Onderwerp = wie of wat het doet. Je vindt het onderwerp door de vraag te stellen wie + persoonsvorm? Jan en Karel gaan fietsend naar school. Persoonsvorm = gaan Wie + gaan? Jan en Karel Persoonsvorm = het werkwoord dat aangeeft in welke tijd en welk aantal de zin staat. Je vindt de persoonsvorm door: a) Van de vertelzin een vraagzin te maken. Het woord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. b) De zin in een andere tijd te zetten; tijd veranderen. Het woord dat verandert is de persoonsvorm. c) De zin van enkelvoud naar meervoud te zetten; aantal veranderen. Het woord dat verandert is de persoonsvorm. Jan en Karel gaan fietsend naar school. a) Gaan Karel en Jan fietsend naar school? Gaan is het eerste woord, dus dat is de persoonsvorm. b) Jan en Karel gingen fietsend naar school. Gaan is veranderd in gingen, dus gaan is de persoonsvorm. c) Jan gaat fietsend naar school. Gaan is veranderd in gaan, dus dat is de persoonsvorm. Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in een zin. Om zeker te weten of iets een werkwoord is, kun je deze proberen in te vullen in een werkwoordschema. Jan en Karel gaan fietsend naar school. Gaan fietsend is het werkwoordelijk gezegde, want dat zijn de werkwoorden uit deze zin. Lidwoorden = de, het, een Let op… één is geen lidwoord. Één is een telwoord. "Geef jij de kat even te eten?" ('de' is een lidwoord, want het staat voor het zelfstandige naamwoord 'kat') "Het nieuwe huis zag er prachtig uit." ('Het' is een lidwoord, want het staat voor het zelfstandige naamwoord 'huis') "Mag ik het een keertje proberen?" ('een' is een lidwoord, want het staat voor het zelfstandige naamwoord 'keertje') "In zijn hand had hij niet twee, maar één appel." ('één' is hier geen lidwoord, want het is duidelijk dat hier een getal wordt bedoeld) Zelfstandig naamwoorden = alle woorden waar je de, het, een voor kunt zetten. Het zij de namen van mensen, dieren, planten en dingen (MeDiPlaDi) Verder zijn de volgende woorden ook zelfstandige naamwoorden: namen van personen (Peter, Anja), namen van plaatsen (Amsterdam, Sahara) en namen van bedrijven (Sony, Heineken). Een zelfstandig naamwoord kan tastbaar zijn of niet. Voorbeelden van tastbare zelfstandige naamwoorden zijn: tafel, tapijt, hoekwoning, droogmolen, steen, stereomeubel. Voorbeelden van niet-tastbare zelfstandige naamwoorden zijn: liefde, geluk, honger, pijn, angst, ziekte, dorst, opgewektheid. Bijvoeglijk naamwoord = een bijvoeglijk naamwoord zegt altijd iets van een zelfstandig naamwoord. Het kan er zowel voor als achter staan en er kunnen meerdere bijvoeglijke naamwoorden in een zin staan. Bijvoeglijke naamwoorden zijn ook altijd eigenschappen van de betreffende zelfstandige naamwoorden. "Renske is mooi, jong, intelligent en sociaal." (alle onderstreepte woorden zeggen iets over 'Renkse': het zijn ook allemaal eigenschappen van haar, dus allemaal bijvoeglijke naamwoorden)