GESCHIEDENIS VAN HET SOCIOLOGISCHE DENKEN Samenvatting van één hoofdstuk uit Ideology and the Development of Sociological Theory van Irving M. Zeitling HOOFDSTUK 9: FROM SOCIAL PHILOSOPHY TO SOCIAL THEORY Marx werkte z’n eigen theorie uit over de relatie tussen het bestaan van de mens als een sociaal wezen en zijn sociaal bewustzijn – de zogenaamde materialistische beschouwing van de geschiedenis – als een directe tegenstelling tot Hegel’s idealistische visie. Hegel beschouwt de manier waarop dingen bestaan als een veruitwendiging van het Idee of de Geest. Voor Marx is het omgekeerd; het Idee is de reflectie van de materiële wereld in de geest van de mens. Dit standpunt werd door Marx zowel ingenomen in zijn jongere jaren als op latere leeftijd. Hij had het ontwikkeld als reactie, niet enkel op Hegel zelf maar ook op de Links- of JongHegeliaanse denkers. Eén van hen, Bruno Bauer, had twee essays geschreven over de “Joodse Kwestie” waarin hij de oorzaken van de vervolging van de Joden analyseert en er een oplossing voor formuleert. Maar Bauer blijft hierbij in een theologisch kader redeneren; hij argumenteert dat de Joden hun religie moeten opgeven om zich politiek en sociaal te emanciperen. Marx daarentegen voert aan dat de religie niet de basis maar de verschijningsvorm is van de seculiere omstandigheden. Niet een theologische vraag moet gesteld worden maar een seculiere. Marx’ benadering is tezelfdertijd sociologisch en revolutionair. Sociologisch omdat hij poneert dat er een sociale toestand aan het fenomeen van het Jodendom ten grondslag ligt. En revolutionair omdat het fenomeen enkel kan verdwijnen als die sociale toestand verdwijnt. Welke is die toestand nu eigenlijk? Het is: eigenbelang, egoïsme, woekeren, geld, in één woord: kapitalisme. Marx grijpt Bauer’s essays aan om zijn eigen visie naar voor te brengen. Het heersende sociale systeem werd gekenmerkt door wat iemand bezat. Een probleem als de vervolging van de Joden zou enkel verdwijnen als het kapitalisme zou verdwijnen. In zijn Critique of Hegel’s Philosophy of Right, noemt Marx religie een staat van vervreemding (“alienation”) en “opium voor het volk”. Het voorgaande toont aan dat Marx zijn eigen theorie ontwikkelde als verzet tegen Oud- en Jong-Hegeliaanse denkers. Maar een pure materialist à la Feuerbach is hij ook niet. Marx geloof in het actieve, creatieve aspect van de menselijke activiteit. Bijgevolg is Marx’ theorie geen traditioneel materialisme, maar volgens hem een theorie over de mens, de maatschappij en de geschiedenis die zowel idealisme als materialisme verenigt. De algemene theorie De mens is een fysiek organisme dat een relatie aangaat met de natuur om te overleven. Het verschil tussen mens en dier is dat de mens niet enkel neemt van de natuur maar ook produceert en transformeert, dus. artefacten creëert waardoor de onmiddellijke afhankelijkheid van de natuur vermindert. 1 Zo ontstaan er twee simultane werelden waarin de mens leeft en handelt: een natuurlijke en een artificiële. Het productieproces heeft ook een sociale dimensie omdat er interactie bij te pas komt. De mens is daardoor niet enkel wat hij produceert maar ook hoe hij produceert. Productiewijze (“Mode of production”) is het begrip waarmee Marx het complexe proces aanduidt van de gelijktijdige interactie van de mens met 1) de natuur 2) de anderen Het gaat hierbij om een dialectische relatie: - de relatie tussen de mens en de natuur beïnvloedt de sociale relaties en - de sociale relaties beïnvloeden de relatie tussen de mens en de natuur De manier waarop de materiële productie gebeurt bepaalt het algemene karakter van de sociale, politieke en spirituele processen in het leven. Dat schrijft Marx in het voorwoord tot A Contribution to the Critique of Political Economy, daarbij gebruik makend van de concepten productiekrachten (“productive forces”) en productierelaties (”relations of production”). Productiekracht is de productieve activiteit van individuen in hun samenwerkingsrelatie. Dus een productiekracht is in de eerste plaats een sociale kracht, een manier van samenwerken. De productiekrachten komen in conflict met de bestaande productierelaties; deze laatste refereren naar de fundamentele eigendomsrelaties in een bepaalde maatschappij. De mens werkt namelijk met andere mensen maar ook voor andere mensen, namelijk voor diegenen die de productiemiddelen bezitten. De spanning tussen wie enkel zijn arbeid bezit en diegenen die de productiemiddelen bezitten, wordt het uitgangspunt van Marx’ theorie over de klassestrijd. Maar het is ook een belangrijk concept in zijn theorie van sociale verandering en revolutie. De revolutie van de arbeiders is een constructieve daad omdat ze de productiviteit bevrijdt van het juk van de kapitalistische eigendomsrelaties; de beperkingen liggen dus op het sociale vlak en niet op het technologische vlak. Een productiewijze bestaat uit eigendomsrelaties en productiekrachten. Als de eigendomsrelaties verouderd zijn en nieuwere vormen van organisatie gevestigd zijn, veranderen de andere sferen ook: het juridische, het politieke en het ideologische. Marx ging ervan uit dat er ooit een tijdperk was geweest waarin sociaal bestaan en sociaal bewustzijn een eenheid hadden gevormd. Maar de nieuwe arbeidsverdeling had ervoor gezorgd dat het politieke en het juridische aparte fenomenen lijken met eigen beoefenaars die deze sfeer apart proberen te houden. De heersende ideeën van elk tijdperk zijn die van de heersende klasse die de middelen van productie in zijn bezit heeft en dus de middelen voor mentale productie controleert en daarvoor ideologen gebruikt. Toch is de relatie tussen die ideologen en de heersende klasse niet onverbreekbaar; een kloof is mogelijk. Arbeidsverdeling was volgens Marx een negatieve toestand: het verhoogde de productiecapaciteit van de mens maar zette hem ook vast in een beperkende activiteitssfeer. Marx bestudeerde dit verder in zijn belangrijkste werk: Das Capital. Hildegard Vandromme, 1ste licentie Politieke Wetenschappen 2