-een worden omgezet in
vastgoed, normaliter met een vergelijkbaar rendement-risicoprofiel als het fonds.
Daar staat tegenover dat de beursgenoteerde fondsen nieuw uit te geven aandelen zullen
moeten prijzen op basis van de door de bredere aandelenmarkt beïnvloede beurskoers.
Hier kunnen beursgenoteerde fondsen geconfronteerd worden met een diepe, door
markten gedreven (verwaterende) discount van het aandeel ten opzichte van de intrinsieke waarde. Dit zou de keuze om nieuw kapitaal op te halen kunnen beïnvloeden.
9Een smart-index is de basis voor een beleggingsstrategie die uitgaat van een indexconstructie waarmee andere factoren via een systematische methodiek worden gebruikt om de weging te bepalen.
Deze alternatieve indices worden gebruikt om het risico-rendementprofiel te vergroten.
157
de vastgoedindex op waarde geschat
Wanneer het uitgiftevolume van de Europese niet-genoteerde en genoteerde vastgoedfondsen over een langere periode wordt vergeleken, blijken er echter meer overeenkomsten dan verschillen te zijn. Figuur 6 toont het volume aan kapitaal (€bn) opgehaald door
beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde fondsen per jaar sinds 2004. Dat laat een gelijkmatige cyclische trend zien. Het enige verschil is misschien dat niet-genoteerde fondsen door de jaren heen inderdaad een wat groter volume aan kapitaal hebben opgehaald
en daarmee sneller zijn gegroeid. Dit kan echter ook veroorzaakt zijn doordat fondsen
met een closed end afliepen en gelden moesten worden herbelegd.
35
Beursgenoteerde vastgoedfondsen
30
Niet-genoteerde vastgoedfondsen
25
20
15
10
5
0
04
05
06
07
08
09
10
11
12
13
14
15
Figuur 6: Volume van kapitaal opgehaald door beurs- en niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen
(€bn). Bron: INREV Capital Raising Survey 2016, Deallogic database, Kempen & Co
Door een beursnotering is het echter wel mogelijk om aanverwante instrumenten te
gebruiken in kapitaalsverhogingen. In het geval van een significante discount van de
prijs van nieuwe aandelen ten opzichte van de intrinsieke waarde of beurskoers kunnen
zittende aandeelhouders in een beursfonds worden gecompenseerd met een (verhandelbaar) voorkeursrecht (‘claimrecht’) op deze nieuwe aandelen. Door de transparante
prijsvorming van vastgoedaandelen kan er een duidelijke waarde worden toegewezen
aan deze claims. Indien aandeelhouders niet kunnen of willen meedoen aan de kapitaalsverhoging, kunnen zij deze claims verkopen op de beurs om eventuele verwatering
te kunnen compenseren. Het claimrecht is in Europa veelvuldig toegepast, maar oogst
ook kritiek gezien de hoge discounts waarop de claimemissies vaak plaatsvinden, en de
lange procedure.
158
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
De snel uitgevoerde plaatsingen van aandelen door beursgenoteerde vastgoedfondsen
met een zeer kleine discount ten opzichte van de koers (de overnight issues) zoals gebruikelijk in de Verenigde Staten, worden vaak gezien als een adequaat instrument om snel in
te springen op de vraag uit de markt. Mede door het regelmatig ophalen van kapitaal via
aandelenemissies dicht bij de koers, is de beursgenoteerde sector in de Verenigde Staten
harder gegroeid dan in Europa. De beursgenoteerde sector in de VS was midden jaren 90
van de vorige eeuw grotendeels gelijk aan die in Europa.10 Op moment van schrijven is
de totale beurswaarde van vrij verhandelbaar vastgoed in de Verenigde Staten viermaal
zo groot als die in Europa.11
Beursgenoteerde fondsen kunnen er ook voor kiezen opportunistisch aandelen in te
kopen of uit te geven op basis van de dan geldende zwakke of sterke beurskoers. Het
opportunistisch handelen in eigen aandelen gaat er wel van uit dat managementteams
aandelenkoersen goed kunnen voorspellen, iets wat niet altijd het geval is. Daarnaast
kunnen bepaalde beursgenoteerde fondsen (REIT’s) om fiscale redenen beperkt worden
in het terugkopen van aandelen.
Wat de methodieken en relatieve prijsniveaus voor kapitaalsverhogingen betreft verschillen de beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde fondsen van elkaar. Het historisch volume van het opgehaalde kapitaal én de momenten waarop het nieuwe kapitaal
wordt opgehaald, komen echter redelijk overeen. In beide gevallen blijken fondsen echter niet-contracyclisch kapitaal op te halen en te beleggen. Door juist duidelijkheid te
bieden over het langetermijnrendement van vastgoed biedt de Vastgoedindex wellicht
ondersteuning voor beide beleggingsstructuren om kapitaal op te halen op een wat meer
regelmatige basis.
Echter: toegang tot financiering/schuld wordt schijnbaar wel vergemakkelijkt… Banken,
beleggers en rating agencies in vastgoedobligaties lijken de toegang tot de aandelenmarkt
van de genoteerde vastgoedondernemingen wel als een voordeel te zien. Dit deel van de
mythe lijkt dus in het voordeel van beursgenoteerde vastgoedfondsen uit te vallen. De
redenering is dat een beursgenoteerde vastgoedonderneming de optie heeft, in tegenstelling tot een niet-genoteerde vastgoedonderneming, om de aandelenmarkt te gebruiken
als laatste reddingslijn om de balans snel te kunnen versterken. De aandelenuitgiftes met
voorkeursrecht (‘claims’) in het Verenigd Koninkrijk om de balans gedurende de eerste
10 Vrij verhandelbare beurswaarde (free float market cap): 36,6 miljard euro in de Verenigde Staten
tegenover 34,4 miljard euro in Europa.
11 Namelijk: 599 miljard euro tegenover 152 miljard euro (bron: GPR Research).
159
de vastgoedindex op waarde geschat
maanden van 2009 te kunnen repareren, zijn hier voorbeelden van. Deze uitgiftes waren
echter zo verwaterend, dat de claims voor velen niet meer dan het spreekwoordelijke
‘doekje voor het bloeden’ waren.
Daarnaast hebben de grotere Europese beursgenoteerde vastgoedondernemingen altijd
al dankbaar gebruikgemaakt van de genoteerde (publieke) obligatiemarkt voor de diversificatie van hun financiering. Buiten de extra liquiditeit die deze publieke schuldmarkten bieden, zijn de kosten tegenwoordig ook zeer competitief ten opzichte van bankfinanciering dankzij het QE-programma van de ECB, inclusief de recente uitbreiding
van inkoopcriteria met niet-financiële schuldobligaties.12
Een beurskoers geeft een fonds tevens de mogelijkheid om een converteerbare schuldobligatie uit te geven. In dit geval zijn de rentelasten nog lager dan reguliere obligaties,
vanwege de optie om het schuldpapier in de toekomst om te zetten in aandelen op een
vooraf vastgestelde prijs.
De publieke schuldenmarkt is echter niet exclusief beschikbaar voor fondsen met een
beursnotering. Ook niet-beursgenoteerde fondsen hebben gebruikgemaakt van de Commercial Mortgage-Backed Securities (CMBS)-markt.13 Transparantie over de waarde van
de onderliggende portefeuille was echter meestal beperkt. De gegevens van de Vastgoedindex hebben in het verleden geholpen de actuele waarden van onderliggende portefeuilles te taxeren.
Op basis van de historische rendementen van de Vastgoedindex zouden optimale financieringsratio’s beter kunnen worden bepaald. Dit zou tot een beter risicobeleid voor de
vastgoedfondsen kunnen leiden.
3Kansen
Het verschil in prijsvorming, de gevoeligheid voor de ontwikkeling van de bredere markt,
het verschil in focus naar sector en regio bieden echter ook kansen om beursgenoteerd
en niet-beursgenoteerd te combineren. Anders dan te kiezen voor een van de twee vormen kunnen we de verschillende ‘kansen’ benutten door beide vormen te combineren.
12 Niet-financiële schuldobligaties zijn obligaties die zijn uitgegeven door entiteiten anders dan banken, waaronder mogelijk ook vastgoedondernemingen met een hoge credit rating.
13 Een CMBS is een obligatie die hypothecair gedekt is met een portfolio van onderliggende activa,
zoals een vastgoedportfolio.
160
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
Kans 1: Prijsarbitrage
Door actief te zijn op de genoteerde en niet-genoteerde markt kan een belegger voordeel
halen uit het feit dat de beursgenoteerde sector eigenlijk nooit op onderliggende intrinsieke waarde handelt, maar vrijwel altijd op een discount of ‘premie’ (figuur 7). Door in
deze perioden beursgenoteerd vastgoed over of onder te wegen ten opzichte van nietgenoteerde vastgoedfondsen in een beleggingsportfolio kan een bepaald prijs- en rendementsvoordeel worden behaald.
Enige voorzichtigheid is in dit geval wel op haar plaats. Ten eerste zijn de premies en kortingen voor de beursgenoteerde sector in sommige gevallen slechts een weerspiegeling
van een portfoliowaardering die achterloopt op bewegingen in de markt. Gecorrigeerd
voor dit vertragende effect op intrinsieke waarde lijkt het er echter op dat de waardering
van een beursfonds nog steeds significant verschilt van de onderliggende (eventueel gecorrigeerde) intrinsieke waarde.14
30
21
20
10
Premie/discount ten opzichte van intrinsieke waarde
12
6
2
2
0
1
0
0
-2
-10
-20
-16
-18
-30
-40
-35
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Figuur 7: Premie/discount beursgenoteerde sector ten opzichte van intrinsieke waarde. Bron: vastgoedondernemingsrapporten, Bloomberg, Kempen data
Dit alles wil echter niet zeggen dat er altijd middelen kunnen worden vrijgemaakt als
gevolg van vooropgestelde looptijden van gesloten fondsen of een tijdelijk beperkte liquiditeit van open end-fondsen gedurende marktcorrecties. Als een niet-beursgenoteerd
fonds het einde van de afgesproken looptijd nadert, bestaat er echter wel de mogelijkheid
14 Ter illustratie: volgens de studie van Cohen & Steers (2009) lopen de beursgenoteerde vastgoedfondsen zes maanden vooruit op veranderingen in de onderliggende vastgoedmarkt.
161
de vastgoedindex op waarde geschat
om een tactische inschatting te maken waar de meeste waarde kan worden gevonden, in
beursgenoteerde fondsen of in niet-beursgenoteerde fondsen.
Een risico is wel dat een discount voor een beursgenoteerd fonds ook voor een lange termijn aanwezig blijft (zoals midden jaren 90 te zien was). De intrinsieke waarde van een
beursgenoteerd fonds wordt ook vrijwel nooit te gelde gemaakt door het management
(door de portfolio te liquideren/te verkopen). Dit maakt deze intrinsieke waarde veeleer
een referentiewaarde dan een gegarandeerde waarde, wat voor niet-genoteerde closed
end-fondsen met een vaste looptijd en terugbetaalmechanisme vaak wel het geval is.
Ondanks de eventuele prijsvoordelen van de aandelen zou het onderliggende vastgoed
zelf leidend moeten zijn in het beleggingsproces. Hier kan de Vastgoedindex belangrijke
vragen beantwoorden over welk vastgoed de meeste kansen zou bieden op basis van de
geïdentificeerde trends. Hierna kan dan worden gekozen voor de manier van beleggen
(beursgenoteerd of niet-beursgenoteerd).
Kans 2: De informatievoorsprong
De informatievoorsprong door de analyse van (en het beleggen in) de beursgenoteerde
vastgoedfondsen kan een belegger een kennisvoordeel bieden wanneer deze belegt in
niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Ten eerste heeft de prijsvorming van beursgenoteerde vastgoedfondsen een voorspellende waarde, zoals hierboven al opgemerkt (zie
Cohen & Steers, 2009). Trends die zichtbaar zijn in de koersen van beursgenoteerde
vastgoedfondsen, kunnen worden gebruikt in het bredere vastgoedbeleggingsbeleid. Ten
tweede kunnen publicaties door de beursgenoteerde vastgoedfondsen en onderzoeksrapporten over de beursgenoteerde sector de analyse van niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen (en de bredere vastgoedmarkt) optimaliseren.
Andersom, informatie uit niet-beursgenoteerd gebruiken kan ook zolang deze informatie vrij beschikbaar is voor ieder en er geen sprake is van insider-informatie. Er is echter
amper onafhankelijk, gericht onderzoek beschikbaar over specifieke niet-beursgenoteerde fondsen, doordat het verdienmodel hiervoor ontbreekt. In de beursgenoteerde sector
kan commissie worden gegenereerd door aandelen te verhandelen en zo onderzoek te
financieren. In de niet-beursgenoteerde sector is er bij uitzondering sprake van een secondaire markt (van enige omvang) waar commissie kan worden gerealiseerd.
Nu direct betalen voor onafhankelijk onderzoek, bijvoorbeeld door middel van een
abonnement, ingeburgerd raakt, zou onderzoek zich ook mogelijk meer op de nietbeursgenoteerde sector kunnen richten. De abonnementsstructuur wordt mede gefacili162
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
teerd door de invoering van Mifid II.15 Doordat vastgoedteams van beursgenoteerde en
niet-beursgenoteerde fondsen steeds vaker samen optrekken, kan er vanzelf een natuurlijke vraag ontstaan naar gecombineerd onafhankelijk onderzoek voor beide sectoren.
Kans 3: Meer keus in onderliggende vastgoedmarkten
Het meest gehoorde argument om beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen te combineren is dat deze elkaar aanvullen wat landen- en activa-allocatie betreft. Een allocatie naar een vastgoedsector die niet kan worden bereikt door te beleggen
in een niet-genoteerd vastgoedfonds, zou weer wel door een genoteerd fonds kunnen
worden gerealiseerd en andersom. Een goed voorbeeld is logistiek vastgoed dat in het
Verenigd Koninkrijk goed toegankelijk is via beursgenoteerde vastgoedfondsen (Sergo),
terwijl op het bredere continent er alleen goed in te beleggen is via niet-beursgenoteerde
fondsen (Prologis, Goodman). Een belegger die geïnteresseerd is om te beleggen in residentieel vastgoed in Nederland, zal moeten kiezen voor niet-beursgenoteerde fondsen.
Voor Duits residentieel vastgoed geldt weer dat dit via beursgenoteerde fondsen (Vonovia, Deutsche Wohnen) zal moeten.
Doordat allocatie naar sectoren en regio’s als beleid wordt aangehouden, blijven onafhankelijke data van vastgoedmarkten en daarmee de Vastgoedindex hun waarde behouden.
60
Niet-genoteerde vastgoedfondsen
50
Beursgenoteerde vastgoedfondsen
40
30
20
10
0
Retail
Office
Industrial (including
Logistics)
Residential
Other
Figuur 8: Sector en geografische weging beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd. Bron: Ondernemingsrapporten, Kempen & Co (beursgenoteerd), IPD (niet-genoteerd)
15 Mifid II (2018) is EU-wetgeving die de remuneratie van onderzoeksafdelingen in financiële instrumenten verder reguleert. De kosten voor onderzoek moeten inzichtelijk worden gemaakt door de
beheerder/manager en apart in rekening worden gebracht door de broker. Dit gebeurt in toenemende mate in de vorm van een abonnement.
163
de vastgoedindex op waarde geschat
30
Niet-genoteerde vastgoedfondsen
25
Beursgenoteerde vastgoedfondsen
20
15
10
5
E
CE
a
Au
str
i
Sp
ain
ly
Ita
en
an
d
N
et
he
rla
nd
s
Be
lg
iu
m
Fi
nl
Sw
ed
Sw
itz
er
lan
d
er
m
an
y
G
Fr
an
ce
U
K
0
Figuur 9: Sector en geografische weging beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd. Bron: Ondernemingsrapporten, Kempen & Co (beursgenoteerd), IPD (niet-genoteerd)
Kans 4: Het behalen van early mover-voordeel is nog aanwezig
Het combineren van beide sectoren lijkt een kans en verschillende partijen kunnen hun
beleggingshorizon verbreden door een centraal beleggingsbeleid te ontwikkelen. Deze
early movers zijn echter nog schaars en de EPRA-survey (Moss & Baum, 2013) die gericht
is op de integratie van beursgenoteerd vastgoed in het beleggingsproces, was nog redelijk
teleurstellend op dit vlak.
Slechts 30 van de 56 geïnterviewden (54%) zagen beursgenoteerd vastgoed als een onderdeel van hun allocatie naar vastgoed. Van deze 30 beleggers en adviseurs hebben slechts 8
een intern gecombineerd team en een geïntegreerde aanpak van beursgenoteerd en nietbeursgenoteerd vastgoed. De overige 22 beleggers laten het beleggingsproces in beursgenoteerd vastgoed over aan een apart team of besteden het uit aan een derde partij om de
beursgenoteerde vastgoedallocatie te bepalen. Kennis en ervaringen delen in een team
lijkt daarmee niet optimaal benut.
Door een gecombineerd beleggingsbeleid op te zetten voor beide beleggingsstructuren
kan een belegger nog steeds een voorsprong behalen ten opzichte van andere vastgoedbeleggers. Door deze leidende taak op zich te nemen en verder te ontwikkelen kan een
belegger in vastgoedfondsen zich verder onderscheiden van de rest. Voorbeelden van
Nederlandse partijen die het beleggingsbeleid integreren, lijken vooral de grotere beleggers in vastgoed in Nederland (PGGM, APG, MN Services) en specialistische partijen
die een totaalproduct aanbieden voor beurs- en niet-beursgenoteerd vastgoed (Kempen
Capital Management).
164
9 kansen in combinatie beursgenoteerde en niet-genoteerde vastgoedfondsen
4
Conclusie en aanbevelingen: combineren van beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd
Kortom, het lijkt erop dat er verschillende voordelen te behalen zijn met het combineren
van de beide vormen:
1. Door verschil in prijsstelling kan men voor extra rendement kiezen tussen beide beleggingsstructuren.
2. Als beleggingsteams met elkaar samenwerken, wordt vastgoedkennis gebundeld, wat
de resultaten ten goede zou moeten komen.
3. Door beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen te combineren kan
men breder in verschillende sectoren en regio’s beleggen.
4. Een combinatie maakt het mogelijk de lagere volatiliteit van niet-beursgenoteerde
fondsen te combineren met een betere verhandelbaarheid van beursgenoteerde vastgoedfondsen.
Aanbevelingen
De wisselwerking van EPRA, INREV en de Vastgoedindex kan het begrip tussen de beleggingsvormen verder verbeteren. Daarnaast blijkt dat projecties van vastgoedmarkten
op basis van de Vastgoedindex voor de eindbelegger de leidraad zouden moeten zijn
voor de activa-allocatie. Hierna zou pas de vraag moeten worden gesteld hoe we toegang
krijgen tot het desbetreffende vastgoed (beursgenoteerd of niet). Uiteindelijk zijn de rendementen van beursgenoteerd vastgoed en niet-beursgenoteerd vastgoed over langere
termijnen immers goed met elkaar en met het onderliggende vastgoed te vergelijken.
Wat MSCI/IPD aan de hand van de European Fund Index sinds 2006 biedt, is benchmarking van de niet-beursgenoteerde fondsen. Hierdoor zou MSCI/IPD zich kunnen toeleggen op meting van de relatieve performance van niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen
of portefeuilles bestaande uit meerdere niet-beursgenoteerde vastgoedfondsen. Dit kan
ertoe leiden dat een betere beoordeling van de toegevoegde waarde van de fonds- of portefeuillemanager mogelijk is.
Toenemende transparantie en een andere houding ten opzichte van financiering van onafhankelijk onderzoek kunnen leiden tot vraag naar en aanbod van gecombineerd onderzoek naar beursgenoteerd en niet-beursgenoteerd vastgoed. Dit zou het beleggers weer
gemakkelijker kunnen maken om bovengenoemde voordelen te behalen. Uit het EPRAonderzoek van 2013 bleek dat de kennislacune voor het beheer van een aandelenporte165
de vastgoedindex op waarde geschat
feuille voor niet-beursgenoteerde fondsbeleggers een drempel was om in de beursgenoteerde sector aan de slag te gaan. Gecombineerd onderzoek zou deze drempel kunnen
wegnemen. Andersom kunnen beursgenoteerde beleggers profiteren van gecombineerd
onderzoek vanwege de additionele expertise betreffende niet-beursgenoteerde fondsen.
Bronnen
••
••
••
••
••
••
••
166
Brounen, D. & P. Eichholtz (2003). Property, Common Stock, and Property Shares.
The Journal of Portfolio Management, 28, p. 129–137.
Cohen & Steers (2009). Listed Property as a Predictor of the Direct Property Market
(2009). Educational Series. Cohen & Steers research.
European Property Chartbook (2016). Kempen & Co Property research.
Heaney, R. & S. Sriananthakumar (2012). Time changing correlation between stock
market returns and real estate returns. Journal of Empirical Finance, 19, p. 583–594.
Hoesli, M. & E. Oikarinen (2012). Are REITs Real Estate? Evidence from International Sector Level Data. Swiss Finance Institute Research Paper Series, N°12–15.
MacKinnon, G.H. & A. Al Zaman (2009). Real Estate for the Long Term: The Effect
of Return Predictability on Long-Horizon Allocations. Real Estate Economics, 37(1),
p. 117–153.
Moss, A. & A. Baum (2013). Are listed real estate stocks managed as part of the real
estate allocation? EPRA research.
10
Taxeren voor de vastgoedindex
Dr. P.C. J-P. Nelisse FRICS RT 1
1Inleiding
Er wordt alweer ruim twintig jaar voor de Vastgoedindex getaxeerd, voorwaar een constante in de Nederlandse vastgoedsector. Je zou bijna uit het oog verliezen dat het vanzelfsprekend is. In dit hoofdstuk gaan we eerst terugblikken. We doen dat aan de hand van
de volgende vragen: waarom is er ooit een start gemaakt met het taxeren voor de Vastgoedindex? Welke bijzonderheden en uitdagingen zijn er sindsdien geweest? Wat heeft
het taxeren voor de Vastgoedindex ons opgeleverd? We kijken eerst terug op de endogene ontwikkelingen en daarna op enkele relevante exogene ontwikkelingen. Vervolgens
kijken we vooruit. Is het nu af, of liggen er nieuwe uitdagingen voor het taxeren voor de
Vastgoedindex in de toekomst? Zo ja, welke? Want om met Darwin te spreken: ‘Het zijn
niet de sterksten of slimsten die overleven, maar diegenen die zich het beste aanpassen
aan een veranderende omgeving.’ Dat geldt natuurlijk ook voor het taxeren voor de Vastgoedindex: om een constante te blijven voor de vastgoedsector, zal het taxatievak steeds
met zijn tijd mee moeten, zoals het dit trouwens de afgelopen twintig jaar al gedaan heeft.
2Terugblik
2.1
Endogene ontwikkelingen
Begin jaren negentig stond het rendementsdenken onder institutionele beleggers sterk in
de belangstelling, zo ook als het ging om de vastgoedportefeuille. Menig institutionele
1
Dr. P.C. J-P. Nelisse FRICS RT is als directeur en taxateur werkzaam voor Colliers International.
167
de vastgoedindex op waarde geschat
belegger had fors in vastgoed geïnvesteerd in de tweede helft van de jaren tachtig en na
de minirecessie en vastgoedcrisis van begin jaren negentig diende de vraag zich aan wat
die investeringen nou eigenlijk hadden opgeleverd. Daarnaast onderzochten institutionele beleggers de mogelijke instrumenten om het rendement op vastgoedbeleggingen te
monitoren en te sturen, zie bijvoorbeeld Bodewes (1990), Elenbaas (1990), Eichholtz &
Tates (1993) en Satumalay (1992).
De Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) ging in die tijd aan de slag met een index voor
vastgoedbeleggingen, aanvankelijk met World Markets (WM). Mede doordat een eenduidig voorgeschreven methode van waarderen ontbrak, strandde dit initiatief echter al
vrij snel (Hordijk, 1996, p. 47). De eerste cijfers van de ROZ-WM Vastgoedindex toonden namelijk een goede performance van vastgoed, terwijl de markt duidelijk in mineur
was. Dat kwam de acceptatie van deze vastgoedindex niet ten goede. De ROZ liet het er
echter niet bij zitten en begin 1994 kon dan ook een doorbraak gemeld worden toen een
kleine twintig deelnemers uit de kring van institutionele beleggers bereid was te starten
met een nieuw initiatief: de ROZ-IPD Vastgoedindex. Om ditmaal de start van de index
wel tot een succes te maken achtte men het van groot belang alle ingebrachte vastgoedobjecten volgens eenzelfde methode te waarderen. Gekozen werd voor de marktwaarde
(Vastgoedmarkt, 1994a, p. 94).
Marktwaarde
Tegelijkertijd speelde er in de vastgoedsector een debat over de rol en betekenis van taxaties, voor de jaarrekening en voor performancemeting. Zo stelden Van Gool & Hijzen
(1993, p. 37) dat vastgoed op marktwaarde waarderen van groot belang was voor beleggen
in vastgoed. Voor het waarderen van de marktwaarde van vastgoed voor de jaarrekening
stelden zij dat de directe opbrengstwaarde het meest in aanmerking kwam. Hieronder
verstonden zij de beste prijs waartegen, naar redelijkerwijs mag worden aangenomen,
vastgoed zou kunnen worden verkocht op een bepaalde (balans)datum onder de veronderstelling dat een normale verkoopprocedure was doorlopen. Deze directe opbrengstwaarde diende in hoofdzaak te worden bepaald door het te taxeren object te vergelijken
met gelijksoortige objecten (wat eigenschappen en ligging betreft), waarvan de directe
opbrengstwaarde uit recente transacties bekend was. Naast de directe opbrengstwaarde
onderscheidden de auteurs de indirecte opbrengstwaarde, die met de NCW-methode
(nettocontantewaardemethode) kan worden bepaald. Een complicerende factor voor de
bepaling van de directe opbrengstwaarde is echter, zo merkten zij op, dat vastgoedobjecten niet altijd goed onderling te vergelijken zijn. Er zijn bijvoorbeeld lang niet altijd vergelijkbare objecten recent verhandeld en er is niet altijd genoeg informatie beschikbaar
over objecten die wel verhandeld zijn.
168
10 taxeren voor de vastgoedindex
Van Gool & Hijzen kregen kort daarop in Vastgoedmarkt repliek van Wilson (1993,
p. 61), die maar liefst vier argumenten tegen het hanteren van taxaties in de jaarrekening
aanvoerde. Zo zou de waarde door taxaties ieder jaar veranderen en was de conclusie gerechtvaardigd dat de taxatie van het voorafgaande jaar onjuist was geweest. Ten tweede
zou het door het verwerken van taxaties in de jaarrekening niet meer mogelijk zijn te beoordelen wat de directie had gedaan met het aan haar ter beschikking gestelde vermogen,
zoals dat met de staat van herkomst en besteding van middelen wel mogelijk zou moeten
zijn. Ten derde zou het directe beleggingsresultaat, als percentage van het eigen vermogen, door het gebruik van taxaties voortdurend wijzigen. Ten vierde zou het gebruik van
taxaties de vergelijkbaarheid van jaarrekeningen niet ten goede komen.
Uniforme taxaties
De tegenwerpingen van Wilson ten spijt, de geest was, wat marktwaardering van vastgoed betreft, eigenlijk al uit de fles. Afgezien van de verdere polemiek in Vastgoedmarkt
over de wijze waarop taxaties het beste geschikt gemaakt konden worden voor gebruik
in de jaarrekening (Luchtman, 1994, p. 41), was het grootste nieuws van die tijd natuurlijk
dat het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) al zijn vastgoed dat jaar voor het eerst
geheel extern liet taxeren (Vastgoedmarkt, 1994b, p. 1). De portefeuille omvatte destijds
circa 65.000 woningen en 1,5 miljoen m2 commercieel vastgoed. Met de externe taxatie
sloot het ABP aan bij de toenemende trend onder institutionele beleggers om de waardeontwikkeling op de vastgoedportefeuille beter te kunnen volgen. Dit initiatief sloot
uiteraard ook aan bij de voorbereidingen voor de ROZ Vastgoedindex. Dat dit als een
opzienbarende stap aangemerkt kan worden, kunnen we beter begrijpen als we in ogenschouw nemen dat Aart Hordijk, destijds werkzaam bij het ABP, nog een jaar eerder had
geconstateerd dat het ‘met de eenduidigheid van taxeren in Nederland matig gesteld was’
(Hordijk, 1993, p. 43). De eerste ervaringen met externe taxaties waren nuttig gebleken.
Het betrof de taxatie van circa tachtig complexen in de loop van 1992 en 1993, waarvoor
de taxatieopdrachten gestandaardiseerd waren, zodat uniformiteit en onderlinge vergelijkbaarheid van de taxaties bewerkstelligd werden. Het uitwerken van de taxaties aan de
hand van checklists speelde een centrale rol in deze gestandaardiseerde werkwijze. Dat
vergde ook van de toenmalige taxateurs enige gewenning, aangezien de informatiebehoefte daarmee ver uitsteeg boven dat wat destijds gebruikelijk was.
Inzichtelijke onderbouwing
De Vastgoedindex is van meet af aan gericht geweest op het inzichtelijk maken van
de waarderingen. Zo is in de Taxatierichtlijnen van de Vastgoedindex zowel de Bruto Aanvangsrendement-methode (BAR/NAR) als de Discounted Cash Flow-methode
(DCF-methode) toegestaan, maar niet in één of twee standaardmodellen. Wel dienen
169
de vastgoedindex op waarde geschat
de taxaties, binnen een voorgeschreven raamwerk, inzichtelijk te worden gemaakt. Er
wordt uitdrukkelijk gekozen voor onderbouwing van parameters, zoals markthuren,
rendementen, bruto-nettotrajecten, uitgaven en dergelijke. Er is uitdrukkelijk niet voor
gekozen parameters per soort vastgoed en per deelmarkt centraal vast te stellen (Hordijk,
1996, p. 49 en Vastgoedmarkt, 1996, p. 39). De nadruk heeft dus altijd op de inzichtelijke onderbouwing (explain) gelegen, niet op louter toepassen en toelichten (comply or
explain).2 In de loop van de tijd zijn er slechts een paar kleine uitzonderingen geweest
op dit principe. Zo gold er aan het begin van de index een voorschrift voor de disconteringsvoet voor correctieposten, namelijk 7%, maar dat voorschrift werd al na een paar
jaar weer losgelaten. Verder is het inflatiescenario wel voorgeschreven, alsmede het percentage voor de koperskosten. Uiteraard betekende het explain-principe wel dat er op
de verwerking van de gegevens voor de index verschillende strenge controles moesten
worden uitgevoerd om afwijkingen tijdig te identificeren.
Het explain-principe bood in elk geval de mogelijkheid een grote diversiteit aan bestaande waarderingsmodellen en -meningen op uniforme wijze binnen het indexraamwerk te
passen. Bovendien kon men de marktdynamiek sneller in het gehele systeem verwerken.
Dat zoiets niet zonder horten of stoten gaat, bleek enkele jaren na de start van de index.
De woningportefeuilles van institutionele beleggers waren sinds de jaren tachtig opgebouwd om woningen voor exploitatiedoeleinden aan te houden. Uitponden was voor
de institutionele beleggers niet opportuun. De waardering geschiedde medio jaren 90
dan ook op basis van de kapitalisatie van de netto huuropbrengsten. Toen de koopwoningmarkt eind jaren negentig sterk aantrok, ontdekten beleggers dat uitponden meer
opleverde dan exploitatie alleen: het rendement van uitponden was hoger. Dit had vrij
snel al gevolgen voor de waardebepaling van woningcomplexen, nu uitpondopbrengsten
in toenemende mate in de DCF-berekeningen meegenomen konden worden. Dit leidde
tot frictie in de systematiek van de index. Sommige beleggers betrokken de uitpondopbrengsten wel in de waarderingen, andere niet. Dit werd overigens opgelost door een
aanvulling in de richtlijnen op te nemen. Deze luidde, kort samengevat, dat men voor de
waardebepaling van woningcomplexen expliciet moest kijken naar verwachte uitpondopbrengsten (Kasteel, 2004, p. 9).
Verbeterde waardeberekeningen
De horten en stoten over mogelijke interpretatieverschillen van de taxatierichtlijnen
voor de index lokten de vraag uit naar nader onderzoek en voorstellen voor verbete2 Deze principes houden het volgende in. Explain staat hier voor het geven van inzichtelijke onderbouwingen, oftewel ‘leg uit’. Comply or explain betekent ‘pas toe of leg uit’.
170
10 taxeren voor de vastgoedindex
ring. Zo bleek uit onderzoek van Smit (2002, p. 41–43) dat er op basis van dezelfde input
toch verschillende output uit taxaties kwam. BAR/NAR-modellen leverden betrouwbaardere resultaten op dan DCF-modellen. Verder bleken BAR/NAR-modellen onderling beter te vergelijken dan DCF-modellen. Mocht er al sprake zijn van taxatieverschillen, dan kon men, aldus Smit, ervan uitgaan dat die op portefeuilleniveau en zeker op
indexniveau tegen elkaar zouden wegvallen. Ter aanvulling gaf hij enkele aanbevelingen om de berekeningswijzen verder te uniformeren, zoals het voorschrijven van: één
beschouwingsperiode voor DCF-modellen, één berekeningssystematiek ten behoeve van
de eerstejaars huursom, één vaste berekeningssystematiek voor het contant maken (bijvoorbeeld per kwartaal, per maand, per jaar), één berekeningssystematiek voor erfpacht
en één berekeningssystematiek voor de bepaling van de eindwaarde. De bevindingen
van Smit voedden toen de zorg die beleggers die aan de index deelnamen, hadden geuit
dat er verschillen in de taxaties ten behoeve van de index konden bestaan. Verder gaven
zij richting aan vervolgonderzoek dat door de index zelf werd gestimuleerd en werd uitgevoerd door Wouter van de Ridder.3
Van de Ridder onderzocht in 2004 taxatierapporten en rekenmodellen die gebruikt
werden voor de taxaties in de index. Hij constateerde dat het met de uniformiteit verontrustend gesteld was. Zo verschilden de risicovrije rendementen die de verschillende
taxateurs hanteerden, geschiedde het contant maken niet op dezelfde wijze (jaarlijks,
halfjaarlijks, per kwartaal), werden eindwaarden hetzij ‘kosten koper’ berekend hetzij
‘vrij op naam’, was er sprake van een grote variatie in gehanteerde mutatiegraden bij
woningcomplexen, kwamen eindopbrengsten (exit yields)4 verschillend tot stand en werd
de eindwaarde in de woningmodellen niet eenduidig bepaald. Verder bleken de standaarddeviaties van de gehanteerde disconteringsvoeten en exit yields in de loop van de
jaren niet echt afgenomen te zijn, terwijl dat wel verwacht had mogen worden. Uit het
onderzoek van Van de Ridder kwam een aantal aanbevelingen voort, zoals een verplicht
flexibel inflatiescenario, contant maken van kasstromen halverwege het jaar en een eindwaardeberekening. Deze laatste behelsde het kapitaliseren van de netto kasstroom van
het jaar na de DCF-termijn, gedeeld door 1,07 om voor de koperskosten te corrigeren.
Deze 1,07 was ook te lezen als 107%, welke bestond uit de koopprijs van 100% en 7%
transactiekosten. De transactiekosten waren opgebouwd uit 6% overdrachtsbelasting en
1% voor notaris- en overige kosten.
3 De Ridder was destijds stagiair bij de ROZ Vastgoedindex.
4Een exit yield is als het ware het aanvangsrendement op het einde van de beschouwingstermijn van
de DCF-berekening.
171
de vastgoedindex op waarde geschat
Aanscherping controles
Sommige deelnemers hadden in diezelfde periode hun zorg geuit over de mogelijkheid
dat de hiervoor genoemde interpretatieverschillen afbreuk konden doen aan de betrouwbaarheid van de index. Om dat tegen te gaan zou men de controles op de aangeleverde
taxatiedata verder moeten aanscherpen. Dat betekende dat taxatiedata van de deelnemers vóór de jaarlijkse berekening van de index uitvoeriger gecontroleerd werden aan
de hand van actuele marktgegevens (Nelisse, Hordijk & De Kroon, 2004). De verschillende input- en outputparameters van de aangeleverde taxaties bleken overigens prima
op orde te zijn. Voor zover er logische verbanden tussen parameters aanwezig zouden
moeten zijn, was dat ook werkelijk het geval. En aan de hoogte van verreweg de meeste
parameters schortte ook weinig. Alleen de disconteringsvoeten van met name kantoren
en in mindere mate winkels konden moeilijk goed geduid worden. Deze bevinding was
overigens niet opzienbarend: er kwamen onder de data van alle deelnemers dezelfde
soort afwijkingen voor. Blijkbaar hadden alle taxateurs eenzelfde beeld van de disconteringsvoeten gehad. De market evidence om de gehanteerde disconteringsvoeten mee te
vergelijken was echter lastig: men ging uit van de vereiste Internal Rates of Return (IRRs),
zoals beleggers die in enquêtes over hun beleggingsbeleid hadden opgegeven. Het is zowel verdedigbaar als discutabel om op deze wijze de gehanteerde disconteringsvoeten uit
de taxaties te beoordelen. Verdedigbaar, omdat beleggers hun vereiste rendementen en
de disconteringsvoeten uit taxaties doorgaans op de een of andere manier aan die van
anderen zullen spiegelen. Discutabel, omdat het de vraag is of de vereiste rendementen
van beleggers op andersoortig vastgoed waren afgestemd dan dat waarop de disconteringsvoeten betrekking hadden. Het is niet ondenkbaar dat de vereiste rendementen
uitgingen van goed verhuurd nieuw vastgoed, terwijl in de portefeuilles juist oudere objecten, mogelijk met leegstand, aanwezig waren. Voorts is het de vraag in hoeverre de
enquêtes een juiste weergave van de rendementseisen op vastgoed opleverden, omdat de
opgegeven rendementen het nodige wishful thinking van beleggers konden weerspiegelen. Alternatieven om de disconteringsvoeten te screenen waren er echter eigenlijk niet.
Uiteindelijk leidde de analyse van de taxatiedata tot het inzicht dat de taxaties in de index over het algemeen wel degelijk waren, zij het binnen zekere bandbreedten. Blijkbaar
werkte het explain-principe voor de taxaties in de index.
Betrouwbaarheid
De hiervoor genoemde vrees voor afbreuk aan de betrouwbaarheid van de index hing
overigens ook samen met de vrees dat deelnemers hun rendementen mogelijk via de
taxaties ‘oppoetsten’. Dat dit ongewenst was – en is – moge duidelijk zijn. Het voedde
de idee dat het bureau dat de taxaties doorlichtte, vooral moest letten op onverklaarbare
hoge taxatiewaarden. Het was dan ook een onwerkelijke situatie toen Philips Pensioen172
10 taxeren voor de vastgoedindex
fonds omstreeks 2005 de hulp van de Stichting ROZ Vastgoedindex inriep. Dit in het kader van wat later bekend kwam te staan als de Klimop-zaak. Men verbaasde zich over de
achterblijvende rendementen. Uit een analyse van de gegevens in de dataset kwam naar
voren dat het vastgoed van Philips blijkbaar te goedkoop werd verkocht en te duur werd
gekocht (Hordijk, 2011, p. 22). De uiteindelijke bevinding dat crimineel gedrag zich juist
via een underperformance in de index uitte, strookte niet met de heersende gedachte
dat juist bij een outperformance, mogelijk gebaseerd op wankele taxaties, vraagtekens
geplaatst moesten worden.
Nauwkeurigheid
Naast de verschillende verbeteringen in de waarderingsrichtlijnen en strengere selectie
van de aangeleverde taxatiedata kreeg het fenomeen taxatienauwkeurigheid meer aandacht. Eenvoudig gezegd dient daarvoor de transactieprijs van een beleggingsobject als
toetssteen voor de taxatie van een object. Hoe kleiner het verschil tussen taxatie en transactieprijs, des te nauwkeuriger is de taxatie. Uit onderzoek op data in de index (Hordijk,
2005, p. 104) was gebleken dat het verschil tussen transactieprijs en taxatiewaarde gemiddeld 7,9% bedroeg in de periode 1995–2002. Na correcties voor verloop van de tijd
en daarmee marktontwikkeling tussen de laatste taxatie en de transactie, alsmede een
correctie voor de informatieachterstand tussen taxatie en transactie, werd het gemiddelde verschil zelfs nog maar op 4,2% becijferd. Een interessant kader om deze bevinding
aan te toetsen kan ontleend worden aan de studie van Schekkerman (2004, p. 52–53). Hij
constateert allereerst dat er sprake zal zijn van enig tijdsverloop tussen een taxatie en de
feitelijke transactie, zodat gewijzigde marktomstandigheden een verschil tussen beide
kunnen veroorzaken. Ten tweede kan beschikbare informatie verschillend geïnterpreteerd worden, zoals blijkt uit de grote bandbreedte van biedingen bij tenderprocedures.
Als kopers blijkbaar van opvatting verschillen over de prijs van een object, wordt het voor
een taxateur lastig om de verwachte prijs heel nauwkeurig te bepalen. Derhalve zullen
er altijd verschillen tussen taxatiewaarden en transactieprijzen bestaan. Schekkerman
adviseert iedereen die met taxaties te maken heeft, om rekening te houden met afwijkingen in een bandbreedte van 5 tot 20%. Zo beschouwd, bleek het niet zo slecht gesteld te
zijn met de betrouwbaarheid van de taxaties ten behoeve van de index. Later onderzoek
van de IPD op de dataset van de index geeft eenzelfde beeld: de nauwkeurigheid van de
taxaties is in de loop van de jaren toegenomen (Vlak, 2012).
Taxateurswisselingen
Naast de positieve resultaten uit de onderzoeken naar taxatienauwkeurigheid gaat er
sinds enkele jaren ook meer aandacht uit naar de invloed van taxateurswisselingen op
de index. Altera (jaarverslag 2009, 2012) kaartte dit aspect het eerst aan door in haar
173
de vastgoedindex op waarde geschat
jaarverslag over 2009 een verband te leggen tussen de taxateurswisselingen in dat jaar en
de scherpe afwaarderingen die dat met zich bracht. Kennelijk kwamen taxateurs met een
nieuwe taxatie tot andere waarden dan die in een vervolgtaxatie. Om die reden pleitte
het vastgoedfonds voor periodieke wisseling van taxateurs voor alle deelnemers in de index, alsmede voor verbetering van de taxaties door een centrale database met beleggingsreferenties op te zetten. Drie jaar later, in het jaarverslag over 2012, maakt Altera wederom melding van bijzondere ervaringen met taxateurswisselingen. Wederom waren
de waarden door de taxateurswisselingen verder naar beneden bijgesteld dan het geval
geweest zou zijn als de vorige taxateur een hertaxatie had uitgevoerd. Uit een aanvullende studie van Van der Ende & Van der Meulen (2013, p. 21–24), beiden werkzaam
voor Altera, blijkt dat de uitslagen op objectniveau aanzienlijk uiteen kunnen lopen als
een andere taxateur actief is, maar dat de verschillen op portefeuilleniveau grotendeels
wegvallen. Dit laatste geldt in elk geval voor (her)taxaties van woningen, winkels en
bedrijfsruimten. Voor kantoren was het beeld overigens anders: daar resulteerden de
taxateurswisselingen per saldo in een sterkere waardedaling. Overigens dient te worden
opgemerkt dat Altera een systeem van zuivere wisselingen kent. Dat wil zeggen dat taxateurs geen informatie met elkaar uitwisselen. Een nieuwe taxatie is dus ook echt nieuw.
Frisse blik
Niemeijer (2015, p. 28–32) heeft daarna ook onderzoek gedaan naar de gevolgen van taxateurswisselingen. Dit betrof de wisselingen in de periode 2009 (vierde kwartaal) tot en
met 2013 (vierde kwartaal) aangaande de taxatie van zeventig kantoren van vier deelnemers (ASR, SPF, Altera en MN Services) in de index. De uitkomsten leverden eenzelfde
beeld op. De gemiddelde afwijking in de taxateurswisselingen was -5,8%, terwijl de afwijking in vergelijkbare hertaxaties bijna 1% bedroeg. Ook deze studie wees uit dat er grote
afwijkingen op objectniveau te constateren waren. Niemeijer toonde zich voorstander
van de zuivere taxateurswisseling, omdat die een continu frisse blik van taxateurs in de
hand werkte. Hij hield ook een pleidooi voor een goede openbare database met referenties.
Andere ogen
De factor taxateurswisseling werd ook onderzocht door Van der Werf & Huibers (2015).
Zij onderzochten de gevolgen van taxateurswisselingen op een dataset van ruim 1.900
complexen van vier beleggers (Vesteda, Altera, Bouwinvest en Syntrus Achmea). De analyse betrof de taxaties van woningen, winkels en kantoren in de periode 2008 (eerste
kwartaal) tot en met 2013 (vierde kwartaal). Zij constateerden dat met name voor kantoren en woningen verschillen in waardeontwikkeling optraden als er van taxateur werd
gewisseld en dezelfde taxateurs een object opnieuw, met andere ogen, taxeerden. Voor
174
10 taxeren voor de vastgoedindex
kantoren bedroeg het verschil significant -8,8%. Voor woningen en winkels waren de
verschillen niet wezenlijk. Een relativerende opmerking is hierbij overigens wel op haar
plaats. Verreweg de meeste taxaties uit de onderzochte populatie betroffen woningen
(circa 72%) en winkels (circa 18%). Anders gezegd: voor 90% van de taxateurswisselingen
wijkt de waardeverandering niet af van een mogelijke hertaxatie. Spijtig genoeg maken
de onderzoekers niet zelf deze relativerende opmerking. Voor het overige kan alleen
maar worden opgemerkt dat de bevindingen van Van der Werf & Huibers, wat de kantoren betreft, in lijn liggen met de eerdere onderzoeken van Niemeijer en Van der Ende &
Van der Meulen. Overigens wijzen alle genoemde onderzoekers op het verschil in gehanteerde referenties als waarschijnlijke oorzaak van de verschillen in de wisselingen van
taxateurs die de waarde van kantoren beoordeelden. Bij hertaxaties wordt doorgaans van
oudere referenties uitgegaan dan bij taxateurswisselingen. Gezien de dalende trend op
de kantorenmarkt in de onderzochte periode ligt hier waarschijnlijk een belangrijke verklaring voor de sterkere waardedaling met taxateurswisselingen dan met de hertaxaties.
2.2
Exogene ontwikkelingen
Wanneer we nu terugkijken op de ontwikkelingen in de omgeving waarin de index geopereerd heeft, beperk ik mij tot de volgende drie ontwikkelingen. Deze kunnen overigens niet los van elkaar worden gezien. De eerste is de conjuncturele ontwikkeling met
de ontwikkelingen op de vastgoedmarkt als afgeleide daarvan. De tweede ontwikkeling
betreft de professionalisering van de vastgoedsector en die van het vak van taxateur in
het bijzonder. De derde ontwikkeling is de toename van het overheidstoezicht op de
vastgoedmarkt, met directe gevolgen voor taxateurs.
Conjuncturele ontwikkelingen
Laten we beginnen met de conjuncturele ontwikkeling sinds begin jaren negentig van de
vorige eeuw. Het marktdenken, de laisser faire-gedachte, was helemaal terug van weggeweest en de overheid begon zich dan ook geleidelijk terug te trekken uit het economisch
proces. In de eerste jaren van de index was er sprake van hoogconjunctuur. Zowel de
consumptieve bestedingen als de werkgelegenheid groeiden destijds sterk (CPB, 1999,
p. 16). Door internationaal politieke ontspanning en een geleidelijke daling van de rente
in de aanloop naar de euro stegen de vermogens van huishoudens in lijn met de stijging van aandelenkoersen en huizenprijzen. Dit zorgde voor een verdere toename van
de consumptieve bestedingen. Rond de eeuwwisseling kwamen de eerste signalen dat de
hoogconjunctuur ten einde liep, ook internationaal. In de VS werd de dreigende recessie beteugeld door verruiming van het monetaire beleid en begrotingsbeleid. Zo werd
onder andere de rente laag gehouden. Dit beleid had ogenschijnlijk succes. In Nederland
bleef de rente ook laag. Op grote schaal werd de overwaarde van woningen voor con175
de vastgoedindex op waarde geschat
sumptieve doeleinden aangewend (DNB, Kwartaalbericht 2002, p. 35) en rond 2004 trok
de Nederlandse economie geleidelijk weer aan (CPB, 2004, p. 11). Tezelfdertijd werd in
de VS met de snelle groei van sub-prime-hypotheekverstrekking de basis gelegd van de
crisis die om en nabij 2007–2008 begon. Wereldwijd raakten financiële markten verlamd door de gevolgen van deze crisis, met een scherpe internationale recessie tot gevolg.
De Nederlandse economie werd hierdoor vanaf eind 2008 geraakt: de kredietverlening
viel stil, het vertrouwen onder producenten en consumenten kelderde, aandelenkoersen
daalden, evenals de solvabiliteitsposities van banken. Om het financiële stelsel overeind
te houden moest de overheid ingrijpen. Aanvankelijk gebeurde dat door extra geld in
de markt te pompen en door een garantieregeling voor banken in te stellen. Ik noem:
de nationalisaties van Fortis en ABN AMRO en de kapitaalinjecties in Aegon, ING en
SNS Reaal. In korte tijd stak de overheid miljarden in de financiële sector, waardoor de
overheidsschuld fors opliep. Dit betekende dat er een aanzienlijk welvaartsverlies werd
geleden. Door de financiële sector te redden verloor de overheid onder andere financiële
ruimte om andere productieve sectoren financieel te stimuleren. De gevolgen van de
financiële crisis beperkten zich overigens niet tot de overheidsfinanciën. De markt voor
hypothecaire leningen liep ook sterk terug, waardoor de ontwikkeling op de koopwoningmarkt stokte en zich in de periode 2008–2013 een geleidelijke prijsdaling voordeed.
Daarnaast verslechterden de arbeidsmarktperspectieven door de recessie. Ook dit had
gevolgen voor de vastgoedmarkt. Ten eerste omdat mensen zonder werk en bedrijven
die in zwaar weer verkeren, minder te besteden hebben en terughoudend zijn als het gaat
om investeringen. Ten tweede omdat minder economische bedrijvigheid, minder vraag
naar kantoor- of bedrijfsruimte tot gevolg heeft. De gevolgen van de grillige conjunctuur
sinds de jaren negentig zijn tot uitdrukking gekomen in de ontwikkeling van de waarde
van het vastgoed in de index.
Professionalisering
In de afgelopen twintig jaar is de vastgoedsector verregaand geprofessionaliseerd en
heeft het taxatievak een zelfstandige positie gekregen. Dit kan allereerst worden afgemeten aan de opkomst van de postdoctorale opleidingen, die een groeiend aantal hoogopgeleide professionals met relevante kennis en kwalificaties hebben afgeleverd. Ten tweede
is de organisatiegraad van de vastgoedsector in dezelfde periode verder toegenomen.
De twee voornaamste gebeurtenissen voor het taxatiedomein zijn uiteraard de oprichting van de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) in
1995 en de opkomst van de Royal Institution of Chartered Surveyors (RICS) als beroepsorganisatie. Waren er begin jaren negentig ongeveer enkele tientallen RICS-leden, medio 2016 zijn dat er ruim 700. De RICS heeft een impuls gegeven aan het taxatievak
met de introductie van de Nederlandstalige versie van het Red Book, dat de internati176
10 taxeren voor de vastgoedindex
onale RICS-taxatiestandaarden bevat. Verder introduceerde de RICS als eerste in Nederland een vrijwillig beroepsregister, uitsluitend bedoeld voor taxateurs. Dit is het zogenoemde Valuer Registration Scheme (VRS). Het register van de RICS liep vooruit op
hedendaagse ontwikkelingen, want met de komst in 2016 van het Nederlands Register
voor Vastgoed Taxateurs (NRVT) is de registratie van taxateurs meer gemeengoed en
tegelijkertijd minder vrijblijvend voor taxateurs geworden. Het vak van taxateur heeft
daarmee tevens een zelfstandige positie gekregen. Was taxeren twintig jaar geleden een
bijvangst voor makelaars, in het afgelopen decennium is de betekenis van het taxatievak
wel toegenomen. Volgens Frans van Hoeken, voormalig bestuurslid van DTZ Zadelhoff,
werd men vroeger in de makelaardij taxateur als men niet zo’n sterk ontwikkeld gevoel
voor commercie had. Maar inmiddels drijven, volgens Van Hoeken, veel kantoren op
de taxatiepraktijk en praten taxateurs overal mee in de directies (Vastgoedmarkt, 2014).
Het instrumentarium van taxateurs heeft zich eveneens sterk ontwikkeld. Golden twintig jaar geleden Discounted Cash Flow-modellen nog als geavanceerde waarderingshulpmiddelen, inmiddels zijn er meer en geavanceerder instrumenten ontwikkeld. En dan
kunnen we natuurlijk nog de oprichting van Stichting Vastgoeddata (StiVAD) noemen,
een initiatief van de IVBN. StiVAD beoogt de transparantie van referentiegegevens te
vergroten, opdat taxateurs meer houvast hebben bij de comparatieve benadering van
hun taxaties. De database en het aantal participanten daarin zijn de afgelopen jaren
gestaag gegroeid. Daarnaast kunnen we de opkomst van de modelmatige waardebepalingen noemen. Deze modellen worden inmiddels gehanteerd om WOZ-waarden te bepalen en woningtaxaties te valideren. Modelmatige waardebepaling voor commercieel
vastgoed is echter vooralsnog niet echt van de grond gekomen.
De economische en maatschappelijke ontwikkelingen, de ontwikkelingen op de vastgoedmarkt en die van het taxatievak hebben elkaar in de afgelopen jaren beïnvloed. Het
rotsvaste vertrouwen in het marktmechanisme en de hoogconjunctuur van de jaren negentig bleken namelijk hun keerzijdes te hebben. Er was een klimaat ontstaan waarin
sommigen hun hebzucht ongebreideld de vrije loop lieten, terwijl de grenzen tussen gezonde ambities en laakbaar handelen op dat vlak vervaagden. De vastgoedmarkt bleek
voor dergelijke personen helaas een lucratief werkterrein, omdat er nu eenmaal, zoals
met vrijwel elke transactie, gefraudeerd kon worden met de koop en verkoop van vastgoed. De meest in het oog springende casus in dit kader is uiteraard de Klimop-zaak,
maar ook op kleinere schaal is er gefraudeerd op de vastgoedmarkt. De Klimop-zaak
toont de complexiteit en de grote gevolgen van fraude met vastgoed: het vertrouwen
in de vastgoedsector is geschaad en er zijn enorme welvaartsverliezen geleden. Laakbaar en strafbaar handelen bleken niet altijd even duidelijk gedefinieerd te zijn. Valsheid
177
de vastgoedindex op waarde geschat
in geschrifte is uiteraard strafbaar, maar een concepttaxatie bij een vastgoedtransactie
herhaaldelijk laten aanpassen niet. De vastgoedmarkt is dan ook vatbaar voor misbruik
door criminelen, mede vanwege de relatieve ondoorzichtigheid in de prijsvorming en
de overdracht van vastgoed. Derhalve heeft de overheid op verschillende manieren het
toezicht op de vastgoedsector geïntensiveerd, op zowel institutionele beleggers, woningcorporaties als taxateurs.
Overheidstoezicht
In het toezicht op beleggingsinstellingen is de Alternative Investment Fund Managers
Directive (AIFMD) van belang. Deze richtlijn is in 2011 in het leven geroepen om risico’s
voor het financiële stelsel die uitgaan van de werkzaamheden van beleggingsinstellingen,
op samenhangende en vooral consequente wijze aan te pakken. Onderdeel van de richtlijn is de verplichting dat beleggingsinstellingen een passende en consistente procedure
voor de accurate en onafhankelijke waardering van de activa vaststellen. De gehanteerde
waarderingsprocedure dient in ieder geval te waarborgen dat de activa ten minste éénmaal per jaar worden gewaardeerd. Voor onafhankelijke waarderingen legt de AIFMrichtlijn aanvullende regels op aan degene die de taxaties uitvoert. Is er sprake van een
externe taxateur, dan zal deze ingeschreven moeten zijn in een wettelijk erkend beroepsregister en onderworpen zijn aan de wettelijke of bestuurlijke bepalingen of regels inzake
beroepsmoraal. Bovendien zal de externe taxateur aan vakbekwaamheidseisen moeten
voldoen.
Het toezicht op de woningcorporaties is conform de Woningwet 2015 aan de Autoriteit Woningcorporaties opgedragen. In het financiële toezicht op de woningcorporaties
speelt de waardering van de activa een rol. Die bepaalt immers mede de solvabiliteit
van de toegelaten instellingen. Daarom zijn deze organisaties verplicht hun activa op
marktwaarde te waarderen, conform bijlage 2 van de ‘Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015’, zoals te vinden in het Handboek modelmatig waarderen marktwaarde verhuurde staat. Dit handboek is bedoeld om woningcorporaties op uniforme
wijze te laten overstappen op marktwaardering van hun vastgoedbezit. Het gebruik van
het handboek is overigens verplicht. Toen het werd ingevoerd, waardeerden slechts enkele corporaties hun vastgoedbezit op marktwaarde; verreweg de meeste niet. Nu moet
men werken met een zogenoemde ‘basisversie’ en een ‘ full-versie’. De basisversie wil
dat men rekenmodellen vult met de standaardparameters die het handboek biedt. Strikt
genomen behoeft een dergelijke invuloefening geen betrokkenheid van een taxateur. De
corporatie kan de gegevens zelf invullen op basis van het handboek en de uitkomst van
het rekenmodel zou een bruikbare marktwaarde moeten opleveren. Dat geldt volgens
de inleiding van het handboek in ieder geval op portefeuilleniveau, terwijl op het ni178
10 taxeren voor de vastgoedindex
veau van afzonderlijke objecten afwijkingen mogelijk zijn. Om op het objectniveau tot
een grotere nauwkeurigheid te komen, bestaat de mogelijkheid te waarderen volgens de
full-versie. Hier kan men de parameters toepassen die als ‘vrijheidsgraden’ zijn aangemerkt, te weten: markthuur, leegwaarde, leegwaardestijging, bijzondere uitgangspunten,
disconteringsvoet, mutatiekans, onderhoud en erfpacht. Maar dat kan alleen door een
externe taxateur worden uitgevoerd, die ingeschreven moet zijn bij het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs. Deze externe taxateur heeft de mogelijkheid om op basis van
het principe van ‘pas toe of leg uit’ de parameters zodanig aan te passen, dat een nauwkeuriger marktwaardering tot stand komt.
Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs (NRVT) is ingesteld na verschillende
rondetafelgesprekken tussen de toezichthouders (DNB en AFM) en de vastgoedsector.
Het NRVT is op 1 januari 2016 van start gegaan en dient als zelfreguleringshuis voor
taxateurs. Het kent algemene gedrags- en beroepsregels die aansluiten op de internationale richtlijnen EVS (European Valuation Standards) en IVS (International Valuation
Standards). Daarnaast zijn er vier Kamerreglementen die voorzien in aanvullende regels
voor de specifieke specialisatie van de individuele taxateur: 1) Bedrijfsmatig Vastgoed,
2) Landelijk en Agrarisch Vastgoed, 3) Wonen en 4) WOZ. De specifieke Kamerreglementen worden opgesteld door de Expertcommissies die per Kamer zijn ingesteld. Deze
commissies formuleren inhoudelijke voorstellen die ter besluitvorming aan de Centrale
Raad worden voorgelegd. Deze Raad wordt gevormd door leden afkomstig van verschillende stakeholders van taxateurs, zoals beleggers (IVBN bijvoorbeeld), financiers, accountants, woningcorporaties, branche- en beroepsorganisaties en de overheid. De Centrale Raad van het NRVT is daarmee een belangrijk orgaan voor taxateurs van vastgoed
geworden, omdat daar besluiten worden genomen over de reglementen en richtlijnen
voor taxateurs.
De totstandkoming van het NRVT heeft ook gevolgen gehad voor de wijze waarop richtlijnen voor de Vastgoedindex tot stand komen. Vanaf meet af aan zijn afspraken over
de wijze van waarderen een aangelegenheid van de deelnemers aan de Vastgoedindex
geweest. De Taxatierichtlijnen zijn oorspronkelijk in 1994 vastgesteld en nadien in 2002,
2007 en 2013 geactualiseerd. Het is echter, gezien de totstandkoming van het NRVT, de
vraag in hoeverre de deelnemers in de Vastgoedindex de taxatierichtlijnen moeten vaststellen, of dat dit juist via aansluiting bij de reglementen en richtlijnen van het NRVT
moet worden gezocht.
179
de vastgoedindex op waarde geschat
3
Status quo en vooruitblik
Taxeren is geen kernactiviteit van beleggers, maar met degelijk onderbouwde taxaties
zijn zij wel beter in staat hun rendementsdoelstellingen te realiseren. Dit komt primair
doordat de waardeontwikkeling onderdeel is van het totaalrendement dat zij op hun
beleggingen realiseren. Daarnaast bieden goede, transparante taxaties inzicht in de determinanten van die waardeontwikkeling. We zullen hierna drie terreinen behandelen
waar actuele ontwikkelingen mogelijk interessant kunnen zijn voor de toekomst van het
taxeren voor de Vastgoedindex.
Comply or explain
Het eerste terrein betreft het comply or explain-principe dat momenteel in de belangstelling staat, versus het explain-principe, waar het taxeren voor de Vastgoedindex oorspronkelijk op gebaseerd is. Het is begrijpelijk dat het explain-principe altijd een belangrijke rol heeft gehad bij het taxeren voor de Vastgoedindex. Zolang taxateurs kunnen
uitleggen hoe ze aan hun waarde zijn gekomen, kunnen beleggers beter bepalen hoe zij
hun rendementsdoelstellingen het beste kunnen bereiken, zowel strategisch als operationeel. Ik noem als voorbeeld de daling van de waarden van kantoren die het gevolg is van
overaanbod van kantoren. Beleggers kunnen hun beleid op dit marktgegeven afstemmen
door minder in kantoren te beleggen: de marktperspectieven zijn immers niet gunstig.
In de taxaties komen de gevolgen van het overaanbod in de markt tot uitdrukking via
met name het incalculeren van leegstand, incentives, dalende markthuren en/of stijgende
rendementen. Er zijn vervolgens weer verschillende operationele doelstellingen mogelijk
om de dalende waarden op te vangen, zoals intensivering van de verhuur, renovatie of
verkoop. Taxaties kunnen dan mede richting geven aan de operationele doelstellingen
die de belegger nastreeft. Beleggers die in de afgelopen jaren afscheid hebben genomen
van hun kantoorbeleggingen, zullen ongetwijfeld hun eigen marktanalyses gekoppeld
hebben aan de uitkomsten van de taxaties. Voor de toekomst dient de vraag zich aan in
hoeverre we uitsluitend met het explain-principe kunnen volstaan. Mogelijk kunnen we
van andere initiatieven leren die juist uitgaan van het comply or explain-principe.
Al eerder merkte ik op dat de Vastgoedindex aanvankelijk niet koos voor centraal vastgestelde parameters per soort vastgoed en per deelmarkt. Nu blijkt een dergelijke werkwijze wel in het Handboek modelmatig waarderen marktwaarde verhuurde staat van
de woningcorporaties te zitten. Afwijkingen ten opzichte van de standaardparameters
zijn via de vrijheidsgraden wel mogelijk, maar dienen dan wel goed te worden uitgelegd.
Weliswaar zal het werken met standaardparameters zich bij de woningcorporaties in
de praktijk nog moeten gaan bewijzen, maar één aspect is in ieder geval erg interessant
180
10 taxeren voor de vastgoedindex
in dit verband. Het werken met standaardparameters of bandbreedtes werkt een betere
onderlinge vergelijkbaarheid van de waarderingen in de hand. Taxaties volledig ‘parametriseren’ is feitelijk onmogelijk en ook onwenselijk, omdat een taxatie altijd de opinie
van een taxateur blijft en niet louter de uitkomst van een gestandaardiseerd rekenmodel
is. Er zal bij taxaties dan ook altijd met ‘vrijheidsgraden’ moeten worden gewerkt.
Een van de uitdagingen voor de toekomst ligt mijns inziens hierin, dat er geleerd kan
worden van de ervaringen die bij woningcorporaties worden opgedaan met het handboek voor de marktwaardering. Kan de bestaande praktijk van het taxeren voor de Vastgoedindex, gebaseerd op het explain-principe, verbeterd worden met elementen van het
comply or explain-principe? Gedacht kan worden aan de mogelijkheid gestandaardiseerde berekeningen – met inachtneming van voldoende vrijheidsgraden – te hanteren ter
vermijding van grote afwijkingen bij taxateurswissels indien dat gewenst is. Een andere
toepassing van gestandaardiseerde rekenmodellen kan bijvoorbeeld liggen in het nog beter onderling vergelijkbaar maken van gehanteerde disconteringsvoeten, door in de rest
van de berekening zo veel als mogelijk uit te gaan van gestandaardiseerde parameters.
Ook hier geldt: een dergelijke werkwijze zou als een extra optie in het taxeren voor de
Vastgoedindex uitgewerkt kunnen worden. De voor- en de nadelen, alsook de financiële
kosten en de baten van het werken naar het comply or explain-principe, in plaats van
uitsluitend het explain-principe, zullen goed tegen elkaar afgewogen moeten worden.
Aansluiting bij NRVT
Een tweede terrein dat mijns inziens belangrijk gaat worden, is de aansluiting van de
taxatierichtlijnen bij de reglementen en richtlijnen van het NRVT. Het taxeren voor de
Vastgoedindex is namelijk in wezen niet anders dan het taxeren voor banken of woningcorporaties. Er is inmiddels één heldere internationale definitie van ‘marktwaarde’, en
er zijn voldoende algemene regels en richtlijnen voor de bepaling van die marktwaarde.
Het is zeer de vraag of de Taxatierichtlijnen van de Vastgoedindex nog wel in de huidige
vorm nodig zijn. Het toepassen van de regels van het NRVT, uitgaande van een volledige
taxatie, hertaxatie en update, zijn minstens zo goed om te komen tot de adequate waardering van beleggingsvastgoed als de Taxatierichtlijnen van de Vastgoedindex. Sterker,
toepassing van de regels van het NRVT is zelfs te prefereren boven de eigen regels van
de Vastgoedindex, omdat de regels van het NRVT breder worden toegepast, hetgeen bij
marktwaardering een pré is. Eigen toevoegingen of aanvullingen voor de waardering
van beleggingsvastgoed in de Vastgoedindex binnen het raamwerk van de regels van
het NRVT zijn wel denkbaar, mits het doel daarvan maar gelegen is in betere onderlinge
vergelijkbaarheid van taxaties. De vraag is hoe deze aansluiting het beste bewerkstelligd
kan worden. Het is denkbaar dat inbreng van institutionele beleggers over de regels van
181
de vastgoedindex op waarde geschat
het NRVT via de IVBN naar de Centrale Raad loopt, maar het is ook denkbaar dat de
Stichting ROZ Vastgoedindex een eigen plaats in de Centrale Raad van het NRVT gaat
innemen.
Geautomatiseerde waardebepaling (AVM)
Een derde terrein waar de komende decennia naar verwachting veel gaat gebeuren, is
dat van de geautomatiseerde waardebepalingen, ook wel aangeduid met Automated
Valuation Models (AVMs). De eerste toepassingen hiervan zijn al operationeel, voornamelijk gericht op de waardering van woningen; zie bijvoorbeeld Boumeester, Drentje
& De Vries (Onderzoeksinstituut OTB, 2011), RICS (2013) en IAAO (2014). Doorgaans
wordt dan de marktwaarde vrij van huur en gebruik gewaardeerd; voor de waardering
van de marktwaarde in verhuurde staat zijn tot op heden nog geen adequate modellen.
Dit laatste geldt ook voor de waardering van commercieel vastgoed; daar zijn ook nog
geen adequate geautomatiseerde waarderingsmodellen voor ontwikkeld. Dat wil overigens niet zeggen dat dat op termijn wel tot de mogelijkheden gaat behoren. Daarvoor zijn
wel eerst meer gegevens nodig dan thans beschikbaar in databases zoals die van StiVAD.
De benodigde informatie betreft dan bij commercieel vastgoed voornamelijk gegevens
over huurcontracten, zoals expiratiedata, break-opties en kwaliteit van de huurder. Het
is op dit moment ondenkbaar dat dergelijke gegevens zomaar in een database terecht
zullen komen. Er staan echter steeds meer gegevens in allerlei databases, en naarmate dit
proces voortschrijdt, is het denkbaar dat op termijn de gevoeligheid van informatie over
huurcontracten afneemt. Tegelijkertijd nemen de mogelijkheden om ‘big data’ in te zetten voor de ontwikkeling van waarderingsmodellen steeds verder toe, zodat er mogelijk
vraagdruk op de genoemde huurgegevens gaat ontstaan.
4Samenvatting
Institutionele beleggers begonnen begin jaren negentig met het taxeren voor de Vastgoedindex. Zij wilden meer inzicht in en sturingsmogelijkheden voor het verwezenlijken
van hun rendementsdoelstellingen. De basisprincipes voor het waarderen waren destijds wel bekend, maar om een grote diversiteit aan toenmalige taxatiepraktijken te binden werd er gestart met een raamwerk voor taxaties, gebaseerd op het explain-principe.
Gaandeweg zijn allerlei interpretatieverschillen, zoals over het inrekenen van uitpondopbrengsten bij woningtaxaties en het tijdstip van contant maken in DCF-berekeningen,
geadresseerd en verholpen. Daarnaast is de nauwkeurigheid van taxaties steeds vaker
object van onderzoek geweest. De taxaties in de Vastgoedindex bleken ook inzetbaar
182
10 taxeren voor de vastgoedindex
in fraudeonderzoek. De Vastgoedindex heeft met dit alles zonder meer een leidende en
vormende rol voor de Nederlandse taxatiepraktijk gespeeld.
De ontwikkelingen in het taxeren voor de Vastgoedindex moeten worden beschouwd
tegen een achtergrond waarin economische voor- en tegenspoed zich afwisselden. De
laisser faire-gedachte uit de periode van economische voorspoed maakte plaats voor
toegenomen toezicht vanaf de periode van economische tegenspoed. Het toegenomen
toezicht voltrok zich niet alleen bij institutionele beleggers, maar ook bij woningcorporaties en taxateurs. Tegelijkertijd heeft het taxatievak zich sterk ontwikkeld, mede door de
ontwikkeling van taxatiestandaarden (EVS/IVS), databases met referentiegegevens (StiVAD), modelmatige waardebepalingen (AVMs) en de registratie van taxateurs (NRVT).
Willen institutionele beleggers het taxeren voor de Vastgoedindex als constante behouden in het belang van hun eigen rendementsdoelstellingen, dan is het raadzaam steeds
aangesloten te blijven op deze nieuwe en relevante ontwikkelingen, net zoals dat de afgelopen twintig jaar is gebeurd. Een leidende rol is wellicht niet meer nodig gezien de ontwikkelingen in de omgeving van de Vastgoedindex, maar mijns inziens mag een positie
in de kopgroep wel blijvend worden nagestreefd.
Bronnen
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
Altera Vastgoed N.V. Jaarverslag 2009 en Jaarverslag 2012.
Bodewes, D.J. (1990). Beleggen in West-Europees onroerend goed: een toepassing van
de moderne portefeuille-theorie (stageonderzoek bij Rodamco Europe).
Boumeester, H., A. Drentje & P. de Vries (2011). Concept rapport Inventarisatie Modelmatige Waardebepaling in Nederland. Onderzoeksinstituut OTB.
CPB (1999). Macro Economische Verkenning (MEV) 2000.
CPB (2004). Macro Economische Verkenning (MEV) 2005.
DNB (2002). Beursklimaat beïnvloedt vooral dure segment huizenmarkt. Kwartaalbericht September.
Eichholtz, P.M.A. & N. Tates (1993). Beleggen in onroerend goed in Nederland. ESB.
Elenbaas, W.A. (1990). IRR-berekening bij onroerend goed beoordeling: roede of wichelroede (www.vastgoedbibliotheek.nl).
Ende, J. van der & K. van der Meulen (2013). Vastgoedwaardering en de invloed van
wisseling van taxateurs. Real Estate Research Quarterly.
Gool, P. van & F.J. Hijzen (1993). Waarderen tegen marktwaarde verdient de voorkeur
bij vastgoed-beleggingsinstellingen. Vastgoedmarkt.
183
de vastgoedindex op waarde geschat
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
184
Hordijk, A.C. (1993). ABP gaat over op jaarlijkse, gestandaardiseerde taxaties van het
vastgoedbezit. Vastgoedmarkt.
Hordijk, A.C. (1996, juni). Waardebepaling Vastgoed. Enkele actuele ontwikkelingen
(red. L.B. Uittenbogaard en G.A. Vos). Vogon.
Hordijk, A.C. (2005). Valuation and Construction Issues in Real Estate Indices (www.
vastgoedbibliotheek.nl).
Hordijk, A.C. (2011). Eén waardebegrip zonder misverstanden. m2 magazine voor bedrijfsmatig vastgoed Arnhem e.o.
International Association of Assessing Officers (IAAO, 2014). Guidance on International Mass Appraisal and Related Tax Policy (http://www.iaao.org/media/Standards/
International_Guidance.pdf).
Kasteel, J.A. (2004). Waardering van woningcomplexen: een nieuw perspectief op beleggen in woningcomplexen (www.vastgoedbibliotheek.nl).
Luchtman, M.R.A. (1994). Vastgoedtaxaties behoren in de jaarrekening van vg-beleggingsmijen te worden verwerkt – een reactie. Vastgoedmarkt.
Nelisse, P.C.J-P., A.C. Hordijk & H.M. de Kroon (2004). Testing property valuations:
are valuation inputs consistent and do they reflect market evidence? (http://www.roz.
nl/uploads/Publicaties/testing_property_valuations.pdf).
Niemeijer, J.P. (2015). Het effect van de taxateurwissel op de waardering van kantoorgebouwen. Real Estate Research Quarterly.
RICS (2013). Automated Valuation Models (AVMs).
Ridder, W. van de (2004). Taxaties voor de ROZ/IPD Vastgoedindex krijgen uniforme basis. PropertyNL Research Quarterly.
Satumalay, R.J.E. (1992). Voorspelbaarheid van de ontwikkelingen van rendement,
transactie-volume en huurprijzen op de Nederlandse kantorenmarkt (www.vastgoedbibliotheek.nl).
Schekkerman, C. (2004). Nauwkeurigheid in taxaties: een onderzoek naar nauwkeurigheid van taxaties en (on)mogelijkheden om de betrouwbaarheid van taxaties te vergroten (www.vastgoedbibliotheek.nl).
Smit, W.N.M. (2002). Uniformering ROZ IPD taxaties: Leidt identieke input van data
tot identieke output van uitkomsten? (www.vastgoedbibliotheek.nl).
Vastgoedmarkt (1994a). ‘ROZ wil volwaardige Vastgoedindex lanceren’.
Vastgoedmarkt (1994b). ‘ABP laat al zijn o.g. dit jaar extern taxeren’.
Vastgoedmarkt (1996). ‘Vastgoedindex geeft geheimen langzaam prijs’.
Vastgoedmarkt (2014). ‘Vastgoedsector maakt vaart met professionalisering’.
Vlak, A. (2012). De waardering van direct vastgoed. IPD /IVBN/VBA research-seminar ‘Wordt vastgoed nog wel gewaardeerd?’
10 taxeren voor de vastgoedindex
••
••
Werf, Y. van der & F. Huibers (2015). The effect of appraiser change Dutch institutional
investors’ experience (http://eres.scix.net/data/works/att/eres2015_166.content.pdf).
Wilson, J.A. (1993). Vastgoedtaxaties behoren niet in de jaarrekening verwerkt te worden. Vastgoedmarkt.
185
11
Vastgoedbenchmarking aan de
hand van marktindices
Drs. C.L. Worms RBA1
1Inleiding
Dit hoofdstuk is gebaseerd op literatuuronderzoek, maar vooral ook op mijn visie op en
jarenlange ervaring met de Vastgoedindex. Van 1993 tot 1995 was ik lid van de Task Force
van de ROZ-index onder leiding van Aart Hordijk. Daarna heb ik bij enkele grote institutionele vastgoedbeleggers en -beheerders de resultaten van de ROZ-index verzameld,
geanalyseerd en beleidsmatig vertaald.
De vele initiatieven tot benchmarking van vastgoedprestaties aan de hand van directvastgoedmarktindices dateren al van 1975, toen Frank Russell de eerste index introduceerde. Benchmarking aan de hand van de ROZ-index heeft zich sinds 1995 ontwikkeld
tot het primaire instrument voor de beoordeling van de factoren die prestaties van directe institutionele Nederlandse vastgoedportefeuilles bepalen. Later werd hier door
de ROZ/IPD de attributieanalyse aan toegevoegd. Weer later is risicometing op indexniveau in de rapportages geïntroduceerd.
In dit hoofdstuk ga ik in op de grote merites, maar ook grote beperkingen en betrekkelijkheden van vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices. Ik beperk mij
1
Drs. C.L. Worms RBA is voorzitter van de Vereniging van Onroerend Goed Onderzoekers Nederland
(VOGON), juryvoorzitter van de IVBN Scriptieprijs en was eerder onder meer Lector Maatschappelijk
Vastgoed aan de Hogeschool Rotterdam.
187
de vastgoedindex op waarde geschat
tot voor de Nederlandse vastgoedmarkt relevante benchmarks, en dan met name tot
de Vastgoedindex; maar ga ook in op alternatieven. Nu, maar ook met terugwerkende
kracht, zet ik sterk relativerende kanttekeningen bij het gebruik van externe marktindices als performancebenchmark. Ik zie de index inmiddels toch veel eerder en maximaal
als een statistische referentiewaarde, een statistische variabele, dan als een beoordelingsmaatstaf.
In dit hoofdstuk zal ik mij verre houden van meer technische aspecten van de vastgoedmarktindex. Wel zal ik die aspecten, waar zinvol, kort duiden. In dit verband doel
ik op de opbouw en samenstelling van deelversies van de index, de berekeningswijzen
en definities, de interactie-effecten binnen het kwintet start-, eind-, direct, indirect en
totaalrendement en de attributieanalyse.2 Mij gaat het hier meer om de beleidsmatige
reikwijdte en impact van benchmarking aan de hand van direct-vastgoedmarktindices.
2
Nuttigheden en impact van marktindices
Strategische asset-allocatie en risicoprofiel van vastgoedbeleggingen
De introductie en doorontwikkeling van direct- en indirect-vastgoedmarktindices hebben een grote, baanbrekende impuls gegeven aan de enorme vlucht die kwantitatieve
modellering van strategische asset-allocatie door beleggers heeft genomen.3 Deze modellering is uitgegroeid tot het basisinstrument van strategisch Asset Liability Management
(zie onder meer ORTEC, 2007). Buitenlands- of indirect-vastgoedmarktindices kunnen
naar mijn mening geen proxy zijn van een directe Nederlandse vastgoedindex. Derhalve
is de komst van de Vastgoedindex een grote doorbraak op dit gebied.
Deze enorme, doorslaggevende bijdrage van vastgoedmarktindices aan de onderbouwing van strategische asset-allocatiebeslissingen beschouw ik als de veruit belangrijkste
bijdrage van deze indices. Dit echter wel onder de strenge voorwaarde dat de index zo
veel mogelijk representatief is voor het werkelijke risico-rendementprofiel van de ‘markt’;
en dat ook over het verleden was. In Nederland werd het strategisch asset-allocatie-
2
3
188
Zie voor de techniek van de index: IPD (2014 en 2015). Ten behoeve van de focus worden in dit hoofdstuk
alle jaar-, kwartaal- en sectorindices van de directe Nederlandse vastgoedmarkt als ‘index’ geduid.
Een andere belangrijke aanwending van de geïntroduceerde (direct)vastgoedmarktindices betreft de
structurering van op de Nederlandse markt gerichte vastgoedfondsen. De portefeuilleopbouw binnen
zo’n fonds wordt gericht op doelportefeuilles die zo dicht mogelijk convergeren naar de markt- (dus
index?)portefeuille, of daar juist bewust van afwijken op grond van een specifieke keuze van beheerstijl.
Deze aanwending van indices laten wij in dit hoofdstuk verder onbesproken.
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
onderzoek naar de positie van vastgoedbeleggingen in multi-asset-portefeuilles vooral
mogelijk door de constructie door Hordijk (2003 en 2005) van lange historische tijdreeksen van vastgoedwaarden en -rendementen, terug tot 1976 en per segment en sector zelf
terug tot 1987.
Bol (2011) betwijfelt overigens of ongeclausuleerd gebruik van langetermijn-indexreeksen verantwoord is. Hij stelt zich de vraag of niet eerst daarop allerlei extracomptabele
(‘intuïtieve’?) correcties voor representativiteit, universum en reikwijdte moeten plaatsvinden. In een intensieve polemiek met Hordijk geeft Keeris (2005a) aan dat geconstrueerde langetermijnreeksen onbetrouwbaar zijn. Zij leiden, via een te hoog berekend risicoprofiel, tot strategische underexposures in vastgoed en zijn te veel gefocust op het
totale en niet op het directe rendement. Daar stel ik mijn ervaring tegenover dat risico’s
juist veelal worden onderschat bij het taxeren van het in de index opgenomen vastgoed
(Worms e.a., 2011). Ongeclausuleerd komen geadviseerde vastgoedallocaties dan te hoog
uit.
Disciplinering en transparantie
Benchmarking aan de hand van direct-vastgoedmarktindices en de voortgaande doorontwikkeling van benchmarking en indices hebben waarneembaar bijgedragen aan
disciplinering, systematisering en verantwoording van indexdeelnemers. Dit is onder
meer terug te zien in de professionalisering van hun interne organisatie, administratie,
managementinformatie en besluitvormingsprocessen. Deze ontwikkelingen zijn in de
markt in de breedte waarneembaar. De standaardisering en uniformering van definities,
van reken- en waarderingsmethoden en van het input- en outputmateriaal van de index
hebben hier sterk aan bijgedragen. Dit proces is nog steeds volop gaande. Transparantie en integriteit met betrekking tot vastgoedwaarderingen, maar ook met betrekking
tot beheer- en andere portefeuillekosten, zijn tot op zekere, grote hoogte verbeterd. De
introductie en doorontwikkeling van direct-vastgoedmarktindices, zoals de Vastgoedindex, zijn dus een sterke stimulans tot de bereikte resultaten op al deze gebieden. Daarmee is het bestaansrecht van dergelijke indices inmiddels onbetwist.
3
Beperkingen en valkuilen van direct-vastgoedmarktindices
Marktrepresentativiteit
De direct-vastgoedmarkt is geen efficiënte en mijns inziens ook nog geen semi-efficiënte
markt. Producten, constructies en diensten zijn verre van homogeen, de frequentie van
prijsvorming en dus activawaardering is relatief laag. De waarderings- en transactie189
de vastgoedindex op waarde geschat
methodieken zijn – vooral in de markt buiten de index – niet uniform. De marktinformatie is grotendeels onderhands en de beschikbaarheid van kennis en ervaring is asymmetrisch. De vastgoedmarkt is daardoor vanzelfsprekend niet in een eendimensionale
ruimte van een index te stoppen. Daardoor is het indexmateriaal een heel onzuivere en
erg beweeglijke boei, zowel in het gebruik als prestatiebenchmark als bij het onderbouwen en uitvoeren van beleggingsbeleid. Adoptie, in deze zin, van de index als rendementsmaat en als benchmark impliceert derhalve ook de acceptatie van het risicoprofiel
van de index als risicoprofiel van de markt. En dat is een uiterst kwestieuze aanname.
Inmiddels bestaat de deelnemerspopulatie van de index uit veelsoortige partijen: grote
en kleine pensioenfondsen, verzekeringsmaatschappijen, grote particuliere portefeuilles, (niet)genoteerde institutionele vastgoedfondsen. Zowel internationaal als in onze
eigen Vastgoedindex is deze fundamentele verandering in de deelnemerspopulatie waar
te nemen. De verschillende deelnemende vastgoedsectoren hebben elk hun eigen sectorspecifieke beleidsdoelstellingen, focus en uitvoeringsproces. De index als bruikbare
prestatiemaatstaf is hierdoor, voor elk van deze gebruikerscategorieën, onder sterke
druk komen te staan.4 Ook IPD/MSCI lijkt dit te beseffen. Zo is bijvoorbeeld voor relatief kleine beleggers die, mede daardoor, meer liquide vastgoedbeleggingen wensen, een
aparte benchmark in ontwikkeling (Lieblich, 2016).
Verder is het zo dat de grootschalige toe- en uittredingen van vooral Angelsaksische en
Duitse partijen tot het Nederlands direct-vastgoedbezit fundamentele veranderingen in
de marktstructuur meebrengen; zie bijvoorbeeld de ontwikkelingen in dit verband op de
Nederlandse kantorenmarkt. Dat vraagt om andersoortige, eigenlijk meer eigensoortige,
indices met andere risico-/rendementsuitkomsten dan de traditionele vastgoedindices
voor institutionele beleggers. Dergelijke partijen, vooral de Angelsaksische, beschouwen
vastgoedbeleggingen immers veelal als alternatieve of speciale beleggingen in een specifieke economische sector binnen hun internationaal gediversifieerde en vooral financieel
georiënteerde beleggingsportefeuille. Zij hanteren andersoortige ondernemingsdoelstellingen, beleggingsbeleid en risicotoleranties en hebben daardoor afwijkende risico-/rendementsnormen en -verwachtingen. Dit dwingt eigenlijk tot clustering van dergelijke
partijen binnen een eigen groepsspecifieke index, in plaats van opname in een breed
samengestelde index.
4
190
Mede om deze reden bepleit Altera (2014) het (mede)gebruik van de INREV-index als prestatiebenchmark te overwegen, naast of in plaats van een direct-vastgoedmarktindex als de Vastgoedindex. De indices overlappen elkaar, qua bereik, reikwijdte en beleidsmatige oriëntatie, in hoge mate. Bovendien neemt
de INREV-index het effect van leverage mee. Zie in dit artikel onder het kopje Leverage.
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
Tot de grote beperkingen en betrekkelijkheden van vastgoedindices als prestatiebenchmarks reken ik verder vooral de snelle afname van de dekking, dus representativiteit,
van marktindices, waaronder zeker ook die van de Vastgoedindex. Van Berkel, Van Dijk
& Jennen (2009) nemen ook internationaal een lage representativiteit van direct-vastgoedmarktindices waar.
Als het het oogmerk is om relatieve vastgoedprestaties te meten, te analyseren en te beoordelen aan de hand van het verloop van een marktindex en de uitkomsten daarvan
in te zetten voor beleidsvorming, moet die marktindex dan ook de markt in voldoende
mate representeren. Waar voldoende representativiteit precies begint, is moeilijk te zeggen, maar zij moet wel hoog zijn. Zo is in de afgelopen tien jaar de dekking van de Vastgoedindex teruggelopen van 85% tot 40% van het totale institutionele belang in direct
en indirect Nederlands vastgoed. De later geïntroduceerde Vastgoedkwartaalindex telt,
afhankelijk van de vastgoedcategorie, slechts eenderde tot de helft van de deelnemers
van de deelnemerspopulatie aan de jaarindex en heeft daarmee nog minder de statuur
van ‘marktindex’ (IPD Nederlandse Kwartaal en Jaar Vastgoedindex). Een saillant voorbeeld daarvan is de sectorindex van beleggingsprestaties op bedrijfsruimteportefeuilles.
De sterk afgenomen marktrepresentativiteit van de Vastgoedindex is veroorzaakt door
toe- en uittreding van relatief grote indexdeelnemers, maar ook door omzetting van
directe naar indirecte portefeuilles. Ook transformaties, (internationale) fusies en overnames van vastgoedbeleggers en -beheerders spelen hierbij een rol (Van Berkel, Van Dijk
& Jennen, 2009). De afname van het aantal deelnemers verzwakt de marktrepresentativiteit en versterkt de dominantie van enkele (zeer) grote portefeuilles in de index. Positieve
en negatieve uitschieters in resultaten van de grote deelnemers maken het moeilijk om
de index als prestatiebenchmark te hanteren.
De totale directe en indirecte exposure van instituten in de totale Nederlandse vastgoedvoorraad is, exclusief particulier eigenwoningbezit, überhaupt altijd heel bescheiden geweest. Maximaal zo’n 3% tot 6%, afhankelijk of we infrastructureel vastgoed hierin zouden willen meenemen. De marktdekking van de Vastgoedindex wordt voorts wel heel erg
klein als institutionele beleidsmakers en beslissers ook rendements- en risicometingen
buiten hun eigen sector zouden willen betrekken bij het indiceren van marktrepresentatieve vastgoedprestaties. De representativiteit van een aan enkele sectoren gebonden
index als de Vastgoedindex is dan voor de traditionele indexdeelnemers onvoldoende
om daarop beoordeling en uitvoering van het eigen portefeuillebeleid te baseren. De idee
om daarbij ook en meer over de schutting van het institutionele domein heen te kijken,
lijkt overigens niet zo onwerkelijk. Mede vanuit het buitenland worden grote en groei191
de vastgoedindex op waarde geschat
ende Nederlandse direct-vastgoedportefeuilles verworven en beheerd. Organisatorische
schaalgrootte en professionalisme als ook langetermijndoelstellingen van buitenlandse
partijen zijn niet steeds vergelijkbaar met die van Nederlandse institutionele beleggers.
Waarderepresentativiteit
Al heel lang wordt veel inspanning gepleegd om binnen de Vastgoedindex methoden
en aannames van vastgoedwaardering uniform en consistent te krijgen (Hordijk, 2005).
Op dit punt is al veel bereikt, met aanzetten tot vernieuwing van methoden.5 Natuurlijk
kan niet worden genegeerd dat er, naast het werk van Hordijk, een groot aantal initiatieven is geweest om vastgoedwaardering methodisch en praktisch te optimaliseren in
de richting van ‘werkelijke vastgoedwaarden’. Die waarden moeten de marktbewegingen
en -verwachtingen en een veelheid van andere waardebeïnvloedende factoren adequaat
weerspiegelen. In dit verband noem ik het Platform Taxateurs en Accountants, als ook
initiatieven als de Stichting Vastgoed Database, StiVAD. Toch is het mijn waarneming
dat deze initiatieven zich meer richten op beschikbaarheid van – inderdaad heel wezenlijk – referentiemateriaal ten behoeve van taxaties en op normering van taxatieprocesregels. Ze zien minder op doorontwikkeling, uniformering en standaardisering van taxatiemethodologie, of op leegstandswaardering en standaardisatie van de vaststelling van
taxatieparameters. Onder deze laatstgenoemde parameters zijn vooral discontovoeten
begrepen die in DCF-methoden worden gehanteerd, de opbouw naar risicocomponenten van die discontovoeten en de eindwaardeberekeningen. Nogmaals moet benadrukt
worden dat StiVAD op zichzelf wel een enorm belangrijke doorbraak heeft gecreëerd
naar transparantie, onderbouwing en dus betrouwbaarheid van taxaties. StiVAD heeft
immers een register opgezet van inmiddels circa 1.100 (referentie)transacties met hun
belangrijkste transactieparameters.6 Chapeau dus voor het initiatief.
5
6
192
De afgelopen jaren is, mede door IPD, het initiatief genomen tot onderzoek en discussie met betrekking
tot geheel andere manieren van waarderen dan de gebruikelijke inkomensmultiplier- en kasstroomdisconteringsmethoden (bijv. IPD, 2015). Zo zouden de transactiegebaseerde waarderingsmethoden mogelijk een veel zuiverder beeld geven van de meest recente prijsvorming van vastgoed en daarmee van
vastgoedwaarden in portefeuille. Elders in de sector is sprake van de opkomst van de meer statistischtechnocratische aanpak van Automatic Valuation Modelling, ondersteund door de sterke opkomst van
big data-systemen.
Intussen berekenen Francke, Van Gool & Van de Minne (2014) enorme afwijkingen, wisselend per vastgoedsector, tussen het verloop en de beweeglijkheid van de Vastgoedindex en een door hen op basis
van het StiVAD-materiaal geconstrueerde StiVAD-prijsindex. De StiVAD-index blijkt (veel) volatieler
dan het (onder meer) door smoothing en lagging beïnvloede verloop van de Vastgoedindex. Dat is een
verschil dat niet helemaal kan worden verklaard door beleggingstransacties door enkele, vooral grote,
institutionele vastgoedbeleggers. In deze vergelijking van kwaliteit van indices zou hantering van de
Vastgoedindex dus kunnen leiden tot veel hogere strategische exposures in direct-vastgoedbeleggingen
dan hantering van de StiVAD-index.
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
In praktijk zullen methoden en uitkomsten van waarderen noodzakelijkerwijs altijd
een punt van discussie blijven (Van den Berg, Hordijk & Worms, 2015). Het is welhaast
een natuurlijk gegeven dat een theoretisch optimale functionaliteit van een index als
de Vastgoedindex, als prijsindex en als benchmark, mede hierdoor onbereikbaar is. Dit
geldt ook voor het gebruik in statistische en wetenschappelijke analyses.
Daarbij komt dat taxaties in praktijk neigen te leiden tot het risico van een (beperkte)
overwaardering van vastgoed. Dit kan worden veroorzaakt door – vooral buiten de index – een gebrek aan kennis en vaardigheid met betrekking tot moderne taxatiemethoden en het waarderen van leegstand (Van den Berg, Hordijk & Worms, 2015). Ook wordt
dit veroorzaakt door lage taxatiefrequenties of door afwisselend smoothing en lagging in
het taxatiegedrag (Bol, 2011). Verder speelt het onderhandse karakter van taxatie-informatie een rol, evenals de aanname van geen of een te laag marktrisico (zie vele studies,
waaronder die van Sonneveld & Dijkhuis, 2016). ORTEC Finance (2010) berekent een
verschil van wel 20% tussen unsmoothed en smoothed taxaties.
In onderzoek van IPD wordt incidenteel wel getracht om vastgoedwaarderingen binnen
de index te ‘unsmoothen’. Het is onduidelijk hoe dat tot de noodzakelijke precisie zou
moeten leiden op indexniveau. Op elk waarderingsmoment en voor elke waarderingsstijl
zal het gedrag van smoothing en lagging van taxateurs toch (zeer) verschillen. Hoe is daar
nu een ‘gemiddeld gewogen gedrag’ uit te distilleren? In de gevallen waarin men beseft
dat te lage marktrisico’s worden gehanteerd, worden soms handmatig risicocorrecties
toegepast, met alle kans op onzuiverheid.7
Voorts is het aan de constructie van vastgoedindices eigen dat economische en technische verouderingen van direct vastgoed onvolledig, terughoudend en met vertraging in
waarderingen en dus in het indexverloop tot uitdrukking komen (zie ook Gritter & Hordijk, 2008). Dat geldt overigens ook voor de wijze van en mate waarin verduurzaming
van vastgoed en leegstand in de waardering van vastgoed, en dus in vastgoedindices, tot
uitdrukking komen.8 Ik zie hier in theorie en praktijk nog evident onafgeronde ontwikkelingen in methoden en praktische vertaling naar vastgoedwaarden. Dit terwijl er veel
en groeiende leegstand is in grote delen van de vastgoedmarkt en er heel veel verduurzaming van vastgoed plaatsvindt of in de planning is. Leegstand en verduurzaming zijn
mijns inziens zelfs de grootste key issues in de vastgoed(beleggings)markt.
7 Van den Berg, Hordijk & Worms, 2015.
8 VOGON, 2016.
193
de vastgoedindex op waarde geschat
Beleidsmatige representativiteit
Er is nog een andere, zeker zo belangrijke beperking op het ongeclausuleerd gebruik
van direct-vastgoedmarktindices, zoals de Vastgoedindex, als prestatiebenchmark. In
de index wordt, op impliciet gewogen wijze, de gemiddelde strategie op de gemiddelde
portefeuille van de ‘gemiddelde deelnemer’ weerspiegeld. Voor de deelnemers is echter
niet één zo’n strategie van andere deelnemers in het index-outputmateriaal op marktniveau herkenbaar, noch op enig moment – ook niet achteraf – beschikbaar.9 Eigen beleid
van een deelnemer zal daar, al dan niet bewust, fundamenteel van afwijken. Dit wordt
onder meer veroorzaakt door het soms grote verschil tussen deelnemers aan de index in
beleggingshorizon, in relatie tot structuur en onvoorwaardelijkheid van verplichtingen
en dus van risk appetite. Daardoor bestaan ook grote verschillen tussen portefeuilles
wat de werking van tijddiversificatie van risico’s betreft. Een algemene, ongecorrigeerde
indexuitkomst lijkt zo een statische kortetermijnwaarneming te zijn, niet gerelateerd aan
het, alleen op lange termijn betekenisvolle, risicoprofiel van direct-vastgoedbeleggingen
(Keeris & Langbroek, 2006). Dit alles geldt te meer indien de portefeuille van een indexdeelnemer relatief klein en minder gedifferentieerd is, ergo een hoger risico draagt en
minder (tijd)diversificatievoordelen biedt dan de gemiddelde portefeuilles van de deelnemers (Van Gool e.a., 2013).
Vastgoedbeleggingen hebben primair een strategische insteek en worden vooral door positieve langetermijnkarakteristieken gekenmerkt. Daarom heeft het geen enkele meerwaarde om, zoals gebeurt, grote conclusies over management skills te trekken of verrukt
of bedroefd te zijn over relatieve resultaten ten opzichte van de index die zijn gemeten
over perioden van slechts enkele maanden, een jaar, of zelfs meerdere jaren. Een voltooide vastgoedmarktcyclus, waarover portefeuilles en beheerstijlen zich rendementstechnisch moeten hebben bewezen, duurt, zo leer ik uit de vele literatuur over dit onderwerp
(van Gool e.a., 2013), minimaal 7 jaar.
Zo mogelijk en gewenst, en niet standaard, levert MSCI per deelnemer een portfolio
weighted benchmark, die herwogen is aan de hand van de feitelijke gewichten van sectoren in de portefeuille en dus louter retrospectief is. Geregeld, maar niet stelselmatig,
vragen deelnemers om een dergelijke benchmark. Ook kan een strategy-weighted benchmark worden berekend, in casu een herweging van sectoren aan de hand van de gekozen
optimale strategische sectorallocatie. Bij beide benchmarks wordt alleen voor specifieke
9 Mogelijk zijn uit jaarverslagen en berichten van andere deelnemers wel wat strategieën in grote lijnen te
herijken, maar het terugbrengen daarvan tot een marktindex blijft onmogelijk.
194
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
sectorenkeuzes gecorrigeerd en niet voor het brede spectrum van andere eigen portefeuillekeuzes, zoals de strategische allocatie naar geografische verdeling et cetera.
Al vele jaren biedt IPD aan instituten jaarlijks via het Clearing House Comparative Reports aan. Enkele grote, maar qua risico-/rendementsdoelstellingen toch nog zeer uiteenlopende partijen wisselen binnen dat House op vertrouwelijke basis hun performancegegevens uit. Deze groep deelnemers (peer group) vormt echter lang geen representatieve
‘markt’ of benchmark. Voor individuele beleggers heeft IPD zeer incidenteel wel specifieke benchmarks gesimuleerd op basis van het beleidsplan van die deelnemer. Daardoor
worden, weliswaar statische en retrospectieve, analyses mogelijk van opportunity losses
op de feitelijke resultaten ten opzichte van de benchmarkportefeuille. Dezelfde exercitie
is weleens gedaan voor sectorale portefeuilles of zelfs clusters en individuele objecten
daarbinnen. De uitkomsten van al deze oefeningen waren illustratief en niet echt beleidsmatig relevant. Er waren steeds te weinig deelnemers aan de benchmark.
Een direct-vastgoedmarktindex doet verder geen recht aan gedifferentieerde (of combinaties van) beheerstijlen: Core, Value-added en Opportunistic. Het lijkt praktisch vrijwel
onmogelijk om een dergelijke differentiatie in de index tot uitdrukking te laten komen,
anders dan met heel veel kosten, moeite en definitiediscussies. Ook deze ongedifferentieerdheid van de index naar beheerstijlen vormt een beperking van het beleidsmatig
gebruik van de index.10
Replicatie van de index
Nauw samenhangend met het voorgaande is de vraag of het mogelijk is het risico van underperformance ten opzichte van de index, de benchmark dus, te beperken door de eigen
portefeuille van de deelnemer aan die van de index aan te passen. Door het zware, noodzakelijke en complexe proces van verzameling en allerlei controles op louter retrospectief
materiaal, van analyse, evaluaties en geïnstitutionaliseerde beleidsdiscussies, gaat deze
aanpassingsmogelijkheid in belangrijke mate verloren. De aanpassingstermijnen zijn dermate lang dat moderaties in de portefeuille, zo al mogelijk, uiteindelijk geen performancetechnisch effect hebben. Een direct-vastgoedindex is mede daardoor de facto niet reproduceerbaar binnen een beleidsrelevante termijn; niet dus op de korte (tactische), maar ook
niet op de lange (strategische) termijn. Dit is een groot en blijvend nadeel ten opzichte van
beleggingen in indirect-vastgoedproducten, met name de genoteerde producten.
10 Bij toepassing van het Capital Asset Pricing Model kwantificeren Kaiser & Clayton (2008) de onvoldoende aansluiting tussen de eigen beheerstijl en de ‘gemiddelde, gewogen’ beheerstijlen van deelnemers
aan de benchmark. Zij zien deze onvoldoende aansluiting als grootste component van het bètarisico van
een portefeuille.
195
de vastgoedindex op waarde geschat
Ook om andere redenen is het bij relatief grote tot zeer grote portefeuilles de vraag of
portefeuilleaanpassingen ook op middellange termijn in bevredigende mate zijn door te
voeren. Bij het marktconform kunnen uitvoeren van (grote) transacties bestaat voorts
een dominante afhankelijkheid van timingmogelijkheden, van de fase van de marktcyclus en vooral ook van beschikbaarheid en afzetbaarheid van specifiek, kwalitatief voldoende en interessant geprijsd materiaal in de markt. Kort en goed, deelnemers kunnen
niet in de indexportefeuille beleggen, in Nederland dus niet in de Vastgoedindex. Convergentie van het portefeuillerendement naar het indexrendement is derhalve een mission impossible, anders dan ‘in eniger mate’ met heel veel moeite, tijd en kosten. En geluk.
Retrospectiviteit en voorspelkracht
Indexmateriaal komt dus noodzakelijkerwijs retrospectief en flink vertraagd beschikbaar. Echt wezenlijke onderliggende veranderingen in vraag- en aanbodverhoudingen
op de vastgoedmarkten weerspiegelen zich maar moeizaam, en pas na een behoorlijk
tijdsverloop, in waarderingen en indexwaarden.
Beperkend voor het gebruik van indexmateriaal ten behoeve van prestatiebenchmarking
en toekomstgerichte besluitvorming is ook dat het materiaal geen voorspellende kracht
heeft. Dat is het geval in elke index. Daardoor is het op korte of lange termijn nauwelijks
mogelijk om toekomstige prestatieverschillen ten opzichte van de index te kunnen voorzien en beleid daarop te baseren, zeker bij een ten opzichte van de index onevenwichtige
portefeuille.11 Niet op de korte termijn en ook niet structureel. Soms is de historische
performanceafwijking langdurig dermate groot dat hier wel enige signalerende werking
van moet uitgaan in de sfeer van structureel verkeerd uitpakkende beleidskeuzes en systeemfouten of -successen. Beleidsvorming en daaruit voortvloeiende tactische en strategische aanpassingen in de portefeuille zouden toch voornamelijk gebaseerd moeten zijn
op een verwacht beeld over de korte en middellange, en zo mogelijk de lange termijn van
de ontwikkeling van de markt en van de eigen portefeuille en objecten.
Vastgoedrisico’s en risicomanagement
Eerder in dit hoofdstuk sprak ik van de relatie tussen waarderingen en risico’s. Voor
zover nog sprake is van een gebrek aan volledige unanimiteit in waarderingsmethoden
en -aannames zullen de individuele en gezamenlijke vastgoedwaarden binnen de Vastgoedindex ook een onvolledige weerspiegeling zijn van de risico’s. De belangrijkste daar-
11 Bij een relatief sterke onderweging in een specifieke vastgoedsector, die een sterke hausse doormaakt
die naar waarschijnlijkheid nog niet eindigt, is uiteraard een uitspraak over een huidige of toekomstige
underperformance op portefeuilleniveau tot op zekere hoogte wel mogelijk.
196
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
van zijn markt-, sector- en locatierisico’s, maar ook kwantitatief kleinere risicofactoren
als object- en huurderskarakteristieken en managementstijl en -capaciteiten. Uiteraard
geldt dit ook voor indirect-vastgoedmarktindices. Bredere, min of meer marktdekkende
indices, zoals algemene aandelenindices, weerspiegelen deze risico’s aanzienlijk beter.
De laatste tien jaar is een sterke belangstelling en dito systeemontwikkeling te bespeuren
op het gebied van beleid en instrumentarium ten behoeve van analyse en beheersing van
de vele, grote en groeiende risico’s van direct-vastgoedbeleggingen. Worms e.a. (2011)
onderscheiden liefst negentien min of meer grote risico’s die direct dan wel indirect tot
uitdrukking kunnen komen in onverwachte, negatieve rendements- en waarde-uitkomsten. Grote risico’s zijn in dit verband markt- en renterisico’s. Genoemde auteurs adviseren op ieder van deze risico’s geënte beheersingsinstrumenten. De toegenomen focus op
risico’s en risicobeheer staat onder sterke invloed van onder meer een combinatie van externe ontwikkelingen. Het gaat hier dus vooral om sterker dan verwachte bewegingen in
vraag-en-aanbodverhoudingen, huren, waarden en leegstanden in de vastgoedmarkten.
Deze facetten hangen samen met het verloop van rente en conjunctuur en met wisselvallig overheidsbeleid, zoals het lokale gronduitgiftebeleid. Deze externe ontwikkelingen
hebben zeker bij de grotere vastgoedorganisaties in snel tempo geleid tot zelfbewustzijn
en vervolgens tot interne beleids-, systeem- en rapportageaanpassingen op het gebied
van risicodetectie, -analyse en -beheersing. Tegelijkertijd is er sprake geweest van verzwaring van de druk van externe (DNB) en interne toezichthouders en opdrachtgevers
op professionalisering.
Voegen marktindices nu iets toe aan het instrumentarium ten behoeve van risicoanalyse en -beheersing met betrekking tot direct-vastgoedportefeuilles? Niet echt.12 Niet
alleen niet met betrekking tot financiële uitkomsten, rendementen en waarden, maar
ook niet met betrekking tot kwaliteit van portefeuilles en processen en effect op milieu
12 Een separaat vraagstuk betreft de keuze van de statistische parameter als maatstaf voor risico. Tegen
het gebruik van de standaarddeviatie, zoals IPD (2015) primair doet, kunnen vele bezwaren worden
ingebracht. Risico’s worden hierbij verondersteld normaal verdeeld te zijn, maar dat zijn ze niet. Deze
parameter stelt kansen gelijk aan risico’s en niet aan upward potential (Keeris, 2006 en Keeris & Langbroek, 2008). Bij gebruik van de standaarddeviatie als risicomaatstaf lijkt het risico van voortgaande,
consequent positieve rendementen steeds kleiner te worden in plaats van groter. Kaiser & Clayton (2008)
geven aan dat de standaarddeviatie ook geen specifieke risico’s, zoals illiquiditeit, meet. Ik onderschrijf
de opvatting van veel onderzoekers dat een eenzijdige risicometing een veel geëigende methode is. Daarvoor zijn inmiddels veel parameters beschikbaar: Sortino-Ratio, Below Target Return Risk, Minimal
Accepted Return, Down Deviation Variance. Keeris & Langbroek (2008) geven aan dat bij de standaarddeviatie de focus ten onrechte niet lig t op de volatiliteit in het verloop van het rendement, maar op
de – ten onrechte als normaal verdeeld veronderstelde – spreiding van het rendement. Beter is het mijns
inziens om verschillende, eigen langetermijn-risicoscenario’s van rendementen te simuleren.
197
de vastgoedindex op waarde geschat
en samenleving. De ‘markt’, oftewel de indexportefeuille, impliceert een opeenstapeling
en middeling van een groot aantal risico’s en risicobeïnvloedende factoren. Die worden
geadresseerd door, tussen deelnemers uiteenlopend, ‘gemiddeld’ risicobeleid en ‘gemiddeld’ beheer. Indices meten geen risk perception, risk appetite of risk tolerance die voor
individuele deelnemers aan de index beleidsmatig van belang zijn.
Als het gaat om een instrumentarium ter beheersing van vastgoedmarktrisico’s en het
gebruik van de index daartoe, bestaat er, naast de mismatch tussen index en markt, een
perceptie- en ontvankelijkheidprobleem met betrekking tot de introductie van vastgoedderivaten in ons land. Al begin negentiger jaren zijn er pogingen geweest om, na
in het Verenigd Koninkrijk, ook in Nederland een markt voor vastgoedindexderivaten
en gestructureerde producten te introduceren, zoals indexnotes, -futures en -opties. Een
volwassen ‘gerede’ Nederlandse markt hierin met fair pricing en market timing is niet
tot stand gekomen. Onbekendheid, behoudendheid, onwennigheid, twijfel omtrent het
marktrepresentatieve karakter van de Vastgoedindex en later ook de apathiserende invloed van de financiële crisis in 2008–2012 zijn hier de oorzaak van.
Leverage
De impact van financieringsstructuren op portefeuille- en objectniveau komt in ons land
niet in direct-vastgoedmarktindices tot uitdrukking. De belangrijkste groep deelnemers
aan de Vastgoedindex, in casu institutionele beleggers, mogen in dit verband geen leverage toepassen. Een brede, sectoroverschrijdende direct-vastgoedmarktindex waarin
leverage-effecten tot uitdrukking zouden komen, ontbreekt in ons land. Tegelijkertijd is
breder in de markt sprake van een sterke opkomst van schuldfinanciering en complexe
financieringsconstructies. De Vastgoedindex geeft derhalve ook vanuit deze optiek maar
een smalle representatie van de markt-content en is maar beperkt of niet bruikbaar als
benchmark. Bij indirect-vastgoedindices vertaalt het risico van financieringsconstructies zich in het risicoprofiel van intrinsieke waarden en daarmee van de index van deze
sector. (Relatieve) performance wordt daarbij gemeten op basis van intrinsieke waarden
respectievelijk van beurskoersen. Het effect van leverage speelt in dergelijke waarderingen en koersen mee. Mijns inziens sluit het meenemen van leverage-effecten in het meten
van performanceresultaten beter aan bij de moderne all-in-kijk op de rendementsverwachtingen en risicoprofielen van beleggingsproducten.
Specifieke financieringsstructuren met betrekking tot vastgoed zijn de laatste jaren snel
in opkomst en complex. Er is inmiddels sprake van een grote variëteit. Gezien vooral de
groei van schuldfinanciering is er sprake van een vergrote destabilisering van het uiteindelijke beleggingsresultaat en van de bijdrage daarvan aan vermogensvorming op lange
198
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
termijn van beleggende instituties. Het primair unleveraged karakter van vastgoedindices doet enerzijds af aan het zicht op de ultieme all in-bijdrage van vastgoedrendementen
aan het behalen van langetermijndoelstellingen (Van Gool e.a., 2013). Anderszins houdt
dit het indexmateriaal, gezien de complexiteit van financieringsstructuren, wel zo transparant.
Sommigen beheerders zullen stellen dat zij beoordeeld willen worden op louter hun management-skills bij het beheer van de stenen zelf. Ik vind echter dat portefeuilleresultaten
in belangrijke mate ook een collectieve teamprestatie zijn van strategische beleidsmakers
en beslissers, portfolio-, asset- en fund-managers en -beheerders, inclusief beslissers over
de wijze van funding van het vastgoed. Terugtrekking op de eigen specifieke deelverantwoordelijkheid binnen de beleggende en beherende organisatie is mijns inziens contraproductief en niet conform huidige, moderne inzichten omtrent gezamenlijke verantwoordelijkheden binnen organisaties met betrekking tot het uiteindelijke resultaat en de
processen daarnaartoe.
Zoals aangegeven mogen de institutionele deelnemers aan onze Vastgoedindex geen leverage toepassen op hun vastgoed- en ook niet-vastgoedbeleggingen. Als institutionele
beleggers Liability Driven Investing,13 waarbij een verschil wordt aangelegd tussen matching- en return-portefeuilles,14 verder invoeren, is het echter denkbaar dat beleggingsvastgoed wordt ondergebracht in de return-portefeuille. Het kan aldaar voor een deel
worden ‘geleveraged’ (Kapiteyn & Worms, 2009), indien dat dan ook door de toezichthouder zal worden toegestaan. Dan wordt het opportuun dat voor dat betrokken deel
van de vastgoedportefeuilles een ‘geleveragede’ index als benchmark wordt gebruikt en
niet een standaardindex.
Hoe het ook zij, de impact van leverage op uiteindelijke resultaten van vastgoedportefeuilles is belangrijk en groeiend, maar nog niet goed in marktindices verzorgd. Een
13 LDI is een kwantitatieve strategie waarbij de gekozen samenstelling van de beleggingsportefeuille, qua
het risico-rendementprofiel van de beleggingen en de langetermijnverwachtingen daarvan, uniek wordt
afgestemd op het berekende langetermijnniveau en de langetermijngroei van de verplichtingen; rekening
houdende met eveneens gemodelleerde langetermijnrisico’s rond niveau en verloop van die verplichtingen.
14 De matchingportefeuille betreft het (veruit grootste, strategische) deel van de beleggingsportefeuille,
waarbij de beoogde dan wel berekende langetermijnrisico/-rendementsprestaties van de gekozen portefeuillesamenstelling (strategisch percentage vastgoed!) worden gericht op de eisen die het verloop en niveau van de verplichtingen daaraan stellen. De gekozen omvang en samenstelling van de (meer tactische)
return-portefeuille zijn erop gericht om langetermijnrendementen te genereren, en dus langetermijnrisico’s te accepteren, die in gunstige zin afwijken van minimumrendementseisen van de matchingportefeuille en daardoor ook meer beleggingsrisico’s teweegbrengen dan die op de matchingportefeuille.
199
de vastgoedindex op waarde geschat
belangrijk punt van overweging in het (door)ontwikkelen en gebruik van benchmarks,
marktindices en performancemeting. Zo tonen Van Berkel, Van Dijk & Jennen (2009)
aan dat het rendementsrisico op direct-vastgoedportefeuilles zelf (veel) lager is dan de
risico’s na verwerking van leverage-effecten. Kaiser & Clayton (2008) berekenen voor de
Amerikaanse situatie dat door de kosten van schuld het vastgoedrendement minder snel
toeneemt dan het bèta- dan wel marktrisico.
Productontwikkeling
Een sterk onderbelichte relatie is die tussen productontwikkeling in de vastgoedsector,
rendementsrisico’s van vastgoed en de beheersing van die risico’s. Productontwikkelingen kunnen zowel een risicoverhogende als (beoogde) risicoverlagende werking op het
rendement hebben. Productontwikkelingen doen zich sinds het begin van deze eeuw in
vele vormen in de vastgoedsector voor, zoals in de sfeer van beheerstijlen, verplichtingengerelateerde beleggingsstrategieën, outsourcing van een of meer vastgoedbeheerniveaus,
beleggingsfondsen, constructed en customized products, fiscale en financieringsstructuren, derivaten, publieke-private samenwerking, IT-gedreven interne en administratieve
organisatie, compliance- en governance-systemen, verdienmodellen et cetera. Evenals bij
veruit de meeste marktindices voor beleggingsactiva komt de grote invloed die productontwikkelingen hebben op financiële en niet-financiële resultaten van portefeuilles, niet
op zichtbare en tastbare wijze, en slechts indirect en met grote vertraging tot uitdrukking in een index als de Vastgoedindex.
4
Evaluatie en gevolgen
De bruikbaarheid van direct-vastgoedmarktindices
Uit dit hoofdstuk moge duidelijk zijn geworden dat de bruikbaarheid van een index als
de Vastgoedindex mijns inziens primair is gelegen in vastgoed(conjunctuur)analyse,
exercities ter optimalisatie van de strategische asset-allocatie en kwantitatieve prognose
van de financiële prestatie van de vastgoedcategorie vastgoed as such. De onvolkomenheid, binnen zekere grenzen, van de index als ‘marktrepresentator’ is bij deze toepassingen mogelijk minder nadelig dan bij de toepassing als prestatiebenchmark. In genoemde analyses gaat het immers primair om de richting van de indexcijfers en niet om
de hoogte. Onbruikbaarheid als prestatiebenchmark geldt te meer indien de indexuitkomsten ook nog eens op een dogmatische wijze worden geïnterpreteerd, zoals men in
praktijk vaak tegenkomt. Het oogmerk van de langetermijnbelegger moet niet zijn om
een marktbenchmark te verslaan. Het unieke oogmerk moet zijn om binnen gedefinieerde risicokaders een rendement te behalen, de target return, dat minimaal nodig is om
200
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
verplichtingen na te komen en doelstellingen te behalen, zoals het kunnen voldoen aan
pensioenverplichtingen.
Werkelijke betekenis van ‘relatieve performance’ ten opzichte van marktindices
Het maximale dat resultatenmeting en attributieanalyse aan de hand van een als benchmark gekozen direct-vastgoedmarktindex kunnen opleveren, is dus inzicht in de kwantitatieve, financiële resultaatverschillen tussen de eigen portefeuille en de ‘marktportefeuille’. Dat is op zichzelf een mogelijk nuttig inzicht, echter nadrukkelijk zonder dat aan
die verschillen ongeclausuleerde conclusies kunnen worden verbonden. Zo is niets te
zeggen over de adequaatheid van de eigen beleidsvorming en -uitvoering op portefeuille-,
regio-, locatie- en objectniveau, of over de skills van het beheerapparaat. Er zullen steeds
vele historische, intern-politieke, impliciete, expliciete, bewuste of onbewuste aanleidingen zijn waardoor een vastgoedportefeuille is opgebouwd zoals die is opgebouwd, zonder
dat de ‘marktportefeuille’ daarvoor referentie of model is geweest. Om op scherpe wijze
tot strategisch gewenste portefeuilleaanpassingen te komen zijn veel meer en vooral ook
andere analyse- en voorspelinstrumenten nodig dan een meting aan de hand van een
onvolkomen marktindex met ‘een verscholen, gemiddeld deelnemersbeleid’.
Performancegerelateerde beloningen
De relativeringen in dit hoofdstuk bij het gebruik van direct-vastgoedmarktindices als
benchmarks voor beleggingsprestaties vormen aanleiding om alsnog, met terugwerkende kracht, de volgende stelling in te nemen. De introductie, vaak op jaarbasis, van
performancegerelateerde beloningen voor verantwoordelijken en uitvoerenden in de
vastgoedbeleggingssector is een weinig zinvolle en doordachte beslissing geweest. Zoals uit dit hoofdstuk duidelijk mag zijn geworden, kunnen vastgoedbeheerders de facto
geen stelselmatige outperformance en daarmee een extra beloning creëren, wanneer
hun feitelijke beheerprestatie wordt geijkt aan het verloop van een onvolkomen marktindex. Out- en underperformance ten opzichte van zo’n index zijn immers stuurbaar
noch afdwingbaar, tenzij de performanceafwijkingen heel groot, consistent en langdurig
zijn. Maar dan nog zou dat een grofmazige indicatie zijn. Mijns inziens zou de beloning,
ook in vastgoedbeheergerelateerde functies, louter moeten bestaan uit een adequaat en
marktconform vast salaris en dito verhogingen en zou het disfunctioneren als professional op andere wijze moeten worden gecorrigeerd.
Performancepassiviteit
Per jaar of per kwartaal komt steeds een grote en gediversifieerde hoeveelheid te analyseren en bediscussiëren statistisch materiaal beschikbaar. Dit kan zich in praktijk, zo
is mijn ervaring, op enig moment vrij gemakkelijk vertalen in de illusie van kennis en
201
de vastgoedindex op waarde geschat
controle bij eigenaren of beleggers, in dit geval beoordelaars van beleggingsprestaties.15
Een en ander zou kunnen leiden, en leidt, tot uitstel en afstel van de omzetting van de
performance-uitkomsten in concrete portefeuille- en beheerbeslissingen en eventueel
van aanpassing van beleid. Sterker nog, dit leidt tot ‘performancepassiviteit’.16 Bevinden
beoordelaars en beslissers zich eenmaal in zo’n situatie, dan komen de in dit hoofdstuk
behandelde beperkingen en valkuilen zelden meer fundamenteel aan de orde. Relatieve
performanceresultaten worden as such geaccepteerd en dragen derhalve niet meer bij tot
onderbouwing van een aangepaste beleidsvisie en beleidsmatige beslissingen. Ondertussen worden hoge kosten aan benchmarking besteed.17
5Alternatieven?
Mijn voorstel zou zijn om de huidige sterke focus op benchmarking van vastgoedprestaties aan de hand van direct-vastgoedmarktindices als de Vastgoedindex, zonder dat daar
vervolgens veel mee wordt gedaan, aanzienlijk te verkleinen. Intussen zullen de nu vigerende indices verder moeten worden geoptimaliseerd en gecorrigeerd voor de hierboven
aangegeven valkuilen en beperkingen.
Vooralsnog zou de toepassing van direct-vastgoedmarktindices dan ook beperkt moeten
blijven tot inzet van dit materiaal in kwantitatieve portefeuilleoptimalisaties. Degelijke
optimalisaties zouden met een behoorlijke bandbreedte (mede) moeten zijn gebaseerd
op heel lange historische perioden van indexuitkomsten, leidende tot langetermijnscenario’s van het toekomstig rendement en risico. Onder deze restricties en voorwaarden
zouden direct-vastgoedmarktindices mijns inziens als inputmateriaal ingezet moeten
blijven in kwantitatieve, strategische exercities, zoals die met Asset Only en Capital Asset Pricing Models. Of zij kunnen worden ingezet in meer geïntegreerde, en dus volledi-
15 Een theoretische onderbouwing van deze gevolgen is te vinden in Montier, 2007.
16 Andringa, 2015 en Blankenvoort, 2015.
17 Dit proces van het weinig actief omgaan met benchmarking, performancemeting, resultaten- en
attributieanalyse kan nog worden versterkt door een, in praktijk gebleken, belangrijk nadeel van
een brede, evenwichtige spreiding van direct-vastgoedbeleggingsportefeuilles over sectoren, regio’s, locaties, objecten en huurders. Performanceachterstand, ook structurele achterstand, van
het ene deel van de portefeuille wordt goedgemaakt door performancevoorsprong van het andere,
waardoor drastische beleidsmatige doorbraken met betrekking tot portefeuillecompositie en -beleid niet plaatsvinden. Zie bijvoorbeeld de betrekkelijke passiviteit, ook van grote beleggers, in het
forceren van een doorbraak in de onoplosbare leegstand in delen van de kantorenportefeuilles. Dit
diversificatienadeel, althans in eerste instantie voor markt en samenleving, wordt zelden expliciet
geduid.
202
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
ger exercities, zoals die aan de hand van concepten als Asset Liability Management en
Liability Driven Investing (Coolen, 2008 en Kapiteyn & Worms, 2009).18
Welke bruikbare alternatieven zijn er om beleggingsresultaten op direct-vastgoedbeleggingsportefeuilles te meten, ontleden, vergelijken en beoordelen? Ten behoeve van echte
benchmarking dus, waarbij zo’n alternatieve aanpak ook nog voldoende theoretisch onderbouwd is? Een en ander moet op een zodanige wijze dat zo’n alternatieve wijze van
meting betrouwbaar bijdraagt aan de onderbouwing van beleidsmatige en doorvoerbare
aanpassingen in die portefeuilles. Het theoretisch meest optimale benchmarkalternatief
is benchmarking aan de hand van een index die is opgebouwd uit vastgoedbeleggingsresultaten van een peer group. Een peer group is een groep van beleggers die qua omvang,
doelstellingen en beleid vergelijkbaar zijn. Ik zou de sector willen adviseren hier volop
in te investeren. De peer group als marktproxy moet dan wel voldoende groot zijn, maar
vooral maximaal beleidsrelevant voor de deelnemer aan zo’n meting. En dat is nu verre
van het geval.
Een evenzo legitieme aanpak is te werken met customized benchmarks. Een belegger die
zijn relatieve financiële prestaties op direct-vastgoedbeleggingen wil meten, vormt dan
eigen verwachtingen met betrekking tot haalbare rendementen en risico’s op zijn directvastgoedbeleggingen, vanzelfsprekend (met brede marges) mede gestoeld op historische
markt- en portefeuille-ervaringen. Die verwachtingen gaan vervolgens functioneren als
benchmark. In dergelijke organisatiespecifieke benchmarks komen dus de eigen (culturele en juridische) achtergrond, de eigen verplichtingenstructuur, het eigen beleid, de
eigen doelstellingen en risicotoleranties en het eigen handelingskader van de belegger
tot uitdrukking. Dat zijn in deze aanpak de enige relevante keuzeparameters. Ook de
18 Bij het op deze wijze inzetten van direct-vastgoedmarktindices nog een kanttekening met betrekking tot de te hanteren risicoparameters. Als het gaat om het vormen van verwachtingen van het
rendement-risicoprofiel van een direct-vastgoedportefeuille gaat mijn voorkeur, om eerder aangegeven redenen, niet uit naar een op het verloop van de marktindex geënte standaarddeviatie. Te
prefereren zijn andere benaderingen, zoals het schetsen van meerdere (risico)scenario’s met betrekking tot het rendementsverloop: basis-, optimistische en pessimistische scenario’s. Daarnaast
is het, om eerder aangegeven redenen, echt nodig om over te gaan op eenzijdig risicodenken, met
aandacht voor het bestaan van verschillende typen risico’s. In voetnoot 12 is daartoe een aantal methoden genoemd. Op deze plaats voeg ik daar nadrukkelijk aan toe de goed operationaliseerbare
Variance at Risk-maatstaf (Longerstaey & Spencer, 1996). Bij deze Var-benadering gaat de aandacht
uniek uit naar het negatieve langestaartrisico binnen de risicoverdeling van vastgoedrendementen.
Aan de hand van bijvoorbeeld de eigen rendementsgeschiedenis van een portefeuille wordt in deze
aanpak, binnen gekozen betrouwbaarheidsgrenzen, het maximaal aanvaardbare of het maximaal
te lopen louter negatieve rendementsrisico geschat over een afgebakende (toekomstige) periode. De
keuze voor een andere risicometing leidt overigens wel tot andere, mijns inziens meer beleidsrelevante, strategische asset-allocatie-uitkomsten voor direct-vastgoedbeleggingen.
203
de vastgoedindex op waarde geschat
rendementspotentie en het risicoprofiel van de bestaande en gewenste portefeuilles spelen dus daarbij een kadergevende rol. Ook het rendement dat met het oog op nakoming
van verplichtingen minimaal behaald moet worden en het risico dat daarbij maximaal
getolereerd wordt, zijn daarbij dwingende randvoorwaarden.
Een nadeel van deze alternatieven zou kunnen zijn dat attributieanalyse van performancemeting ten opzichte van de benchmark technisch moeilijk, zo niet onmogelijk
is. Dat lijkt mij de prijs van een beleidsmatig meer representatieve benchmark meer dan
waard.
Een derde alternatief: geïntegreerd gebruik van instrumentarium
Prestatiekwaliteit met betrekking tot direct-vastgoedbeleggingen zou mijns inziens niet
slechts moeten worden afgemeten aan relatieve financiële resultaten. Er is veel meer
aan de hand. Als alternatief komt dan een combinatie in aanmerking van een zodanig hanteerbaar aantal uiteenlopende benchmarks dat er een gelijkheid ontstaat tussen
het aantal instrumenten en het aantal onderscheiden doelstellingen. Kwaliteit van portefeuille- en objectbeheer, facilitair beheer,19 beheerprocessen, portefeuille- en beheerkosten, verduurzaming, rendement en risico, maatschappelijke impact, compliance en
governance20 et cetera zijn evenzovele kwalitatieve en kwantitatieve meetpunten. Het
zijn onderling sterk samenhangende meetpunten binnen een en hetzelfde model ter beoordeling van de mate waarin vastgoedportefeuilles voldoen aan verwachtingen en minimaal noodzakelijke uitkomsten. Ook in een dergelijke aanpak is er het betrekkelijke
nadeel dat attributieanalyse onmogelijk lijkt te zijn, anders dan tegen zeer hoge kosten
en inspanningen van systeembouw en -beheer.
6
Tot slot
Benchmarking van direct-vastgoedprestaties aan de hand van marktindices zie ik op
zichzelf als een sluitend theoretisch concept. De idee klopt. In praktijk echter stuit benchmarking aan de hand van marktindices bij vastgoedbeleggingen op de in dit hoofdstuk
behandelde beperkingen en ontoepasbaarheden. Een stelselmatige marktindexconforme performance van de eigen direct-vastgoedportefeuille is, op korte en langere termijn,
een praktisch onmogelijk uitgangspunt of doel. Anders dan bij toeval. Tenzij de huidige
direct-vastgoedmarktindices, zoals de Vastgoedindex, daartoe veel verder worden geop19 Schellings & Vader, 2006.
20 Worms e.a., 2011.
204
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
timaliseerd en eigenlijk geperfectioneerd. Ultieme betrouwbaarheid en representativiteit
van marktindices zijn een te hoog gegrepen ideaal en derhalve een theoretische notie.
We kunnen echter nog wel een hele weg gaan.
Benchmarks, die ook gekozen worden als meest beleidsrelevante, zouden in ieder geval
niet rigide moeten worden gehanteerd. Noch in de analyse, noch in de prestatiebeoordeling en al helemaal niet in de beeld- en beleidsvorming met betrekking tot de toekomst.
Het verleden is rigide, de toekomst niet en het daarop te enten beleid al helemaal niet.
Verwachtingen, prognoses en scenario’s zijn deels autoregressief, deels variabel. Maar
niet rigide. Ook de door mij bepleite beleggersspecifieke combinaties van benchmarks en
beoordelingscriteria moeten steeds weer aan veranderlijke externe omstandigheden en
maatschappelijke trends worden aangepast. Maar vooral ook aan veranderlijke interne
verplichtingen, in casu aan veranderlijke liability returns en liability risks. Ook de risicotoleranties en risicopercepties van de direct-vastgoedbelegger blijken over de lange (en
tegenwoordig ook korte) termijn behoorlijk te bewegen. Het systeem van benchmarking
en performancemeting moet dus meeademen met deze veranderingen. Benchmarking is
niet zinvol als deze in absolutistische zin wordt gehanteerd in plaats van richtinggevend
en signalerend.
In dit hoofdstuk is veel van het bestaande, gevestigde en geaccepteerde overhoop gehaald. Daarvan ben ik mij bewust. Het is echter de taak van een professional om mee
te helpen zijn vakgebied verder te brengen. Tegelijkertijd is deze bundel wel een mooie
en toepasselijke plek om mijn visie op benchmarking van vastgoedbeleggingsprestaties
aan de hand van vastgoedmarktindices te hebben kunnen presenteren. Bij welk specifiek,
gecombineerd of geclausuleerd gebruik van marktindices ook, deelnemers zullen altijd
primair hun gezond verstand en hun gezond inschattingsvermogen moeten gebruiken
bij de waarneming en vertaling van structurele aanpassingen in de ‘markt’. Ik wens de
‘markt’ daarbij veel succes.
Bronnen
••
Altera (2014, december). INREV-index als benchmark? ALTERA INFO.
••
Andringa, M., e.a. (2015, najaar). Korte termijn winst of lange termijn waardecreatie?
Beleggen met focus op de lange termijn, VBA Journaal, 31.
Berg, S. van den, A. Hordijk & C. Worms (2015, februari, maart en mei). Driedelige
serie over de bepaling van de discontovoet. PropertyNL, 15.
••
205
de vastgoedindex op waarde geschat
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
206
Berkel, J. van, B.P. van Dijk & M. Jennen (2009). Rendement en risico van Nederlands
vastgoed in internationaal perspectief. IVBN Paper.
Blankenvoort, M. (2015), Transparantie in de financiële sector: met de lusten ook de
lasten. VBA Journaal, 121.
Bol, N. (2011). Vastgoedindices de maat genomen, in: R. Bak & H. Brouwer (red.), 20
jaar vastgoedonderzoek in Nederland 1992–2011. VOGON.
Coolen, N. (2008, juni). Liability Hedging Real Estate. Property Research Quarterly,
7(2).
Francke, M., P. van Gool & A. van de Minne (2014, december). Prijsindex voor commercieel vastgoed. Real Estate Research Quarterly.
Gool, P. van, e.a. (2013). Onroerend goed als belegging. Noordhoff.
Gritter, L. & A. Hordijk (2008, december). De verouderingscomponent in DCF-taxaties. Property Research Quarterly.
Hordijk, A. (2003, juni). Acht jaar data verzamelen voor 25 jaar rendement. Property
Research Quarterly.
Hordijk, A. (2005). Valuation and Construction Issues in Real Estate Indices. Europe
Real Estate Publishers.
IPD (2014, June). Indexes and benchmark methodology guide. MSCI.
IPD (2015). Methodology standards – for real estate investments. MSCI.
Kaiser, R. & J. Clayton (2008). Assessing and managing Risks in Institutional Real
Estate Investing. Journal of Real Estate Portfolio Management, 14(4).
Kapiteyn, G.-J. & C. Worms (2009). Een bijdrage van vastgoed aan Liability Driven
Investing. IVBN Paper.
Keeris, W. (2000, april). Overzicht is voorwaarde voor overleven. Real Estate Magazine.
Keeris, W. (2005a). Het probleem bij geconstrueerde tijdreeksen. SerVice Magazine,
nr. 12 (2/3).
Keeris, W. (2005b). Two for the price of one, an alternative approach towards the real
estate return/risk profile. Paper voor de ERES Conference. Dublin, juni 2005.
Keeris, W. (2006, december). Belegger kan eigen benchmark bepalen. Vastgoedmarkt.
Keeris, W. & R. Langbroek (2006, juni). Attributie analyse van een vastgoedportefeuille. Property Research Quarterly, 5(2).
Keeris, W. & R. Langbroek (2008, juni). Vastgoedbeleggingen geanalyseerd: Ratio’s
voor een betere beeldvorming van het rendement/risicoprofiel. Property Research
Quarterly, 7(2).
Keeris, W. & R. van Polanen Petel (2006). Vastgoedbeleggingen benchmarken op rendement en risico. Property Research Quarterly, december, 5(4).
11 vastgoedbenchmarking aan de hand van marktindices
••
••
••
••
••
••
••
••
••
••
Lieblich, S. (2016). Looking for a new way to benchmark real estate? MSCI Research
Blog.
Longerstaey, J. & M. Spencer (1996). Risk Metrics. JP Morgan Chase & Co/Reuters.
Sharp, W. (1964). Capital Asset Prices: a Theory of Market equilibrium under Conditions of Risk. Journal of Finance, 19(1).
Montier, J. (2007). Behavioural Investing. John Wiley & Sons.
ORTEC Finance (2007). Beschrijving vastgoed in economische basissets. ORTEC
Finance Paper.
ORTEC Finance (2010). Beschrijving vastgoed in economische basissets. ORTEC
Finance Paper, deel II
Schellings, S. & R. Vader (2006). Benchmarking als management instrument, I en II.
Facility Management Magazine, 19.
Sonneveld, R. & J.-W. Dijkhuis (2016). Onderzoek naar discontovoet bij vastgoedtaxaties: theorie versus praktijk (nog te publiceren).
VOGON (2016). Vereniging van Onroerend Goed Onderzoekers Nederland, presentaties op de studiemiddag ‘De waarde van duurzaam vastgoed’ dd. 28 juni 2016
(www.vogon.nl).
Worms, C., e.a. (2011). Het risk management van institutionele vastgoedbeleggingen.
IVBN-uitgave.
207
Download