Preek op 17 januari 2016 in de Morgensterkerk over Lukas 15: 11-32 Heemskerk, 17 januari 2016 Lieve Rosa, Jij wordt vandaag gedoopt. En daarom schrijf ik jou deze brief. Jij bent nu natuurlijk nog te klein om hem zelf te lezen, daarom lees ik hem maar voor aan je moeder en je vader en alle andere mensen die jouw doop meemaken vandaag, en dan doen we net alsof dit de preek is. En jij leest hem dan maar als je groot genoeg bent en als je er zin in hebt, zie maar. Als je dan nog eens ouder bent, bijvoorbeeld 15 of 25 of 85, en je denkt: ‘Hé, ik ben gedoopt, hoe zit dat eigenlijk?’, dan heb je toch maar mooi een paar dingen: een doopkaars, als teken van het licht dat Jezus Christus is, en een doopkaart met een voor jou uitgezochte Bijbeltekst. Natuurlijk ook (bovenal!) het verhaal van je vader en moeder, die je vast en zeker zullen vertellen wat dat nu eigenlijk betékent, dat ze je hebben laten dopen. En dan dus ook deze brief. Want in deze dienst van jouw doop hoorden wij ook een Bijbelverhaal. En daar wil ik je graag wat over vertellen. Het mooie aan Bijbelverhalen is dat ze gaan over ons leven. Hoe vreemd de verhalen ook zijn – en ze zijn inderdaad vaak héél vreemd! –, wij spelen onze rol in het verhaal. Het gaat over jou. En over mij en ons allemaal. Ons leven komt aan het licht. Deze verhalen nemen ons leven uiterst serieus. Maar nu opgelet: deze verhalen nemen héél ons leven serieus. En dat is iets bijzonders. Deze verhalen gaan over ons leven: mét de heel ingewikkelde kanten ervan. Deze verhalen rekenen ermee, dat er dingen misgaan. Dat er dingen pijn doen. Dat we vallen, falen, verkeerde beslissingen nemen. Dat we onzeker zijn. Dat is bijzonder, omdat wij dat helemaal niet gewend zijn en daar stiekem helemaal niet van houden. Wij zijn eraan gewend dat wij altijd onze mooie kant laten zien. We zijn erg vatbaar voor alle reclame die ons zegt dat we altijd mooi moeten zijn en fris. We presenteren onszelf op Instagram en Facebook en vertellen daar vooral hoe we genieten: #ilovemylife! Als jij dit leest, Rosa, over een jaar of 15, dan is de wereld misschien weer anders. Dan weet je misschien wel helemaal niet meer wat Facebook ooit eens was; dan moet je dat maar even aan je moeder vragen (die weet er veel van!). Maar dit zal misschien toch wel zo gebleven zijn: dat we aan elkaar vragen ‘Hoe gaat het?’ en dan altijd roepen: ‘Goed hoor!’ En dat we altijd erg onder de indruk zijn als het lijkt dat een ander alleen maar gelukkig, vrolijk en in balans is. Wat gaat er eigenlijk schuil áchter die buitenkant? Iedereen heeft een verhaal van verdriet. Van verlies. Van spijt. Van pijnlijke vragen: mag ik er zijn? Ben ik het waard om van te houden? Waarom is mijn leven zo-en-zo gelopen, waarom toch zijn de dingen zoals ze zijn… zo lastig? Iedereen draagt iets daarvan met zich mee. Iedereen! Wij zijn hier vandaag met (ik zeg maar wat) 175 mensen bij elkaar. Wij zijn 175 zúlke verhalen. Met niet alleen maar buitenkant, niet alleen maar mooie verschijning, maar ook met deze achterkant. Het Bijbelverhaal dat wij vandaag, in jouw dienst, gehoord hebben, waagt het om daar de vinger bij te leggen. Het is een gelijkenis, dat is een beeld-verhaal, waarmee Jezus iets wil uitleggen. Jezus wordt bekritiseerd door nette mensen, omdat hij vooral die mensen opzoekt waarvan de nette mensen vinden dat ze niet deugen. Juist met hen gaat Jezus om en dat hebben de nette mensen eigenlijk wel goed gezien! Jezus is inderdaad steeds op zoek naar de mensen met de lastige verhalen. Naar de mensen die onderop leven. Verdwaalde mensen. En Jezus laat dan altijd iets zien van de vreugde. Daar gaat het om: de vreugde! De blijdschap in de hemel als er een mens vanuit de duisternis in het licht komt. En een mens kómt in het licht als Jezus op zijn weg komt. De vreugde, daar gaat het om. De nette mensen willen dat niet, want die vinden lijdende en falende mensen niet netjes. Die posten alleen maar mooie foto’s van zichzelf. Maar Jezus ziet het leven zoals het is. Zoals het écht is. Het is alsof Jezus aan je vraagt: ‘Hoe gaat het?’ En je bent natuurlijk geneigd te zeggen: ‘Goed hoor!’ Maar dan zegt hij: ‘Ja ja, dat zal wel. Maar hoe gaat het echt? Waar doet het pijn? Waar verlang je naar?’ En dan, nu ja, dan ligt het op tafel. Een zeker mens had twee zonen. De jongste zei: Vader, geef mij het deel van het vermogen dat mij toekomt. Hij deelde hun het leven toe. Prachtig: de jongen vraagt om vermogen, geld, zijn deel van de erfenis. Maar als de vader dan gaat uitdelen, dan staat er een woord dat veel dieper gaat. Wat deelt hij dan uit: het leven zelf. Dat is je kapitaal, Rosa, waarmee je het leven ingaat: de adem in je longen, de liefde in je hart. Dat is het geschenk waarmee je op pad mag. Waarmee ieder mens op pad mag! Er staat namelijk niet in de tekst dat het niet zou mogen. Of dat het verkeerd is wat de jongste zoon vraagt, of dat het verkeerd is wat de vader geeft. Nee, ieder mens mag het leven in, en de wereld ontdekken. Ik hoop heel erg dat jij dat ook zo ervaart, Rosa: leef! Het mag, het is je gegeven! Maar dan komt het: de dwaalwegen. Dan komt dus aan het licht hoe ingewikkeld is. Dat leven zoeken is, en vol vragen. En verkeerde beslissingen. Een reddeloos leven, zo staat het letterlijk in de tekst. Vaak wordt er vertaald, dat die jongen een ‘losbandig’ leven leidt. Maar dat is zo moralistisch, vind je niet: je mag dit niet en je mag dat niet. Niet roken, niet drinken, geen seks. Maar dat staat er helemaal niet! Dat is allemaal verzonnen door kinderbijbelschrijvers met opgeheven wijsvingers. Nee, het verhaal stelt eigenlijk gewoon maar vast, eigenlijk op een heel milde manier, vind ik: het leven is reddeloos. We redden het niet. Ook al doen we nog zo stoer en ook al poetsen we onszelf op. De kerk kan daar ook wat van, trouwens: dat oppoetsen. Met sussende liedjes en zalvende woorden. Wees maar kritisch op de kerk hoor! (Niet op jouw vader natuurlijk, als ik dat zou zeggen, dan kreeg ik ruzie met hem… maar wel op alle andere kerkelijke types.) De al te mooie religieuze sausjes die we over het mensenleven gieten. Want nee, het leven is soms zomaar ineens hulpeloos, reddeloos. En daar is niets moois over te zeggen. Maar terwijl hij nog ver was, zag zijn vader hem al. Dat staat er, Rosa. Hoor je: er staat niet, toen hij al dichterbij kwam, zag zijn vader hem al. Nee, terwijl hij nog ver was. En laten we dat maar letterlijk nemen. De vader heeft hem al die tijd gezien. Dat kan natuurlijk niet, in het plaatje, want de jongen is in een ver, vreemd land, onzichtbaar voor de vader. Maar dat is denk ik wel de bedóeling. Stel je voor dat dit verhaal iets wil zeggen over wie Gód is, dan zou het wel eens dit kunnen zijn: het is gezien. Waar jij ook bent, hoe je er ook maar aan toe bent, heel het leven, met alles erop en eraan, met de glanzende buitenkant én met de rafelige achterkant, met alle pijn en alle stommiteiten: het is gezien. Waar de jongen ook maar was, hoe ver en hoe verdwaald ook… Heel dat verloren leven, het is gezien. En daarmee is het ergens ook al… gered. Deze God, hij heeft je gezien. Lieve Rosa, je hoort: het verhaal is zo vol en zo rijk… Iedere keer dat je het leest, ontdek je weer iets nieuws. Veel plezier op ontdekkingstocht! Voor nu, één ding nog. Heel veel Bijbelverhalen hebben een diepere laag. Iets wat ze te zeggen hebben, wat je niet op het eerste gezicht ziet. In dit verhaal zou het dit kunnen zijn: ik denk dat Jezus met dit verhaal ook iets van zichzelf laat zien. Dat hij dit verhaal over zichzelf vertelt. Die zoon, die verlorene, die dood was… dat is hij zelf. En hier komt nu een ongelofelijk geheim van de Bijbel aan het licht. Terwijl ik het nu zo voor je opschrijf, kan ik er zelf met m’n pet ook niet bij. Ik probeer het zo goed mogelijk te zeggen (jij hebt het voordeel dat je deze zinnen nog een paar keer kunt overlezen)… Ik zei net: de God van de Bijbel is als een vader, die geduldig is, die wacht, die je ziet, bij wie je altijd terecht kunt. Maar dat is nog niet alles: er is er één die, meer dan wie of wat ook, laat zien hoe deze God is. En dat is Jezus: hij die in de diepste diepte van het mensenbestaan is afgedaald. De koninklijke mens, die daarin zo koninklijk is dat hij in dat reddeloze, verloren bestaan van ons wil zijn. Met zijn blote voeten in de modder. Die heel het mensenleven kent: niet dat mooie, glanzende, opgepoetste mensenleven, maar de pijn, het vallen en het falen. En de dood. Daarin is hij gekomen. Opdat wij daar niet alleen zijn. Daar zijn wij gezocht en gevonden, door Jezus. Daar zijn wij aangeraakt, door hem, de koninklijke mens. En wie ooit door hem aangeraakt is, die zal het niet meer verliezen. Zoals jij nu ook voor altijd gedoopt bent, in Jezus’ naam. Lieve Rosa, het ga je heel goed!