Aantekeningen Repetitie H1 Lezen Het onderwerp van een tekst Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van een tekst. Je kunt met één of met een paar woorden zeggen wat het onderwerp is, bijvoorbeeld: dansen, het downloaden van muziek of de handigste mobieltjes. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je de tekst beter als je hem helemaal gaat lezen. Om het onderwerp te vinden, hoef je een tekst niet helemaal te lezen. Je leest de tekst alleen oriënterend, dat wil zeggen: je bekijkt de tekst en je leest de eerste alinea (de inleiding). Alinea's zijn de stukjes waarin een tekst verdeeld is. Je herkent alinea’s doordat een nieuwe alinea op een nieuwe regel is begonnen of doordat de eerste regel van de nieuwe alinea een beetje is ingesprongen of doordat er tussen twee alinea’s een regel is overgeslagen. Zo vind je het onderwerp van een tekst: Bekijk de tekst: – Kijk naar de titel – Kijk naar de foto’s en plaatjes bij de tekst. – Kijk naar lijstjes, rijtjes of schema’s die er misschien bij staan. – Kijk naar tussenkopjes(als die er zijn); een tussenkopje is de ‘titel’ van een tekstgedeelte. – Let op anders gedrukte letters (vet, cursief, GROOT of gekleurd). Lees de eerste alinea; meestal is die vetgedrukt. Geef antwoord op de vraag: waarover gaat deze tekst? Woordenschat Woordraadstrategie zoek een synoniem In teksten zie je vaak onbekende woorden. De betekenis van zulke woorden vind je in het woordenboek. Je kunt de betekenis van een woord soms ook vaststellen door een woordraadstrategie te gebruiken. Je gebruikt dan de context, het tekstdeel rond het onbekende woord, om de betekenis vast te stellen. De eerste woordraadstrategie is: zoeken naar een synoniem. Een synoniem is een ander woord met dezelfde betekenis. Voorbeelden van synoniemen: – zoenen en kussen; – variatie en afwisseling; – globaal en oppervlakkig. Pas op: synoniemen hebben wel dezelfde betekenis, maar je kunt ze niet altijd door elkaar gebruiken. Dokter en arts zijn synoniemen, maar dokter is een algemeen woord; arts is zakelijk en formeel. Tip: in Word kun je gemakkelijk synoniemen vinden. Ga met de cursor op het Kijk op Taal Werken met een woordenboek Een moeilijk woord zoek je op in het woordenboek. Daarin vind je hoe je het woord schrijft en wat het betekent. Je zoekt altijd alfabetisch. De gekleurde of dikgedrukte woorden zijn de trefwoorden. Kijk bij het zoeken eerst naar de twee hulpletters aan de rand van de bladzijde of naar de gidswoorden. Dat zijn de twee trefwoorden die boven aan de pagina’s staan, vaak met een streepje ertussen. Het linker gidswoord is het eerste trefwoord op de pagina, het rechter gidswoord is het laatste trefwoord op de pagina. Tip: uitdrukkingen vind je ook in het woordenboek. Bij het woord hout staat bijvoorbeeld op een houtje bijten, met de betekenis: weinig te eten hebben. Grammatica zinsdelen (redekundig ontleden) Persoonsvorm In elke zin staan werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv). De persoonsvorm geeft het getal (enkelvoud of meervoud) aan en de tijd. Voorbeeld: 1 Elsa mag nieuwe laarzen kopen. 2 Wij mochten een mooie winterjas kopen. Mag geeft enkelvoud aan en tegenwoordige tijd. Mochten geeft meervoud aan en verleden tijd. Zo vind je de persoonsvorm: Er zijn drie manieren om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm is. Voorbeeld: Voor zijn verjaardag wil mijn vriend een voetbal vragen. – Manier 1 – Maak van de zin een vraag. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm. Wil mijn vriend voor zijn verjaardag een voetbal vragen? – Manier 2 – Zet de zin in een andere tijd: maak van de tegenwoordige tijd de verleden tijd of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Voor zijn verjaardag wilde/wou mijn vriend een voetbal *vroegen. (Het teken * betekent: niet correct.) – Manier 3 – Verander het getal van de zin: maak van het enkelvoud (één persoon of ding) het meervoud (meer dan één persoon of ding), of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Voor zijn verjaardag willen mijn vrienden een voetbal *vraagt. Let op: bij scheidbare werkwoorden (nakijken, weglopen, uitzwaaien) is alleen het stukje dat van tijd verandert, de persoonsvorm. Voorbeeld: De leraar wiskunde kijkt altijd onze schriften na. (pv = kijkt; dus niet: kijkt na) Zinsdelen Zinnen bestaan uit zinsdelen. Een zinsdeel is één woord of een groepje van woorden die bij elkaar horen. Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel. Zo vind je de zinsdelen: Verander een paar keer de woordvolgorde van de zin. Er zijn dan twee manie ren om te zien welke woorden samen een zinsdeel vormen. Manier 1 – Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zet ten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Manier 2 – Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voorbeeld: Dit weekend ga ik met mijn ouders naar de Efteling. Deze zin bestaat uit vijf zinsdelen. Ze zijn van elkaar gescheiden door schuine streepjes. De persoonsvorm is steeds onderstreept. – Dit weekend/ ga / ik / met mijn ouders / naar de Efteling. – Met mijn ouders / ga / ik / naar de Efteling / dit weekend. – Ga / ik / dit weekend / met mijn ouders / naar de Efteling? Binnen de zinsdelen dit weekend, met mijn ouders en naar de Efteling blijven de woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar staan. Het woordje ik is in zijn eentje een zinsdeel. Let op: de werkwoorden in een zin staan niet altijd bij elkaar, maar vormen wel samen één zinsdeel. – In de vakantie/ zou / ik / met mijn ouders / naar de Efteling / willen gaan. Tip: zet bij het verdelen in zinsdelen het eerste streepje altijd direct vóór de persoonsvorm en het tweede streepje direct achter de persoonsvorm. Vraagzinnen in zinsdelen verdelen: Een vraagzin is lastig in zinsdelen te verdelen, want je kunt de woordvolgorde maar beperkt veranderen. Vul daarom in plaats van het vraagwoord even een antwoord in. Dan kun je de zinsdelen gemakkelijk verplaatsen. Voorbeeld: – Wie wil mij vanmiddag met mijn wiskundesommen helpen? Antwoord: Angela – Angela / wil / mij / vanmiddag / met mijn wiskundesommen / helpen. In de oorspronkelijke zin staan de streepjes dus zo: – Wie / wil / mij / vanmiddag / met mijn wiskundesommen / helpen? Woordsoorten (taalkundig ontleden) Zelfstandig naamwoord De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. In de zin De aardige agent glimlacht komen vier woordsoorten voor: de is een lidwoord, aardige is een bijvoeglijk naamwoord, agent is een zelfstandig naamwoord en glimlacht is een werkwoord. Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: dochter, bloemist, zeehond, tulp, telefoon, dorp, liefde. Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Nijmegen, Rijn. Zo vind je een zelfstandig naamwoord: – Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden; boek – boeken). – Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje; boek – boekje). – Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het boek, een boek). Lidwoord Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als un). De woorden de en het zijn bepaald lidwoord (blw), een noem je onbepaald lidwoord (olw). Voorbeeld: Het sprookje gaat over de dochter van een molenaar. Zo vind je een lidwoord Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: het (blw) boek (zn). Soms staan tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord nog andere woorden: een (olw) bijzonder spannend boek (zn). Een en het niet als lidwoord Soms spreek je een uit als 1. Dan is een géén lidwoord. Voorbeeld: Laatst kwam ik een van de spelers van AZ tegen. Soms hoort het niet bij een zelfstandig naamwoord. Dan is het géén lidwoord. Voorbeelden: – Volgens de weerman gaat het binnenkort vriezen. – Na de rust werd het toch nog 1-1. Spelling Hoofdletters en leestekens Je gebruikt hoofdletters en leestekens om een tekst beter leesbaar te maken. Zo gebruik je hoofdletters: 1. Je schrijft een hoofdletter: aan het begin van een zin. 2. bij namen: Sofie Eilander, het Penta College, Overijssel, het Domplein, de IJssel, Blokker, Albert Heijn; 3. bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Engels, Rotterdamse, Zuid-Hollandse. Géén hoofdletter krijgen: de namen van dagen: zondag, maandag, .... de namen van maanden: januari, februari, .... de namen van seizoenen: lente, zomer, herfst, .... de namen van windstreken: noorden, zuiden, .... Zo gebruik je leestekens: Je eindigt een zin met een punt, een vraagteken of een uitroepteken: 1. Een punt komt na gewone zinnen: We trainen vanavond niet. 2. Een vraagteken zet je na een vraag: Wat vind je van mijn haar? 3. Met een uitroepteken geef je een zin extra nadruk: Dat is geweldig! Hoofdletters bij namen Veel namen hebben tussenvoegsels, zoals De, van of van de Die schrijf je zonder hoofdletter als ze tussen iemands voornaam of voorletter(s) en achternaam staan. Als de voornaam of voorletter ontbreekt, krijgt het eerste tussenvoegsel wel een hoofdletter. Voorbeeld: Jan van der Zwan en J. van der Zwan, maar meneer Van der Zwan– Anke van Til-van het Hof, maar voorzitter Van Til-van het Hof Verkleinwoorden Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken door er: -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten: hand – handje; woning – woninkje; pluim – pluimpje; broer – broertje; ring – ringetje. Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje Verkleinwoorden op een -i krijgen -ie: tosti – tostietje; taxi-taxietje. Bij verkleinwoorden op een a, é, o of u wordt de klinker verdubbeld: Pyjama-pyjamaatje; radio-radiootje; café-cafeetje; paraplu-parapluutje. Verkleinwoorden op een y en verkleinwoorden van cijfer- en letterwoorden (afkortingen) schrijf je met een apostrof: Baby-baby’tje; A4-A4’tje; tv-tv’tje; 6-6’jes; wc-wc’tje. Woordenlijst hfdst 1: Woord: Betekenis amicaal vriendschappelijk concerns grote bedrijven context zinsverband de bezem erdoor halen grondig opruimen decennia tientallen jaren fenomeen verschijnsel frictie wrijving gangbaar gebruikelijk gedrevenheid drang om te presteren gepropageerd aangeraden geschil conflict globaal algemeen hereniging het weer bij elkaar brengen historie geschiedenis kampen groepen van strijdende partijen mondiaal wereldwijd nering handel onafscheidelijk altijd samen onderneming bedrijf onenigheid ruzie oorsprong begin overeenkomstige soortgelijke recent van deze tijd rivalen felle tegenstanders symbool teken synoniem woord met dezelfde betekenis trend mode variatie afwisseling verbitterd vol haat vernuft intelligentie vervreemd verbondenheid kwijt verwanten familieleden verwijderen schrappen verzoenen vrede sluiten vete conflict wedijver strijd wrok haat de kiem leggen voor (iets) tot ontwikkeling laten komen de strijdbijl begraven vrede sluiten de wind in de zeilen hebben meezitten lief en leed delen voor- en tegenspoed delen niet ter zake doen onbelangrijk zijn op vrije voeten komen vrijkomen