Tips 0 meting LEESVAARDIGHEID (OOK TE VINDEN OP LAPLAZA) Woorden 1: kijk eerst of je het woord in de zin kunt voorspellen (context) bv. “ik heb gisteren gestroemft en daarom heb ik nu spierpijn” Wat zou deze zin kunnen betekenen? ????? Taal van de smurfen: het zal wel sporten betekenen Woorden 2: kijk dan of je het woord via andere talen begrijpt ¿Conoces a Pedro? Estoy muy enamorada de Pedro amor lijkt op … ???? … amor lijkt op amour of amore, iets met liefde, verliefdheid Woorden 3: Als het echt nodig is, zoek je pas een woord op. Wordt er naar gevraagd of naar verwezen of heb je de betekenis nodig voor begrip van de volgende of vorige zin? En zoek het dan GOED op. Om welk woordsoort gaat het? (werkwoord, zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord etc.) Neem niet de eerste betekenis! Gereedschap 1: Werk met kleurtjes/pennen om belangrijk dingen te markeren of om woorden die je al eerder hebt geraden of opgezocht naast de tekst te schrijven. Het risico is dat je het woord dan weer opzoekt. En daar heb je GEEN TIJD voor. Gereedschap 2: Zoek de woorden op in een woordenboek en niet digitaal. Goed opzoeken is een vak apart en daar moet je mee oefenen Neem dus altijd je woordenboeken mee!!!!!! Strategieën 1: De eerste 10 seconden-stap: kijk naar de uitstekende delen van de tekst, die geven jou ook informatie. Plaatjes, foto’s, bronvermelding (uit tijdschrift, krant of anders) de lay-out van de tekst(is het informatief, reclame, brief, aankondiging etc.?), titel, ondertitel. Strategieën 2: Waar in de tekst zoeken? Voor algemene informatie(scannen> niet alles lezen). Voor specifieke informatie (skimmen> details lezen). Voor 1 gerichte vraag in een bepaalde alinea (alleen die alinea en de zin voor en na deze alinea). Voor 1 gerichte vraag in een bepaalde regel (alleen die regel en de regel voor en na deze regel). Vragen 1: Lees de vraag goed. Wat wordt er precies gevraagd? Het antwoord is niet wat je denkt, maar wat in de tekst staat. Vragen 2: Meerkeuzevragen. De antwoorden zijn niet logisch. Je kunt zomaar 10 X B antwoorden krijgen. De antwoorden staan op alfabetische volgorde Vragen 3: Open vragen. In het Nederlands beantwoorden. Behalve als naar de Spaanse zin of het Spaanse woord wordt gevraagd. Zo precies mogelijk beantwoorden. Niet meer en niet minder dan er gevraagd wordt.