Opvoedingsstijl, stress(beleving) en coping (omgaan

advertisement
Hoe onderscheiden we eet- en voedingsproblemen van eet- en
voedingsstoornissen bij kinderen?
Ilse Dewitte & Joke Benoot
Als men vandaag praat over eetstoornissen worden daarmee meestal vormen van anorexia
nervosa en boulimia nervosa bedoeld. Deze treden eerder zelden op voor de leeftijd van 12 jaar
terwijl er bij kinderen een heel gamma andere stoornissen in verband met voeding en eten
optreedt. Over de aard en onderverdeling ervan bestaat echter veel verwarring en onenigheid. Dat
heeft enerzijds te maken met de complexiteit en heterogeniteit in aard, verschijningsvorm en
oorzaken, en anderzijds met de overlap tussen eet- en voedingsproblemen. Bovendien worden in
de verschillende talen verschillende termen gebruikt en is er op internationaal vlak geen sprake
van een consensus over de terminologie. Deze bijdrage beoogt hierin meer inzicht en helderheid te
1
geven. We differentiëren de verschillende termen en beschrijven de belangrijkste categorieën.
Differentiatie van voedingsproblemen, voedingsstoornissen en eetstoornissen
De DSM-IV spreekt over ‘feeding and eating disorders of infancy or early childhood’ zonder daarbij
de termen ‘feeding’ en ‘eating’ te differentiëren zodat het lijkt alsof ze synoniemen zijn. Nochtans is
er een accentverschil, zoals in het Nederlands de klemtoon verschilt in de begrippen ‘voeding’ en
‘eten’. Voeding verwijst naar ‘voedsel geven’ of ‘gevoed worden’; eten betekent ‘voedsel innemen’
of ‘zich voeden’. Omdat jongere kinderen een passievere houding aannemen bij het innemen van
voedsel en een andere persoon er mee verantwoordelijkheid voor kan dragen, is de term ‘voeding’
bij deze kinderen meer op zijn plaats. Dat verwijst meer naar de interactionele aard van de
voedselinname bij jonge kinderen. Naarmate het kind echter zelf actiever optreedt bij het innemen
van voedsel, wordt de term ‘eten’ gebruikt. Hoewel ook de DSM-classificatie verwarrend is, wordt
er een leeftijdsgrens van zes jaar voorgesteld. We nemen dit leeftijdscriterium over maar stellen
een consequentere terminologie voor (zie tabel 1). Bij kinderen onder de zes jaar hebben we het
over voedingsproblemen of voedingsstoornissen, bij oudere kinderen spreken we over
eetproblemen of eetstoornissen. Het woord ‘probleem’ duidt erop dat het verschijnsel een
onderdeel of symptoom van een andere stoornis of aandoening is. Het begrip ‘stoornis’ betekent
dat het een diagnostische entiteit of syndroom op zich is.
Een voedings- of eetprobleem kan naar allerlei andere stoornissen verwijzen, zowel
fysieke als psychische. Een gebrek aan eetlust kan bijvoorbeeld kaderen binnen een
stemmingsstoornis, of een kind kan een gestoord eetpatroon vertonen omdat een organische
aandoening (een slikstoornis bijv.) het eetproces hindert. De focus van behandeling wordt daarom
ook de betreffende stoornis, waarvan het eet/voedingsprobleem slechts een onderdeel vormt. Een
voedings- of eetstoornis is een syndroom op zich, een afgebakende entiteit, waarbij het gestoorde
1
Deze bijdrage is gebaseerd op Opvoedingsstijl, stress en coping bij moeders van kinderen met een eet- of
voedingsprobleem. Literatuurstudie en exploratief onderzoek. Verhandeling van Joke Benoot o.l.v. Prof.Dr. W.
Vandereycken, Faculteit Psychologie, Katholieke Universiteit Leuven, juni 2007.
1
eetgedrag een centrale en betekenisvolle component vormt. Voedings- en eetstoornissen worden
gekenmerkt door een inadequaat, onregelmatig of chaotisch voedingspatroon, mogelijk gepaard met
excessieve preoccupatie over gewicht, lichaamsbeeld en/of eten. Ze kunnen leiden tot of gepaard
gaan met psychiatrische en medische complicaties. Voedingsproblemen en -stoornissen komen vaak
voor op jongere leeftijd en omvatten een veelheid aan problemen die verschillen in ernst.
Eetstoornissen bij kinderen echter verschijnen meestal op latere leeftijd, hebben doorgaans een
complexere pathogenese en een ernstiger verloop, en sluiten nauwer aan bij de eetstoornissen die
bij adolescenten en bij volwassenen voorkomen. Omdat er geen specifieke studies bestaan die
betrekking hebben op het arbitraire leeftijdscriterium van zes jaar, hebben we het hier voor de
eenvoud ook bij kinderen ouder dan zes jaar over voedingsproblemen (en dus niet over
eetproblemen). In wat volgt, worden met andere woorden als ‘eet- en voedingsproblemen’ (EVP)
voedingsproblemen, voedingsstoornissen en eetstoornissen besproken. Wanneer we het hebben
over EVP, dan bedoelen we deze drie categorieën.
Tabel 1 Voedingsprobleem/stoornis versus eetprobleem/stoornis
Onder zes jaar
Vanaf zes jaar
Voedingsprobleem
Voedingsstoornis
Eetprobleem
Eetstoornis
Symptoom
Stoornis
of
Symptoom van een
Stoornis of syndroom
syndroom
op
psychische
op zich, waarbij het
een
van
psychische
stoornis
of
zich, waarbij het
stoornis
lichamelijke
gestoorde
lichamelijke
een
aandoening
eetgedrag
aandoening
component vormt
een
of
gestoorde eetgedrag
centrale
centrale
component vormt
Voedingsproblemen
Fluctuaties in de voedselinname zijn inherent aan de ontwikkeling van het jonge kind, en zijn
verbonden aan ontwikkelings- en voedingsmijlpalen. In de meeste gevallen worden de groei en de
gewichtstoename van het kind hierdoor niet verstoord. Pas wanneer dit wel het geval is, spreken we
van
een
ernstig
voedingsprobleem.
Een
frequent
voorkomend
voedingsprobleem
is
voedselweigering, waarbij kinderen te weinig of helemaal niet eten. Dikwijls is er sprake van een
volledige afkeer van voeding en van alles wat met voeding te maken heeft (eetaversie). Tijdelijk
weinig eten is normaal bij infecties en stressperiodes, maar moet worden onderzocht als het
verschillende weken aanhoudt. Chronische voedselweigering wordt gedefinieerd al s een ernstig
gelimiteerd dieet dat angst opwekt bij de ouder, met of zonder verstoring van de groei. Een
noodzakelijk onderscheid moet gemaakt worden tussen deze voedselweigering en diverse
vormen van selectief eten. Kieskeurigheid of zeer eenzijdig eten is immers een tweede zeer
frequent voorkomend voedingsprobleem. Waar bij voedselweigering de eetlust overgereguleerd
wordt, wordt bij selectief eten een veelheid van temperaturen, smaken en texturen niet
2
geaccepteerd. Dat kan zijn wortels vinden in een leeftijdsgerelateerde neofobie (angst voor
nieuw voedsel) of in het temperament van het kind.
Andere problemen zijn het te frequent eten (polyfagie) en te veel eten (hyperfagie).
Andere kinderen eten te snel of juist te traag, zij spelen met het eten, treuze len en praten aan
tafel.
Sommige
kinderen
snoepen
overmatig
of
eten
niet-eetbare
dingen.
Enkele
voedingsproblemen zijn sterk gedragsmatig van aard. Deze kinderen willen niet aan tafel zitten,
gooien met eten, nemen eten van anderen, worden heel kwaad tijdens het eten of eten zeer
slordig voor hun leeftijd. Andere voedingsproblemen zijn dan weer eerder technisch van aard. Zo
zijn er kinderen die slecht kauwen, kinderen die braken of kokhalzen, kinderen die ingeslikt
voedsel herkauwen, kinderen die problemen hebben bij het slikken en kinderen die op geen
andere manier dan via sondevoeding voedsel kunnen opnemen.
Een vroegtijdige onderkenning en een adequate behandeling van voedingsproblemen zijn
van essentieel belang. Voedingsproblemen zijn immers geassocieerd met cognitieve beperkingen,
emotionele
disfuncties,
ondervoeding,
groeivertraging,
verminderde
energie,
verhoogde
kwetsbaarheid voor ziekte en zelfs overlijden. Langdurige voedingsproblemen kunnen daarnaast ook
gevolgen hebben voor de familie, voor wie het voedingsprobleem een bron van zorg wordt. Ouders
geven vaak zichzelf en elkaar de schuld van de problemen en het moeilijke eten kan leiden tot
discussies, spanningen en conflicten die op hun beurt weer zorgen voor een onaangepaste houding
tijdens de maaltijden. Andere onderzoekers wijzen op de implicaties van voedingsproblemen op de
stijl en kwaliteit van relaties in andere contexten en op toekomstig voedingsgedrag.
Voedingsstoornissen
Hoewel voedings- en eetstoornissen vaker voorkomen in de adolescentie, doen ze zich steeds vroeger
voor. We benadrukken het belang van een onderscheid tussen voedingsstoornissen bij jonge kinderen
tot zes jaar, en eetstoornissen bij kinderen vanaf zes jaar, omdat de aard en verschijningsvorm van
deze stoornissen erg verschillen. Daarom worden ook andere classificatiesystemen gebruikt.
Sommigen achten voor voedingsstoornissen bij kinderen tot zes jaar de DSM-IV het meest geschikt als
classificatiesysteem. Er worden daarin drie categorieën onderscheiden:
Pica
Pica wordt in de DSM-IV gedefinieerd als het hardnekkig eten van niet voor consumptie geschikte
stoffen gedurende een periode van minstens één maand, waarbij het eten van deze stoffen niet
past bij het ontwikkelingsniveau of geen deel uitmaakt van cultureel geaccepteerde gewoonten. Als
het eetgedrag voorkomt tijdens het beloop van een andere psychische stoornis, moet het
voldoende ernstig zijn om aparte medische aandacht te rechtvaardigen. De stoornis heeft
significante, potentieel levensbedreigende gevolgen voor de gezondheid en kan onder andere
leiden tot intestinale obstructie, infecties en vergiftiging. Pica komt vrij vaak voor bij kinderen tussen
18 en 36 maanden maar wordt daarna steeds zeldzamer.
Ruminatiestoornis
Rumineren wordt omschreven als het herhaaldelijk en zonder inspanning uit de maag naar boven
3
brengen, herkauwen en opnieuw inslikken van half verteerd voedsel in de afwezigheid van een
gekende causale organisch stoornis. Bij de diagnose is het belangrijk om een geassocieerde
gastro-intestinale stoornis uit te sluiten. Rumineren wordt dikwijls gerapporteerd bij kinderen met
een ontwikkelingsachterstand. De ruminatiestoornis vangt meestal aan in de leeftijd tussen de drie
weken
en
12
maanden,
maar
kan
ook
later
beginnen
bij
kinderen
met
een
ontwikkelingsachterstand. Het rumineren kan leiden tot diverse ernstige complicaties, waaronder
ondervoeding, dehydratatie en maagaandoeningen. Aangenomen wordt dat psychosociale
factoren, soms in interactie met een medische aandoening, aan de basis liggen van deze stoornis.
Voedingsstoornis op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd
De diagnose ‘voedingsstoornis op zuigelingenleeftijd of vroege kinderleeftijd’ wordt toegepast
wanneer het kind er nooit in slaagt voldoende te eten met een in belangrijke mate uitblijven van
gewichtstoename of een belangrijk gewichtsverlies tot gevolg gedurende tenminste één maand.
Deze stoornis is niet te wijten aan een medische conditie, een psychische stoornis of een tekort
aan voedsel. De voedingsstoornis leidt tot significante beperkingen in gewichtstoename en kan
leiden tot gezondheidsproblemen, problemen in de fysieke en psychologische ontwikkeling, sociale
achterstand en gedragsproblemen. Recente bevindingen wijzen op een interactie tussen factoren
inherent aan het kind die het moeilijk maken om te eten en ouderlijk mismanagement van de
resulterende voedingsstoornis.
Voorbeeld 1
Charlotte, negen jaar, komt met haar ouders op de raadpleging van het multidisciplinair
voedingsteam. De laatste vijf maanden eet ze steeds minder en klaagt vaak van buikpijn en
misselijkheid. Haar gewicht nam intussen met 3 kg af. Moeder maakt zich ernstig zorgen en vreest
dat haar dochter aan anorexia lijdt, zoals een nichtje van haar die nu opgenomen is in een
gespecialiseerde afdeling voor eetstoornissen. Lichamelijk wordt geen verklaring voor de klachten
gevonden. In het gesprek van de orthopedagoge van het team komt naar voor dat Charlotte minder
begon te eten bij de aanvang van het derde leerjaar. Ze voelde zich misselijk en was bang dat ze
moest overgeven. Telkens ze zich wat misselijk voelt mijdt ze te eten. Voorheen was ze een
zorgeloos en vrolijk kind. De ouders kunnen in de verste verte niet bedenken waarom ze minder
eet en dachten aan anorexia nervosa.
Op de vraag drie tovenaarswensen uit te spreken, drie dingen die ze meteen zou veranderen
moest ze kunnen toveren, antwoordt ze wat aarzelend: ‘Ik tover dat ik nooit meer misselijk zou
zijn… dat mijn beste vriendinnetje niet verhuisd was maar terug bij mij in de klas zat ….en dat ik
een juf heb die niet zo luid roept in de klas en niet zo streng is’. De ouders schrikken wanneer ze
dit horen. Nog nooit had hun dochter iets gezegd over het gemis van haar vriendinnetje en zeker
ook niet over de strenge juf. Moeder verontschuldigt zich dat ze hier nog niet eerder aan dacht.
Vader geeft aan dat verhuizen en minder leuke juffen nu eenmaal bij het leven horen en dat zijn
dochter daar toch tegen moet kunnen.
De ouders worden gerustgesteld dat het geen ernstige eetstoornis in de zin van anorexia nervosa
4
betreft. Dat komt gewoonlijk op latere leeftijd voor en gaat meestal gepaard met een ongenoegen
over het eigen uiterlijk. Hier lijkt het veeleer om een eetprobleem te gaan in een context van
belangrijke veranderingen die zich de laatste maanden in haar leven voordeden. Dergelijke
veranderingen lijken voor volwassenen misschien niet zo bijzonder, maar voor Charlotte hebben ze
een bijzondere betekenis. Het is nog niet duidelijk of het om een soort braakfobie gaat, maar
mogelijk speelt een toevallige koppeling tussen spanning, misselijkheid en angst voor overgeven
een rol. In dit leerproces zorgde minder eten voor vermijding van de onaangename sensaties.
Deze hypothese moet echter verder onderzocht worden en daarom stelt de orthopedagoge een
vervolgafspraak voor.
Eetstoornissen
Eetstoornissen ontstaan meestal tijdens de adolescentie. De angsten en zorgen waarmee
eetstoornissen gepaard gaan zijn vaak gerelateerd aan normatieve gebeurtenissen die
plaatsvinden in de vroege adolescentie, zoals de puberteit, het aangaan van liefdesrelaties en de
overgang naar het secundair onderwijs. Deze normatieve gebeurtenissen hebben meer invloed op
vrouwen, zodat vrouwen een groter risico hebben op eetstoornissen. Sommige onderzoekers
beschouwen de criteria van Great Ormond Street (GOS) – het bekende kinderziekenhuis in
Londen – als betrouwbaarder dan de criteria uit de DSM-IV of de ICD-10 van de
Wereldgezondheidsorganisatie. De GOS-criteria beperken zich niet alleen tot de typische
eetstoornissen, die als algemeen kenmerk een sterke preoccupatie hebben met lichaamsomvang
en -gewicht en een gestoord eetpatroon. Dat zou een meerderheid van de kinderen met ernstige
eetstoornissen uitsluiten. Daarom zijn de atypische eetstoornissen
toegevoegd. Deze
beantwoorden, hoewel ze belangrijke overeenkomsten vertonen met de typische eetstoornissen,
niet volledig aan de gestelde criteria. De GOS-criteria beslaan het gehele spectrum van
eetstoornissen en maken gebruik van exclusiecriteria (zie Tabel 2).
5
Tabel 2 Indeling van eetstoornissen bij kinderen volgens GOS-criteria
Anorexia nervosa
- vastberaden voedselvermijding;
- falen in het behouden van gewicht bijhorend bij de leeftijd of actuele gewichtsvermindering;
- overbezorgdheid en abnormale cognities over gewicht en vorm.
Boulimia nervosa
- terugkerende eetbuien en purgeren;
- gebrek aan controle;
- overbezorgdheid over gewicht en vorm.
Selectief eten
- tenminste gedurende twee jaar beperkt gebruik van soorten voedsel;
- geen bereidheid om nieuwe soorten voedsel te proberen;
- geen abnormale cognities betreffende gewicht en lichaamsvorm;
- geen angst om te braken of te stikken;
- gewicht kan laag, normaal of hoog zijn.
Functionele dysfagie
- voedselvermijding;
- angst om te slikken, te braken of te stikken;
- geen abnormale cognities betreffende gewicht of lichaamsvorm;
- geen ziekelijke preoccupatie betreffende gewicht of lichaamsvorm;
- geen organisch hersenletsel of psychose.
Algemeen weigeringssyndroom
- hardnekkige weigering om te eten, drinken, lopen, praten of voor zichzelf te zorgen;
- vastbesloten verzet tegen pogingen tot hulp.
Voedselvermijdings- en emotionele stoornis
- voedselvermijding die niet primair veroorzaakt wordt door een affectieve stoornis;
- gewichtsverlies;
- stoornis in de stemming welke niet voldoet aan criteria voor een primaire stemmingsstoornis;
- geen abnormale cognities betreffende gewicht en lichaamsvorm;
- geen ziekelijke preoccupatie betreffende gewicht en lichaamsvorm;
- geen organisch hersenletsel of psychose.
Anorexia nervosa
Anorexia nervosa wordt gekenmerkt door de weigering om een minimaal lichaamsgewicht dat voor
de leeftijd of lengte gewenst is, te behouden. Die weigering wordt verkregen door voedselrestrictie,
braken en/of misbruik van laxeermiddelen. Er is sprake van een angst om aan te komen, het
lichaamsbeeld is verstoord en er wordt overdreven belang gehecht aan lichaamsvormen of gewicht.
Een bijkomend criterium, zeer moeilijk toepasbaar bij jonge kinderen, is het minimaal drie maanden
uitblijven van de menstruatie. Het gewichtsverlies heeft ernstige en potentieel levensbedreigende
consequenties doordat de groei en ontwikkeling in het gedrang komen.
Boulimia nervosa
De criteria voor boulimia nervosa zijn terugkerende eetbuien en purgeren, een gevoel van gebrek
aan controle en abnormale cognities over gewicht en/of lichaamsbeeld. Centraal staan de eetbuien,
terwijl allerlei maatregelen genomen worden om het gewicht binnen normale grenzen te houden. Een
eetbui wordt daarbij gedefinieerd als het eten van een abnormaal grote hoeveelheid voedsel, waarbij
men het gevoel heeft de beheersing over het eten kwijt te zijn. Deze eetbuien worden
gecompenseerd door gebruik van laxeermiddelen, zelfopgewekt braken, diuretica, extreem lijnen of
overmatige lichaamsbeweging. De eetbuien en het compensatiegedrag komen minimaal twee keer
per week gedurende drie maanden voor.
Voedselvermijdings- en emotionele stoornis
Deze stoornis is in de eerste plaats een emotionele stoornis waarbij voedselvermijding een
belangrijke rol speelt. Andere kenmerken zijn gewichtsverlies en een stoornis in de stemming die niet
voldoet aan de criteria voor een primaire stemmingsstoornis. Deze kinderen hebben geen abnormale
cognities over of preoccupatie met gewicht en/of lichaamsbeeld. Ook is er geen sprake van een
organisch hersenletsel of een psychose. Veel voorkomende affectieve symptomen zijn angst,
fobieën, schoolweigering, obsessiviteit en depressie. Voedselweigering is een centraal kenmerk van
deze eetstoornis. Het lage gewicht van deze kinderen kan leiden tot ernstig fysiek onwelbevinden en
tot groeiverstoring. Over prevalentie bestaat nog geen duidelijkheid. De voedselvermijdings- en
emotionele stoornis blijkt bij kinderen wel het meest gediagnosticeerd na de diagnose anorexia
nervosa. De verhouding meisjes/jongens is 4:1. Volgens sommige onderzoekers komt de stoornis ook
voor bij kinderen vanaf drie jaar, maar wordt die vaak genegeerd omdat de groei meestal vrij
bevredigend verloopt. Veel van deze kinderen hebben andere fysieke aandoeningen. In sommige
gevallen kan de voedselvermijdings- en emotionele stoornis kaderen binnen een emotionele reactie
op de gezondheidsproblemen. Ook ziekte op zich kan leiden tot voedselweigering. Zo kunnen door
een ziekte bepaalde oraal-motorische vaardigheden of voedselvoorkeuren niet worden aangeleerd
op de gepaste leeftijd. Soms ontstaat een associatie tussen pijn en voedsel die leidt tot aangeleerde
aversies voor bepaald soort voedsel. Ziekte beïnvloedt ook de eetlust en de voedingsinteracties.
Ouders proberen dan vaak uit angst de controle over de voedselinname over te nemen.
Voorbeeld 2
Michiel, vijf jaar, is verwezen door de schoolarts omdat zijn groeicurve een achterstand vertoont.
7
Moeder meldt dat hij steeds hetzelfde wil eten bij elke maaltijd: twee potjes ‘petit gervais’ met
chocolademelk of een ‘fristi’. Verder weigert hij elke voeding. Moeder probeerde allerlei andere
voeding, maar zodra Michiel iets ‘onbekend’ in zijn mond proeft spuugt hij het uit. Uit het verhaal
komt moeder over als een eerder zachtaardige vrouw die liever geen conflicten heeft, temeer daar
haar man zich snel boos maakt en met straffen dreigt. Moeder dacht lange tijd dat ‘het er wel uit
zou groeien’ maar vreest nu dat er misschien iets met zijn spijsvertering fout is. Medisch onderzoek
levert geen verklaring voor dit selectieve voedingpatroon.
In het gesprek met de orthopedagoge wordt gepolst naar andere probleemgebieden buiten de
voeding. Extreme selectiviteit in de voeding kan immers passen binnen een bredere
ontwikkelingsproblematiek. De algemene ontwikkeling van Michiel lijkt op het eerste zicht vrij
normaal. Mogelijk gaat het om een geïsoleerde voedingsstoornis die wel groeiachterstand
teweegbrengt en mettertijd ook sociaal hinderlijk kan worden (eten buitenhuis kan haast niet).
Selectief eten
Selectief eten komt voor bij een heterogene groep kinderen, meestal jongens. Er is sprake van
tenminste twee jaar beperkte opname van bepaalde soorten voedsel, het weigeren van nieuwe
soorten voedsel en normale cognities over gewicht en/of lichaamsbeeld. Deze kinderen eten zeer
weinig verschillende soorten voedsel en eten soms enkel voedsel van een bepaald merk, een
bepaalde winkel, enz. Gewicht en lengte zijn vaak normaal. De eetpatronen van deze kinderen
hebben dikwijls een impact op sociaal vlak. De bezorgdheid van ouders wordt meestal groter als hun
kinderen ouder worden, omdat de controle over het eetgedrag vermindert. Bij vele kinderen nemen
de problemen echter af in de adolescentie, omdat de invloed van leeftijdsgenoten groter wordt. Deze
eetstoornis komt vaker voor bij jongens dan bij meisjes in een verhouding 4:1.
Functionele dysfagie
Functionele dysfagie wordt gekenmerkt door angst om te slikken, te braken, of te stikken en
voedselvermijding als gevolg van deze angst. Cognities over gewicht en/of lichaamsbeeld zijn
normaal. Ook hier moet een organisch hersenletsel of psychose worden uitgesloten. De vermijding
gaat vaak op voor voedsel van een bepaald type of textuur. Meestal gaat een bepaalde gebeurtenis
aan de stoornis vooraf, zoals een ernstige verslikking of een traumatisch gastro-intestinaal
onderzoek. De stoornis komt zelden voor.
Algemeen weigeringssyndroom
Kinderen met een algemeen of pervasief weigeringssyndroom weigeren verschillende maanden
hardnekkig om te eten, drinken, lopen, praten of voor zichzelf te zorgen. Ze verzetten zich tegen
pogingen tot hulp van anderen. Omdat zij weigeren te communiceren, is niet bekend of cognities
vervormd zijn. Enkele theorieën verklaren dit weigeringssyndroom door aangeleerde hulpeloosheid of
door een extreme vorm van traumatisering. De stoornis komt zelden voor maar heeft ernstige en
levensbedreigende gevolgen.
8
Tot slot
De verschillende eet/voedingsproblemen en eet/voedingsstoornissen bij kinderen tot 12 jaar
omvatten zo’n brede waaier van klinische beelden dat men door de bomen het bos niet meer ziet.
Zowel de klinische praktijk als het wetenschappelijk onderzoek zou gebaat zijn bij een meer
eenduidige omschrijving van de diverse varianten. Mogelijk speelt hierbij een rol dat vele kinderen
terecht komen bij een kinderarts of een afdeling kindergeneeskunde waar het uitsluiten van een
somatische pathologie als de belangrijkste doelstelling geldt. Slechts als er multidisciplinair gewerkt
wordt krijgt ook het eetgedrag aandacht. De kinderpsychiaters, psychologen en orthopedagogen
die er dan mee te maken krijgen, moeten in hun communicatie over de problematiek een
gemeenschappelijke taal vinden. Daartoe dient een goede classificatie. Als ordeningsinstrument
laat het toe gerichter onderzoek te doen en de kwaliteit van de hulpverlening te bevorderen en te
toetsen.
Auteursgegevens
Ilse Dewitte is als orthopedagoog werkzaam in het UZ Gasthuisberg te Leuven op de afdeling
kinderpsychiatrie en in het voedingsteam van de afdeling kindergastro-enterologie. Adres: Plattelostraat 600, 3010 Leuven (email: [email protected]).
Joke Benoot is als klinisch psycholoog werkzaam in OOOC De Sluis in Zandvliet. Adres:
Ijzersteinlei 6, 2861 O-L-V-Waver. (email: [email protected])
Geselecteerde literatuur
Cooper PJ & Stein A (2006) Childhood feeding problems and adolescent eating disorders. London:
Routledge.
Kedeskdy JH & Budd KS (1998) Childhood feeding disorders. London: Brookes.
Lask B & Bryant-Waugh R (2007) Eating disorders in childhood and adolescence. London:
Routledge.
Moyson N & Roofthooft E (2002) Van eetlast naar eetlust. Eetproblemen van babyleeftijd tot
volwassenheid. Leuven-Leusden: Acco.
Workgroup for classification of eating disorders in children and adolescents (2007) Classification of
child and adolescent eating disturbances. International journal of eating disorders 40(Suppl):
S117-122.
9
Download