UNIVERSITEIT ANTWERPEN Samenvatting Klassieke Sociologische Theorie Walter Weyns: Klassieke Sociologen en hun Erfenis Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren. Te verkrijgen op www.socioeconomica.be Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Inleiding - Boek over de grondleggers van de sociologie: Comte, Marx, Durkheim en Weber Hebben nog steeds invloed! Onderzoeken hen, beseffen dat we veel niet kunnen verklaren Bestemd voor de studerende lezer, met ruimte voor sociologische verbeelding Hoofdstuk 1: Saint-Simon en Comte - Sociologie als een positieve wetenschap De natuurwetenschappen als voorbeeld Newton: kan wetmatigheden vastleggen, op wiskundige manier zekerheden uiten Physique social van Comte Darwin: evolutie theorie, niet wiskundig, niet voorspellen wel verklaren sociobiologen Giambattista Vico: tijdgenoot van Newton, pleitbezorger van de humane wetenschappen Alleen wat we zelf schapen kunnen we écht begrijpen Sociologie als Nuovo Scienza zal de natuurwetenschap overschaduwen. (toch een impliciete verwijzing naar oude wetenschap: de natuurkunde) De link met de natuurwetenschappen probeert men te doen vervagen. TOCH kan niemand ontsnappen aan de link met de natuurwetenschap, zelfs Weber me z’n Verstehen niet. Alleen Comte niet onder de indruk van de natuurwetenschap = vader van de sociologie (of toch voor de positivistische sociologie) Comtes megalomanie Ambitieus: Reorganisatie wetenschap met sociologie als overkoepelende synthetische wetenschap Kan alleen sociologie zijn want is de enige die de hele mensheid als onderwerp van studie heeft. Oorzaak: sociologie omvat alles wat er te weten is over de ontwikkeling van de mens. => ook de kennis die verworven is & de manier waarop ze verworven is geweest. Voordien: taak van religie & metafysica zochten naar samenhang, orde en overzicht Waren deel van de kinder- & pubertijd van de mensheid, sociologie = de erfgenaam van religie & metafysica. Cultus van de mensheid met hemzelf als hogepriester, vieren van het positieve tijdperk . Handelen is vanaf nu toegepaste wetenschap. De buitenissige levenswandel der positivisten Saint-Simon = leermeester van Comte De positivisten waren vaak extreme persoonlijkheden, prometheïsche figuren grootheids- en almacht waanzin 1 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Doel: de wereld veroveren en herinrichten wetenschappelijk totalitarisme: mensen en dingen te pakken willen krijgen, hen op een juiste plaats zet en optimaal laat functioneren. Daartoe: succes boeken, efficiënt zijn,… Tot heden veel effect: kijk maar naar de opvatting dat feitenkennis ons handelen bepaald, en wetenschap en technologie die tegenwoordig de wereld en haar economie stuurt, … Saint-Simon (S-S) Hij maakte Franse Revolutie & Amerikaanse Revolutie mee. Grootheidswaanzin, “stamt af van Karel de Grote” Encyclopedisch project: Zijn honger naar kennis was onverzadigbaar. (mensen uitnodigen, wonen bij ingenieursschool vb. Ecole Polytechnique & Ecole de Médicine) Zijn ethiek: Hij had zeker en vast esprit. Hij vond het evangelisch beginsel te negatief: “doe anderen niet aan wat gij niet wilt dat u gedaan wordt” Hij zoekt naar het positieve, wat men wel moet doen: ‘De mens moet werken’ Veel publicaties (plannen, manifesten, traktaten & brieven), benaderden iedereen met veel macht om te bekeren tot de ‘positivistische filosofie’ Waanzin als eretitel – de ontdekking van ‘le principe organisateur’ Kennis van de natuurwetenschappen: ‘geneesmiddel voor alle kwalen van de mensheid’ Fysio-politiek, zou grondbeginsel worden van het leven Travail sur la gravitation universelle: Wet van de zwaartekracht die het heelal eenheid geeft, zou ook de basis voor de orde in de menselijke samenleving moeten zijn. Herinrichting van de Europese samenleving Iedere natie zou binnen haar eigen wetenschappelijke, natuurlijke grenzen blijven, beperkt zijn in haar omvang en invloedsfeer en dit allen evenredig aan haar zwaartekracht. Vrede en voorspoed De link tussen zwaartekracht en samenlevingsordening = duizelingwekkende sprong. S-S werd betiteld als waanzinnig Antwoord: Waanzin is onontbeerlijk om grote dingen te doen. Nieuwe kennis is een vorm van waanzin, daarom kan niet iedereen dat doen. Kennis moet verspreid, verbeterd en toegepast worden. Deze moet gesystematiseerd worden. =>Positieve fusie: alle kennis samenbrengen , de positieve filosofie zou maatschappelijke orde in overeenstemming brengen met de kosmische orde. De achttiende eeuw was revolutionair en kritisch, maar moet nu ontdekkend en organiserend zijn. Zijn grote ontdekking = Het organiserend principe zelf 2 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Je had maar enkele grote gekken nodig om dat te verwezenlijken. L’ organisateur: tekent de contouren van zijn ontdekking uit: de vestiging van een kennismaatschappij: wetenschappelijk gestuurde samenleving bepleite de koppeling van 1. macht 2. kennis 3. organisatie heilige graal van de menselijke vooruitgang Tijdperk van fysico-politiek en sciëntistisch centrallisme = positieve tijdperk Politiek als wetenschap van productie Van regeren naar bestuur Niet langer legisten & edellieden (geen partijen ed meer) maar door de natuurlijke leiders van de samenleving, leiders van de productie Parlement hervormen: Niet stem van hel volk WEL stem van de wetenschap 3 kamers Kamer van Uitvinding: Ontwerpers, architecten, dichters, schilders etc moeten Frankrijk verfraaien (bedenken wegen etc) & feesten organiseren Kamer van Onderzoek natuurkundigen, wiskundigen toetsen plannen van Kamer van Uitvinding op haalbaarheid en organiseren het onderwijs Kamer van Uitvoering: vertegenwoordiging van iedere industrietak uitvoering goedgekeurde ontwerpen Overige wetgeving: combinatie directe democratie & wetenschappelijk despotisme = iedere Fransman kan wetsvoorstellen doen, parlement beslist wat er doorkomt omdat zij meest instaat zijn tot goede beslissingen Comte: moest niets hebben van het gewone volk wou autoritair technocratisch elitisme Actueel: zie huidige hervormingsvoorstellen ter modernisering ook mengeling van technocratie en populisme Le parabole: gedachtenexperiment in L’Organisateur Gedachten experiment: (Hof van Assissen voor majesteitsschennis) Wat als X deel van de savants, artistes en artisans zouden sterven zou Frankrijk in rampspoed terecht komen. Als X van de edelieden, belangrijke van de kerkelijke orde, zelfs de broer van de koning zou overlijden: bedroefd maar niet zo schadelijk voor de Franse samenleving. In de cel voor majesteitsschennis ! doel ≠ politieke macht geven aan arbeidende klasse = werk goed combineren waar mogelijk => land al 1 groot bedrijf Geleerde kunstenaars en bedrijfsleiders moesten het land leiden mogelijk een bondgenootschap tussen koningschap en industrie als overgangsmaatregel. Zouden samen een systeem van zedenleer en staatskunde ontwerpen waar iedereen zich aan moet houden. Over details moet je niet struikelen. 3 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Arbeid & liefde Doel: een echte industriële samenleving maken, iedereen efficiënt aan het werk. Lagere klassen waren in fysieke en morele zin aan het wegkwijnen. Goed voedsel & onderwijs moet voor een arbeidzaam leven zorgen. ! Legt nadruk op belang rationele en efficiënte werkverdeling (voor Taylor) Beloning: evenredig met wat men deed Geen liefdadigheid & armenzorg meer, want het enige wat men aan armen moet geven is de grootst mogelijke hoeveelheid arbeid Liefde in de vorm van filantropie & bereidwillige samenwerking hoofdbestanddeel van de arbeidende samenleving broeders liefhebben ondersteunen & helpen Overal op het werk zou liefde en medegevoel heersen In combinatie: zorgt dit ervoor dat de samenleving verlost zal zijn armoede. Comte: zou spreken over altruïsme, wat Saint Simon bedoelt is eerder team spirit Tout par l’industrie, tout pour elle ≠ utopische socialist terwijl hij er wel bijgerekend werd. Waarom niet?: - Predikte geen gemeenschappelijk bezit van goederen - Sprak al helemaal niet over revolutie - Niet tegen privaat bezit Eigendomsvraagstuk van S-S: Hoe kan het eigendomsrecht hervormend worden opdat productiviteit & rijkdom van de hele samenleving verhoogt? lofrede over industrie en wetenschap & hard werken moest beloond worden. Zweeg over: - Grove ongelijkheid - Zwakkeren die niet in staat waren tot werken - Het lot van de huidige bezittende klasse Hoe dan naar de nieuwe industriële orde? vanzelf als er maar hard genoeg gewerkt werd volgens de ideeën van de wetenschap volgens het beginsel: “Tout par l’industrie, tout pour elle” (EXAMENVRAAG: leg dit citaat uit, wat bedoelde S-S hier mee?) 4 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Saint-Simonisten Aanhangers in Frankrijk, Duitsland, VK wél voor afschaffing privé bezit, half-mystiek geloof in samenwerking & mensenliefde. Sekte met eigen ‘zedenwetten’ Saint-Simon tussen zelfmedelijden & zelfoverschatting Bedelbrieven: Er wordt wanhoop & zelfmedelijden uitgesproken. Maar de boventoon is altijd weer zelfoverschatting en grootheidswaan. Vond zich erg belangrijk want was bedenker van le doctrine industrielle et scientifique die met wetschappelijke zekerheid einde kon maken aan actuele sociale onrust. Vaak onbeantwoord => ontgoocheling => mislukte zelfmoordpoging Le catéchisme des industriels: legt hiërarchie van de industriële samenleving vast. meritocratische piramide, iedereen krijgt plaats in overeenstemming met verdiensten. De klasse van de industriëlen zou de leiding nemen. Enkel nog bepalen wat de rol was van de wetenschappers in de industriële samenleving. Sv: S-S’s werken Travail sur la gravitation universelle: wet van de zwaartekracht die het heelal eenheid gaf ook de basis voor de menselijke samenleving. Herinrichting van de Europese samenleving iedere natie zou binnen zijn eigen wetenschappelijke, natuurlijke grenzen blijven. Vrede en voorspoed L’ organisateur: tekent de contouren van zijn ontdekking uit: de vestiging ervan bevat zijn Parabole August Comte: in het spoor van Saint-Simon Biografie: geestelijk Dauphin & secretaris van Saint-Simon Vroeg rijp (op 14de vertelde hij z’n ouders dat het irrationeel was om in God te geloven) Studeerde aan Ecole Polytechnique, was autodidact & studeerde wiskunde Zin voor synthese was complementair aan Saint-Simon maar miste diens wolligheid. Werk: werkte me aan artikels van Saint-Simon. L’Industrie, L’Organisateur, Le Système industriel (vooral over politieke actualiteit) Eerste grote publicatie onder eigen naam: derde hoofdstuk van Le catéchise industriel – Système de politique positive. 1 van de meest invloedrijke boeken van 19de eeuw Veel ideeën kwamen van Saint-Simon, maar Comte maakte er een overzichtelijk denkenstelsel van & legde eigen accenten. 5 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Het positieve Comtes denken = erg consistent met wat extraordinaire kanten. Na de dood van zijn platonische geliefde Clotilde De Vaux maakte Comte van het positivisme een cultus (1945). Positivistische kerk met priesters, heilige dagen, rituelen (Catholisism minus Christianity) Bewonderaars zoals Stuart Mill behielden afstand Système de politique positive: Marx & Engels die voor revolutie pleiten Comte: ware, wetenschappelijke kennis zou orde en rust brengen in de samenleving. bracht dit in praktijk: als vrijwillige docent in volwassenen onderwijs arbeiders inwijden in astronomie Beoogde systematische doorbraak van de wetenschap in alle levensdomeinen, dat zou het leven beter maken, in de eerste plaats voor de werkende bevolking. Proletariërs opjutten en tot revolutie aansporen heeft geen zin. Het is beter dat iedereen zijn plaats inneemt in de nieuwe, op wetenschappelijke organisatie gestoelde samenleving. Positieve politiek was er een van orde en vooruitgang, niet van oproer en revolutie. Het reële versus de verbeelding Wat is het ‘positieve’? Zie citaat blz 27 = het reële, het nuttige en het zekere 1. Het reële Toewijding aan het onderzoek naar de zaken die we werkelijk kunnen begrijpen met ons denkvermogen. Uitsluiting van ondoordringbare mysteries Verbeelding & fabula uitsluiten als men tot echte kennis wil komen (dat is voor theologen, metafysici & kinderen) wetenschap kan niets aan met fantastische bedenksels : verbeelding moet onderworpen zijn aan de waarneming Dweept met Francis Bacon: uit in zijn Organum Novum: het eerste methodeboek van de moderne wetenschap begint met een meedogenloze kritiek op alle mogelijke idolen. wil feiten niets dan feiten, want kennis die op niets betrekking heeft is niets waard. Maar wat is het reële? Nietzsche: er zijn enkel interpretaties, de feiten zijn er niet Bakoenin: sociale realiteit = 80% verbeelding Rousseau: je hebt onnozelaars nodig om in eigendom te geloven brave, naïeve, die geloven instituties en daar naar handelen = noodzakelijk Geldt ook voor een maatschappij ( Tatcher ‘there is no such thing as society’) Als er minder mensen in geloven verliest de institutie ook aan kracht Onderscheid tussen realiteit en verbeelding = ongelukkige keuze Leviathan van Hobbes: had nood aan een monster (niet reële) om de maatschappij uit te leggen. Niemand had het monster gezien maar het bestaat wel. 6 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren bewijst dat je in de institutie moet geloven opdat je wilt dat het waar is, dat sociale werkelijkheid niet enkel te vatten is als we enkel naar de ‘feiten’ kijken. Zonder ons is er geen realiteit en zeker geen sociale realiteit. Nut versus ledigheid – soorten kennis 2. Het nuttige Maar wat is dat? Voor wie? slechts vage omschrijving “ Het nuttige (l’utile) contrasteert met het ledige (l’oiseux)” L’oiseux= nietsdoen, lege tijd Komt uit het oude Rome: het niet vervullen van een maatschappelijke opdracht Comte verbindt positieve kennis aan activiteit Kennis MOET dienen ter permanente verbetering van onze bestaansvoorwaarden” Dat het ook een ander doel heeft, wordt ontkend in het ‘positieve tijdperk’. Bacon: “waarheid en nuttigheid zijn 2 volkomen dezelfde zaken” Maar: Andere kennisvormen - Contemplatie & bezinning als doel - Socrates: weten dat je niets weet is echte wijsheid Kennis ≠ onwetendheid als je iets te weten komt besef je hoeveel je niet weet - Paracelsus: (holistisch) kennen verondersteld intimiteit met het gekende liefdevol vereniging met het te kennen. - Plato: ware dingen zijn niet zien maar herinneren - Homo ludens: spelende mens die zo de wereld ontdekt Comte vindt dat spinsels onzin en bedrog & metafysica, theologie, animisme en fetisjisme Wie in het industriële tijdperk nog afkomt met nutteloze kennis dwaalt. Kennis die niet aanspoort tot productieve activiteit is geen kennis maar geklets dat mensen zind in de ogen strooit. => Herdefiniëring van de ‘wetende mens’ in de lijn van le grand organisateur SaintSimon. Homo Positivus: zoekt niet naar zin maar houdt zich enkel bezig met waarneembare feiten, lost praktische problemen op en organiseert zijn leven zo goed mogelijk. Bestreed overgeleverde achterlijkheid Stuart Mill uit hierom zijn waardering voor Comte Maar vindt de positivistische reductie van kennis wel heel vergaan, zeker bij Comte. Herleidt verhouding kenner en gekende tot iets instrumenteel, je moet het gewoon kunnen gebruiken. RAAR: Comte heeft zoveel aandacht voor het medemenselijke & altruïsme MAAR stoot medemenselijke kennis af: verstehen, interpretatie, inleving, verstandhouding, wederzijds begrip, medeleven en participatie. 7 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Zekerheid versus twijfel 3. Zekerheid Lijnrecht tov onwetendheid volgens Comte twijfel = achterlijk => geen misschien, ongeveer,… Kennis is precies & ondubbelzinnig en helpt de harmonie in de gehele samenleving vestigen. Kennis ≠ dogmatisch want veranderd voortdurend, gaat vooruit . Positief bestuurde maatschappij : op basis van best kennis die beschikbaar is geen twijfel, bestuurders maken de enig mogelijke keuzes . Sciëntistisch autoritarisme wetenschappelijke consensus = beste & enige inzicht geen tegenstem geduld, denken tegen de wetenschappelijke consensus = achterlijk Onnuttige kennis is overbodig, schadelijk en onwenselijk. Wetenschap dient niet gericht te zijn op ontbinding maar op organisatie. 4. Het tegenovergestelde van het negatieve (zie verder!) Comtes sciëntocratie en repressieve tolerantie 1. Op het vlak van de samenleving Sciëntocraat: samenleving moet geregeerd worden door wetenschappelijk geschoolde bestuurders, een elite van deskundigen. het gewone volk moet maar vertrouwen op hen want zich verzetten tegen feiten heeft geen zin. positieve politiek: regeren op basis van feiten garantie voor stabiliteit & consolideert de macht in de handen van wie ze bezit Conservatisme & zijn aanhangers: Gelijkenissen: obsessie voor orde Tegenstellingen: Conservatieven wilden de sociale orde herstellen terwijl Comte alles dddverwachtte van een op wetenschap gegrondveste orde. Die orde zou solider zijn. 2. Binnen de wetenschap zelf - Zijn de verhoudingen minder autoritair - Kennis: nooit absoluut, geen enkele theorie kan als dogma gelden, geen enkele is verheven boven de twijfel. MAAR gevaarlijke en extreme theorieën worden wel afgewezen. - Repressieve tolerantie: alleen beantwoordbare vragen (naar waarneembare feiten) zijn legitiem Onoplosbare vragen (linken met theologie & metafysica) worden verworpen. Ze worden niet verboden want dit zou strijdig zijn met de enige geldige methode. Het moet systematisch in onbruik te geraken. - Positivisme wijs niets af dus er zijn geen tegenstanders (behalve orde verstoorders). Het laat zijn tegenstanders systematisch in onbruik raken. 8 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De impasse van het logisch positivisme Neo-positivistisme: Ernst Mach & Logisch-positivistische kringen: Schlick, Carnap Weense school Wittgenstein & Popper spelen ook een rol. Wat is een feit? Comte: feit is een feit Misleidende waarneming, zintuigen, hoe in taal uitdrukken? Logische positivisten zochten wijze om een feit uit te drukken en enkel een feit = Protocol zinnen = atomaire zinnen ≠ gelukt => conclusie dat simpele feiten niet bestaan Zinvolle (louter op feiten gebaseerde kennis) van het niet zinvolle is niet te onderscheiden Popper heeft het geprobeerd door de omweg van het falsifiëren, maar lukte om dezelfde reden niet: Geen verificatiebeginsel, en ook geen falsificatiebeginsel (Je kan dit nooit voor 100%) Onmogelijk om atomaire zinnen te maken Gevolg: scepticisme en relativisme in de wetenschapstheorie Alle methoden zijn toegestaan, men weet nooit op voorhand wat het oplevert, en alles zijn interpretaties. Comte: was niet bekommerd over logische/positieve grondslag van zijn positivisme, vond dat iets voor metafysici. Comte zou wijzen op de idee dat kennis nuttig zou moeten zijn om kennis te zijn. Dan pas is deze zinvol. Positivisme als geestelijke macht Saint-Simon: wetenschappers moeten bepalen wat zinvolle kennis is. Industriëlen en organisateurs bepalen wat wet is Bovenaan in de maatschappelijke hiërarchie Comte Niet alleen praktische noden van de dag moet orde bepalen ook het doel van de maatschappij in de gaten houden. Moet een overtuigd positivist zijn om te weten wat nuttig is. Dit stond in het Exposé général van zijn Système de politique possitive. Mogelijke dwalingen van het positivisme: 1. Denken dat de samenleving in 1 klap kan veranderen Revolutie ≠ juiste weg, traag zoals de natuur 2. Alles te verwachten van de praktische daad Sommigen missen de theoretische capaciteiten om alle kleine feiten te synthetiseren tot een groter geheel. Ze houden zich bezig met de banaliteiten van het dagdagelijkse. Conclusie: enkel positivistische wetenschappers (zoals Comte) kunnen de samenleving leiden. Niet de organisateurs et industriëls munten uit in het bepalen wat nuttig is. Gebruikt geen echte argumenten om te bepalen wat wetenschappelijk is en wat niet. zegt slechts dat hij gelijk heeft, de rest is te wantrouwen want is theologisch etc. 9 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Wat is het effect hiervan op de organisatie van de samenleving? Exposé général tweevoudige leiding van de samenleving Comte was bewonderaar van de middeleeuwen: orde door kerkelijk gezag MAAR miste vooruitgangsdenken. wou terugkeer naar middeleeuwen in positivistische gedaante. Weer onderscheid tussen: 1. Wereldlijke macht: TOEN koning & adel NU industriëlen 2. Geestelijke macht: TOEN kerk NU positivistische wetenschappers, mannen met ervaring Breuk tussen Saint-Simon en Comte: mini-investituurstrijd De Investituurstrijd was een machtsstrijd tussen de Rooms-Duitse keizer en de paus van Rome tijdens de 11e en 12e eeuw. De twistvraag ging steeds over de benoeming van hogere geestelijken (rijksbisschoppen) en de abten en abdissen van rijksabdijen (geestelijke instellingen onder voogdij van de keizer) naar Wikipedia 2 redenen 1. Verschillende visie over de organisatie van de samenleving Saint-Simon wou dat de industriëlen van boven zouden staan, heeft het altijd voor die klassen opgenomen, en goede ervaringen mee gehad. Kon het niet hebben dat Comte de geestelijke klasse, boven de industriëlen wou plaatsen. zag het als een nieuwe parasitaire klasse Waren het wel eens over: soevereiniteit van het volk = voorbij gestreefd, dwaas om macht aan het volk te geven. Soevereiniteit is een kritisch begrip geen positief. Je kon er met afbreken maar niet mee opbouwen. deskundigen kunnen beter sturen maar welke? = mini-investituurstrijd - Comte: mannen van de rede (wetenschappers-experten) - Saint-Simon: mannen van praktijk (industriëlen ) 2. Erkenning Comte vond dat hij weinig erkenning kreeg, en discussie over auteurschap van de wet van de 3 stadia (Comtes grootste ontdekking = Saint-Simons herwerkte werk) 10 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Wet der drie stadia 1. Theologische fase Verbeelding, naïve vertelsels over natuur, geesten en goden Vb van de politiek feodaliteit Gezag koning beruste op traditie en werd omgekleden met sage en legenden. 2. Metafysische fase Streng kritisch hanteren van algemene beginselen, op abstracte wijze Geen band met empirische realiteit Franse & Amerikaanse revolutie => verlichte geesten & revolutionairen bedachten abstracte principes zoals dé vrijheid en de universele rechten van de mens. Dit zijn bovenhistorische begrippen. Ze bedachten ook de begrippen: contrat social & volonté général van Rousseau. 3. Positieve fase Door tussenkomst van Comte op aanbreken stond Het onverdroten bijsturen van kennis door nieuw & beter onderzoek van de feiten bestuur zou steunen op feitenkennis & daaruit zien waar de samenleving naartoe moet. ≠ nieuw idee Oorsprong in de 12de eeuw Verschillende malen in verschillende vormen herhaald Bv Bij Hegel krijgt ze een klassiekeneerslag in de idee van het ‘einde van de geschiedenis’. Comte houdt vol dat hij het bedacht omdat hij zich er zo mee vereenzelvigt Positief negatief: voorbij kritiek, gewetensvrijheid en democratie Laatste betekenis het positieve = tegenovergestelde van het negatieve Huidige connotatie van het woord is mede gedragen door de positivisten: opgewekt, gunstig, optimistisch (recente connotatie) ‘het niet op ontbinding gericht zijnde maar op organisatie’ (Comtes connotatie) Link met Saint-Simon: Het positieve is het georganiseerde. Taak philsophie positive bijeenbrengen van brokjes positieve kennis tot één groot, geïntegreerd geheel. Systematiek en volledigheid zijn immers de 2 voorwaarden waaraan wetenschap moet voldoen. negatieve : fragmentaristische, kritische, ontbindende, toevallige Consensusbehouder: de wetenschap Juridische wetten zijn niet van natuurwetten te onderscheiden, het zijn lois naturelles dus niet mogelijk te bekritiseren. 11 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Rol sociologie: alleen het morele en sociale vraagstuk is nog niet aan wetenschap onderworpen, taak sociologie: deze verschijnselen naar het positieve niveau brengen “Das Wahre ist das Ganze” maar dan Ganze als het kennissysteem (niet Absolute Geest) die de samenleving bestuurd. machtige positieve wetenschap is dus positief in die zin dat er geen plaats is voor het negatieve, en dus geen plaats voor kritiek Bewegingen in de samenleving: Desorganisatie: De kritische stem als beweging die naar politieke en morele anarchie leidt. reorganisatie: definitieve sociale toestand van de menselijke soort Desorganisatie als grote vijand Desorganisatie = kritische doctrine als dwaze koppeling van ‘onbeperkte gewetensvrijheid’ aan volkssoevereiniteit. Vrijheid en democratie als grootse vijanden van Comte Waarom?: waartoe dienen de superieure inzichten van de wetenschap al iedereen kan beslissen. Als je al dan niet rekening moet houden met iedereen? geen sociale orde mogelijk met onwetenschappelijke meningen en opvattingen. Les pricipes critique hebben bijgedragen tot vernietigen feodaalen theologische systeem Maar niet nodig voor het nieuwe positieve systeem (gewetensvrijheid en volkssoevereiniteit niet meer nodig) Er is toch ook geen gewetensvrijheid in de natuuurkunde, astronomie, chemie, … Ook niet nodig voor sociale en politieke aangelegenheden Want niet geschikt voor reorganisatie van de samenleving, zouden enkel naar anarchie leiden We moeten denken zoals de wetenschap het voorschrijft overal en altijd In het positieve tijdperk staat leven gelijk aan toegepaste positieve wetenschap Conclusie – de gerealiseerde technocratie Comte en Saint-Simon niet vaak meer gelezen omdat ze worden bespot vanwege hun pretentes en onbeholpenheid = onterecht 1. Toont juist de groteske megalomane zijde van de sciëntocratie op z’n scherpst 2. Veel van hun ideeëen zijn gerealiseerd vandaag! Positieve discours in de politiek verengd politiek tot feiten bekijken en info verzamelen - ‘de wetenschap heeft gesproken’ de depolitisering van debatten. Wetenschap heeft de geestelijke leiding genomen van de samenleving. alleen experten, technocraten, wetenschappers begrijpen de complexiteit van de samenleving te beheersen. - Heeft wetenschap burgerschap bevorderd? -> zou onbevooroordeeld spreken versterken Onderwerping aan objectieve feiten en wegcijferen van zichzelf Vs autonomie en weerstand en eigen gevoelens Beperkt het aantal ‘haalbare alternatieve’ 12 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren - - - Wetenschap is zo complex geworden dat het niet meer kennen is in de oude manier van kennen ‘wetenschap heeft de mens alleen maar dommer gemaakt’ omdat het zo complex is dat alles tweedehandskennis is geworden vertrouwen we niet op onze waarnemingen ≠ in lijn met het positivisme: ‘vertrouw slechts op feitenkennis’ De taal van wetenschappers is zo complex dat het een code is Wetenschap maakt ons niet meer vertrouwd met de wereld maar vervreemd ons ervan = ok voor positivisten, kennis leidt ook naar eenzaamheid en dient vooral voor beheersing en controleren. Ook nu is kennis een beheersingsinstrument, en wordt niet meer gewaardeerd voor wat het is. Kennis is macht. Alle onbeantwoordbare vragen en normatieve vragen worden afgedaan. Ze reduceert de wereld tot wat te controleren valt en de mensen tot cipiers of gevangenen van diverse regimes die hun gedrag stuurt. Hoofdstuk2: Kennis als strijd, strijd als kennis – De wereld volgens Karl Marx Marx als wereldhistorische figuur Werd zowel geliefd als gehaat. Zijn visioen? De droom van een vrije, klasseloze wereld. Communisme vs. De rest van de wereld. Hoe Marx interpreteren? Hoe complexer een werk, hoe groter de interpretatieruimte. In het geval van Marx’ werk is die interpretatieruimte immens. Veel mensen hebben een interpretatie proberen te geven aan het werk, je vindt dan ook vele uitersten terug. Wat de interpretatie nog meer bemoeilijkt, is dat de betekenis niet enkel in zijn werk of intellectuele denken ligt, maar ook in wat die teksten teweegbrengen. Zijn boeken dienden niet alleen om gelezen te worden, maar moesten ook iets doen. De inzichten van ‘Das Kapital’ in het licht van hun ‘vergankelijkheid’ plaatsen. Geen enkel idee heeft eeuwigheidswaarde. In het beste geval weerspiegelen ideeën hun tijd, of zijn ze hun tijd vooruit. Een idee is een historisch product. Je mag een idee nooit onveranderd laten, zijn denken was nooit afgerond. De beste manier om Marx verkeerd te begrijpen is door je enkel in zijn teksten te verdiepen. Het moet u tot handelen aanzetten. 13 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Een biografische schets Burgerlijke afkomst – de verlichting thuis - Geboren 1818, te Trier. Komt uit een Joodse familie. Vader van Marx was de eerste niet-rabbijn advocaat dankzij anti-joodse wetten werd er joden verboden om een vrij beroep uit te oefenen bekeerde zich tot het protestantisme om toch advocaat te kunnen blijven Invloed van judaïsme – de joodse geschiedenisopvatting - - - Terughoudend ten opzichte van zijn joodse afstamming. toch bestaan er overeenkomsten tussen Marx’ stijl en methoden en die van de rabbijnen. Marx’ geschiedenisopvatting draagt een stempel van de joodse, profetische erfenis. In de joodse traditie is geschiedenis niet zozeer wat zich in het verleden heeft voorgedaan. Het is dat wat gebeurt, wat zich voltrekt en wat voleindigd zal worden. voortzetting en afronding van de schepping heilsgeschiedenis Zonder de onderstroom van joodse messianisme en eschatologie (de leer van het einde der tijden) zou Marx heel wat van zijn aantrekkingskracht verliezen. Marx en de literatuur - Gebruikte heel veel hyperbolen en citaten uit de wereldliteratuur. Studeerde rechten en geschiedenis aan de universiteit van Bonn en later Berlijn. Belijdenisbrief aan zijn vader – breuk met het idealisme Beschreef in een brief aan zijn vader welke weg hij als negentienjarige met vallen en opstaan al had meegemaakt. Brak zichzelf constant af, eindigde met de zin (levensmotto): ‘Ik kwam ertoe mijn ideeën niet meer te zoeken in idealisme … maar in de werkelijkheid.’ Hegels dialectisch systeem op z’n kop Hegel was voor Marx de belangrijkste filosoof. Je diende met Hegel tegen Hegel in te gaan. Marx paste de dialectiek van Hegel toe op zichzelf. Hegel vatte de wereldgeschiedenis samen in een dialectische formule van thesen, antithesen en synthesen. Die werden voortgedreven door een geest die, eerst sluimerend en halfbewust, gaandeweg, van zichzelf bewust wordt en ten slotte, na de hele wenteltrap van opeenvolgende thesen, antithesen en synthesen te zijn opgewandeld, belandt bij het absolute weten. <-> Marx: de dialectiek van Hegel beviel hem zeer, maar Hegels adoratie van de geest vond hij bespottelijk. De geschiedenis wordt namelijk niet bepaald door de geest, maar door de mens van vlees en bloed. Niet de geest is de motor van de geschiedenis, maar de economie, arbeid. De materiële werkelijkheid moet in de aandacht komen te staan. Frankrijk: na de revolutie had het denken zijn weg gevonden naar de politiek. <-> Duitsland: de kloof tussen denken en doen bleef onoverbrugbaar, denken en doen gingen hun eigen weg. Ook in Rusland was er censuur alom. 14 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Dus: de enige weg die kritisch ingestelde intellectuelen overbleef, was de vluchtweg van het ‘zuivere denken’ in het idealisme. Het idealisme was een product van de maatschappelijke omstandigheden. Denken werd gedoogd op voorwaarde dat het zich ver hield van de politiek en de macht. Toen Marx naar zijn vader schreeft dat hij zich niet meer op het idealisme, maar op de werkelijkheid ging richten, legde hij de tragische positie van vele intellectuelen bloot. Het idealisme de rug toekeren en de ‘werkelijkheid’ opzoeken was geen vrijblijvende paradigmawissel. Het was een daad die moed vergde. Journalist Was journalist bij Die Rhenische Zeitung. Hij had kritiek op iedereen en vele vrienden, vorsten, … kregen er van langs. Hij maakte vele vijanden. Hij kon geen andere standpunten verdragen dan de zijne. Parijse tijd – ontdekking van het proletariaat – wapen van de kritiek Marx vond dat de Duitsers, zoals de Fransen, revolutionair moesten leren denken. In Parijs had hij contact met veel grote figuren en filosofen en die contacten zorgde ervoor dat Marx’ visie nog radicaler werd. Hij noemde zich vanaf nu wel communist. Meer en meer kwam hij tot het inzicht dat kritiek op ideeën, niet tot de kern gingen. Je zou dieper moeten gaan en doorstoten naar de economische verhoudingen. Af en toe ging hij naar arbeidsovereenkomsten en hier lag dan ook de kiem van zijn geloof in de historische rol van het proletariaat. Hij droomde van een verbond tussen zijn radicale filosofie en de kracht van de massa.: “Zoals de filosofie in het proletariaat zijn materiële wapen vindt, zo vindt het proletariaat in de filosofie zijn geestelijke wapen, en zodra de bliksemstraal van de idee voldoende ingeslagen is in deze natuurlijke volksbodem, zal de emancipatie van de Duitsers tot mensen zich voltrekken.” Friedrich Engels en de ‘echte economie’ Friedrich Engels was de zoon van een Duits industrieel en later de mede-eigenaar van zijn vaders bedrijf. Hij was een goede vriend van Marx. Dankzij het bedrijf van zijn vader kende Engels de moderne economie van binnenuit. Hij leidde daar enerzijds het leven van een rijke bourgeois, maar anderzijds verzamelde hij vlijtig materiaal over de ellende van de Britse fabrieksarbeiders en beleed hij het communisme. Hij leidde dus een dubbelleven. Met zijn familiekapitaal werd een groot deel van de communistische publicaties gefinancierd. Hij verschafte Marx waardevolle informatie over hoe het leven in een fabriek er werkelijk aan toeging. Ze ontmoetten elkaar in 1844, wisselde ideeën uit en het kwam tot ‘de volledige overeenstemming op ieder theoretisch gebied’. Die verhouding bleef bestaan tot Marx’ dood, en ook daarna bleef Engels Marx’ inzichten ordenen en uitleggen. De hartelijke en duurzame verhouding met Engels was buitengewoon, en atypisch voor Marx. 15 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Engels hielp Marx zijn weg in de economie te vinden en Marx stortte zich op de lectuur van economische klassiekers. De vele aantekeningen die hij toen maakte, vormde een vroege aanzet voor Das Kapital. Het was nu voor Marx duidelijk dat je niet over God of ideeën moest schrijven, maar over geld. In het toenmalige Parijs hing er revolutie in de lucht, dus als hij wou dat het boek enige rol van betekenis ging spelen dan moest het nu uitkomen. het zou nog 15 jaar duren voor Das Kapital gepubliceerd wordt. Brussel – ‘Democratische dictator’ – Het Communistische Manifest 1845: Pruisische koning belachelijk gemaakt door Marx Marx moest Frankrijk verlaten Naar België Marx moest koning Leopold beloven niets over politiek te publiceren in plaats daarvan deed hij aan politiek Intensief communicatienetwerk uitbouwen tussen socialistische groeperingen in Europa. (links politiek leven) Bond van communisten: onder indruk van Marx. Vervolgens hebben Marx & Engels de opdracht gekregen voor uitschrijven manifest voor de bond één van de invloedrijkste teksten uit wereldgeschiedenis. Marx ontvouwde in het Manifest zijn visie op de geschiedenis als permanente klassenstrijd. - Communistische partij als belangrijkste macht (spookcommunisme) Strijd tussen klassen (verborgen en openlijk) Onderdrukkers en onderdrukten in tegengestelde posities tov elkaar Na deze klassenstrijd zouden volgens Marx de klassen verdwijnen verzoening mensheid Bourgeoisie is de vijand in de klassenstrijd, maar Marx erkend wel de vele verwezenlijkingen die de bourgeoisie heeft uitgevoerd (zoals: toepassing scheidkunde in industrie, spoorwegen, scheepvaart met stoomboten,..) Bourgeoisie was een revolutionaire klasse. Na het verwerven van economische macht, wou de bourgeoisie ook politieke macht. Bourgeoisie heeft zowel een constructieve als destructieve verdienste (= typisch voor een revolutionaire klasse). Het afbraakwerk van de burgerij houdt niet op met het opdoeken van de feodale orde ook in nieuwe burgerlijke orde worden de sociale verhoudingen onophoudelijk omvergegooid. (innoveren) Globalisering is een onvermijdelijk gevolg van het afbraakwerk van de bourgeoisie; over de staatsgrenzen heen. Overal worden verbindingen gelegd. Contrast: reusachtig productieapparaat dat genoeg kan voortbrengen om iedereen een menselijk bestaan te garanderen ten opzicht van de ellendige toestand van het proletariaat die van de rijkdommen niets te zien krijgen. 16 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Niet schaarste maar overvloed is voor de bourgeoisie het grote probleem. Hoe bestrijden? Besparingen gekoppeld aan efficiëntere investeringen ontstaan spiraal overproductie leidt tot overproductie ‘epidemie van de overproductie’ Wetenschappelijk socialisme – ontwikkelingswetten – historisch materialisme: productiekrachten/productieverhoudingen Communistisch manifest ≠ wetenschappelijk traktaat, maar moest arbeiders bewust maken van hun situatie, en hen tot organisatie en revolutie aansporen. Communistische revolutie maken van geschiedenis: juiste conclusies te trekken uit historische ontwikkelingen. Kennis van geschiedenis en economie = noodzakelijk. Ontdekkingen Marx: 1- Aantonen dat bestaan van klassen aan bepaalde historische ontwikkelingsfasen der productie is gebonden 2- Klassenstrijd leidt onvermijdelijk tot de dictatuur van het proletariaat 3- Deze dictatuur zal slechts de overgang zijn tot de opheffing van alle klassen klassenloze maatschappij 2 & 3: wetmatigheden, over de toekomst = wetmatigheden van het historisch materialisme ‘materialisme’ = noodzakelijke, onverbiddelijke, onvermijdbare kant van het menselijk bestaan ‘historisch’ = voluntaristische aspect, vermogen mens om arbeidend de wereld om te werken tot andere dan die hij bij zijn geboorte aantrof Leidraad Manifest wordt verduidelijkt in het voorwoord: visie mens als historisch wezen. Citaat p 76-77 Profetie en wetenschap, actie en theorie, vallen bij Marx niet te scheiden. volgens velen grootste tekortkoming werk Marx niet objectief, niet gedistantieerd. ‘Wetenschap is mensenwerk en kennis is een strijdbare praxis.’ Marx’ nadruk op ‘wetenschappelijkheid’ is een bron van misverstanden ‘wetenschap’ kan van alles betekenen. 17 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren 1848 – revolutie, of toch bijna – revolutionaire strategie 1848: Marx ontvangt twee brieven 1e uit Parijs; van Folon lid provisorische regering uitnodiging komen naar Frankrijk (revolutie daar) 2e van Koning der Belgen: verzoek land verlaten binnen 24h schrik revolutie Parijs zou overslaan naar Brussel en zagen Marx als gevaar politieke stabiliteit In Parijs: revolutionair strateeg, ideeën andere richting van voorlopige regering (republikeinen en socialisten) Kort na revolutie in Parijs, ook een revolutie in Berlijn, Wenen en andere Duitse en Oostenrijkse steden. Marx wil hierbij zijn en trekt naar deze steden. In Berlijn: pikt journalistiek terug op richt ‘Neue Rheinische Zeitung’ op financiering met eigen middelen 1849: Marx trekt naar Londen Armoede, ‘emigratiedrek’ en journalistiek in London In London: - Marx zet studie en journalistiek werk voort economische richting - Miserabele levensomstandigheden Leven echt zo ellendig? Dat wordt betwist. Gulle schenkingen van Engels, Laselle en oom uit Amsterdam + inkomsten uit journalistieke activiteiten Journalistiek werk blonk uit in ‘investigative journalism’ streefde naar ontmaskering. Toppunt ‘onthullingsjournalistiek’: reeks artikelen gewijd aan Lord Palmerstone: minister buitenlandse zaken en premier. Marx beweerde dat de liberale politicus de bondgenoot was van de Russische Tsaar (later onderzoek toonde aan dat Marx gelijk had). Naast journalistiek stak Marx ook veel tijd in een venijnige polemiek met socialisten weken af van rechte lijn, ze hebben geen geduld, geschiedenis moest haar werk doen, je kan er niet op vooruit lopen. Marx raakte meer en meer geïsoleerd van socialistische beweging Manuscript ‘Die grossen Männer des Exils’ : viert agressieve spotlust bot op emigranten, zijn lotgenoten. Pas na economische crisis in 1857 bracht hem terug tot schrijven van het doorgronden van het naderende, onherroepelijke einde van het kapitalisme. 18 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Continuïteit in Marx’ werk – ontdekking van de Frühschriften – Althusser – Das Kapital lezen I Evolutie merkbaar in Marx’ oeuvre. De jonge Marx is ‘filosofischer’ (Parijse Manuskripten), de late Marx ‘economischer’ (Das Kapital). Marx’ hoofdwerken kenden aanvankelijk een lauwe ontvangst. Zur Kritik der politischen Oekonomie en Das Kapital kregen ondanks pogingen van Engels (goede recensies,..) niet de gehoopte aandacht. Pas met Der Bürgerkrieg in Frankreich (1871) kreeg Marx de grote aandacht. Met ‘Franse burgeroorlog’ bedoelde Marx de opstand en bloedige onderdrukking van de Parijse Commune in 1870 -> voor Marx een ‘nieuw uitgangspunt van wereldhistorisch belang’, voor de ‘strijd van de arbeidersklasse tegen kapitalistenklasse en haar staat’. Dit standpunt bracht opschudding teweeg bij ‘brave burgers’. Eind 19e eeuw: belangstelling Das Kapital groot en groeiend. Marx verdeelde. Aanhangers aanschouwde Marx als ‘visionair en wetenschappelijk’. Hij had de bewegingswetten van kapitalisme ontdekt en voorspelde diens onherroepelijke ineenstorting. Tegenstanders zagen Marx als revolutionair aanstoker (hadden grootste moeite met zijn materialisme en dialectische methode). 1930: socioloog Landshut ontdekt in SPD-archief te Berlijn onuitgegeven manuscripten van Marx. Deze zorgde voor een schok in de Marx-receptie. Marx bleek meer te zijn dan een politiek econoom en revolutionair (ontdekking van de ‘humanistische kant’ van Marx). Hij had een wijsgerige visie op de mens als een tot vrijheid bestemd, arbeidend wezen dat van zichzelf vervreemd was geraakt. Deze eerste manuscripten legden de geestelijke achtergronden bloot waardoor het historisch materialisme en Das Kapital in hun juiste betekenis konden begrepen worden. Marx’ ontdekte ‘humanistische kant’ maakte weinig indruk op hardliners in de communistische partijen, zeker in Moskou. Wel had het een groot effect op de hele Frankfurter Schule (Adorno,..). Verder is de twintigste-eeuwse maatschappijkritiek ondenkbaar zonder notie ‘zelfvervreemding’ (oorspronkelijk begrip van Hegel, tot wapen van kritiek omgesmeed door Marx). Dit begrip sijpelde door in het Europese onderwijs. Studenten die streefden naar ‘zelfbevrijding’ in jaren ’60 waren aangetrokken door zachtere, mindere deterministische kant van Marx. Marx als bondgenoot voor eigen worstelingen. Zeer dialectisch kwam er een eind aan deze romantisering van Marx. Auteurs wilden terug naar rechtlijnig, hard-wetenschappelijk, deterministisch opgevatte Marx. Het exponent was Louis Althusser. 19 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Althusser trok duidelijke lijn tussen jonge en oude Marx. Hij sprak van ‘epistemologische breuk’ tussen Marx-humanist en Marx-de-wetenschapper. Werk van jonge Marx (voor 1845) = naïef en waardeloos. Echte Marx = Das Kapital. In het jonge werk sprak Marx nog over ‘de mens’ -> aldus Althusser een fout die alle humanistische filosofen maakten. Een ‘wezen mens’ bestaat niet, na 1845 zou Marx ‘de mens’ niet langer als wezen opvatten. Mens als resultaat van samenspel economische onderbouw (productiekrachten en productieverhoudingen) en bovenbouw (bestaand uit recht, moraal, ideologie) door economie bepaald. ! Duidelijke link tussen nieuwe definitie van ‘de mens’ en Marx’ analytische methode die niet vertrekt van de mens, maar van de economische gegeven maatschappijperiode. Volgens Althusser diende je Marx correct te lezen: radicaal anti-humanistisch. Ieder spoor van ‘de mens’ moet eruit worden verwijderd. Enkel zo krijg je objectivistische kijk op structuren en krachten = een ‘puur wetenschappelijke’ kijk op ‘de mens’. In termen van Althusser: ‘diepteboringen’ ; je moet boren in een tekst = filosofische bodemmonsters. Waarom aandacht geven aan Althusser met betrekking tot bestuderen van Marx? Althussers aanpak maakt op een duidelijke manier duidelijk dat Marx lezen geen sinecure is. Citaten als commentaar – Marx en Dante in de hel – Das Kapital lezen II Citaat dubbele functie in Das Kapital. Soms doet citaat functie als gewone verwijzing naar een empirisch gegeven. Maar wanneer Marx andermans theorieën citeert is dit om andere redenen. Hij citeert anderen om te laten zien welke plaats ze innemen in de geschiedenis van het economisch denken. De citaten dienen niet om Marx’ betoog te onderbouwen maar zijn bedoeld als ‘een doorlopende commentaar’ op de tekst. Je kan deze uitspraken op twee verschillende, tegenstrijdige manieren interpreteren. 1. Das Kapital als soort van codex waar andere auteurs worden afgemeten aan de mate waarin ze in de buurt komen van Marx. Marx lezen is een vorm van intellectuele onderwerping. 2. ‘De werkelijke tekst, het werkelijke denken van Marx, blijft altijd enigszins aan het zicht onttrokken, we zullen er nooit helemaal hoogte van krijgen, omdat het voortdurend in beweging is, en net als we denken dat we het vatten, glipt het ons door de vingers. Dat heb je nu eenmaal met dialectisch denken. ‘ Oneindig star of oneindig caleidoscopisch. Tussen die twee uitersten bewegen zich de interpretaties van Marx’ oeuvre. 20 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Bewering dat citaten in Marx’ werk commentaren zijn op zijn immer voortvlietend denken. Marx citeerde naast economen ook uit de wereldliteratuur. Shakespeare, Cervantes, Goethe,.. staan geciteerd in Das Kapital omdat ze ‘totale menselijke wezens’ zijn , of toch minstens een niet reducerende kijk op de mens open houden. In de literatuur ontmoeten auteurs mekaar als mensen (zelfs in de moeilijkste maatschappelijke omstandigheden en over alle historische hindernissen heen). Vraag die rest: lezen we Das Kapital in humanistisch of pos humanistisch perspectief? Zur Kritik der Politischen Oekonomie – Lasalle – Eerste Internationale Schrijfwoede bij Marx in periode 1857-58: wereldcrisis. Marx vond dat hij kapitalisme nog niet helemaal had onthuld. De politieke toestand, wereldcrisis, smeekte dringend om zijn boek. 1859: Zur Kritiek der politischen Oekonomie. In Woord Vooraf schetst hij helder zijn historisch materialistische methode. Verder bevatte boek vooral samenvattingen van andermans theorieën over geld, ruil, circulatie en waarde. Over dynamiek kapitaal en onvermijdelijke ineenstorting van de burgerlijke economie was weinig gezegd. Het boek kreeg nauwelijks aandacht. Jenny klaagde over een ‘samenzwering van stilte’. Karl Vogt noemde Marx ‘het hoofd van een chantagebende in Londen’. Marx’ woedende replix vertaalde zich in een heel boek: Herr Vogt (1860) Motivatie die Marx vond voor schrijven Das Kapital: na-ijverige eerzucht. In 1863 had Ferdinand Lassalle, een Duitse socialist (die met zijn boeken/pamfletten de massa wist te bereiken) een ‘Arbeiter-Programm’ gepubliceerd, dat beschouwd wordt als uitgangspunt van de sociaaldemocratie in Duitsland. Marx keek dit met lede ogen aan. Hij vond het een ‘slechte vulgarisatie van het Communistisch Manifest’. Marx noemde Lassalle een jood. Marx en Lassalle kende elkaar al langer. Ze hadden elkaar ontmoet in het revolutiejaar 1848 en zelfs vriendschap aangeknoopt. Gaandeweg kwamen er ‘knopen in hun relatie’. Vermoedelijk door toedoen van Engels die roddels over Lassalle influisterde. Lassalle zat er warmpjes in, leidde in Berlijn een riante levensstijl en steunde Marx af en toe financieel. Had om het zo te zeggen ‘alles wat Marx ontbrak’. Was vermogend, zijn boeken hadden veel bijval en zijn pamfletten vonden hun weg naar de massa. Marx slaagde er meesterlijk in zijn vijandschap ten opzichte van Lassalle te verbergen. Lassale geloofde naïef in Marx’ vriendschap. Er waren ook politieke meningsverschillen tussen de twee. Deze hadden betrekking op de te volgen revolutionaire tactiek. Lassalle: was sociaaldemocraat met minder hooggestemde verwachtingen over de revolutie. Hij zette zich liever in voor de arbeidersbelangen in het hier en nu. 21 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Marx besluit ‘aan de definitieve versie van dat rotboek te beginnen (Das Kapital). Urenlang zat hij te werken in The British Library. Zijn enigste tijdrovende aangelegenheid die overbleef was zijn betrokkenheid bij de Eerste Internationale. Marx speelde een merkwaardige rol bij oprichting te Londen van Eerste Internationale Arbeidersassociatie (1864). Hij was opgenomen in Algemeen Bestuur en werd gevraagd de statuten te schrijven en een inhuldigingsrede te houden. Dit was voor Marx eerder tijdverlies omdat hij bezig was met het afronden van Das Kapital (eerste deel). Hoe intenser het werk aan het boek werd, hoe zieker Marx werd. In 1867 was het boek af. Het kapitaal is als een vampier De essentie van het kapitaal is dat het geen essentie heeft. Het is een spook zonder eigen levenskracht. Het zuigt als een monster het leven uit al wat bestaat, uit mensen en dingen. Marx gebruikt metaforen uit horror stories, huiveringwekkende vergelijkingen. Het monster begrijpen en de wapens tonen om het te verslaan, was de inzet van Marx’ jarenlange worsteling. Beginnen doet hij bij ‘de waar’. Een kapitalistische maatschappij wordt het meest van al gekenmerkt door een ‘kolossale opeenhoping van waren’. Daarom start hier het onderzoek, bij de analyse van de waar. De waar – gebruikswaarde en ruilwaarde Wat is een waar? Een concreet voorwerp, een ding dat menselijke behoefte bevredigt. Ze hebben een concreet nut in het gebruik (een appel die je opeet) = gebruikswaarde. Maar deze voorwerpen maken deel uit van een maatschappij waarin mensen dingen ruilen = ruilwaarde. Wat is ruil? De verschuiving van een waar van de ene naar de andere. Om dingen als waren te kunnen ruilen moeten mensen mekaar dus eerst beschouwen als eigenaars van die dingen. Ze moeten ‘tegenover elkaar staan als wederzijdse onafhankelijke personen’. Niet zo vanzelfsprekend! De notie ‘eigenaar’ is verre van natuurlijk. In primitieve samenlevingen kwam dit niet voor (jagers-verzamelaars), geen notie van ruilen. (Marx) <-> Adam Smith: ruil als oerverhouding tussen mensen. ‘De ruil van waren begint pas waar de gemeenschap eindigt’ -> op contactpunten tussen vreemde gemeenschappen of onderling tussen leden van vreemde gemeenschappen. Gevolg: sociale betrekkingen veranderen. Mensen ontpoppen tot eigenaars en handelaars. Hier ontstaat de ruilwaarde van een ding. 22 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Probleem: hoe bepalen we de ruilwaarde van iets? Twee potentiële ruilobjecten moeten (tot zover zij ruilwaarden zijn) tot een ‘derde ding’ worden teruggebracht. Maar wat kan dit ‘derde ding’ zijn? -> Objecten zijn arbeidsproducten, voortbrengselen van arbeid. Niet denken aan de concrete arbeid, maar aan de abstract opgevatte arbeid (die beide producten vergelijkbaar maakt)! Dus: arbeidsuren als maatstaf om arbeidsproducten te kunnen ruilen. Notie: maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd (vermijden dat brood van luie bakker waardevoller is dan vlijtige bakker die meer produceert op minder tijd!). Het fetisjkarakter van de waar De ruil is slechts mogelijk door enkele vervreemdende abstracties: 1) gemeenschapsbanden tussen mensen vervangen door verhouding tussen eigenaars 2) gebruikswaarde -> ruilwaarde 3) concrete arbeid -> abstracte arbeid m.b.t. bepalen van ruilwaarde 4) abstracte arbeid = statistische variabele doe verandert met schommelingen van gemiddelde productiviteit, de maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd. In de analyse van de ‘waar’ zit de sleutel tot het begrip van het kapitalisme, aldus Marx. Waar komt mystieke, raadselachtige karakter van ‘waar’ vandaan? Dat komt omdat mensen vergeten wat de oorsprong is van de ruilwaarde van een waar. Zo gewend om te ruilen dat de ruilwaarde ogenschijnlijk een eigenschap van ‘het ding’ zelf wordt. De ruilwaarde, in werkelijkheid iets heel abstracts, doet zich voor als iets héél concreets, namelijk als geldprijs. De warenruil dirigeert mensen, als was zij een natuurwet. De warenruil is één grote sluier waarachter de werkelijke maatschappelijke relaties verborgen blijven. In samenlevingen waar diensten en prestaties in natura werden geleverd, kwamen de werkelijke maatschappelijke verhoudingen open en bloot aan het licht (denk aan een lijfeigene die buigt voor zijn heer). In de burgerlijke maatschappij worden de werkelijke maatschappelijke verhoudingen aan het oog onttrokken. Je koopt een waar en denkt niet aan de omstandigheden waarin de arbeiders dit waar hebben tot stand gebracht (denk aan textielarbeiders in Bangladesh). De menselijke verhoudingen worden gemaskeerd achter verhoudingen tussen waren. de maatschappelijke verhoudingen tussen mensen, neemt voor hen de fantasmagorische vorm aan van een verhouding tussen dingen. = fetisjkarakter van de warenwereld Waren zijn net als fetisjen -> leiden een bovennatuurlijk leven, grillig en beangstigend, door mensen vervaardigd. 23 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Geld Geld is een heel bijzondere waar met uitsluitend ruilwaarde (m.a.w. de gebruikswaarde van geld bestaat erin dat je ermee kan ruilen). De gebruikswaarde van geld is haar ruilwaarde. Een waar in zijn puurste vorm! ‘Geld is de radicale nivelleerder’ -> heeft betrekking op het feit dat je haast zou vergeten dat waren nog over een gebruikswaarde beschikken. Ze lijken alleen te bestaan omdat ze een prijs hebben en in geld kunnen worden omgezet. Geld ontkent de bijzondere eigenschappen van dingen en stuwt de ‘algemene vervreemding van de waren’ tot grote hoogten op. Marx maakt in zijn betoog, Das Kapital, gebruik van allerhande literaire en historische bronnen (Shakespeare, Goethe, Dante, Luther,..). Vrij ongewoon in een economischwetenschappelijke studie over kapitaal. De reden waarom Marx gebruik maakt van deze stijlbloempjes is door de zakelijke analyse van het kapitaal onder te dompelen in de taal van schrijvers en dichters er ook iets van het gewone, volle, ongedeelde menselijke leven in het betoog naar boven komt. Marx wil laten zien dat goed gedefinieerde termen (geld, eigenaar, kapitaal,..) geen eeuwige toestand aanduiden. De moderne kapitalistische economie is geen natuurlijk fenomeen. Marx’ analyse is door en door historisch! Kapitalistische economie is voor de mens een vervreemdende constellatie. Maar het hoeft zo niet te zijn, meent Marx. De economie is door mensen bedacht en gecreëerd en dus in zekere zin veranderbaar. Waarom zou de mens zich als een rationele eenzaat, naar het model van de homo economicus, moeten gedragen? Er is geen menselijke natuur die dit voorschrijft, meent Marx. Gewone economen worden verblind door hun wiskundige precisie. Daarom meent Marx dat ruimhartige geesten als Shakespeare, Dante,… van meer nut kunnen zijn dan wiskundige modellen. Verder is Marx dialectisch genoeg om te beseffen dat het geld enorme mogelijkheden voor de mens heeft gecreëerd. Hij noemt geld zelfs ‘het veruiterlijkte vermogen van de mens’. Wel heeft geld vervreemdende verhoudingen tussen mensen in het leven geroepen. De algemene formule van het kapitaal – geld als doel – beweeglijkheid van het kapitaal – kapitaal als God De volgende stap in het vervreemdend abstractieproces is deze van de overgang van geld naar kapitaal. De moderne geschiedenis van het kapitaal neemt een aanvang in de 16e eeuw, na de ontdekking van de Nieuwe Wereld waarbij de wereldhandel en de wereldmarkt op gang kwamen. 24 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Bij gewone geldcirculatie: geld als middel om warenruil te vergemakkelijken. Geld is hier een middel. Directe vorm van warencirculatie = GELDKRINGLOOP: W – G – W (verkopen om te kopen) Doel : de gebruikswaarde Stap naar kapitaal wordt gezet wanneer geld niet meer als middel maar als doel wordt gebruikt. De waren worden nu zelf tot middel. Ze dienen niet meer om vele concrete behoeften te bevredigen. Slechts één doel: winst maken, meer geld verwerven. Het concrete –behoeften, mensen, waren- wordt ondergeschikt aan abstracte principes van het kapitalisme: de accumulatie van geld. Vorm van circulatie = KAPITAALKRINGLOOP: G – W – G (kopen om te verkopen). Geld dat op deze wijze circuleert verandert in kapitaal. Doel : de ruilwaarde zelf Kapitaal is dus geld dat je inzet om nog meer geld voort te brengen. Doel van de economie (bevredigen van behoeften) doet er niet meer toe. Resterende vraag: doet consumptie er dan niet toe in een kapitalistische economie? Tuurlijk wel! Maar hier schuilt een paradox. De consumptiemaatschappij creëert kunstmatige behoeften (via reclame en beïnvloeding). Enige doel: winst maken. Dit is de ultieme vorm van vervreemding. We worden niet gedreven door onze behoeften, maar wel door onze oneigenlijke drijfveren en verlangens. Terug naar de kapitaalkringloop. Deze lijkt een vruchteloze onderneming te zijn. Want wat heb je eraan als je op het einde van de kringloop nog altijd evenveel hebt als in het begin? Daarom een nieuwe kringloop: G- - G’ waarbij G’ meer is dan G. Er heeft een vermeerdering plaatsgehad van het oorspronkelijke kapitaal = meerwaarde. De kringloop GW-G gaat oneindig door. Marx gaat zo ver dat hij kapitaal vergelijkt met God. God de Vader (het beginkapitaal) verwekt in zichzelf God de Zoon (de meerwaarde). Net zoals kapitaal is ook God een door de mensen voortgebracht wezen. 25 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Arbeid als waar – uitbuiting De sleutel tot de ontmaskering van het kapitaal is het antwoord op de vraag: waar komt de meerwaarde vandaan? Het gehele systeem van de kapitalistische productie is gebaseerd op de verkoop door de arbeider van zijn arbeidskracht als waar. ‘Proletariaat’ komt van proles: nageslacht. In het oude Rome was proletarius de laagste klasse van mensen die enkel meetelden omwille van hun kinderen. Herkomst van meerwaarde wordt nu duidelijk. De arbeider produceert per dag namelijk meer aan ‘waarde’ dan het kost om hem een dag ‘in leven te houden’. Kapitaalaccumulatie voert het kapitalisme ten top en… naar de afgrond Kapitaal als monster dat zich onverzadigbaar voedt met arbeid. De verlenging van de arbeidsdag, de harde werkomstandigheden en het lage loon storten arbeiders in een totaal vervreemd, ellendig bestaan. Dit zal vanzelf leiden tot ondergang van kapitalisme, aldus Marx. ‘een enkele kapitalist vernietigt vele kapitalisten’ : kapitalisten zitten in een continue concurrentiestrijd tegenover mekaar. Ze moeten hun kosten verlagen en winst vergroten. Meerwaarde als ‘enige bron van winst’. Weinig kapitalisten zijn bestand tegen deze concurrentiestrijd waardoor aantal kapitalisten alleen maar krimpt. Aangezien verder alle methoden om meerwaarde voort te brengen (verlenging arbeidsdag,…) ten koste gaan van de fysieke en mentale gezondheid van de arbeiders, zal de verelendung van de arbeidersklasse op de spits worden gedreven met als enige uitkomst: opstand. Een apocalyptische situatie van totale klassenpolarisatie. Accumulatie van kapitaal vereist een overeenkomstige accumulatie van ellende. Das Kapital: tussen ‘wet’ en ‘hoop’ Axioma: ‘Winst komt voor uit de onttrekking van meerwaarde aan levende arbeid’. Begrippen gebaseerd op dit axioma (zie voor volledige uitleg p.113-114): Constant kapitaal (c) , deel van kapitaal dat tijdens productieproces niet van grootte verandert. Grondstoffen en machines. Variabel kapitaal (v) , bestaat uit de tijdens het productieproces door de arbeidskracht ‘bestendigde waarde’ + de meerwaarde (m). Organische samenstelling van het kapitaal Meerwaardevoet of uitbuitingsvoet Winstvoet 26 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De Eerste Wet van de Meerwaarde Wet van de dalende Winstvoet Kapitaal zal in zijn onbegrensde groei verwikkeld geraken in een onoplosbaar dilemma. Hoe verder technologische ontwikkeling evolueert, hoe minder arbeid nodig voor een grotere hoeveelheid producten. Winst van kapitalist zal onherroepelijk dalen. Kapitaal probeert daling van winst tegen te gaan door verdere uitbuiting. Maar! Er is een grens aan de uitbuiting -> de bron van meerwaarde droogt op en winstvoet zal dalen. Gevolg: zeer klein aantaal superrijke kapitalisten en een massa van werkloze arbeiders. Het is kwestie van wachten op de ineenstorting van het kapitalistische systeem… op basis van empirische vaststellingen is uitgangspunt van Marx uiterst betwistbaar! Verder zwaait Marx de plak met zijn profetische argument van de hoop waarmee hij appelleert aan de ‘totale mens’. Hij wil de lezer laten meevoelen met de miserie, de onmenselijke werkelijkheid schetsen,… Das Kapital kan via deze weg ook gelezen worden in het licht van ‘de hoop’. Marxistische en ‘burgerlijke’ economie: een dovemansgesprek Groot deel van de economische begrippen in Das Kapital afkomstig van klassieke economen. Enkel begrip ‘meerwaarde’ beschouwde Marx als iets van hem (alhoewel J.S. Mill dit al eerder formuleerde). Grote verschil klassieke economen en marxistische economen? Niet-marxistische economen hebben in hun wetenschap geen plaats voor de notie ‘vervreemding’ of ‘fetisj’. Marktonevenwichten ervaren zij als ‘natuurlijke’ processen. Marx was het daarmee volstrekt oneens. Wat ‘burgerlijke’ economen natuurlijk/rationeel vinden, is in zijn ogen een redeneerfout die zelf voortkomt uit vervreemding! Burgerlijke economen schijnen niet te zien dat het kapitalisme een historisch gegroeide maatschappijvorm is die mensen aantast in alle dimensies van hun bestaan. Daarom voeren marxistische economen en niet-marxistische economen altijd dovemansgesprekken met elkaar. 27 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Een kritische appreciatie Weinig tot geen van Marx’ uitspraken kwamen uit. MAAR als je Marx opvat als de dialecticus die hij in de eerste plaats was, dan komt zijn theorie in een ander licht te staan! Zij is dan niet langer een verzameling van ware of onware uitspraken maar eerder een denkof bestaanswijze: een erkenning, een zelfverklaring van de mens als een worstelend, naar vrijheid snakkend, sociaal wezen, vechtend tegen alles wat die vrijheid verhindert. Spanning potentiële en reële vrijheid. Nieuwe technologieën (zoals de stoommachine) maken mensen potentieel vrijer. Maar tegelijk maakt diezelfde machine mensen reëel onvrijer in de fabriek, waar arbeiders in onmenselijke verhoudingen tegenover elkaar staan. Op deze spanning wijst Marx uitvoerig in Das Kapital. 19e eeuw: verelendung bestond uit honger, verpaupering, ziekte, morele degeneratie. Nu: gereduceerde, verzakelijkte sociale verhoudingen. Marx vreesde voor de ultieme vervreemding/vernedering. Dit wanneer mensen zich bij de onvermijdelijkheid van een kwalijk maatschappelijk systeem (dat ze nota bene zelf hadden voortgebracht) gaan neerleggen. In dit opzicht is Marx actueler dan ooit! Marx’ hartstochtelijke pleidooien voor vrijheid contrasteren met de dictators die aanspraak maakten op Marx’ werk. Waarom populair bij dictators? - revolutietheorie als makkelijk excuus voor dictators - ideeën Marx leken vaak op de wetenschap gestoeld, maar was vaak niet meer dan profetieën. Hoofdstuk 3: De sociologisch verbeelding van Emile Durkheim Durkheim en de erkenning van de sociologie als wetenschap Durkheim stampte de sociologie als een nieuwe academische discipline uit de grond. Hij is veruit de belangrijkste socioloog, die een erg grote invloed heeft gehad op de Franse samenleving en het Franse onderwijs. Durkheim heeft ervoor gezorgd dat de sociologie in Frankrijk een relevante wetenschap was, die maatschappelijke debatten voedde. Ook internationaal werd hij erkend als toonaangevend socioloog. 4 hoofdwerken van Durkheim: 1. De la division du travail social, 1893 2. Les règles de la méthode sociologique, 1895 3. Le suicide, 1897 4. Les formes élémentaires de la vies religieuse, 1912 28 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Daarnaast riep Durkheim een sociologisch tijdschrift in het leven : l’année sociologique waarin alleen artikels die beantwoordden aan zijn opvatting van sociologie een kans maakten. Durkheim verdedigde het rationele: Serieuze kennis verwierf je via rationele methoden. Hij was ervan overtuigd dat kennis vooruit ging via objectieve waarnemingen. Durkheim geloofde in de rede en in de maatschappijopbouwende mogelijkheden van de sociologie. Durkheims leven: Hij stierf op vrij jonge leeftijd aan een beroerte. Het nieuws over zijn zoon André, die aan het Servische front sneuvelde trof hem zo dat hij het niet meer te boven kwam. Durkheim, Tarde, Le Bon, Worms: Wil de ware socioloog opstaan? In het Frankrijk van het fin de siècle bruiste het van de denkers en wetenschappers die zich inlieten met sociologische onderwerpen. Naast Durkheim waren er dus nog een heel aantal anderen die zich bezighielden met sociologische onderwerpen. Enkele andere ‘wetenschappers’: 1. Gustave Le Bon 2. Gabriel Tarde - De maatschappij is een interpsychisch verschijnsel. De maatschappij bestaat uit ideeën, wensen en voorstellingen van individuen die zich bij onderling contact tussen mensen voortplanten. - Hij sprak niet van sociologie, maar van interpsychologie - De wet van de imitatie (= basiswet van die interpsychische wisselwerking). Verschillende soorten imitatie. Imitiatie kan zich snel/traag verspreiden: a. Imitatie verpreidt zich traag: veranderingen zijn onmerkbaar, maar werken diepgaand en zijn blijvend (héréditaire) b. Imitatie verspreidt zich snel: (vibratoire) 3. Worms - Richtte een eigen tijdschrift op (zelfs nog voor Durkheim dat deed) en een internationale vereniging voor sociologie. - Hij streefde naar de vestiging van de sociologie als een eigen wetenschap (net zoals Durkheim). Dat niet Worms of Tarde maar wel Durkheim geldt als dé Franse klassieke socioloog, heeft niet zozeer te maken met zijn kwaliteit van briljante wetenschapper. Het kwam vooral door de ideale combinatie van twee vaardigheden: wetenschappelijke systematiek (die Worms miste) en organisatietalent (dat Tarde miste). 29 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Kleine excursus over ‘grote mannen’ – over het nut van klassieke auteurs lezen Het is een sociologische gemeenplaats dat prestaties van ‘grote mannen’ niet op zich staan. De omstandigheden moeten er naar zijn. De sociale netwerken, de machtsverhoudingen, de conflicten en de dynamieken, … alles moet juist zitten! In welk domein dan ook: de configuratie van voorwaarden moet samenvallen als een puzzel waar die ‘grote man’ dan als laatste puzzelstukje in past. De verering van die grote mannen is blind voor die complexe puzzel: We houden ons enkel bezig met het bespreken van die bepaalde ‘grote man’, en vergeten alle andere voorwaarden/factoren die een belangrijke rol hebben gespeeld. Zelfs in bepaalde studies ontkomt men niet aan die verering: 1. Wie wordt geraakt door een kunstwerk of een intellectuele prestatie, krijgt het niet over zijn hart om die prestatie ‘weg te verklaren’. Dan blijft de studie liever onvoltooid. Voorbeeld: Adorno’s studie over Beethoven 2. Alleen als er specifieke motieven in het spel zijn om ‘individuen en hun uitzonderlijke prestaties’ te relativeren, lijkt het te lukken. Voorbeeld: Bourdieus boek over Flaubert: Dat boek was tegen Sartre gericht, bedoeld om de filosoof te onttronen. Het diende niet om Sartre, noch Flaubert te begrijpen. Het sociale milieu van Durkheim – de twee gezichten van de maatschappij Durkheims jeugd: - Durkheim groeide op in Epinal,in de Vogezen - Van Joodse afkomst - Groeide op in een arm rabbijnengezin. - Als jongste zoon, kleinzoon en achterkleinzoon van een rabbijn was hij zelf ook bestemd voor het rabbinaat. - Besliste als schooljongen dat hij geen rabbijn wilde worden. - Was een vlijtige leerling en een ernstige werker Durkheim nam afstand van de Joodse gemeenschap. De rede hiervoor was het dubbele gelaat v/d maatschappij. Het dubbele gezicht van de maatschappij (streng & hartelijk) dat Durkheim schetst is gebaseerd op zijn joods-orthodoxe jeugdervaringen: Ritualisme en ontzag voor de Wet aan de ene kant, en warme uitgelatenheid op sabbat en andere feesten aan de andere kant. Als het werk gedaan is, wordt er in de gemeenschap ongeremd en intens gefeest en gevierd (die opwinding = de effervescence). 30 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Durkheim als ‘normalien’ – de mens als homo duplex – individu VS maatschappij Na zijn opleiding op het Lyceum in Epinal, zette hij zijn studie verder aan de Ecole Normale te Parijs. L’Ecole normale was een elitaire instelling die opgericht was tijdens de Franse Revolutie met de bedoeling om veelbelovende jongeren klaar te stomen voor verantwoordelijke posities. Studenten werden er als kloosterlingen behandeld, afgeschermd van alle afleiding van de buitenwereld. Aan de Ecole Normale legde hij het hoofdthema van zijn sociologie vast: het probleem van de spanning en verzoening tussen individu en maatschappij. Volgens Marcel Mauss, neef en medewerker van Durkheim benaderde hij dit onderwerp aanvankelijk ideologisch. Maar vanaf 1883 had Durkheim door dat die verhouding tussen individu en maatschappij objectiever, en dus ook wetenschappelijker benaderd zou moeten worden. De spanning1 die Durkheim in de Ecole Normale ondervond werd de basis van zijn mensmaatschappijbeeld. De mens is een duaal wezen, een homo duplex: De mens bestaat als het ware uit twee delen (tweespalt): - Lagere substantie Het zintuiglijke, zinnelijke wezen dat handelt uit egoïstische motieven. VS - Hogere substantie De rede, het conceptuele denken en het religieuze en morele besef Het beste in de mens, zijn redelijkheid en morele besef komt volgens Durkheim rechtstreeks uit de maatschappij. De tegenstelling tussen lagere en hogere natuur van de mens komt dus neer op de tegenstelling tussen individu en maatschappij. Durkheim benadrukte het waardeverschil tussen de beide ‘naturen’. De ene is alles, de andere nagenoeg niets waard. Uit zichzelf is het individu niets. Al het menselijke ontspruit aan de maatschappij. De samenleving staat boven het individu! Frankrijk – het individualisme – kritiek op het contractdenken – naweeën van de revolutie De spanning tussen individu en maatschappij was geen ontdekking van Durkheim. Men hield zich in Frankrijk al eerder bezig met het bekritiseren van het individualisme. De mens was een individueel wezen dat ‘over zichzelf beschikte en een onbetwistbaar recht had op politieke vrijheid’. Maar hij leeft niet alleen. De mens, zo verkondigde Diderot, is bereid een deel van zijn onafhankelijkheid op te geven en te delegeren aan een macht die de veiligheid en de eigendom verdedigde, zolang die macht maar uit henzelf voortkwam. De natuur heeft twee doeleinden: de instandhouding van het individu en het voortbestaan van de soort. Hoe sterker, zelfbewuster, en bevrijder het individu, hoe waardevoller het sociale leven dat zij samen met alle tot stand kan brengen: 1 De spanning tussen het hoge doel dat de studenten werd voorgehouden en het onophoudelijke, moeizame geploeter om daaraan te beantwoorden. 31 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De kern van het contractdenken! Contractdenken: De samenleving komt tot stand door contracten tussen individuen, waarbij ieder individu zijn oorspronkelijke vrijheid behoudt. Het contractdenken werd door Rousseau uitgebreid besproken in Le Contract Social. Het grondprobleem, dat Rousseau besprak, is dat er een vorm van samenleven gevonden zou moeten worden waarin de persoon en de goederen van iedere deelgenoot verdedigd en beschermd wordt met z’n allen, maar waarbij ieder toch slechts aan zichzelf gehoorzaamt en even vrij blijft als tevoren. Durkheim is ervan overtuigd dat de bron van de oplossing niet in het individu ligt, maar in de maatschappij. De samenleving als een ‘contract’ tussen mensen, is volgens Durkheim onzin! Kritiek op het contractdenken Durkheim: Het sociale leven kan nooit tegemoetkomen aan de oorspronkelijke vrijheid van de mens. De samenleving kan niet tot stand komen door een rationele, contractuele daad van individuen die hun eigenbelang volgen. “Niets is zo veranderlijk als eigenbelang. Vandaag verenigt het mij met jou, morgen maakt het me tot jouw vijand.” Naweeën v/d revolutie: Anti-individualistische bezorgdheid. De geur van het individualisme verpestte het leven. Het tastte het gevoel van solidariteit aan. Dreyfus-affaire – aansluiting en kritiek op Rousseau – individualisme als bindmiddel – ‘cultus van het individu’ Durkheim was geen anti-individualist. Zolang individuen hun lagere natuur weten te onderwerpen aan hun hogere natuur, is ‘het individu’ zelfs het meest waardevolle dat er is. Als je onder individualisme verstaat: de cultus van dat ‘hogere individu’, dan is er niets mooier dan dat. Dan kan individualisme zelfs de grondslag vormen van de nieuwe morele orde. Deze stelling verdedigde Durkheim naar aanleiding van de Dreyfus-affaire! Wat houdt de Dreyfus-affaire in? Dreyfus,een joodse officier in het Franse leger, werd in 1894 gearresteerd wegens hoogverraad. Hij werd veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Dreyfus zou geheime legerdocumenten hebben doorgespeeld aan de Duitsers. Later doken er aanwijzingen op dat er geknoeid was met bewijsmateriaal, en vond men sporen van een doofpotoperatie. Er volgde een heftige openbare pennenstrijd pro en contra Dreyfus! 32 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De Dreyfus-affaire verdeelde de Franse samenleving in twee haatkampen: 1. Dreyfusards, onder leiding van Emile Zola Zij verweten de Franse staat dat ze haar eigen beginselen niet ernstig nam. Zij vonden dat Dreyfus’ eer hersteld zou moeten worden. 2. Anti-dreyfusards Een bonte verzameling van conservatieven, pragmatici en antisemieten die zich beriepen op la patrie. Hun ideeën: - Staatsbelang boven individuele belangen - Individuen ondergeschikt aan de sociale orde - Eer van de staat moest hersteld worden De hele discussie raakte Durkheims onderneming in de kern. Het ging immers om de verhouding individu-maatschappij. Oppervlakkig gezien leek het betoog van de anti-dreyfusards een beetje op dat van Durkheim zelf. Beiden namen het op voor sociale orde. Maar juist omdat er een zweem van overeenkomst was, voelde Durkheim zich geroepen om zijn standpunt tegenover de antidreyfusards uit de doeken te doen en hun ideeën te weerleggen. Dat deed hij in zijn werk Het individualisme en de intellectuelen. Omdat Durkheims standpunt, oppervlakkig gezien, lijkt op dat van de anti-dreyfusards zet hij meteen de puntjes op de i. Er zijn namelijk twee vormen van individualisme, die niets met elkaar te maken hebben: a. Het individualisme van Spencer (Utilitaristisch) - Elk gemeenschapsleven wordt onmogelijk als er geen belangen zijn, die zwaarder wegen dan die van het individu. - Het draait om het individuele welzijn en belang, bijna egoïsme. - Het individualisme dat is afgeleid van individuele en dus egoïstische gevoelens B. Het individualisme van Kant & Rousseau (universalistisch en gericht op algemeen belang) - Het stelt geenszins het eigenbelang tot criterium van het handelen, maar beschouwt integendeel elke persoonlijke drijfveer als de bron van alle kwaad. - = Het individualisme van de verantwoordelijke burger die zich richt op het algemeen belang. Het handelen is alleen moreel, wanneer het op alle mensen zonder onderscheid van toepassing kan zijn, dat wil zeggen als het volgt uit het algemeen begrip van de mens. - Individualisme ingesteld door de maatschappij - Dit is ook het individualisme waar dat Durkheim voor staat Durkheim: Een samenleving kan alleen blijven bestaan als ze een ‘morele eenheid’ vormt. Er moet in iedere maatschappij een geloof bestaan, wat het ook weze, dat door al haar leden wordt gedeeld. Zonder een religie die hen verbindt, kan een maatschappij niet samenhangen. Maar het gaat natuurlijk niet om deze of gene God. Het gaat om gedeelde overtuigingen. “In wezen is een religie niets anders dan het geheel van collectieve overtuigingen en praktijken die een bijzonder gezag hebben.” 33 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De kern van religie is, volgens Durkheim, een of ander ideaal dat door een heel volk wordt nagestreefd. Die gedeelde overtuiging krijgt zo een ‘religieus karakter’ en vormt hét bindmiddel van de maatschappij. Dat religie onmisbaar is, zegt niets over de inhoud van die religie. De religie in de moderne maatschappij is ‘het individualisme’. Het is natuurlijk paradoxaal dat datgene wat moderne mensen verbindt juist is wat hen van elkaar onderscheidt, namelijk hun waarde als individu. Deze paradox lost snel op als we kijken naar de dynamiek van de moderne maatschappijen: Individuen verschillen teveel van elkaar om nog gedeelde overtuigingen te hebben. Mensen denken en voelen nog weinig gemeenschappelijks. In de eeuwige sociale flux van het moderne leven is er geen enkel gemeenschappelijk kenmerk meer, behalve dat we allen mensen zijn! Durkheims besluit: Het enige dat ons in de moderne maatschappij nog verbindt, is het abstracte besef dat ze allen mensen zijn. Alles wijst er op dat het enige dat mensen nog gemeenschappelijk kunnen vereren of liefhebben, de mens zelf is. Dat is het hele individualisme en dat is de rede waarom het een onontkoombare overtuiging is. Me, my selfie and I De menselijke persoon is een individu, dus is het normaal dat je die menselijke persoon aandacht geeft; te beginnen, uiteraard met de persoon die je zelf bent. De selfie-rage van de facebookgeneratie is een uiting van het nieuwe sociale bindmiddel: de cultus van het ik, een zelf-gerichtheid die mensen niet uiteendrijft, maar bijeen brengt. (De selfie is er namelijk om te delen). vanuit Durkheimiaans perspectief is de vraag natuurlijk welk deel van de homo duplex in de huidige ik-cultus wordt gestimuleerd; het lage asociale ego, of het hoge sociale zelf? Wilhelm Wundt en de experimentele psychologie Wilhelm Wundt, de grondlegger van de experimentele psychologie, maakte veel indruk op Durkheim. Wundt was wars van metafysica en wees de vage definitie van de psychologie als ‘wetenschap van de geest’ of de ‘ziel’ af. Psychologie was volgens hem immers de ‘wetenschap van het bewustzijn’. Zij moest zich houden aan objectieve methoden: experiment en observatie. Psychische feiten waren dus objectief vaststelbaar. Dat maakte grote indruk op Durkheim, die later hetzelfde zou zeggen over ‘sociale feiten’. Een feit is immers maar een feit als het objectief is: uitwendig gegeven. Dat is voor de natuurkunde zo, Wundt liet zien dat het in de psychologie niet anders was, en Durkheim nam zich voor om ook de sociologie op dit principe te grondvesten. Naast objectiviteit is er nog iets wat wetenschap verenigt: causaliteit. Wetenschap begint immers met het onderzoek naar causale relaties, volgens Wundt. Maar psychische feiten zijn inderdaad anders dan fysische feiten. Volgens John Stuart Mill ontstaat er bij bepaalde verbindingen van elementen soms iets nieuw. In de psyche gebeurt dit voortdurend: ‘Het resultaat van de scheppende synthese verschilt van de som van de samenstellende elementen’, scheef Wundt. 34 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Volgens Durkheim zijn volgende 3 wetenschappelijke principes dan ook erg vruchtbaar: 1. Wetenschap is de studie van objectieve, uitwendige feiten 2. Feiten zijn verbonden door causale relaties 3. Een nieuw feit is, als geheel, meer dan de som van de delen Deze grondideeën vormden later de rode draad van Les règles de la méthode sociologique. Durkheim had dus veel geleerd van de grondlegger van de moderne psychologie. De la division du travail social – de notie arbeidsdeling De hoofdvraag van Durkheims doctoraat: ‘Hoe komt het dat het individu almaar meer afhangt van de maatschappij, terwijl het tegelijk toch autonomer is geworden?’ ‘Hoe kan het namelijk tegelijk meer persoonlijk en meer solidair zijn?’ De redenering van het antwoord gaat als volgt. Hoe meer arbeidsdeling, hoe meer individuen van elkaar verschillen en hoe minder ze zich in elkaar herkennen; maar ook: hoe meer ze van elkaar afhankelijk zijn, en hoe meer ze, in al hun verscheidenheid, op elkaar zijn aangewezen. Arbeidsdeling is voor Durkheim dus de sleutel van de dubbele paradox dat, ten eerste, toenemende afhankelijkheid van individuen samengaat met een toename van autonomie; en dat, ten tweede, individuen die zelfbewuster, dus persoonlijker zijn, tegelijk een hogere vorm van solidariteit met andere opbrengen. Durkheim denkt echter niet alleen aan arbeidsdeling in de sfeer van arbeid en economie, al is die zeer belangrijk. Hij heeft het over ‘sociale arbeidsdeling’. Hij doelt op de functionele differentiatie van heel de samenleving. In eenvoudige samenlevingen worden sociale functies niet onderscheiden. Daar zijn de sociale functies ook niet toegewezen aan specifieke instituties. Dit zie je immers pas in de functioneel gedifferentieerde samenlevingen met z’n scholen, kerken, banken, kloosters, gevangenissen, etc. Het onderscheid tussen samenlevingen zonder arbeidsdeling en met arbeidsdeling lijkt op het eerste gezicht simplistisch. Toch komen tweedelige opdelingen van maatschappijen veel voor onder sociologen, omdat ze zorgen voor helderheid. De la division du travail social – het ‘conscience collective’ en het internet Iedere samenleving is altijd een morele orde. Zij wordt samengehouden door dwingende collectieve voorstellingen die het handelen, denken en voelen van individuen bepalen. Het begrip collectieve voorstelling is misschien wel het belangrijkste begrip in de sociologie van Durkheim, volgens wie het sociale leven volledig bestaat uit voorstellingen. Zonder collectieve voorstellingen opgeslagen in verhalen, wetboeken, huizen, kleding, etc, dus zonder al die in de dingen belichaamde collectieve voorstellingen zouden deze dingen geen sociale dingen zijn. Collectieve voorstellingen vormen het wezen van de maatschappij. De kern van de maatschappij is dus mentaal. Één van de problemen waarvoor Durkheim stond is de vraag: Hoe verhouden collectieve voorstellingen zich tot individuele voorstellingen? 35 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Ieder individu heeft immers voorstellingen van de wereld. Voor zover die subjectief zijn, zijn ze in wezen niet-sociaal. We zullen nooit precies weten wat er in het hoofd van een mens omgaat. Hij alleen heeft toegang tot zijn subjectieve wereld. Collectieve voorstellingen zijn uiteraard ook van mentale aard. Het zijn immers ook producten van de geest, maar dan niet van deze of gene individuele geest. De samenleving heeft haar eigen mentale bestaan. Durkheim bedoelt dit heel letterlijk. Overal waar sociaal leven is, duiken er onder de vorm van symbolen, totems of onder welke vorm dan ook voorstellingen op die door het collectieve leven zelf worden geproduceerd. Collectieve voorstellingen zijn dus werkelijk het product van het collectieve leven zelf. Telkens opnieuw hamert Durkheim zijn grondgedachte er bij de lezer in: hoe zou een individu echt kunnen denken als zijn geest niet eerst was gevormd door collectieve voorstellingen? De maatschappij gaat vooraf aan het individu, en is er moreel en intellectueel superieur aan. Voor veel sociologen is ‘conscience collective’ een verzinsel. Hoe kan een collectiviteit, een groep, nu denken? Heeft zij misschien een verborgen stel hersenen? Is wat Durkheim conscience collective noemt geen slecht gekozen metafoor? …. Sinds 1994, met het ontstaan van internet werd de discussie nieuw leven ingeblazen. Is het internet geen mooi voorbeeld van collectief leven mer een eigen soort van mentale productie? Internet is de nieuwste uitingsvorm van het collectieve karakter van menselijke intelligentie. Durkheim zou zeggen: dat is toch niets om je over te verwonderen? Al sinds er sociaal leven bestaat, bestaan er collectieve ‘mentale voorzieningen’ zonder dewelke een individu niet kan. Bv: wat is de mens zonder taal, het medium van het conscience collective bij uitstel? Zolang er sociaal leven is, is er een collectief bewustzijn. Het segment- de Irokezen – individuen zonder individualiteit – mechanische solidariteit – repressief recht Het collectieve bewustzijn is volgens Durkheim niet alleen intellectueel superieur. Het is ook moreel superieur. Conscience betekent naast bewustzijn ook geweten. Conscience collective kan je dus evengoed vertalen door collectief geweten. Zodra een kind collectieve voorstellingen leert, leert het, bewust en onbewust, hoe de wereld in elkaar steekt, wat juist is en verkeerd, hoe hij zich moet gedragen en wat hij moet voelen. Gesocialiseerde individuen denken, handelen en voelen niet hun hoogst individuele gedachten, daden en gevoelens. Ze denken, handelen en voelen wat de maatschappij hen, via haar instituties, aanleert. Aangezien individuen worden gekneed en gevormd door collectieve voorstellingen, produceert iedere maatschappij individuen volgens haar eigen beeld. De vraag is dan: Welke maatschappij brengt welk soort individuen voort? 36 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Durkheim meent dat er maar twee principes zijn van sociale organisaties: wel of geen arbeidsdeling. Of weinig. Want ‘geen arbeidsdeling’ is een onbereikbare ondergrens; de sociale organisatie is er in ieder geval eenvoudig. Onder een ‘segment’ verstaat Durkheim een kleinschalige samenleving, een clan, met leden die nauw bij mekaar betrokken zijn, mekaar persoonlijk kennen, en een intens sociaal leven leiden. Alles wat er gebeurt, wordt door de hele groep mee beleefd. Het individu wordt dan helemaal omsloten door de groep. Individuen lijken als twee druppels water op elkaar: ze delen dezelfde denkbeelden, dezelfde emoties, ze koesteren dezelfde waarden en vereren dezelfde heilige plaatsen en objecten. Die gelijkenissen vormen het cement, het bindende element van de groep. Zij wekken gevoelens van samenhang op. De één herkent zich in de ander, en die herkenning zorgt voor een specifieke soort van solidariteit: mechanische solidariteit. Die maakt individualiteit onmogelijk en overbodig. Er is sprake van een repressieve regel, hoe intensiever de groepsgevoelens en onderlinge gelijkenissen hoe minder men duldt dat iemand uit de band springt. Hoe hechter de segmentaire groep, hoe repressiever het rechtssyteem. Zo zwaar wordt er getild aan afwijkingen dat het recht een religieus karakter krijgt. Zowel religie als recht hebben maar één referent. Repressief recht is de index van het collectieve bewustzijn in maatschappijen met mechanische solidariteit. ( ‘ De gelijkheid van conscience, schrijft Durkheim, doet repressieve rechtsregels ontstaan die aan iedereen uniforme geloofsopvattingen en praktijken opleggen.’) Organische solidariteit – Durkheims organicisme – restitutief recht – waarde van het individu Zodra arbeidsdeling optreedt en de maatschappij functioneel wordt opgedeeld, kan mechanische solidariteit niet lager het bindmiddel zijn. De sociale organisatie bestaat dan niet meer uit identieke segmenten maar uit functionele onderdelen die van mekaar verschillen. Ook individuen verschillen meer en meer van mekaar. Om die transformatie mogelijk te maken moet de maatschappij een nieuwe vorm van sociale solidariteit voortbrengen. Één die de functionele diversiteit van de maatschappij uitdrukt en versterkt: organische solidariteit. Durkheim vergelijkt de beide vormen van solidariteit als volgt: Terwijl mechanische solidariteit individuen veronderstelt die op elkaar gelijken, veronderstelt de organische solidariteit dat ze van elkaar verschillen. Voor Durkheim bestaat de kern van sociologisch onderzoek uit een analyse van functies. Eenmaal je functies hebt onderscheiden, begrijp je de structuur van de maatschappij pas echt. Je kunt immers zeggen, aldus Durkheim, ‘dat de structuur de functies veronderstelt en er uit voortkomt. De structuur is de geconsolideerde functie, de handeling de gewoonte is geworden en die zich heeft uitgekristalliseerd. 37 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Ook organische solidariteit kan je maar begrijpen als je ziet hoe functioneel noodzakelijk ze is voor het voortbestaan van een complexe maatschappij. In tegenstelling tot de mechanische solidariteit is de organische solidariteit minder gedetailleerd en abstracter. Het recht is dus niet langer repressief maar restitutief. Om die reden wordt ook kritiek getolereerd en tot op zekere hoogte aangemoedigd. De conscience collective is immers niet meer zo homogeen en heilig als voordien. Zij domineert het individuele bewustzijn van mensen niet meer. Anomie Zo opgevat is de transformatie van mechanische naar organische solidariteit een zegen voor individu en mensheid. Maar wie de twee maatschappijmodellen tegenover mekaar stelt, vraagt zich af hoe de sprong van het ene naar het andere kon gebeuren. Anomie is het kernbegrip van de Durkheimiaanse maatschappijkritiek, maar als je kritiek wil uitoefenen doe je dit volgens Durkheim best op egoïstische individuen en niet op de ‘maatschappij’. Dit is wat de notie ‘anomie’ doet. Zij duidt een toestand aan waarin een algemene consensus ontbreekt over sociale normen; een toestand waarin om de één of andere reden de normen nog niet zijn doordrongen tot het bewustzijn van individuen. En dus is anomie voor Durkheim wat ‘vervreemding’ is voor Marx en ‘rationalisering’ voor Weber; een begrip waarmee het gevoelde onbehagen in de moderne samenleving kan worden geduid en verklaard. Kritiek op economisering – pleidooi voor corporaties – het ‘middenveld’ In onze maatschappij, schrijft Durkheim, is de organische solidariteit nog niet zo ver ontwikkeld als nodig’. Er heerst anomie, normloosheid. Om het gevaar van demoralisering en anomisering te keren, ziet Durkheim maar één remedie: er moet een nieuw en sterk moreel gezag komen. Dat moet niet de individuele vrijheid aan banden leggen maar wel het egoïsme. Echte vrijheid die de mens optilt tot sociaal wezen, is niet de vijand van regels. Integendeel zelfs: ‘ vrijheid is een product van reglementering’. Het regelloze en redeloze egoïsme reduceert de mens tot zijn bekrompen eigenbelang. Er moet dus gewenst gezag zijn, van een collectiviteit, een groep. Zo’n groep, meent Durkheim, is de corporatie. Syndicaten van werknemers of werkgevers blijven steken in eigenbelang of verkeerd begrepen groepsbelang. Alleen de corporatie, die allen verenigt, zou in staat zijn om individuen uit hun egoïstische sluimer te wekken. Durkheim betreurt het echter niet dat oude ambachten en corporaties zijn afgeschaft. Maar hij erkent wel dat er tussen staat en individu intermediaire groepen nodig zijn om mensen te verenigen (risico: dat individuelen belangen of belangen van deelgroepen niet meer worden gehoord). 38 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Waar komt arbeidsdeling vandaan? Wat sociaal is komt van de maatschappij, niet van het individu. Een ruil tussen individuen kan dan onmogelijk een nieuw sociaal feit, zoals arbeidsdeling, doen ontstaan. Als individuen door ruil tot arbeidsdeling komen , moet de collectieve voorstelling van arbeidsdeling reeds gegeven zijn, anders konden ze dat zelfs niet denken. Ruil kan dus nooit arbeidsdeling hebben doen ontstaan. Durkheim verwerpt dus economische en psychologische verklaringen. Niet in het individu laar buiten hem ligt de verklaring van het ontstaan van arbeidsdeling. De belangrijkste factor is de toename van bevolking. De middelen zijn schaarser en er is geen ordelijke regeling om samen te leven. Ofwel overleven enkel de sterkste en daalt het bevolkingspeil. Ofwel, ten tweede, komt er arbeidsdeling. Het bevolkingspeil blijft constant op een hoog peil omdat de functionele voorwaarden zijn vervuld. Eenmaal mensen loskomen van hun segmenten en ze met meer mensen in contact komen, ontstaat een niet rijker sociaal milieu. Hun opvattingen worden opener, dus de organische solidariteit wordt in het leven geroepen. Hier is dus sprake van een causale verklaring (bevolkingstoename arbeidsdeling),. De functionele verklaring laat vzien dat een verschijnsel, eenmaal in het leven geroepen, blijft bestaan omdat het functies vervult. De betekenis van De la division du travail social Er was heel veel kritiek op het boek: Durkheims onvermogen om verschillen te zien, vage bespreking over verbanden, zijn argumenten zijn ongelijksoortig. Durkheim besefte zijn tekortkomingen in zijn latere werk maakt hij bijvoorbeeld geen gebruik meer van de noties ‘mechanische en organische solidariteit’ . Ook was hij niet meer zo zeker over het verband tussen arbeidsdeling en moraliteit. Maar belangrijker is wat het boek wel toonde, namelijk wat de sociologische zienswijze vermag. Een moreel fenomeen werd nu eens niet in theologische of filosofische termen beschreven, een economisch fenomeen niet in economische termen, …, al deze verschijnselen bleken als sociale feiten sociologisch te kunnen worden geanalyseerd en verklaard. Dat is de echte betekenis van De la division du travail social. Montesquieu – ‘sociologie van het sociale’ versus ‘sociologie van dingen’ Het onderscheid tussen ‘fysiek milieu’ en ‘sociaal milieu’ wordt pas duidelijk als Durkheim het hoofdwerk van Montesquieu gebruikt: De l’esprit des lois. Hierin laat Montesquieu zien dat alle wetten die er zijn, bestaan uit elementen. Tussen al deze elementen bestaan verbanden, de wet is niet zomaar een regel maar drukt een geest uit. Wie de wet begrijpt, begrijpt dat de wet niet willekeurig is; haar geest drukt immers de samenleving als geheel uit. Hierin ligt één van de verklaringen waarom Durkheim het recht een bijzondere status geeft. Het recht is een objectief gegeven, maar wie het recht begrijpt, begrijpt de samenleving. Dit komt eigenlijk van Montesquieu [= l’esprit des lois]. 39 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Maatschappij betekende aanvankelijk: iemand die gezelschap houdt. In de 17e en 18e eeuw kreeg het een ruimere betekenis: eerst als ‘high society’ voor de hogere kringen, maar later werd het een woord om alle sociale betrekkingen mee aan te duiden. Iedereen behoort tot de maatschappij, civil society of la société. Montesquieu was al voor op zijn tijd. Hij zag de maatschappij als alle mensen en hun complexe relaties. Volgens Montesquieu is de mens zowel fysiek als redelijk. Wie de samenleving wil begrijpen moet dus het samenspel van ‘de wetten van de natuur’ en ‘de wetten van de rede’ onderzoeken. Durkheim vindt de samensmelting van fysieke en morele factoren van Montesquieu te ver gaan. Voor Durkheim zijn sociale feiten uitsluitend van morele aard. Materiele dingen kunnen alleen ‘sociaal’ zijn als ze tot het ‘conscience collective’ behoren. Er bestaat verwantschap tussen Montesquieus ‘geest der wetten’(=GDW) en Durkheims ‘conscience collective’ (=CC). Maar de GDW is omvattender dan de CC, want zij bevat ook de ‘geest’. [bijv. Eilandbewoners hebben een ander karkater dan bergbewoners wist Montesquieu]. Durkheim hield zich verre van veralgemeningen over het verband tussen ‘milieu’ en ‘mensen’. Hij hield zich aan de stelregel dat de maatschappij enkel uit mensen bestaat en de socioloog dienst zich enkel met sociale feiten bezig te houden. Recente tendens in de sociologie: de opmars van een sociologie van dingen. Het idee dat de maatschappij alleen maar uit menselijke relaties bestaat is bizar stelt Latour. Men stelt ook dat sociale feiten hybride zijn, ze zijn niet zo exclusief sociaal als Durkheim dacht. Je zou kunnen zeggen dat de huidige sociologie wat de appreciatie van ‘fysieke dingen’ betreft ,teruggrijpt op Montesquieu voorbij Durkheim. Hij richtte ook een tijdschrift op en vooral: de vorming en disciplinering van medewerkers en sociologen in opleiding. Er waren regels nodig om het collectief bewustzijn van sociologen te vormen, daarom schreef hij Les règles de la méthode sociologique. Het is een gebruiksaanwijzing. Het geeft de gewenste disciplinering van sociologen, maar geeft ook aanleiding voor discussie tussen sociologen. Eerste regel: sociale feiten als dingen beschouwen – Weber versus Durkheim Durkheim gaat fel in op kritiek over zijn ‘eerste en meest fundamentele regel’: Men moet sociale feiten beschouwen als dingen. Durkheim stelt hiermee dat sociale feiten een objectief karakter hebben. Hij stelt niet dat ze materieel zijn, maar dat het net zo goed dingen zijn. Er zijn twee dingen om iets te kennen volgens Durkheim: - Rechtstreekse kennis ken ik ‘van binnenuit’. Men weet wat een driehoek is of wat je behoefte is, zonder de buitenwereld erbij te betrekken. - Onrechstreekse kennis heeft wel betrekking op iets ‘buiten jezelf’. Iets wat de geest niet van nature kan bevatten, maar wat d.m.v. experiment of observatie geleerd kan worden. 40 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Voor Durkheim is een ding de naam voor al wat ik niet rechtstreeks ken. Om het beter te leren kennen moet je buiten jezelf treden. Durkheim is bezeten door de wil om van sociologie een objectieve wetenschap te maken, dat de objectieve methode bij hem voorafgaat aan de feiten. De uitwendigheid van de sociale werkelijkheid wordt verondersteld. Maar wat is dit niet waar is, zoals Max Weber stelt? Weber stelt dat de sociale werkelijkheid bestaat uit sociale handelingen, die niet uitwendig bestaan of gegeven zijn. Ze komen voort uit subjectieve handelingsmotieven. Weber verwijt Durkheim dat Durkheim de ware aard van de sociale werkelijkheid geweld aan doet. Durkheim verwijt Weber dat Weber niet aan serieuze (objectieve) wetenschap doet. De sociale werkelijkheid is een op zichzelf staande collectieve werkelijkheid met een eigen leven, dat boven en tegenover het individu staat. Durkheim is het niet eens met het idee dat individuen de maatschappij construeren. De maatschappij maakt individuen volgens Durkheim. Het individu is afhankelijk en minderwaardig. Durkheim betwijfelt zelfs of mensen worden geboren met een sociale aanleg, hij acht het waarschijnlijker dat de neiging tot sociabiliteit een product is van de maatschappij. Kenmerken van ‘le fait social’ Alle wetenschappers bestuderen feiten, maar sociale feiten zijn te onderscheiden van bijv. fysische of biologische verschijnselen. Sociale feiten maken een nieuw soort feiten uit aangezien ze behoren tot een eigen werkelijkheidsdomein, de maatschappij. Sociale feiten = sociale instituties (wordt door elkaar gebruikt door Durkheim). 1. Kenmerk van sociaal feit: ze zijn extern aan individuen. We treffen de sociale feiten aan bij onze geboorte (taal, rituelen, religie). Maar de instituties veranderen voortdurend. Sociale feiten bestaan buiten ons, ongeacht het gebruik dat we ervan maken. Ook een sfeer die ontstaat in een groep is een sociaal feit. Het ene feit verandert sneller dan het andere feit. 2. Kenmerk van een sociaal feit: ze oefenen een verplichtende en dwingende macht uit op individuen. Mensen hebben dit niet altijd door. Als je niet aan de verwachting voldoet (rare taal gaat spreken), merk je hoe dwingend een sociaal feit is (zonder kan je bijv. niet communiceren). Sociale instituties: Wijzen van handelen, denken en voelen, extern aan het individu, die begiftigd zijn met een dwingende macht waardoor ze zich aan het individu opdringen. Op zoek naar sociale feiten De alledaagse taal is de vijand van de wetenschap. De taal zit vol dwaze begrippen die het uitzicht op de feiten beletten of ze verminken de dingen, terwijl we denken met ‘werkelijke dingen’ te maken te hebben. We menen dat moraal een verzameling is van nobele ideeën, en als we die ideeën kennen weten we wat moraal is. Maar morele ideeën hangen samen met sociaal substraat. Maar om dat te begrijpen moeten we de feiten onderzoeken. Algemene ideeën kunnen hooguit nut hebben als indicator, maar in het algemeen moetje ze wantrouwen. De feiten spreken voor zich, meent Durkheim. Theorie is secundair, want er kan pas theorie zijn als de wetenschap ver genoeg gevorderd is. Samenvattend: Wetenschap begint bij de feiten en sociale feiten bevinden zich niet in onszelf maar buiten ons. 41 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Omgangstaal: obstakel of toegangspoort? Er is een probleem met de verhouding tussen wetenschappelijke en alledaagse taal. Na Durkheim gingen o.a. ook Adorno en Bourdieu het gevecht met de alledaagse taal aan. Een simpele begrijpelijke tekst is in hun ogen slechte sociologie. Comfortabele lectuur is slecht voor de sociologische verbeelding, ze knoopt aan bij de vooroordelen. Sociologisch denken ontstaat wanneer men zich bevrijdt van clichés en omgangstaal. Daarom schreven Adorno en Bourdieu moeilijke zinnen die snelle lectuur bemoeilijken. Ander sociologen beweren juist dat de sociologie wegens wetenschappelijke en emancipatoire redenen niet te ver van de omgangstaal mag afdrijven. De zogenaamde objectieve houding die die wetenschapper moet innemen en de argwaan voor de omgangstaal doet de levende bronnen van de sociologische kennis opdrogen. Empathie is volgens Richard Sennett de manier om de poorten tot Verstehen te openen. Volgens hem is het de afstandelijkheid die het onderzoek schaadt. Wel zegt hij dat een wetenschapper blijft observeren en niet gewoon lid wordt van de groep die hij onderzoekt. Patricipatie en dieptegesprekken hebbeneen doel: - Kennis vergaren. - Emancipatie. Je houdt de ondervraagde een spiegel voor. Ze krijgen inzicht in hun manier van leven en in de beperkingen en mogelijkheden. De opgedane kennis verruimt hun blik. Durkheim vindt bovenstaande vreselijk. De slechtste manier om toegang te rijgen tot de sociale werkelijkheid is via de belevingswereld van individuen. Het moet precies andersom: hoe verder je verwijderd blijft van het subjectieve, hoe beter. Een van Durkheims regels luidt: Wanneer de socioloog sociale feiten begint te onderzoeken, moet hij ze benaderen van hun meest objectieve zijde, dus los van hun individuele manifestaties. Waarom recht en statistiek belangrijk zijn Er zijn twee soorten feiten in de ogen van Durkheim die een prominente status in het sociologisch onderzoek hebben: recht en statistiek. Recht Bij de bespreking van De la division du travail social werd het belang van het recht duidelijk. Niets heeft zo overduidelijk de kenmerken van een sociaal feit als het recht. Het is extern, het is de meest objectieve uitdrukking van de maatschappij. Het neemt een tastbare vorm aan in het wetboek. Niemand kent het wetboek helemaal, maar men kan het consulteren. Een illustratie van het eigen leven van het recht is het feit dat ook al zou je alle kennis van iedereen bij elkaar nemen, je nog niet precies de totale inhoud van het recht kunt laten samenvallen. Helaas heeft Durkheim hier een zwak momentje, hij zegt dat een rechtsregel ‘is wat het is’, maar iedereen weet dat rechtsregels verschillend kunnen worden uitgelegd en geïnterpreteerd. Het recht is ook normatief dwingend. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de taal, is het recht overduidelijk normatief. Het recht is de meest zichtbare uitdrukking van de normatieve dwang die de maatschappij op individuen uitoefent. 42 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Statistiek In La suïcide laat Durkheim zien hoe belangrijk statistiek is. Statistiek onthult feiten die niemand uit zichzelf kan kennen. Statistiek toont slechts ‘zuivere sociale feiten’. Door statistiek neemt de socioloog de perfecte wetenschappelijke houding aan: objectief, zonder vooroordeel, wachtend op de feiten. De socioloog oogst door statistiek nieuwe kennis. Statistiek lever per definitie informatie niet iets over een individu, maar uitsluitend iets over een hele populatie, dus volgens Durkheim over het collectivum. Als x% van de katholieken zelfmoord pleegt en y% van de protestanten, zegt dat niets over individuele katholieken of protestanten, maar wel heel veel over de gemeenschap of over de collectieve ziel. Durkheim verloor zichzelf in de cijfers. Want de cijfers waarover Durkheim beschikte worden opgesteld door ambtenaren, die administratieve overwegingen maakten bij het opstellen van deze cijfers, in plaats van wetenschappelijke vragen. Wetenschappen en grensgeschillen – ‘bestaat’ de collectiviteit? Durkheim was van mening dat hoewel sociologische feiten ook mentaal zijn, ze totaal verschillen van psychische feiten. Een wetenschap moet zich houden aan de feiten binnen haar domein. In de 21ste eeuw echter gaan wetenschappers en grenzen erg slecht samen. Grenzen zijn er om verlegd te worden. Het wetenschappelijk landschap beweegt voortdurend. Durkheims opvatting over de afbakening van wetenschap was statisch. Hij meende dat de wereld is ingedeeld in aparte domeinen, door drempels gescheiden. Wat in ieder domein gebeurt, kan enkel worden verklaard door domeinspecifieke wetmatigheden. Daarmee komt hij weer terug op zijn regel: sociale feiten kunnen alleen worden verklaard door sociale feiten. Durkheim tast naar de fundamenten van de sociologie, vooral in de psychologie. Hij stelt zich de overgang van het psychische naar het sociale domein voor als een fusie, waardoor de elementen die er deel van uitmaken van karakter veranderen en opgaan in een groter geheel met nieuwe, totaal andere kenmerken. Durkheim was de enige socioloog die zich zo bezonnen had over de aard van ‘de collectiviteit’. Hij wist, de maatschappij bestaat, zij is reëler dan individuen. Hedendaagse systeemtheoretici zien in Durkheim een voorloper. Hij had het regelmatig over maatschappij als systeem. Toch valt dit deels te verwerpen, want Durkheim praatte net zoveel over de maatschappij als een systeem als de maatschappij als een principe dat individuele mensen moreel verheft. Durkheim droomde van een harmonieuze wereld waarin de mensheid op weg is naar een hogere bestemming. ‘De mens is voor ons geen vertrekpunt, maar een punt van aankomst.’ 43 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Sociologisch verklaren: causaal en functioneel Hoe moet je sociale feiten verklaren? Volgens Durkheim zijn er 4 regels: 1. Je moet afzonderlijk zoeken naar de oorzaak die het voorbrengt en de functie die het vervult. 2. Zoek de determinerende oorzaak van een sociaal verschijnsel bij de voorafgaande sociale feiten, niet bij individuele bewustzijnstoestanden. 3. De functie van een sociaal feit moet altijd worden gezocht in de relatie waarin het staat tot één of ander sociaal doel. 4. De eerste oorzaak van ieder sociaal proces van enig belang moet worden gezocht in de samenstelling (constitution) van het intern sociaal milieu. De causale verklaring Causaliteit is het basisprincipe van iedere wetenschap, stelt Durkheim. Wie een (sociaal) verschijnsel wil verklaren, moet dus op zoek gaan naar (sociale) feiten die het hebben veroorzaakt. Het is soms ingewikkeld om alle determinerende factoren te onderscheiden. Meer dan een eeuw geleden bleef statistiek meestal beperkt tot bivariate correlaties. Durkheim besefte dat correlaties niet altijd wijzen op een direct causaal verband en dat de richting van de causaliteit niet altijd voor de hand ligt, maar hij was zo euforisch over statistische correlaties, dat hij het bestempelde als de beste methode voor sociologisch onderzoek. Wanneer is de causale verklaring afgerond? Volgens Durkheim wanneer het oorspronkelijke feit van de associatie is blootgelegd. Dat smeedt individuen samen tot een geheel van nieuwe eigenschappen. Als de socioloog dat kan reconstrueren en er de constituerende kenmerken van ziet, dan is de causale verklaring afgerond. Dan kent men de grondoorzaak, ‘de voorwaarden van de soiale entiteit in haar geheel’. [voorbeeld zien we in de la division du travail social waar Durkheim moeite deed het segment te reconstrueren. Binnen dat segment ontstond mechanische solidariteit als een nieuw sociaal feit. Het segment veroorzaakte mechanische solidariteit. Naar zo’n verband tussen een sociaal feit (mechanische solidariteit) en een oorspronkelijke associatie (het segment) ben je opzoek. Causale en functionele verklaring In het verlengde van de causale verklaring ligt de functionele verklaring. De functionele verklaring bepaalt het ‘nut’, het ‘sociaal doel’ van sociale verschijnselen. De kern van een functionele verklaring: Een gevolg bestaat niet zonder een oorzaak, maar deze bestaat niet zonder gevolg. 44 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren A veroorzaakt B (causale verklaring), B levert een functionele bijdrage aan A (functionele verklaring). Door hard werken kunnen mensen meer en beter producten maken maar deze beter producten zijn nodig om de inspanningen te vergoeden die dit harde werken met zich meebrengt. De collectieve gevoelens van een gemeenschap leiden tot straf zodra een groepslid de morele normen schendt, omgekeerd verhoogt de strafvoltrekking de collectieve gevoelens van een groep. Functionele processen zijn sociale processen, de individu heeft er vaak geen weet van. De straf, bijvoorbeeld is niet bedoeld om collectieve gevoelens intenser te maken. Het is bedoeld om overtreders af te schikken en te heropvoeden. Hier gelooft Durkheim niet in. ‘De echte functie van straf is het bewaren van de sociale cohesie, door de conscience collective in al zijn vitaliteit in tact te houden’. Het normale en het pathologische – Durkheim meets Darwin Durkheim voert de analogie tussen sociale en biologische organismen nog verder door. Wat functioneel is voor het collectieve organisme, is goed, wat niet functioneel of schadelijk is, is slecht. Durkheim leidt waardeoordelen af uit feiten. Hoe kan je dat doen (vraag bijv. Hume). Durkheim vraagt zich af wat voor nut een wetenschap heeft die de wereld verklaart, maar ons in de steek laat als we ons afvragen hoe we moeten handelen. Zo’n wetenschap is niets waard (dit is in lijn met Comte, maar tegen Weber zijn standpunt). Niet ideeën en opvattingen moeten de wereld regeren, maar feiten. Hoe kun je vaststellen of iets functioneel of niet functioneel is voor een samenleving, en dus goed of slecht is? Durkheim heeft hier een ‘objectief criterium’ voor. Het gemiddelde is zijn referentiepunt van gezondheid, of zoals hij nu zegt: normaliteit. Durkheim beredeneert dus dat de statische norm fungeert als het objectieve criterium. De sociale feiten zelf zijn de dragers en de behoeders van de waarden. ‘Het normale ligt in de dingen zelf’. Het ultieme argument is gebaseerd op Darwin. Wat het meeste kans op overleven biedt is moreel of waardevol. Moraal is dan puur een overlevingsmechanisme. Het geval Socrates – nood aan vernieuwing – de normaliteit van misdaad In Durkheimse termen zou je Socrates’ filosofie gerust ‘ziek’ kunnen noemen. Dat besefte Durkheim zelf ook. Hier komt hij tot zijn beruchte stelling: de samenleving heeft nood aan overtreders. Misdaad is functioneel noodzakelijk. Het geval Socrates: ‘Volgens het Atheense recht was Socrates een misdadiger en was zijn veroordeling niet meer dan juist. Toch was zijn misdrijf, namelijk onafhankelijkheid van geest, nuttig. Dit werp een interessant licht op criminaliteit. In tegenstelling tot gangbare opvattingen, is voor ons de misdadiger geen asociaal wezen. Integendeel: hij is een normaal element in het sociale leven. Je moet misdrijven niet beschouwen als het kwaad. Zo af en toe heeft de maatschappij blijkbaar uitzonderingen nodig, die dus op hun manier ook ‘normaal’ worden. ‘Een zekere wanorde is normaal’. Zo wordt potentieel alles normaal, en schiet er van het vermeende ‘objectieve criterium’ weinig over. 45 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Le suicide als schoolvoorbeeld van sociologisch onderzoek Le suicide is volgens Durkheim alles wat een sociologisch onderzoek moest hebben. Over zelfdoding werd tot dan toe vooral in morele en psychologische termen gesproken. Zelfdoding was puur individueel gedrag. Maar Durkheim toont dat achter de individuele, psychologische werkelijkheid (die er natuurlijk ook is), een andere sociale werkelijkheid steekt die pas aan het licht komt door statistieken. Zelfdoding is een sociaal feit, en moet dus door andere sociale feiten worden verklaard. Het onderwerp was niet nieuw. Durkheim gebruikte bijna alle reed gepubliceerde data. Eén van de redenen dat Durkheim zelfdoding als onderwerp koos, was omdat hij dacht dat zelfdoding een eenduidig verschijnsel was. Het zou relatief makkelijk zijn om de feiten voor zich te laten spreken. Zelfdoding volgens Durkheim = alle sterfgevallen die, direct of indirect, het gevolg zijn van een positieve of negatieve handeling van het slachtoffer dat weet dat die handeling tot zijn dood zal leiden. Het kwam Durkheim niet toe om zelfdoding op een individueel niveau te verklaren. Maar als hij keek naar de frequentie van zelfdoding in een bepaalde periode, merkt hij dat dit niet eenvoudig de som is van onafhankelijke eenheden, maar een nieuw feit is met zijn eigen eenheid, individualiteit en zijn eigen natuur. Dat is ongeveer Durkheims definitie van ‘fait social’. Le suicide als schoolvoorbeeld van sociologisch onderzoek (reprise) Le suicuide, étude de sociologie Zelfdoding werd gezien als puur individueel gedrag (= domein vd psychologie) Durkheim toont dat er een andere sociale werkelijkheid schuilt achter de psychologische werkelijkheid. Zelfdoding = sociaal feit. (moet dr andere sociale feiten verklaard worden) Sinds 18e eeuw publicaties over zelfdoding -> cijfers over echtscheiding, abortus, prostitutie en zelfdoding= indicatoren vd morele toestand vd maatschappij. Durkheim dacht dat zelfdoding een eenduidig verschijnsel was. Maar wat men voor zelfdoding aanziet is meer een kwestie van definitie, dit geldt ook voor de registratie: Registreren is een versie geven van de feiten, meer dan alleen de feiten noteren. Objectieve definitie van Durkheim: ‘Zelfdoding heeft betrekking op alle sterfgevallen die, direct of indirect, het gevolg zijn van een positieve of negatieve handeling van het slachtoffer dat weet dat die handeling tot zijn dood zal leiden.’ -> Sociale distributie van zelfdodingen is een sociaal feit. Niet individueel verklaren -> het is geen optelsom van onafhankelijke eenheden maar een nieuw feit met eigen individualiteit en natuur. 46 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Egoïstische zelfdoding – te weinig sociale integratie Zelfmoordstatistieken: verschillen tussen Europese landen -> sociaal feit want ieder jaar andere individuen die zelfmoord plegen -> stabiele cijfers, dus verklaren adhv sociale factoren Verschillen tussen geloofsgemeenschappen: Hoe sterker de sociale integratie, dus hoe hechter de leden verbonden zijn met de geloofsgemeenschap, hoe lager de zelfmoordratio. (protestantisme: denkvrijheid <-> katholicisme: gemeenschapsreligie) Maar ook: Hoe sterker de nationale gemeenschapsband, hoe kleiner de kans op zelfdoding. Waarom? povere conditie van individu dat alleen voor zichzelf leeft -> afgesneden van bronnen die waarde kunnen verschaffen .(mens = homo duplex) Een mens in de steek gelaten dr maatschappij valt terug op lager, egoïstisch deel van zichzelf = egoïstische zelfmoord. Altruïstische zelfdoding – te veel sociale integratie Zichzelf opofferen in het belang van de groep. (of eer om als weduwe man te volgen in dood) Zelfdoding kan je opvatten als een overdrijving of verdraaiing van een deugd. In traditionele maatschappijen heeft dood zin <-> moderne: zelfmoord omdat leven geen zin heeft. Anomische zelfmoord – te weinig regulering Geen consensus over waarden en normen -> geen sociale regulering: individu wordt moreel aan lot overgelaten. (Versterkt in tijden van plotse veranderingen) Arbeidsdeling brengt anomie teweeg en anomie kan leiden tot zelfdoding. Hoe hoger op de socio-economische ladder, hoe meer kans op zelfdoding (<-> utilitaristische veronderstelling dat beloning gelukkig maakt) Waarom? Dooreengeschudde waarden; minder gedisciplineerde verlangens; verlangen op te klimmen en winst te maken Fatalistische zelfmoord – te veel regulering Grens tussen egoïstische en anomische zelfdoding niet altijd even duidelijk. Egoïstische: door desintegratie Anomische: door deregulering Tegenover anomische zelfdoding heeft men fatalistische zelfmoord= ‘Zelfmoord die voortkomt uit excessieve regulering, begaan dr mensen wier toekomst uitzichtloos is, omdat hun verlangens gewelddadig worden ingeperkt door een verstikkende discipline’ (bv slaven oude Rome: collectief zelfmoord plegen) 47 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Les formes élémentaires de la vie religieuse – niets buiten de maatschappij ‘Literatuurverslag’ met ideeën, nagenoeg geen directe gegevens, over religie en maatschappij en over denkcategorieën en de maatschappij. De begrippen totaliteit, maatschappij, goddelijkheid zin verschillende aspecten van één en dezelfde notie. Notie? Een sociologisch begrip? God, maatschappij, totaliteit in één? (~metafysica) De maatschappij is het begin en einde van alles, zij ontwerpt de categorieën vh denken. Idealisme? -> belangrijkste bestaansvoorwaarde vd maatschappij is haar vermogen tot idealiseren. Ze bestaat maar in de voorstelling die ze van zichzelf maakt. (Plato) Toch geen idealisme -> Durkheim: Er bestaat geen ideeënwereld, ideeën bestaan niet op zichzelf. Materialisme? Het maatschappelijke leven is afhankelijk van zijn onderbouw. Maar geen materialisme want maatschappij is een realiteit op zichzelf. Je kunt ze niet herleiden. Durkheim verwerpt materie of idee als grondcategorie en vervangt het door société. Breuk in zijn denken? -> Neen al langer interesse in religie. Hij wil inzicht vergaren in de meest elementaire samenleving ‘de maatschappij puur’. Religie onthult meer over de maatshappij dan omgedeerd. Oorsprong van religie interesseerde Durkheim enorm. -> oorzaken of basisvoorwaarden van een religie onderzoeken Wetenschap versus religie – de realiteit van het geloof Rede en wetenschap verdringen magie en religie. Hoe meer de mensheid weet en kan, hoe meer religie overbodig wordt. Durkheim vindt wetenschappelijke kennis superieur aan het religieuze wereldbeeld. Maar kennis is slechts één aspect van de religie. Er zit iets eeuwigs in religie: de cultus, het geloof. Je hebt dit nodig om boven jezelf uit te stijgen. Maar geloofsovertuigingen zijn pas werkzaam als je met anderen deelt, anders ontstaan geloofsovertuigingen niet en worden zo ook niet verworven. Het profane en het sacrale Hoe definieer je religie? Grenslijn tussen natuur en bovennatuur? <-> Durkheim: bovennatuur is reactie op de wetenschap dus kom je niet tegen bij primitieve culturen. -> Onderscheid tussen het profane en het sacrale Profane: wereld van alledaagse leven, verschilt radicaal van sacrale wereld. In profane wereld zijn er ook hiërarchische verschillen Energieverschil tussen beide. Sacrale is veel krachtiger, kan van alles zijn. Universeel: als iets sacraal is, mag het absoluut niet vermengd worden met het profane. Maar ze hebben mekaar nodig -> uitwisseling 48 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Onderscheid sacrale en profane brengt rituelen en geloosfopvattingen voort (hoe omgaan met sacale) - initiatieritueel ( jongeling inwijden in religieuze leven) - offer (leven van profane wereld klaarmaken vr opname in sacrale wereld) - Geloofsopvattingen ( bv heilige verhalen en mythes) KERN religie = samenspel van deze 3 elementen (sacraliteit, rituelen en geloofsopvattingen.) ‘Een gemeenschappelijk systeem van geloofsopvattingen en praktijken die betrokken zijn op heilige, afgescheiden en verboden dingen , die alle volgelingen in één een dezelfde morele gemeenschap.’ Oorsprong van religie – sociale effervescence Onderscheid sacraal en profaan in het leven geroepen toen de mens een écht sociaal wezen werd. Overal waar mensen samenkomen, vind het plaats. Sociale leven van vandaag zeer hard bepaald door instituties en overgeleverde gebruiken (zijn er als het ware altijd al) -> op zoek naar elementaire samenlevingen: hoe zij probleem van maatschappijvorming oplossen. Corrobori: regels schenen niet te bestaan, opperste opwinding = effervescence Mens wordt verlost uit treurniswekkende toestanden v individu -> omgesmolten tot sociaal wezen = ontstaan vd sacrale wereld Sighele ‘Uit de massa kan niets goeds komen.’ <-> zichzelf verliezen id groep, onbeschrijfelijke opwinding -> oerervaring groep: sociale wezens. Zich steeds deze gebeurtenissen terug herinneren Totemisme Verhouding individu en maatschappij? Hoe intense ervaring meedragen -> totemisme. Gevoelens zo overweldigend en rijk dat niemand vd deelnemers ze zelf kan vatten: nood aan stabiele, eenvoudige drager = totem (alle clanleden zelfde totemnaam). De totem drukt de groep uit en niets anders dan de groep. De totemnaam is verbonden aan hele reeks geboden en verboden. (churinga steen of hout waarop totemteken is gegraveerd) Via totemisme bepaalt groep wat individu moet voelen, hoe hij moet handelen en, wat hij moet denken. -> eerste sociale institutie. Totem symboliseert de verbondenheid -> sociale integratie Totem zorgt voor handelsregulering. Het ontstaan van de sacrale wereld en het ontstaan van het sociale leven , de maatschappij,… vormen één en hetzelfde. Religie = oerfeit van de samenleving 49 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Denkcategoriën Groep = bron van alle moraliteit. Ook denkcategorieën zijn van sociale oorsprong. Buiten de maatschappij geen bron van kennis -> alles is dus van religieuze oorsprong. Totemisme leerde mens om dingen, dieren, mensen, natuurverschijnselen,.. in te delen volgens totemindelingen Ruimte en tijd ontspringen aan de maatschappij net zoals de basiscategorieën van soort, persoonlijkheid, causaliteit zouden afstammen van sociale onderscheidingen. Het totemisme en de samenleving van de toekomst Sinds totemisme wel wat veranderd. Denken niet meer in particuliere stamcategorieën; geen herinnering aan ingrijpend, overweldigend moment. Maar niet volledig veranderd, want er kan geen sociaal feit bestaan zonder dat het aan de voorwaarde van het eerste sociale feit voldoet: ‘Een institutie die te veel van haar oorsprokelijke vialiteit verliest, wordt een dode schelp. Hoofdstuk 4: Het tragisch verstehen van Max Weber Weber als mensentype Max Weber is de grondlegger van de verstehende sociologie. Hij schreef uitvoerig over de grondslagen en grenzen van de wetenschap en is de meest geciteerde socioloog aller tijden. Weber werd door anderen gezien als een ‘menstype’ op zichzelf, een van de nobelste soort zoals Socrates, Nietzsche of Da Vinci ook mensentypes zijn omdat zij op exemplarische wijze tonen wat een mens die zijn leven vervult kan zijn. Weber had geen gemakkelijk leven, hij had last van slapeloosheid, angstaanvallen, stress, depressie en agressieve neigingen ten aanzien van zichzelf. Weber was een man die de waarheid zoekt over zichzelf en dus over de samenleving, want die twee zijn niet gescheiden. Wetenschap als beroep- Webers mensbeeld Van dat mensbeeld (de illusieloze, lijdende waarheidszoeker) heeft Weber zelf een huiveringwekkend beeld opgehangen in de beroemde lezing: Wetenschap als beroep (1918). Het gaat erover dat een wetenschapper zonder illusies achter de waarheid aan moet gaan, de waarheid over de wereld en over zichzelf. Volgens Weber zorgt de wetenschap voor een paradox: een gestegen subjectieve onwetendheid gaat hand in hand met een spectaculair toegenomen objectieve beheersing van de wereld. wat weten we bijvoorbeeld van een tram, we rekenen erop dat de tram rijdt maar we kennen er niets van, alleen specialisten beschikken over echte kennis, maar dan maar voor een klein deeldomein van de wetenschap. De wetenschap lijkt eerder kennis te vervreemden dan omgekeerd. Wat wetenschap wel doet is de overtuiging dat we alles wat we willen weten, zouden kunnen te weten komen. 50 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Wetenschappelijke kennis is meteen achterhaald, dit is niet alleen het lot van de wetenschap, het is ook haar zin. Waarom zou iemand wetenschapper willen worden? Hij stelt deze vraag om de illusies door te prikken dat een wetenschapper zijn gelukkig zou maken of zin zou geven. De zin van de wetenschap ligt volgens Weber niet in de toepassing, ook voorziet het niet in nut of comfort. De enige motivatie om aan wetenschap te doen is ‘het brengen van klaarheid (verklaren)’, het is de opheldering die telt, niet het onderwerp. Hoe meer Weber bij de kern van zijn levensopvatting komt hoe meer hij grijpt naar mythische beeldspraak: het leven is een tragisch strijdperk waar de grote waarden het tegen mekaar opnemen. Het Schone, het Ware, het Rechtvaardige en alle andere waarden en levenskeuzes spreken een verschillende taal en ze verstaan elkaar nooit. Het leven is een worsteling met demonen, ieder met de zijne. Laat ieder van ons op zoek gaan naar de ‘goede demonen die de draden van ons leven in de hand houdt’. In dit mensbeeld herkennen we trekken van Nietzsche’s Ubermensch, maar dan zonder levensvreugde en de sprankeling van vrijheid (zonder deze illusies). Ook de wetenschap kan de strijd die het leven is niet beslechten, maar ze kan wel helpen om voor onszelf de zin ervan te vinden. Weber verwoordt hier Humboldts notie van bildung maar dan radicaler en zonder illusies. Weber: Zoals het individu klaarheid wil scheppen in zijn ziel om te beslissen wat het leitmotiv wordt in zijn leven, zo moet de socioloog achterhalen wat de motiverende principes zijn van alle individuen wier gedrag hij bestudeert. Dit vraagt om een methode die inzicht geeft in handelingsmotieven van mensen, zonder dat hij door de veelheid aan concrete motieven van concrete mensen de kluts kwijt raakt die methode is het ideaaltype. Om het begrip ideaaltype echt te kunnen begrijpen is een inzicht in de cultuur- of geesteswetenschap nodig, de beste weg is via een kritiek op het objectieve denken van de natuurwetenschap. Kritiek op ‘objectiviteit’ Vergeleken met andere klassieke sociologen schreef Weber tamelijk veel over methodologie (ook om de chaos in zijn eigen hoofd te verhelderen). In 1904 schreef hij het methodologische essay: de ‘objectiviteit’ van sociaalwetenschappelijke kennis. Wetenschappers (sociologen) zeggen nogal snel dat ze objectief bezig zijn, zonder echt te beseffen wat dat is. De succesvolle natuurkunde is hét toonbeeld van de wetenschap, wat maakt dat iedere wetenschapper zich daaraan spiegelt of een beetje als natuurwetenschapper gaat gedragen. Dit is de grootste vergissing die een sociale wetenschapper kan maken. Hoe ‘objectiever’ de socioloog, hoe minder zijn kennis waard is. Maar wat is er dan mis met objectiviteit? (Voor natuurwetenschappen is er niks mis mee). Heinrich Rickert, die Weber goed kende noemde natuurwetenschappelijke kennis nomothetisch 51 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren kennis die feiten terugbrengt tot (algemene) wetten. De geroemde objectiviteit van de natuurwetenschappen komt dus neer op de onophoudelijke reductie van het concrete, bijzondere, individuele tot het abstracte, het wetmatige, het algemene. Dit werkt niet voor de sociale/cultuurwetenschappen. Niet dat de socioloog zijn mening als wetenschap mag verpakken, hij moet streven naar betrouwbare kennis. Cultuur vergt interpretatie: een knipoog naar Gilbert Ryle Weber zegt dat de objectieve blik de sociale werkelijkheid niet ziet (ze kan hier geen betekenis aan geven). De objectieve blik registreert/constateert alleen maar , terwijl voor het begrijpen van de sociale werkelijkheid meer nodig is. Jaren na Weber maakte Gilbert Ryle dit duidelijk met een voorbeeld: een jongen geeft een knipoog, voor de objectieve beschouwer is dit alleen iemand die zijn oog dicht doet, terwijl een niet-objectieve beschouwer weet dat dit een samenzweederig teken van verstandhouding is. Om de sociale werkelijkheid te verstaan, is het nodig om de culturele betekenis van een knipoog te kennen en de concrete situatie te kennen. De wereld als een ‘stand van zaken’ vs de wereld als een ‘stand van waarden’ (Heinrich Rickert) Heinrich Rickert stelt dat je de wereld op twee manieren kan bekijken: als een stand van zaken (dan neem je causale relaties waar). Of als een stand van waarden (dan neem je betekenissen waar). Cultuurverschijnselen ontlenen hun bestaan aan de waardeideeën waarmee ze in verband worden gebracht. De sociologie is volgens Weber: ‘de wetenschap die sociaal handelen interpreterend wil begrijpen en daardoor in zijn verloop en gevolgen oorzakelijk wil verklaren’. Weber trekt in de lijn van Rickert een scherpe lijn tussen natuur- en cultuurwetenschappen. Maar daar blijft het niet bij Weber vind wel dat de socioloog zich op basis van zijn verstehende kennis mag wagen aan causale verklaringen. Hermeneutiek: met Schleiermacher in het spoor van Hermes Hermeneutiek de leer van het interpreteren , het vertalen en het begrijpen van boodschappen. Een vraag staat de hermeneuticus (leerlingen van Hermes) permanent voor ogen: Wat betekend dit? Mythologisch gesproken was hermes de god van de handelaren en reizigers. Hermes leert men dat de waarheid zich nooit prijs geeft, toch niet helemaal, de waarheid zit verhuld in sluiers. Onmythologisch gesproken komt dit neer op: al wat betekenis heeft, kan nooit helemaal worden doorgrond. De hermeneutische methode is niet echt een methode omdat het geen solide houvast geeft, er zijn enkel wat vuistregels en hulpmiddelen die je met wijsheid moet gebruiken. 52 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De klassieke hermeneutiek in de oudheid was het werk van theologen, juristen en filosofen, om de bijbel uit te leggen. Omdat er veel uiteenlopend werd uitgelegd over de bijbel, was er behoefte aan regeltjes. Aristoteles komt met zijn organon regels voor logica en retoriek. Hiernaast ontstaat in de oudheid de regel: Je kunt een onderdeel van een tekst pas begrijpen als je de hele tekst begrijpt, en omgekeerd deze regel staat bekend als het probleem van de hermeneutische cirkel. Eind 18e begin 19e eeuw kwam men erachter dat betekenis niet enkel het toepassen van regeltjes was, het had ook temaken met gevoel en psychologie. Als de auteur en lezer niet gelijkgestemd waren, dan kwam er weinig van begrijpen terecht Friedrich Schleiermacher (vader moderne hermeneutiek). “De bijbel verstaan is de boodschap voelen.” Een lezer kan een tekst maar verstaan wanneer hij zich verplaatst in de geest, als het kan het leven van de auteur. Hij moet het kunnen ‘herleven’/ ’opnieuw voortbrengen’. Omdat de auteur en lezer de zelfde algemene menselijke natuur hebben zijn ze instaat elkaar te verstaan. Verstehen: het leven volgens Dilthey Dilthey ging verder met de verbinding tussen hermeneutiek en levensfilosofie. (Weber: Hoe het leven in al zijn omvatbaarheid begrijpen?) Dilthey vatte de opdracht van de hermeneutiek op als het verstaan van alle levensuitingen (van simpel tot complex). Voor de hermeneutische vicieuze cirkel betekend dit: om een levensuiting echt te kunnen begrijpen, moet je het hele leven en de hele historische inbedding van dat leven begrijpen. Dilthey maakte het zichzelf moeilijk en wilde dan ook het leven en de geschiedenis zelf beschrijven (dit werkt kwam nooit af). Ook Weber maakt het zich gemakkelijk, om iets te begrijpen van het kapitalisme een hele vergelijkende godsdienstgeschiedenis te ontwerpen. Weber was een specialist die alles wilde weten. Maar Dilthey ging zelfs verder: echt verstaan mag niet beperkt blijven tot het achterhalen van de betekenis van een levensuiting. Het doel van het hermeneutische onderzoek moest zijn “de auteur beter verstaan dan hij zichzelf had verstaan”. Dilthey hoort hierbij in het rijtje van Marx, Nietzsche en Freud, zij wilden allemaal mensen uit hun sluimer wekken en doordringen tot de droesem van de menselijk ziel waar motivaties opborrelen en het handelen ontstaat mensen beter verstaan dan ze zichzelf verstaan. Het begrip ‘ideaaltype’ (eerste kennismaking) Weber vaart op dezelfde levensoceaan als Dilthey, Weber wijst de stelling af dat het doel van cultuurwetenschappen een gesloten begripssysteem zou zijn, waarin de werkelijkheid definitief samengevat is. Dilthey laat je levenshorizon samenvallen met de levenscontext van de mensen die je bestudeert, zuig het leven dat je bestudeert op, zo kan je het je toe eigenen en herbeleven. Dilthey’s aanbeveling bevredigt Weber echter niet, Je hoeft geen Ceasar te zijn om Ceasar te begrijpen. Het leven is altijd groter, ruimer, dieper, wie denkt het te vatten maakt zich iets wijs. 53 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Er is een betere manier om andermans leven en handelingen te verstaan (een die de logica’s blootlegt bij het handelen van mensen) de ideaaltypische methode (probeert dus niet het werkelijke handelen van mensen te verstaan). Zij verklaart reële handelingen van mensen maar voor zover die volgens een bepaalde logica verlopen. Als je de logica kent kun je het handelen zelfs voorspellen. Je weet alleen niet of iemand zich aan de handelslogica zal houden. Ideaaltype en statistiek (geen goede vrienden) Statistiek wordt in alle wetenschappelijke disciplines gebruikt, min of meer op dezelfde manier, wat maakt dat deze methode minder is toegesneden op de sociale werkelijkheid. Een gemiddelde is gewoon een gemiddelde, of het nou om aardappels of kleuters gaat. Maar wat doe je als je een gemiddelde van mensen berekent? Quetelet bedacht de notie de ‘gemiddelde mens’, hiermee vlakte hij het onderscheid uit tussen oorzakelijke ketens en handelingen. Hij zag niet meer het verschil tussen natuur- en cultuurwetenschappen. Het gaat er hierbij niet om slecht te spreken over statistiek. Het gaat erom dat sociologische, verstehende methodes zoals ideaaltypes vaak niet voor vol worden aanzien, maar als halfwetenschappelijk, terwijl ze wiskunde en natuurwetenschappen baden in een aura van wetenschappelijkheid. Dit is onevenwichtig en het schaadt het inzicht in de sociale werkelijkheid. Ideaaltype (Hierbij ook de stappen bij het gebruik van ideaaltypes) Het ideaaltype streeft niet naar een objectieve weergave van de feiten. Het probeert echter orde te scheppen in de chaos van feiten. Sociaalwetenschappelijk onderzoek begint bij de subjectieve waarden van de onderzoeker, bij zijn belangstelling (1). Cultuur is een waardebegrip zegt Weber Rickert na. De verschijnselen in de wereld bestaan maar omdat wij, mensen betekenis geven aan onnoemelijk veel dingen en handelingen. De culturele wereld bestaat alleen omdat wij verbanden zien die voor ons waarden vertegenwoordigen. Overzichtelijk is deze cultuurwereld niet er bestaan veel betekenissen door elkaar. Om door de bomen het bos te zien moet de onderzoeker een zelf geconstrueerde zinvolle uitsnede maken uit de culturele wereld(2). Hierna moet hij een begrippenkader creëren (dit gebeurt ook aan de hand van waardeideeën) (3). Samengevat: - Als leerling van Kant benadrukt Weber dat kennis tot stand komt doordat het verstand categorieën oplegt aan de wereld. - Als collega van Rickert weet Weber dat culturele categorieën zijn verankerd in waarden. (Rickert culturele wereld is geen ‘stand van zaken’ maar ‘stand van waarden’)> - En als leerling van Dilthey weet Weber dat kenniscategorieën niet aangeboren zijn maar historisch variabel. Hij doet hier zelf bovenop: de onderzoeker moet zelf de categorieën kiezen, de onderzoeker weet wat voor hem waardevol is. De onderzoeker moet volgens Weber de kunst beheersen om een persoonlijk waardestandpunt te verbinden met ‘universele cultuurwaarden’. 54 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Het misverstand genaamd ‘waardevrijheid’ Waarde- ideeën zijn zonder twijfel subjectief, dat betekent echter niet dat resultaten van een onderzoek ook subjectief zijn. In het onderzoek moet men zich laten leiden door onze gerichtheid op cultuur, onze gerichtheid op waarden waardenbetrokkenheid, dit is iets heel anders dan waardering. Bijv. muziek begrijpen is iets anders dan muziek graag horen. Waardevrijheid: waardevrij onderzoek, wil niet zeggen dat de onderzoek de werkelijkheid objectief registreert en doet alsof waarden er niet toe doen, in tegendeel. Waardevrij wil alleen zeggen dat de onderzoeker die een waardeperspectief moet innemen omdat hij anders zijn object niet eens kan waarnemen, er voor moet oppassen dat hij zijn eigen persoonlijke waardevoorkeuren niet in het onderzoek betrekt. Is het ideaaltype een utopie? Volgens Weber is het niet de bedoeling dat elke wetenschapper: ‘de werkelijkheid zoals ze werkelijk is of geweest is’ beschrijft. Nee, dat levert enkel een onverteerbare rommelboel. Hij moet een beeld vormen dat het kenmerkende van een verschijnsel op een praktische manier aanschouwelijk en verstaanbaar maakt. Zonder zulke, onvermijdelijk eenzijdige, maar altijd logisch consistente, ideaaltypische constructies is de sociaalculturele werkelijkheid ontoegankelijk en onbegrijpelijk. Met ‘utopie’ bedoelt Weber alleen maar dat het ideaaltype geen empirisch begrip is. Bijvoorbeeld het kapitalisme dat bestaat niet, toch niet in zijn zuiver ideaaltypische vorm. Deze begrippen zijn ‘utopisch’ in de zin dat mensen er hoopvol naar uitkijken. Ideaaltype- een catechismus van mogelijk misverstanden. Aan interpretaties en duidingen komt nooit een einde aan. Het ideaaltype werd alleen maar moeilijker en moeilijker te begrijpen naarmate Weber het probeerde te verduidelijken. VB: zijn ideaaltypes hypothesen? Nee, maar ze kunnen wel helpen om hypothesen op te stellen. Zo zijn er talrijke voorbeelden: beschrijvingen, empirisch weerlegbaar, idealen, ideeën, statisch,… . Het ideaaltype is niet concreet. Het is onmogelijk om in de werkelijkheid iets aan te duiden dat er precies zo uitziet als het ideaaltype schetst. Het is een ideeënconstructie, puur logisch concept dat dienst doet als grensbegrip waarmee de werkelijkheid wordt vergeleken. Het is dus eigenlijk helemaal niet zo eenduidig zoals Weber zou willen. 55 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Naar een ideaaltype van het ideaaltype. Het ideaaltype is een gedachtenconstructie met een fundament (de waarde-idee), een opbouw (begrippenkader) en een afsluiting (logisch consistente zinsamenhang). De ontwikkeling van een reconstructie van een logisch samenhangend beeld van ‘het ideaaltype’ 1) Een fundament- --> waarde-idee ( geestelijk vermogen om een verschijnsel te zien vanuit het perspectief van een waarde). Op zich is er niets aan een verschijnsel dat ons dwingt om het te verbinden met een bepaalde waarde. Niet de objectieve verschijnselen, maar de subjectieve waarde-ideeën van de onderzoeker bepalen de richting van de belangstelling. Enkel relevant wanneer hij zijn subjectieve waardegezichtspunt verbindt aan een universele cultuurwaarde. 2) Een opbouw, begrippenkader --> Vervolgens moet de onderzoeker zijn waarnemings- en analysevermogen aanscherpen met behulp van categorieën. Deze verfijnen en nuanceren waarde-ideeën. Deze ontwerpen dus het begrippenkader. Hij kan enkel iets zinnig zeggen wanneer hij het ontvouwt in een veelheid van begrippen die hem toelaten om verfijnde onderscheidingen te maken. Uit die wirwar, die de culturele wereld is, kan hij nu zinvolle uitsnedes maken van betekenisvolle fenomenen. Wanneer dit kader in orde is, kan hij beginnen aan het eigenlijke onderzoek. 3) Een verbinding maken tot alles een geheel vormt. Er komt dus een soort van afronding om alles zinvol te maken. Dit bestaat erin om verschillende betekenisvolle fenomenen die los van mekaar schijnen te zweven, ‘door abraheren, accentueren, selecteren en herordenen’, met mekaar te verbinden tot een ‘zinvol’ geheel. Dit tot een logiscg consistente zinsamenhang, een afgerond gedachtebeeld. Deze afronding, als ze goed gebeurt, kan een gevoel van geestelijke opluuchting of verheldering teweeg brengen. Volgens Weber is een ideaaltype geen doel op zich. Het is alleen ‘een middel om kennis te vergaren over de samenhang van verschijnselen die vanuit bepaalde indiviudele gezichtspunten betekenisvol zijn. Verstehend, interpretatief onderzoek is nooit ten einde. Een voorbeeld: de gotiek De gotiek is niet op één waarde-idee gebaseerd maar wel op twee: technisch rationalisme en religieus gevoel. Weber had plannen voor een soort van kunstsociologie, alleen is er niet al te veel van uitgekomen. Wel heeft hij een mooi voorbeeld gegeven over de gotiek. 1: Gotiek bestaat uit technisch rationalisme en religieus gevoel, hij vertrekt dus vanuit een dubbelperspectief. Ze zijn in tegenstelling tot wat we zouden denken een eeuwige vrede. 56 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren 2: Dit zorgt voor een logische ontwikkeling van bouwkundige technieken en een nieuwe soort manier van voelen, het gevoel dat hemels licht de aarde bescheen. De gotiek begint in een kerkgebouw maar eindigt er niet (oa beeldhoudkunst). Gotiek wordt gekenmerkt door horizontaliteit en stilering maar de gotische logica ging veel verder. Weber wijst er op dat deze primair door technische factoren omwenteling samenviel met een nieuwe, door sociologische en religieuze factoren bepaalde, manier van voelen. 3: De afsluiting: de eigenaardige ‘tweepoligheid’ is het belangrijkste kenmerk van de gotiek. Deze is typisch voor zijn visie op rationaliteit. (zie pg. 257 onderste alinea) De les van de neogotiek – de beperking van de ideaaltypische methode Het ideaaltypische is interessant voor bepaalde inzichten, maar in vele kathedralen werd deze geschetste logica niet tot in de puntjes toegepast. Er zijn mensen die de logica tot in de puntjes hebben toegepast, het resultaat was niet altijd zo geloofwaardig. Ideaaltypische gotiek is ‘niet echt’. Dat leert neogotiek. Andere beperkingen van de ideaaltypische methode Het ideaaltype kan steeds op een andere manier begonnen worden, wat er voor zorgt dat er zoveel verschillende mogelijkheden zijn dat je er geen concrete lijn in kan trekken. Hij gebruikt zelfs niet altijd dezelfde betekenis voor zijn centrale begrippen.Bijvoorbeeld het begrip rationaliteit had na een tijd meer dan 20 betekenissen bij Weber. Een extremer voorbeeld is, Zygmunt Bauman. De andere ideaaltypes zorgen voor een stimulerende prikkeling van de geest. Maar door die snelle wisseling van begrippen en standpunten dreig je het voordeel kwijt te spelen dat je hoopte te bereiken met het ontwikkelen van een ideaaltypisch begrip: een zekere samenhang in het denken. Zo is en blijft alles liquide. Als subjectieve waarde-ideeën aan de basis liggen van de keuze van een onderwerp, en als deze moeten worden verbonden met ‘universele waarden’ = ‘dominante waarden’, dan dreigen de waarde-ideeën van de onderzoeker min of meer een doorslagje te zijn van de waarden en vooroordelen in zijn samenleving. Je kunt moeilijk én loskomen én aanknopen bij de waarden van de samenleving die je wilt onderzoeken. 57 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Rationalistisch karakter van ideaaltypes – de vier basistypes van handelen Weber veranderde soms wel eens het accent dat hij legde op een ideaaltype, na een tijd beklemtoonde hij meer het rationele karakter van een ideaaltype. Hij maakte het verschil tussen ideaaltypes via het begrip begrijpelijkheid. Gerangschikt volgens dalende lijn van begrijpelijkheid: 1: doelrationeel 2: waarderationeel 3: emotioneel 4: traditioneel 1) Meest exacte ideaaltypes neigen naar formele logica en wiskundige precisie. Dus met een duidelijk doel. Deze zijn perfect voorspelbaar. Deze zijn volgens Weber volledig zin-adequaat. Dit kan je ook zien bij economische wetmatigheden wanneer men denkt volgens de homo economicus (Wet van Vraag en Aanbod). 2) Dit komt voort uit vaste overtuigingen en waarden. Je kan deze ook beter begrijpen wanneer je meevoelt met deze waarden. Je kan hier doelreationeel gesproken een irrationele daad verstaan (vb. pamflettenmeisje uit Duitsland pg. 262) Je kan ze dus intellectueel wel snappen wat wil zeggen dat je de logica van de handeling kunt snappen. Hier blijft het ook bij. 3) Handelingen die komen vanuit emoties/ affecten. Er is minder logica bij emoties. Het is moeilijk te begrijpen als iemand kwaad is dat hij een Chinese vaas kapot moet slaan of iemand bij elkaar slaagt. Hier wordt de grens met het sociologisch verstehen bereikt en kan een puur causale verklaring, die statistische verbanden legt tussen prikkels en reacties, wellicht soelaas brengen. 4) Weber ziet dit anders dan de overgedragen waarden/ tradities. Voor hem staan ‘waarde’ en ‘traditie’ op gespannen voet. Traditie is al wat wordt doorgegeven van de ene generatie op de andere. Hoe langer iets ongewijzigd wordt doorgegeven, hoe traditioneler. De zin van traditioneel handelen en gewoonten is minimaal. Men doet iets uit traditie, maar weet niet waarom men het doet. Als zij het al niet weten, hoe kan jij dan begrijpen waarom zij het doen? Tradities zijn bijna zinledig. Ze zitten vol versteende, vergeten betekenissen. Webers eigenzinnige definitie van traditie brengt een paradox met zich mee. Een fervente voorstander van traditie kan nooit traditioneel zijn. Hij doet zijn best om het te zijn, maar de inspanning belet hem om traditioneel te zijn. Hij mist het essentiële: argeloosheid. 58 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De ladder van rationaliteit De 4 types, traditioneel/emotioneel/waarderationeel/doelrationeel, vormen een trap van toenemende rationaliteit. Traditioneel is het laagste, hieronder staat het dierlijke niveau. Dit is nauwelijks te onderscheiden met uitsluitend biologisch te begrijpen processen. Als er emoties en gevoelens bijkomen dan klimmen we naar een hoger niveau. Dit ligt nog dicht bij de ondergrens van het zinvolle en verstaanbare. Hoe geraffineerder het gevoelsleven wordt, des te meer neigt een emotie of een gevoel ‘naar een waarde, of naar een doel’. Waarderationeel heeft met emotioneel gemeen dat de zin van het handelen niet in het daarbuiten liggende resultaat ligt. De zin van affecten ligt in die ontlading of expressie zelf. Het verschil tussen affect en waarde is gradueel: hoe meer een gevoel de gedaante aanneemt van een plicht of een gebod, des te meer is het een waarde. De opstap naar het vierde niveau (doelrationeel) komt er wanneer iemand voor het probleem komt te staan hoe hij verschillende waarden tegen mekaar moet afwegen. Wanneer ze worden afgewogen, verliezen ze aan absolute geldingskracht. Het vierde en derde niveau hebben gemeen dat de keuze van het doel, net als de keuze van een waarde, niet helemaal rationeel gebeurt. Dit zou nochtans moeten: het ligt in de volstrekt rationele aard van het doelrationele type. Volgens Weber handelt iemand doelrationeel als hij: ‘zijn handelen op doel, middelen en neveneffecten oriënteert en daarbij de middelen en de doelen, de doelen en de neveneneffecten, en tenslotte ook de verschillende mogelijke doelen, rationeel tegenover elkaar afweegt. Maar hoe bepaal je het doel? Weber: Wie volstrekt doelrationeel handelt, zou de mogelijke doelen rationeel tegen mekaar moeten afwegen. Het rationeel afwegen van doelen kan alleen als ze onder een gemeenschappelijke noemer komen te staan, zodat je ze met elkaar kan vergelijken. Ook Weber realiseert zich dat het volstrekt doelrationaliseren van het leven een ideële fictie is: het is niet meer dan een geconstrueerd grensgeval. De wetenschappelijke bruikbaarheid van de vier handelingstypes Weber zegt dat de grenzen tussen affecten, emoties, gevoelens, verlangens, waarden en doelen in werkelijkheid niet bestaan. Ze vloeien voortdurend in elkaar over. Binnenin de mens wordt een krachtsstrijd uitgevochten. Allerlei om de voorrang strijdende aandriften van fysieke, psychische en ideële aard nemen het tegen elkaar op en over de strijd tussen motieven kunnen we weinig met zekerheid zeggen. Het innerlijk van de individu is een slagveld. 59 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Toch blijft de ideaaltypische reconstructie de beste manier om toegang te krijgen tot althans de zinvolle motivaties van individuen. Daarbij geldt: hoe rationeler een motief, hoe begrijpelijker. En verder hoe meer een handeling werkelijk een rationeel motief volgt, hoe beter de socioloog die handeling verstaat en de afloop ervan kan verklaren. Men zou zeggen dat alleen een doelrationeel ideaaltype in aanmerking komt voor een wetenschappelijke verklaring maar dat is niet zo. Dit is het meest rationele, maar de socioloog is vrij om gebruik te maken van andere ideaaltypes. Verstehen voor gevorderde beginners…. De simpelste vorm van verstehen is het ‘direct begrijpen’. (vb. Segway pg. 268) Dan heb je het ‘verklarend begrijpen’, dit gaat heel wat verder, omdat het een fenomeen of een handeling in een ruimere zinvolle samenhang plaatst.Hiervoor moeten we het doel of de waarde kennen van de actor. Dit komt neer op het begrijpen van de logica, de zin van de handeling. In die zin is de verstehende methode rationalistisch. Dit geeft een antwoord op de vraag waarom iets doet. Causaal verklaren (oorzaak-gevolg) en verstehend verklaren (zinsamenhang construeren) zijn twee verschillende dingen. Een causaal verband geeft op zichzelf nog geen inzicht in een handelingsverloop. Je begrijpt niet steeds waarom handelingen op elkaar volgen. Causale verbanden gaan niet verder dan het leggen van een uitwendig verband. Ze zijn dus pover in vergelijking met ideaaltypische verklaringen die een zinmatig verband leggen. Die laatsten hebben weer het nadeel dat zij empirisch vaak niet correct zijn. In de mate waarin individuen zich volgens een bepaalde handelingslogica gedragen, heeft het ideaaltype een voorspellende waarde. Maar voorspellen is ondergeschikt aan verstehen. Bestaan collectiviteiten? Over structuren, individuen en kansen Het kans-begrip staat centraal in het denken van Weber over sociale structuren. Weber vervangt het sociologische structuurbegrip consequent door een handelingsbegrip. En wat anderen structuurkenmerken zouden noemen, de regelmaat en samenhang van een sociale structuur, vervangt Weber door een kansbegrip. Weber dacht niet deterministisch, noch structuralistisch maar possibilistisch: niet in termen van structuren maar in handelingskansen. Weber gelooft niet in een overkoepelende structuur. Deze bestaat niet of toch niet op dezelfde manier als individuen bestaan. Zelfs sociale relatie bestaat niet. Wat wel bestaat, zijn individuen die een regelmaat tentoonspreiden in hun handelen. De individuen doen dit niet als een deel van een groter, collectief geheel. Zij zijn geen deel. Ieder individu is als een handelend geheel op zich. Waarom dan handelen als gehuwden? Omdat ze, ieder individueel, zich oriënteren op een idee dat zij, ieder individueel, zinvol vinden. Zelfs wanneer dit begrip juridisch is, verandert dit niets aan de zaak. Het zorgt er enkel voor dat het idee aan stabiliteit wint. 60 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Een sociale relatie stelt Weber: ‘bestaat dus uitsluitend en alleen in de kans dat op een naar de subjectief bedoelde zin specifieerbare wijze sociaal wordt gehandeld, waarbij het in eerste instantie onverschillig is waarop deze kans berust. Alle collectieve begrippen verwijzen slechts naar een idee, én naar een ontzaglijk ingewikkeld kluwen van individuen die zich in hun handelen, min of meer, richten op dat idee. Het collectieve leven bestaat niet. Wat bestaat zijn handelende individuen, die handelen met een bepaalde waarschijnlijkheid. Weber over staat: De moderne staat dant zijn wijze van bestaan – een complex van specifieke handelingen die de mensen gezamenlijk uitvoeren – voor een deel aan het feit dat bepaalde mensen hun handelen oriënteren op het denkbeeld dat de staat bestaat, of dat zo’n staat hoort te bestaan, dat wil zeggen dat een dergelijke orde van juridisch-formele aard op een bepaalde wijze geldt. Een “staat” houdt sociologisch op te bestaan, zodra er geen kans meer is dat zich bepaalde patronen van zinmatig georiënteerd sociaal handelen zullen voordoen. Weber haat dus collectieve begrippen. Je kan allee, sociologie bedrijven, als je vertrekt van enkelingen, dus strikt individualistisch in de methode. Sociaal handelen In Wirtschaft und Gesellschaft omschrijft Weber sociologie als handelingswetenschap in volgende 3 begrippen: De sociologie is een wetenschap die sociaal handelen interpreterend wil begrijpen en daardoor in zijn verloop en gevolgen oorzakelijk wil verklaren. Een handeling is: menselijk gedrag waaraan de handelen persoon een subjectieve zin verbindt. Een sociale handeling is: een handelen dat, in de door de actor(en) bedoelde zin, op het gedrag van anderen wordt betrokken en in zijn verloop op dat gedrag is georiënteerd. Deze zijn vaag en moeten interpreterend en duiden bekeken worden per casus Verstehende methode is geen echte methode! Voorbeelden Zo is een paraplu opsteken als anderen het doen zinvol handelen, maar niet sociaal handelen volgens Weber (niet nat worden). Het kan echter ook als sociaal handelen geïnterpreteerd worden (Er niet kletsnat en slecht uitzien bij sollicitatiegesprek). Massabegrip In navolging van Gustave Le Bon stelde Weber: een mens te midden van een massa handelt niet sociaal. Alleen een individu dat bewust en zinvol zijn gedrag op andere afstemt kan sociaal handelen. In de massa zou hij alleen reageren, niet handelen. Massagedrag = psychologie, scheidingslijn is vloeiend want er wordt altijd wel een deeltje zinvol gehandeld. Durkheim zet de massa als kern van samenleving. 61 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Weber als de ‘atoomfysicus van de sociologie’ Natuur wordt pas ontcijferd als men in atomen kijkt, en atoomkracht houdt fysieke wereld samen. Sociale leven wordt pas ontcijferd als men in individuen kijkt, en zin houdt sociale wereld samen. Maar: zin van handeling is niet puur psychisch (en dus niet psychologie)! -Psycholoog zoekt als innerlijke drijfveren naar factoren. -Socioloog zoekt als innerlijke drijfveren naar zinvolle motieven die mensen in staat stellen om sociaal en zinvol op elkaar betrokken te handelen. Klein en groot: in het spoor van Webers rationaliseringstheorieën Weber schrijft zeer onprettig maar weet toch menig man te fascineren. Dit heeft te maken met de duizelingwekkende sprongen die hij maakt tussen het allergrootste en het allerkleinste en de inzichten die daaruit voortvloeien. Protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme is daar een goed voorbeeld van. Met de snelheid van een machinegeweer vuurt Weber de grote vragen – allemaal pertinent,fundamenteel en omvangrijk genoeg om er een heel onderzoeksprogramma aan te wijden –op de lezer af. Zijn methodologisch getrouw, beantwoordt Weber de algemene vragen, vragen die een geweldig synthetisch vermogen vergen, door een ideaaltypische bril op te zetten en te kijken hoe concrete individuen zin geven aan hun handelen. De protestantse ethiek – de Weberthese is niet van Weber Hoe kon, in de tijd dat de Europeanen mekaar naar het leven stonden in bloedige godsdienstoorlogen, het kapitalisme wortel schieten en beginnen aan zijn opmars? Antwoord Weber: het kapitalisme is niet ontstaan tegenover maar uit de godsdienst, met name het protestantisme. Weberthese: De geest van het kapitalisme een doorgerationaliseerde vorm is van religieuze ideeën die je, eerst in bescheide mate bij Luther, en vervolgens radicaal bij Calvijn, terugvindt. Het was common knowledge in de ogen van Weber. De aanleiding voor Weber om zich met de hele kwestie bezig te houden , was het werk van Martin Offenbacher, een van Webers studenten, die een statistisch verband aantoonde tussen geloof en studieorïentatie en geloof en belastingen. Weber toont geen enkel nieuw feit aan, hij verwijst enkel naar bestaande bronnen. Weber deed dus niet aan eigen empirisch onderzoek. Hij wilde het verband niet aantonen, want hiervan ging hij uit, maar wou het verklaren. 62 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De zogenaamde Weberthese wordt dus door Weber in twijfel getrokken. Dat er een verband is, wat hebben we daaraan? Voor een verstehende sociologie doen alleen die verbander ertoe die je ook begrijpt. De vraag die Weber stelt, is: wat is de zin van het verband tussen het protestantisme en kapitalisme? Natuurlijk staat onderzoek naar de zin van zo’n verband niet los van empirie. Maar Weber denkt hier toch anders over. Volgens Webers denkwereld hebben ideaaltypische reconstructies een waarde op zich. De logica van een ideaaltype heeft andere kwaliteiten dan empirische geldigheid. Dus zelfs indien er geen empirisch verband zou zijn tussen beide, zou dat de ideaaltypische verklaring van Weber nog niet onderuithalen. Zoals Reinhard Benedix schrijft: het gaat Weber niet om de sterkte van de correlatie tussen proteestntisme en kapitalisme; het ggaat hem erom dat, ‘zelfs al is een correlatie zwak, dan nog moet ze “interpreterend verklaard” worden’. Dat geldt zelfs als er geen empirische correlatie zou zijn. Weber en Marx Protestantse Ethiek is de tegenhanger van Das Kapital. Zoals Marx de verklaring voor het kapitalisme zoekt in de veranderingen van de productiekrachten en productieverhoudingen, dus in de onderbouw, zo zoekt Weber de verklaring voor de verspreiding van het kapitalisme in de religie, dus in de sfeer van de bovenbouw. Volgens Weber zijn beide benaderingen mogelijk en verwerpt een marxistische benadering dus niet. Wel kritisch ten opzichte van Marx: - Ideeën niet meer dan een afspiegeling van economische verhoudingen, doet hij af als ‘naïef historisch materialisme’ - Opvatting dat in de geschiedenis noodzakelijke ‘ontwikkelingswetten’ aan het werk zijn, doet hij af als een eenzijdige dwaasheid. - De protestantse ethiek als een schilderijententoonstelling Protestantste ethiek en de geest van het kapitalisme is het meest geciteerde werk, vloeide voort uit de vraag: hoe kon het juist dat in de westerse wereld, en alleen hier, cultuurverschijnselen optraden die toch een universele betekenis en geldigheid hebben gekregen? Kapitalisme is niet ontstaan tegenover, maar uit godsdienst. Komt nl. voort uit arbeidsethos en ascetisch vlijtig leven, met soberheid en spaarzaamheid als gevolg, gepredikt door Luther en Calvijn. Hij toont niets nieuws aan, maar verklaart de verbanden van onderzoeken van andere onderzoekers. Niet: bestaat het verband. Wel: wat is de zin van het verband. Weber gebruikte 5 ideaaltypische portretten van protestanten en verklaarde hierbij het ontstaan van het kapitalisme. Hij gebruikte hier preken, traktaten en dagboekschriften van om zijn analyse te maken. 63 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Benjamin Franklin en de geest van het kapitalisme (1) Benjamin Franklin belichaamt de zuivere geest van het kapitalisme en is het eindpunt van alle ontwikkelingen. Tijd is geld is het belangrijkste, leven moet ingesteld zijn op geld. Niet geldbezit, maar geldvermeerdering is belangrijk. Alles, zelfs karaktereigenschappen en deugden, wordt afgemeten aan hun vermogen om bij te dragen tot dat ene doel (=geldvermeerdering). Deze kan je zelf veinzen en verbeteren (bv door de indruk te wekken dat je vlijtig en eerlijk bent verhoogt je kredietwaardigheid bij anderen). Hij hield ook een boekhouding bij met alle details, om zo de kleinste verspilling tegen te gaan. Hij had dus ook een methode zijn doel te bereiken. De ethos die het hele leven doordringt, het karakter mensen bepaald en de verhoudingen tussen mensen beheerst is simpel: time is money, en leven is geld verdienen. Luther en de uitvinding van ‘het beroep’ (2) Luther gaf een nieuwe interpretatie aan ‘beroep’, die niet voort kwam uit de Bijbel. Vroeger bestond die eruit in in eigen levensonderhoud voorzien, en dat wie niet werken wil niet zal eten. Nu werd dit werken om te werken. Hij maakte van beroep (Beruf) een samenvoegsel van de betekenis van Roeping (God roept iemand tot eeuwig heil) en beroep (werken voor levensonderhoud) Wie een beroep uitvoert, werd daartoe tot God opgeroepen. Men werkte enkel voor God, niet t.o.v. zichzelf of andere, noch voor genot of gewin. Wel geloofde hij in sola fide: alleen geloof redt de mens, niet zijn werken. De hemel is niet te verdienen. Calvijn: angst voor het hiernamaals – arbeid als uitkomst (3) Calvijn was het kernfiguur in Webers analyse. Hij deed het traditionele train de vie omslaan naar een rationele methodisch opgezette levenswijze, en liet met zijn dogma over predestinatie de kapitalistische geest ontstaan. Predestinatie: God is almachtig, in duisternis en mysterie gehuld en er is een onoverbrugbare kloof tussen hem en de onwaardige schepsels. Alleen God doet ertoe, en alles ligt ook al vast voor de mens door Gods besluit bij de grondlegging van de wereld. Wij kunnen er niets aan veranderen. Gevolg 1 predestinatieleer: Angst in de wereld en innerlijke vereenzaming van het individu. “Eenzaam gaat de mens zijn, sinds het begin der tijden vastgelegd, lot tegemoet”. Ook gevoelsmatige en persoonlijke relaties van mens tot mens worden niet aangeraden. Puriteinse literatuur zegt: wantrouw iedereen, reken niet op hulp van anderen en laat je niet meeslepen in vriendschappen. Gij zult aan niets hechten behalve aan God. (bv: Christian uit The Pelgrim’s Progress verlaat poel van verderf waar hij woont en doet pelgrimstocht naar Jeruzalem. Vrouw en kinderen die zich aanklampen negeert hij en hij loopt er van weg met vingers in oren en roepend: “Leven, eeuwig leven!”) 64 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Gevolg 2 Predestinatieleer: Onttovering van de wereld wordt tot consequent eindpunt gevoerd. Sinds Joods-christelijke geschiedenis is dit onttoveringsproces al bezig. Dit betekent dat alle verbindingsmiddelen tussen God en de mens gradueel uit de wereld verdwijnen, verboden worden of aan belang verliezen (bv: spreuken, amuletten, heilige plaatsen, verschijningen, enz.). Hierbij speelden de protestantste hervormen en vooral Calvijn een belangrijke rol in. Ook religieuze ceremoniën (zelfs aan het graf) werden verworpen, en er bestaan geen middelen meer om Gods genade af te roepen. De mens kan enkel hopen dat hij uitverkorenen (electi) is. Er ontstond een tekenleer die peilde naar aanwijzingen van iemand uitverkiezing. 1ste criterium: zelfvertrouwen en dus geen twijfel aan uitverkiezing. 2de criterium (2de zoeken betekent wel reeds dat men al twijfelt aan zichzelf..): Onafgebroken beroepsarbeid. Hoe zekerheid krijgen over hiernamaals? Twee mogelijke pistes: 1) Mystieke: unio mystica of mystieke godsvereniging. Zichzelf als vat gedragen en behoeften en verlangens ledigen. Als lichaam en geest leeg is, kan God als hij het belieft, erin volstromen met goddelijke aanwezigheid en genade. (Luther neigde hier naar maar calvinisten vonden dit belachelijk; een almachtige God in een nietig schepsel?!). 2) God werkt door in mens: mens is een werktuig van God en staat ook het dichts bij God als hij arbeid. Succes wijst op uitverkiezing. Goede werken zijn echter ongeschikt als middel, enkel een teken! Wie gunstige tekens zag bereikte het mooiste volgens een calvinist: zekerheid over eigen heil (certitudo salutis). Iedere daad en ingreep werd zo geëvalueerd tot op het paranoïde af. Vandaag een goede opbrengst is geen zekerheid, morgen misschien niet meer. Gevolg is het ontstaan van een morele boekhouding, er kwam een systeem in. In de 18de eeuw ontstond zo het methodisme. Een strikt methodische indeling van het leven is de manier om zicht uit het slijk van de irrationele driften te trekken. Door het actief, gepland en gecontroleerd leven, met het succes tot gevolg, kreeg men een gunstig teken, en er ontstond bij de calvinisten keurslijf van arbeid, planning en permanente controle. Baxter – kapitaalvorming door ascetische spaardwang (4) Richard Naxter predikte het noeste werken: “werk hard in je beroep”. Tijdverspilling was eerste en zwaarste van alle zonden, en gezelligheid en langer slapen dan nodig zetten genieten van de arbeidsopbrengst boven de arbeid zelf. Van rijkdom genieten is moreel verwerpelijk, en aards bezit veroordeelde hij (feller dan Calvijn deed). Het kon mensen aanzetten tot stoppen met werken, terwijl hij niets anders moet doen dan arbeiden om zicht van zijn staat van genade te verzekeren. 65 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren De bezitter die alles in overvloed heeft, is in moreel gevaar, en degene die in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien heeft de arbeid des te meer nodig in moreel opzicht. De vaste uitoefening van een beroep is een goddelijk bevel (“Gij zult arbeiden, en al de rest laten”). Een vast en nuttig beroep is het welgevallist in Gods ogen. Winst was in tegenstelling tot bezit een gevolg van arbeid, en dus een goed teken. Wie een minder winstgevende activiteit verkiest boven een winstgevende, handelde zelfs tegen Gods bevel in. De winst mag niet gebruikt worden om vleselijke lusten te bevredigen, maar ter glorie van God. Er ontstond kapitaalvorming door ascetische spaardwang. John Wesley: geld verdienen als verweermiddel tegen… geldzucht (5) John Wesley is de grondlegger methodisme. Hij besefte dat de door Calvijn en Baxter gepredikte ascetische werkzame levensstijl gevaarlijke effecten had op de ziel. Want hoe moest de hardwerkende, winst vergarende, weinig consumerende puritein omgaan met de opbrengsten die zich rondom hem opstapelden? Hij stelde (en Weber zag dit ook) dat alle vormen van sociale vereniging (en vooral religie) vol voor en overtuigingen beginnen en aangewakkerd worden door charismatische predikanten of sekteleiders, maar de neiging hebben om uit te doven. Wesley hield daarom overal waar hij ging prediken, opwekkingsbijeenkomsten (tot op vandaag nog te zien in de Pinksterbeweging en charismatische bewegingen in bv de VS). Een andere aanbevolen middel door Wesley om verval tegen te gaan was simpel: geld verdienen. Hij moest worden aangetrokken tot een nog grotere verlokking (dienst van God volgens Wesley). Meer winst maken om te ontsnappen aan de verlokking van winst. De Calvinistische arbeids- en spaarascese werd geherdefinieerd naar: maak zoveel mogelijk winst. Hier ontstond het kapitalisme volgens Weber. De economische betekenis ervan ontstond toen het religieuze enthousiasme over zijn hoogtepunt was. Toen bleef enkel de nuchtere beroepsmoraal over. Ondertussen had de hele ontwikkeling ervoor gezorgd dat de traditionalistische (katholieke bezwaren tegen rijkdom en winst weggeredeneerd waren, en winst werd nu als goed beschouwd. Wij moeten beroepsmens zijn… Conclusie van het werk: Op het einde van zijn werk blikt Weber terug op zijn ideaaltypische reconstructie en maakt een spring van de gedetailleerde analyse van de motivatie van concrete mensen naar de wereldhistorische betekenis van het kapitalisme voor de hele mensheid. Deze sprong van micro naar macro was één van de indrukwekkendste momenten uit de geschiedenis van de sociologie. (zie tekst p297-299). Zijn conclusie is dat hij de ‘laatste mens’ verwenst. Deze laatste mens is een louter functionerende mens die zijn gehalveerde mens-zijn voor lief neemt en meedraait in een zinloze, van zijn ziel ontdane productie-en consumptiemachinerie, goed wetend dat hij net zo goed in die machinerie gevangen zit als eender wie. Hier spreekt Weber niet als wetenschapper maar meer als een profeet. 66 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Het tragisch verstehen van Weber De sociologie van Weber is tragisch volgens een aantal opzichten 1- Tragisch beeld van de mens: we zijn vaten vol tegenstrijdigheden en we begrijpen dat we nooit volledig onszelf zijn door tragische onoplosbare spanningen en tegengestelde motieven die ieder mensenleven verscheuren. 2- Tragisch beeld van de moderniteit: de spelers in de wereld zitten gevangen in een logica waar ze niet uit geraken. Ze zien in wat hen overkomt, maar begrijpen niet waarom. De zin van alles ontsnapt ons. 3- Tragiek in Webers methode: het verstehen is een inzichtzoekende methode die nooit tot een eindresultaat leidt. Interpreteren kan altijd anders, en er is een grote vrijheid, maar de hele onderneming lijdt tot niets want het kan altijd anders. Het is echter wel de enige weg tot een echt begrijpen van het menselijk samenleven. 4- Tragiek in de relatie tussen onderwerp en onderzoeken: de onderzoeken kan een onderwerp alleen maar begrijpen voor zover hij de sleutel in zichtzelf vindt die het onderwerp ontsluiten. Hij kan sociaal handelen alleen maar begrijpen vertrekkend van zijn eigen waarde ideeën. Je moet jezelf tot ophelderingen dwingen en op het spel zetten. Hoofdstuk 5: Het sociale als het nieuwe – Het optimisme van G.H. Mead Mead als lesgever en schrijver Mead schreef niet graag want schrijven hinderde zijn denken. Spreken was zijn element. Hij schreef enkele artikelen maar nooit een boek In feite opgepoetste, in elkaar gepaste studentennotities Hoofdwerk: Mind, Self and Society niet door hemzelf geschreven maar door enkele vorsers die aangevoerd werden door Hans Joas In wat Mead zélf schreef, waren zijn ideeën niet veel beter verwoord dan in de studentennotities De geschriften van Mead leveren in zekere zin slechts informatie uit de tweede hand over zijn denken. -> verscheidenheid aan interpretaties van zijn werk zo groot Hans Joas onderscheidt 6 verschillende strekkingen in de Mead-receptie die soms amper weet hebben van elkaar. Hij werd gezien als behaviorist, metafysicus, idealist, pragmatist en semioticus. Onder sociologen staat hij bekend als de grondlegger van het symbolisch interactionisme. (Term bedacht door Herbert Blumer) We brengen Meads baanbrekende ideeën uit Mind, Self and Society (over sociale oorsprong van de menselijke geest) in verband met zijn ideeën uit The Philosophy of the Present. (over het verband tussen het nieuwe en het sociale) 67 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Filosoof van het nieuwe Mead boog zich over de vraag hoe iets volkomen onverwachts, iets nieuws, kon voorvallen in een volgens natuurwetten geordende wereld. Hij ervoer dit in levende lijve. Veel collega’s en leerlingen getuigen, soms vanuit een hagiografie neigende bewondering, dat Mead een onuitputtelijke bron van nieuwe ideeën was. Zijn belangstelling voor ‘het nieuwe’ kwam vanuit een persoonlijke ervaring. Hij voelde een geestelijke bron in zichzelf. Hij was die bron: aan de stroom van opborrelende inzichten kwam maar geen einde. Ieder mens is een bron van nieuwigheid, zou hij later beweren. Meads fascinatie voor ‘het nieuwe’ reflecteerde het evolutiedenken. Mead was onder de indruk van Darwins theorie: nieuwe soorten ontstonden door differentiatie en natuurlijke selectie. Wat hem aansprak was hoe Darwin ‘het nieuwe’ verklaarde zonder een beroep te moeten doen op aan het levensproces externe factoren. Aan de ene kant zag Mead in dat bepaalde eigenschappen, op het moment dat ze zich voordeden, volkomen nieuw waren, en dat ze tot op dat ogenblik niet causaal konden worden verklaard. Aan de andere kant besefte hij dat het nieuwe niet buiten de wereld staat. Deze paradox vormt het achtergrondmotief van het hele oeuvre van Mead, ook van zijn sociaalpsychologische en sociologische werk. De tijd als het nu Mead behandelt ‘het nieuwe’ zeer abstract in The Philosophy of the Present. Hij zou deze tekst uitwerken tot een boek maar dat is er nooit van gekomen. Mead stelt hierin een paar grote vragen met betrekking tot de tijd, het verleden en de verhouding tussen de twee. Het verleden is niet op dezelfde manier werkelijk als het nu. Strikt genomen bestaat alleen wat actueel is werkelijk. Wat het verleden is, wordt alleen duidelijk in zijn relatie tot het nu. Het verleden is dat waaruit het nu is voortgekomen en wat het geconditioneerd heeft tot wat het is. Het belangrijkste aan het verleden is dat het onherroepelijk vastligt, en in zijn onherroepelijkheid het nu bepaalt. Deze verhouding is in lijn met het wetenschappelijk determinisme. Dit is enkel een gedeelte vanhet verhaal. Het nu moet ook begrepen worden als locus van het nieuwe, als de tijdsruimte waar iets abrupt gebeurt dat niet kan voorspeld worden. Op die manier is het nu dan weer een breuk met het verleden. Hoe deze paradox begrijpen?: Mead wil dit niet oplossen door één van beide uiteinden van de vork in te korten. Hij zweert zowel bij het determinisme als bij de nieuwheid. Hij houdt vast aan de continuïteit van een ‘nu’ dat deterministisch volgt uit het verleden, én aan een volstrekt nieuw en onverklaarbaar ‘nu’. De oplossing van Mead volgt uit zijn uitganspunt: Als ‘het verleden’ strikt genomen niet bestaat, als het alleen bestaan in relatie tot ‘het nu’, dan volgt daaruit dat ieder ‘nu’ zijn eigen verleden heeft, een verleden dat volkomen vastligt en waaruit het oorzakelijke is voortgekomen. Hier volgt ook uit dat ‘het’ verleden niet eenzinnig vastligt. Ieder moment heeft zijn eigen verleden, en het is zeer goed mogelijk dat deze verledens van elkaar verschillen. (Zo verklaren waarom iets nieuw kan plaatsvinden zonder het causaliteitsmodel op te geven) 68 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Een nieuwe ervaring creëert een ‘nieuw’, bijpassend verleden waaruit het is voortgekomen. (afs. Augustinus) Het begin creëert zijn eigen verleden. Mead gaat nog wat verder. Als op gelijk welk moment iets nieuws kan gebeuren, dan bezit ieder moment de eigenschap die Augustinus voor het eerste scheppingsmoment voorbehield: Het krijgt een verleden dat door dit moment in het leven wordt geroepen. De opvatting ‘nu’ heeft weinig consequenties voor de natuurwetenschap maar dit is anders voor de sociale wetenschappen. Menselijke geschiedenis zit vol nieuwe gebeurtenissen en processen die niet konden worden voorspeld, maar achteraf wel oorzakelijk worden verklaard. (Vb. Franse Revolutie) Socialiteit – het nieuwe is het sociale Mead vatte nieuwheid op als het kenmerk bij uitstek van het sociale. Dit werd vaak over het hoofd gezien, zelfs binnen het paradigma van het ‘symbolisch interactionisme’. Dit is te neutraliseren door het feit dat Mead wel erg ver ging. Socialiteit genereert nieuwheid. Nieuwheid is niet enkel een kenmerk van het sociale, maar omgekeerd is ook overal waar iets ‘nieuws’ gebeurt, sprake van socialiteit. Centraal in het denken van Mead staat de socialiteit die in heel het universum terug te vinden is en die fungeert als het principe en de vorm van nieuwheid. Wat verstaat Mead onder socialiteit?: Het is de capaciteit om verschillende dingen tegelijkertijd te zijn. Een object bestaat ‘nu’ waardoor het een verleden heeft. Het is dus het resultaat van de causale keten. Een object kan tevens een resultaat zijn van meer dan één oorzakelijke keten van gebeurtenissen, het kan dus behoren tot meer dan één systeem. Dit kan zowel bij levenloze objecten als bij levende wezens. (vb. mus: Dit behoort tot het systeem van fysische relaties maar ook tot dat van levende wezens. Beide systemen zijn relatief onafhankelijk. Mus fungeert dus als fysisch lichaam maar ook als levend wezen. Dit is het resultaat van minstens twee oorzakelijke ketens van een verschillende orde. Dit wil zeggen dat het onderworpen is aan verschillende soorten wetten. Waarom noemt Lead het samenvallen van twee systemen nu ‘sociaal’?: Systemen bestaan niet zomaar naast elkaar maar ze fusioneren. Het samenvallen noemt hij ‘socialiteit’. Hij onderscheidt er twee aspecten in. Ten eerste past het levende systeem zich aan aan het fysische systeem. En terwijl ze zich aanpast aan haar omgeving, grijpt ze, ten tweeede, ook in die omgeving in. Het in elkaar overgaan van het fysische en het levende systeem vertoont tezelfder tijd kenmerken van aanpassing en nieuwheid. (Dit is een bijzonder geval van de ‘algemene structuur van het nu’) Fysische systeem = oude systeem & levende systeem = nieuwe systeem. Het fysische systeem is het verleden van het levende systeem. Mead definieerde nieuwheid in termen van socialiteit: ‘De aanwezigheid van een ding in twee of meer verschillende systemen, en wel zo dat zijn aanwezigheid in een nieuw systeem zijn karakter verandert in het oude systeem of systemen waartoe het behoort.’ 69 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Er is een kloof tussen het abstract omschreven ‘socialiteit’ en de sprankelende, levende socialiteit die we ervaren in de omgang tussen mensen. Volgens Mead dekt dit beide ladingen. Dit kan bewust en onbewust gebeuren. De sprong van het één naar het ander is gigantisch, maar het mechanisme is identiek. Er wordt in beide gevallen uit het samenvallen van ‘twee systemen’ iets nieuws gecreëerd. Mens en maatschappij zijn een product van een lange rij van gebeurtenissen waarin socialiteit voorkwam en telkens iets nieuws werd geproduceerd. Meads opvatting over ontwikkeling socialiteit is zeer speculatief. Sociaal behaviorisme – de act Belangrijk zijn zijn opvattingen van tijd. Beide standpunten hierover zijn ingegeven door intellectuele scepsis. Dezelfde scepsis die hem deed ontkennen dat het verleden op zichzelf bestaat, brengt hem ertoe om het bestaan te ontkennen van gedrag dat niet uitwendig waarneembaar is. J.B. Watson reduceerde innnerlijke ervaringen tot uitwendig waarneembare gedragingen. Mead was niet zo radicaal. Mead beweerde dat ‘het subjectieve’ en ‘het objectieve’ niet a priori gegeven waren. Ze kwamen tot stand in het gedrag. In het begin was er interactie – het samenvallen van twee systemen. Daaraan ontsproot al het nieuwe. Mead ging dus uit van de act. Dit is een impuls die het levensproces in stand houdt door de selectie van bepaalde… stimuli waaraan het behoefte heeft. (def in behavioristische termen maar week af van stimulus-respons-schema) Volgens S-R-schema gaat een organisme over tot het gedrag als het door een stimulus uit de omgeving wordt geprikkeld. Mead daarentegen beaamde dat een organisme tot gedrag overgaat als het geprikkeld wordt. Maar het organisme selecteert zelf de prikkels die de impulsen vrijmaken waaraan hij behoefte heeft! Hoewel gedrag uitwendig waarneembaar is, speelt het zich volgens Mead ook af in het organisme. Door die selectie komt het organisme tot een gedrag. De objectief waarneembare act begint in het organisme. Attitude is het voor de externe waarnemer niet waarneembare begin van de act. Dit is een even reëel onderdeel van de act als het uitwendig, waarneembare deel. Dus Mead wijst dogmatische behaviorisme af maar blijft behavioristisch. De innerlijke ervaring is een onderdeel van de act. Hiermee wijst Mead de illusie af dat er zoiets bestaat als een op zichzelf staand bewustzijn. Innerlijke ervaringen zijn attitudes die potentieel aanzetten tot gedrag. De opvatting van een ‘substantieve, het individu aangeboren geest’ moet worden verworpen. De daad is het begin. De sociale act De geest is geen afzonderlijke entiteit, hij ontstaat in het gedrag. De belangrijkste voorwaarde is dat menselijk gedrag sociaal is, dwz gedrag dat aanvangt in een organisme en maar vervoleindigd kan worden in de gedragingen van anderen. Vanzelfsprekend is zo’n gedrag geen voldoende voorwaarde voor ‘het oprijzen van de geest’. Sociaal gedrag speelt zich af op verschillende niveaus. Alles hangt ervan af hoe de organismen elkaar ertoe overhalen om de stimuli waaraan ze behoefte hebben, vrij te geven. Het hangt dus af van hoe ze communiceren. 70 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Gebarencommunicatie Mead onderscheidt gebarencommunicatie van symbolische communicatie. Hoe kon de mens de stap zetten van het gebaar naar het symbool?: Darwin omschreef gebaren als evolutionaire overblijfselen. Ze waren ooit nuttig maar nu niet meer. Het feit dat er nog stukjes van deze overbodige gedragingen zijn, verklaarde Darwin met een andere functie: expressie. Mead wijst dit af! Ze vertrekt vanuit een verkeerde opvatting dat er een apparte ‘subjectieve wereld’ zou bestaan, die dan uitgedrukt wordt zodra er expressiemiddelen voorhanden zijn. Voor Mead zijn en blijven gebaren ‘acts’. Samen met Wilhelm Wundt definieert hij een gebaar als het bin van een act dat fungeert als een teken van het vervolg van de act. Het gebaar komt dus ipv de hele act, maar heeft dezelfde prikkelwaarde. De respons die een gebaar uitlokt, is dezelfde als wanneer de hele act uitgevoerd wordt. Het gebaar is tegelijk minder en meer dan de act waarvan het het begin vormt. Het is minder, omdat ze maar een deel van de oorsponkelijke act is maar is meer doordat ze dezelfde reacies opwekt zonder dat de hele handeling moet uitgevoerd worden. Wat is nu de betekenis van het gebaar? De betekenis bestaat uit de latere sequenties van de act waarvan het gebaar de beginfase was, en uit de responsen die deze act normaliter teweegbrengt. De betekenis van een gebaar ligt dus objectief vast. De betekenis van het gebaar is immers de handeling. Toch heeft een dierlijk gebaar geen gemeenschappelijke betekenis. Als twee dieren gebaren uitwisselen, hebben ze allebei zicht op een ander deel van de objectieve betekenis van het gebaar. Symbolische communicatie – vocal gestures Een gebaar wordt een symbool als het gebaar dezelfde respons opwekt bij A (die het gebaar maakt) als bij B (tot wie het gebaar is gericht). Dit kan moeilijk bij alle gebaren maar er is een type waarbij de kans dat ze eenzelfde respons opwekken bij de maker en de bestemmeling, veel groter is. Dit is zo bij vocal gestures, geluidsgebaren. Je kan jezelf horen waardoor het dezelfde impact heeft. Een vocaal gebaar verwekt in onszelf de respons die we bij anderen opwekken. Helemaal identiek zijn de responsen wel niet. Iemand die vocal gestures maakt, reageert doorgaans impliciet erop, terwijl de toehoorder expliciet zal reageren. Zoals Mead goed besefte, is deze verklaring niet sluitend. Waarom wel de mens en niet het dier de reacties van anderen kon verinwendigen, wist hij niet want honden beschikken bijvoorbeeld over meer zelf-prikkelende gebaarsoorten. Noot: Mead vond zijn reconstructie zelf fictief. Ze had slechts een didactische waarde. 71 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Kleine excursus over internalisatie en de ontdekking van spiegelcellen Mead kon bovenstaande dus niet goed verklaren. Hierdoor verwees hij naar de hersenen en de ruggenmerg; hier zou je de verklaring vinden voor het internalisatievermogen van de mens. In 1986 kreeg Mead bevestiging. Het team van de Italiaanse neuroloog Rizzolatti ontdenkte spiegelneuronen. Rizzolatti ontdekte nu door toeval dat er hersencellen bestaan die vuren als ik iemand anders een beweging zie maken. Het gebeurt onbewust en onzichtbaar. Spiegelcellen zijn hersencellen die in mij actief zijn als anderen iets doen. Spiegelcellen kunnen getriggerd worden door het horen, de zin, de intentie,… Onze spiegelcellen decoderen dus blijkbaar andermans intenties. De conclusie van Marco Iacoboni was voortvarend: ‘We begrijpen dus de mentale toestanden van andere mensen vrijwel voortdurend, vaak zonder er veel over na te denken.’ Mead poneerde het bestaan van een neutraal gefundeerd internalisatievermogen. Sommige van onze zenuwcellen zijn zo empatisch dat ze vuren wanneer niet ikzelf maar een ander actief is. De ‘ander’ zit dus letterlijk in ons. Ook filosoof Merleau-Ponty had een gelijkaardige visie. Het gebeurt niet vaak dat natuurwetenschappelijk onderzoek een sociologische theorie bevestigt. Maar de ontdekking van de spiegelcel geeft Meads theorie een duwtje in de rug. Overigens bracht het spiegelcelonderzoek toch één inzicht van Mead aan het wankelen want er zijn ook dieren die spiegelneuronen hebben. Dit kan erop wijzen dat ook dieren een internalisatievermogen hebben, en dat wat Mead de ‘menselijke geest’ noemt, in zekere zin ook bij sommige dieren bestaat. (walvissen, dolfijnen, honden, vogels en apen) Denken als innerlijke conversatie Wanneer A op zijn eigen gebaar identiek reageert als B, vallen prikkel en respons samen. A moet dus niet wachten op respons van B want men heeft die al. Die respons vormt dan op zijn beurt een prikkel aan A, die vervolgens weer een geëigende respons in zichzelf opwekt en dit tot in het oneindige. Er ontstaat een lange keten van stimulus-respons-reacties in A. Het gebruik van symbolen laat A toe het sociale proces te internaliseren. Dit is denken. De denkende mens kan de gevolgen van zijn gebaar overzien. Meer nog, hij kan het gebaar dat hij wilde maken, wijzigen als hij ‘in zichzelf’ merkt dat dit niet het verhoopte effect zou hebben. Het gebruik van symbolen geeft hem tijd. Het maakt hem vrij. Het samenvallen van prikkel en respons maakt immers dat het organisme’verschillende dingen tegelijkertijd is, en wel zo dat het organisme als responderend wezen ‘het karakter verandert’ van het organisme als stimulerend wezen. Dit is kenmerkend voor nieuwheid. De dubbele toestand van het organisme dat reageert op zijn eigen gebaren, verandert het in een bron van voortdurende nieuwe acts. Niet enkel handelen maar ook denken werd door Mead sociaal-behavioristisch geduid. Een persoon denkt als hij in zichzelf de respons opwekt die hij opwekt bij een ander. Wie zowel de ander is als zichzelf, voert een ‘innerlijke conversatie’. Denken is verinwendigde sociale interactie. Dan is er sprake van geestelijke activiteit. 72 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Van ‘omgeving’ naar ‘meerduidige wereld’ – de ‘objectieve wereld’ – praten met dingen De overgang van gebaar naar symbool zet de mens niet alleen aan tot denken, die verandert ook het aanzien van de wereld. Die verandert van een omgeving in een sociaal geconstrueerd, symbolisch universum. Hoe verschijnt de wereld op het niveau van gebarencommunicatie?: Het is een reservoir van prikkels waarop men reageert met een gepaste respons. Dat wil niet zeggen dat de omgeving het gedrag eenzijdig bepaalt. Het is in feite het tegenovergestelde. Men organiseert dus de omgeving in termen van zijn eigen gedrag. Toch is voor het dier de wereld eenduidig. Iedere prikkel roept een welbepaalde respons op en heeft dus een vaste, objectieve betekenis. Voor wezens die symbolisch communiceren verliest de wereld haar eenduidigheid. De selectie van prikkels verloopt complexer. De betekenis ligt niet meer objectief vast. Deze wordt vastgelegd in de sociale interactie. Een prikkel roept alle responsen op die de prikkel bij de verinwendigde anderen opwekt. De wereld bestaat uit meerduidige, te interpreteren stimuli. De wereld wordt dus op de meest radical manier gevormd in het sociale interactieproces. (Berger & Luckmann zouden dit later the social construction of reality noemen) Mind, Self & Society is een even stroef als baanbrekend boek. De mens gedraagt zich spontaan sociaal. Hij knoopt met alles een interactie aan. En hij verinwendigt de attitude van alles waarmee hij interageert. In de interactie met dingen gebeurt dus aanvankelijk hetzelfde als in de sociale interactie: het subject reageert op de prikkels van de natuur en internaliseert de houding die de natuur aanneemt. De mens, het wezen dat prikkels eerst verinwendigt en dan pas handelt, is principieel een sociale partner van alles wat hij op zijn weg tegenkomt. Hij verinwendigt altijd de attitude van de ander, ook als die ander een ding is. Dit is niet altijd makkelijk te doen waardoor we een verzameling van dingen afbakenen tot de objectieve wereld. Maar in oorsprong is er uitsluitend een sociale wereld. De oorspronkelijke houding van de mens is sociaal. Dit verklaart de sociale houding van kinderen tegenover wat hen omringt. Ze zijn sociaal tegen alles en iedereen. Na verloop van tijd worden de ‘zwijgende dingen’ uit de aanvankelijke allesomvattende sociale wereld gestoten en worden ze verbannen naar de aparte, objectieve dingenwereld. Ze worden precies gestraft voor de onsociale houding. Maar de oersociale houding tegenover de dingen verdwijnt nooit helemaal. 73 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Zelfbewustzijn Eén van de belangrijkste gevolgen van de overstap van gebaren- naar symbolische communicatie is het ontstaan van een organisme met een zelf. Het zelfbewustzijn wordt wel eens gezien als het wezenskenmerk van de mens, als dat wat hem onderscheidt van het dier. Dit onderschrijft Mead. Maar hij ondersscheidt ze rigoreus van de verkeerde opvatting dat de mens de bezitter is van een ziel/geest waarmee hij op een mysterieuze, bovennatuurlijke wijze begiftigd is. Het is onherleidbaar omdat het nieuw is in het evolutieproces. Maar toch is het er op causale manier uit voortgekomen. Mead definieert een ‘zelf’ als een object ‘dat tezelfder tijd subject en object kan zijn’. Hoe kan een individu een ‘object voor zichzelf’ worden? Een individu kan niet op z’n eentje zelfbewust worden. Hij moet zichzelf ervaren vanuit het standpunt van de andere leden van de groep. Zonder anderen is zelfbewustzijn onmogelijk. Dit loopt parallel met Cooley. Deze noemde het ‘zelf’ en ‘spiegelzelf’ omdat het zelf ontstaat in de weerspiegeling van het eigen gedrag in de houding van de ander. Cooley kon niet verklaren waarom attitudes van anderen overgenomen konden worden. Hij schreef dit toe aan ‘reflectieve introspectie’. Mead wou niets horen van deze mysterieuze a priori capaciteiten. Het ‘zelf’ is het onvermijdelijke gevolg van sociale interactieprocessen. Zodra je wordt gestimuleerd door eigen gebaren, zodra je op eigen uitingen reageert, word je een ‘object van jezelf’. Als het ‘zelf’ de resultante is van sociale processen, wat gebeurt er dan als die vol tegenstrijdigheden en spanningen zitten?: Dit kan desastreus zijn. De ‘eenheid van het zelfweerspiegelt de eenheid van het sociaal proces’. Als die eenheid ontbreekts, kan de ontbinding van het zelf in ‘dezelven’ het gevolg zijn. In het ergste geval komt het tot een ‘splitsing van de persoonlijkheid’. Mead liep daarmee vooruit op Gregory Batesons – omstreden – verklaring van schizofrenie. ‘I’ & ‘Me’ – socialiteit en temporaliteit van de persoo nlijkheid Denken, zelfbewustzijn en een meerduidige sociale wereld zijn 3 emergentia van het sociale interactieproces. Ze vormen samen onze rede, ons zelfbewustzijn en onze sociale wereld. (menselijk) De persoonlijkheid is wezenlijk een sociale structuur. Het algemene patroon is bij iedereen hetzelfde. Mead onderscheidt 2 aspecten aan de persoonlijkheid (aanknopend bij William James): het ‘Me’ en het ‘I’. Mijn ‘Me’ is het geheel van andermans houdingen in mezelf. Het is de verzameling van verinwendigde houdingen. Mijn ‘I’ is dat wat in mezelf reageert op het ‘Me’. Mead zegt: ‘de houdingen van anderen constitueren het ‘Me’, en daarop reageert man als een ‘I’. Het ‘I’ is eigenzinnig. Wij zijn ons niet van ons ‘I’ bewust. Zoals Freud ook zei, behoort het geweten tot het ‘Me’. Maar het ‘I’ is onverbeterlijk. Het ‘I’ is maar ‘I’ in de opwelling. Het moment nadat het de kop opstak, is het al zichzelf niet meer. Volgens Mead is het ‘I’ van het moment opgegaan in het ‘Me’ van het volgende ogenblik. In congruentie met The philosophy of the Present kan je zeggen: het zelf bestaat uit ‘2 systemen’ (<-> nieuwheid en socialiteit), een ‘oud’ (ME) en een ‘nieuw’ systeem (I) die samenvallen. We zijn als zelven, nieuw en sociaal tegelijk. 74 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Ook het ‘I’ en ‘Me’ kunnen veranderen. Als ‘I’ verandert ieder individu voortdurend de sociale orde. Conformisten zijn mensen wier gedrag volledig wordt gedomineerd door het ‘Me’. Zij hebben hun ‘I’ blijkbaar opgesloten in een diepe inwendige kerker. Ze dragen niets bij tot de vernieuwing van de groep waar ze deel van uitmaken. <-> Fonteinen van vernieuwing: Zij kunnen de inwenige bron van hun ‘I’ soms niet stelpen. (Vb. ontdekkers, kunstenaars, godsdiensstichters,…) Maar we zijn allen mensen en sociale wezens. Allen zijn we een sociale structuur. We bestaan uit een ‘I’ en een ‘Me’ die met mekaar interageren. De sociale wereld – ‘play’ en ‘game’ – de ander De sociale interachtie vormt op analoge wijze de maatschappij. Hij toont dit aan met het voorbeeld van spelende kinderen. Het beginstadium is ‘vrij spelen,’ (play). Hier is de sociale interactie eigenlijk nog onbestaande, en is er van ‘maatschappij’ ook geen sprake. Dat gebeurt met de overgang naar het ‘georganiseerde spelen’ (game) Spelen is een opeenvolging van prikkels die reacties uitlokken. ‘Een bepaalde prikkel lokt een bepaalde reactie uit die op zijn beurt een prikkel is voor weer een nieuwe reactie.’ Dit is ‘vrij spelen’ (game). Het verschil tussen play en game is dat het kind dat een ‘game’ speelt, klaar moet staan voor om de attitude van iedere andere deelnemer over te nemen. In een game wordt iedere handeling bepaald door het geheel der verwachtingen. Dit is de ander. Volgens Mead is de ander dus niet de concrete persoon met wie men toevallig te maken heeft. Hij is een knooppunt in een netwerk van handelingsverwachtingen. De ander is ‘de organisatie van verschillende houdingen’ die in de game worden aangenomen. De ander is dus een rol. Generalized other – de wereldwijde ‘universe of discourse’ Als je voorbij de verschillen kijkt, kom je tot ‘het geheel van anderen’. Dit dus van alle ‘clusters van gedragsverwachtingen of rollen. Dat geheel is de ‘generalized other’. Als het kind die weet te verinwendigen, zit de hele maatschappij in hem. Ook rollen die de mensheid ooit heeft gespeeld of zou kunnen spelen, behoren tot de generalized other. Als we erin slagen om die onvoorstelbare samenhang van geclusterde attitudes en rollen te verinwendigen, ja dan zit de hele mensheid in ons. Dan zijn we echt ‘dragers van de mensheid’. Deze vormen de horizon van Mead maatschappijbegrip. Mead heeft vaak de kritiek gekregen dat hij te microsociologisch is. (sociale interactie en rolspelende individuen) Dit is echter niet zo. Zoals voor hem een rol een clustering is van attitudes, dus van ‘potentiële aanzetten tot gedrag’, zo is de maatschappij een clustering van alle mogelijke rollen. Maar wezenlijk bestaat de maatschappij ook uit niets anders dan gedragingen of potentiële gedragingen. De maatschappij oefent een morele kracht uit op haar leden. Hier nadert Mead Durkheim. (wel andere visie over sociaal leven) Maar in 1 opzicht zijn ze het roerend eens: de maatschappij is moreel. Hoe meer je deelneemt aan het maatschappelijke leven, hoe moreler je wordt. Deelnemen betekent dat je de houdingen van anderen internaliseert. Hoe meer ‘anderen ik verinwendig, hoe meer mijn innerlijk een parlement wordt waar ak die verinwendigde anderen overleggen. Hoe meer communicatie, hoe meer uitwisseling, des te meer mensen met allerlei standpunten en houdingen worden geconfronteerd. Dit leidt tot de vorming van een wereldgemeenschap (universe of discourse). Dankzij massamedia worden we terug mens. 75 Samenvatting door: Saena Chakkar, Margot Maes, Jorien Froeyen, Sebastien Dinet, Imane Boujdaini, Milou Audenaerd, Tinne De Veth, Renee Beerens, Kristof Van Breda, Jeroen Neegers & Ignace Vercauteren Het optimisme van Mead omvatte ook de economie. De commercie springt gezwind over politieke, sociale en culturele barrières. Het economisch proces brent groepen dichter bij elkaar. Het is de meest universele socialiserende factor in de hele moderne maatschappij. (Mead had dus enorm veel vertrouwen in de universe of discourse, massamedia en economie.) Hierdoor ontzag hij de neveneffecten van de geglobaliseerde media en de wereldwijde economie en zo dacht hij ook te kwantitatief. Mead wijst er wel op dat de sociale werkelijkheid ieder moment, ‘nu’, in het leven wordt geroepen en gehouden. De maatschappij is een orde, maar zij houdt vele opties open. De bron van vrijheid werd het best gevonden onder Mead van de klassieke sociologen. 76