Leven van Marx, Hegel en Kant - Karl Heinrich Marx leefde van 1818 tot 1883. Hij werd geboren in Duitsland en groeide op in een gezin dat niet arm was, maar ook niet bepaald rijk. Toen hij 17 was, in 1835 dus, ging hij rechten studeren in Bonn en in Berlijn stapte hij over op de filosofie. Daar raakte hij verdiept in de ideeën van Kant, Johann Gottlieb Fichte en vooral Hegel. Zijn proefschrift wil hij liever niet in Berlijn publiceren vanwege zijn slechte reputatie als jong-Hegeliaan. Daarvoor gaat hij dus naar de Universiteit van Jena en promoveert daar in 1841 op ‘het verschil tussen de natuurfilosofie van Democritus en van Epicurus’. Als hij dan terug verhuist naar Bonn wordt hem een aanstelling als universitair docent aangeboden, maar Marx wordt journalist. In 1842 wordt hij hoofdredacteur van De Rheinische Zeitung en later redacteur van de Deutsch-Französische Jahrbücher. Wanneer in 1848 opstanden uitbreken gaat Marx naar Parijs en later weer terug naar Rijnland, waarna in 1849 na veel werk het laatste nummer van De Rheinische Zeitung verschijnt. In 1850 vertrekt hij naar Londen. Daar zal hij de rest van zijn leven blijven en hij richt zich op zijn economische studies. In 1867 wordt zijn eerste deel van Das Kapital uitgegeven en in 1872 woont hij een congres van de Internationale in Den Haag bij. Dan gaat het sneller. In 1881 overlijdt zijn vrouw Jenny. Hij is te ziek om naar haar begrafenis te komen. In 1883 overlijdt ook nog eens zijn dochter Jenny. Dat is fataal voor hem en hij overlijdt op 14 maart. Zijn leven deelde hij met zijn beste vriend Friedrich Engels en zijn vrouw Jenny von Westphalen (tevens zijn secretaresse) met wie hij op 19 juni 1843 trouwde. Zij kregen zeven kinderen, waarvan er drie op jonge leeftijd overleden. Toen Marx een buitenechtelijk kind verwekte bij zijn dienstbode werd de relatie tussen Jenny en hem er niet beter op. - Georg Wilhelm Friedrich Hegel leefde van 1770 tot 1831. Hij werd geboren in Stuttgart. Hij was de oudste van drie. Toen hij 3 was ging hij naar de Latijnse School, toen hij 5 was naar de Latijnse school, en van zijn 7e tot zijn 18e naar de Stuttgarter Grundschule en het gymnasium. Op zijn 18e ging hij aan het Tübinger Stift studeren, maar de discipline was hem te ouderwets. In 1790 ontving hij zijn filosofische graad en 3 jaar later zijn theologische licentie. Hij ging in Bern en daarna in Frankfurt als huisleraar werken. Toen zijn vader in 1799 overleed ontving hij een kleine erfenis. In 1800 ging hij naar Jena en begon als privédocent. In 1805 werd hij tot professor benoemd en in 1807 verliet hij de stad omdat hij als redacteur kon gaan werken. Vanaf 1808 was hij rector van een gymnasium in Neurenberg. In 1816 werd hij professor aan de universiteit van Heidelberg en wees daarna een aanbod van de universiteit van Berlijn af. In 1817 verscheen het eerste deel van Enzyklopädie der philosophischen Wissenschaften. In 1818 volgt Hegel Fichte op als rector aan de Berlijnse universiteit. In 1822 gaat hij naar Nederland en houdt in 1823 lezingen over de esthetica. Verder nog over natuurfilosofie, logica en godsdienstfilosofie. In 1831 begint hij aan een herziening van Phanomenologie maar komt te overlijden. In 1811 trouwde hij in Neurenberg met Marie von Tucher (20 jaar jonger) en ze kregen 3 kinderen. Ook nam hij in Jena zijn geboren onwettige zoon in zijn gezin op. - Immanuel Kant leefde van 1724 tot 1804. Hij werd geboren in Duitsland, Oost-Pruisen. Hij was 4e van de 9 kinderen in een arm gezin. Dankzij een dominee kon Kant op zijn 18e naar het Collegium Fridericianum, een Latijnse school. Daarvoor studeerde hij vanaf zijn 16e aan de universiteit al theologie, filosofie en wis- en natuurkunde. Na het afstuderen op 22 jaar werd hij huisleraar. In Königsberg kreeg hij in 1755 pas een (onbetaalde) aanstelling als privaatdocent. Tot 1770 gaf hij zo les in logica, ethiek, metafysica, wiskunde en geografie. Hij gaf colleges filosofie tot 1796. In 1804 overleed hij. 1 Tijd waarin Marx, Hegel en Kant leefden - Marx kapitalisme - Hegel duitse idealisme - Kant verlichting - Marx leefde in de tijd van het kapitalisme en ook in de tijd dat de filosofie met speculatieve systemen over ging naar de existentie/handelings-filosofie. Het kapitalisme beïnvloedde Marx; hij ontwikkelde zijn visie op arbeiders en het kapitalisme in het geheel. Marx’ mening was dat een arbeider van zijn werk en dus van zichzelf vervreemd raakte als hij voor iemand anders moest werken. Het kapitalistisch systeem zou zichzelf vernietigen, vond hij. Het marxistisch-socialisme heeft ons rechtvaardigheid en sociale democratie gebracht. - Hegel leefde in de tijd van het duitse idealisme (=stelsel waarin de ideeën of grondbegrippen als de ware werkelijkheid worden beschouwd). Het was de Romantiek die invloed had op Hegel. Schelling en de Romantici dachten dat de diepste reden van het bestaan gelegen was in de wereldgeest. Hegel werkte dit begrip op zijn manier uit en vond het de som van alle menselijke uitingen. Verder wilde Hegel het idee verwerpen dat er een waarheid bestaat buiten de mens, en alle kennis is menselijke kennis. Deze filosofie van Hegel is veelomvattend en genuanceerd. Als je over Hegel spreekt, spreek je van geschiedenis. Hegel beïnvloedde zijn omgeving natuurlijk door zijn filosofie. Geschiedenis is volgens hem een aaneenschakeling van beschouwingen en zal leren dat, wat wij vanzelfsprekend vinden, het oordeel van de geschiedenis niet kan doorstaan. -Kant was een belangrijke verlichtingsfilosoof. Hij vond zowel empiristen (bron van kennis in onze zintuiglijke waarneming) als rationalisten (bron van kennis in menselijke rede) gelijk hebben. Onze rede is zo ingericht dat al onze ervaringen op een bepaalde manier worden gekenmerkt, net als door een bril kijken. Kant had invloed op de verlichting onder andere met het verwerpen van de godsbewijzen van Descartes en Aristoteles. Hij vond dat rede en ervaring niet genoeg bewijs leverden voor een god en voor de rede maakt het niet uit of die er is of niet. Kant probeerde zo toch het christelijk geloof te redden; hij maakte de weg vrij voor een dimensie waarbij de lege ruimte opgevuld moet worden met geloof. Hij beïnvloedde zijn tijd mede door zijn 3 praktische postulaten die nodig waren gezien vanuit moreel oogpunt. Deze waren geloof in een onsterfelijke ziel, bestaan van god en de vrije menselijke ziel met daarin het geloof. Met zijn plichtsethiek (doen omdat je voelt dat het je plicht is om volgens de zedelijke wet te handelen) beïnvloedde hij ook veel. De verlichting beïnvloedde Kant met het feit dat wetten van de natuur en principieel-redelijke standpunten belangrijk waren. 2 De filosofie van Marx / Hegel / Kant MARX’ doel was om de wereld te veranderen nadat andere filosofen de wereld slechts verschillend hadden geïnterpreteerd. Na Hegel was nu de existentiefilosofie belangrijk. Het idee dat Hegel ontwikkelde (historische ontwikkelingen worden voortgestuwd door een spanning tussen twee tegenstellingen), werkte Marx verder uit. Hegel noemde die kracht die geschiedenis voort de wereldgeest of wereldrede. Marx wil bewijzen dat het juist de materiële veranderingen zijn die nieuwe geestelijke omstandigheden scheppen. Geestelijke omstandigheden is volgens Hegel de wereldgeest die de geschiedenis voortstuwt, materiële omstandigheden zijn volgens Marx de economische krachten die de veranderingen in de maatschappij tot stand brengen. Marx was een historisch materialist en vond dat ons denken vooral bepaald werd door materiële omstandigheden. Die zijn doorslaggevend voor historische ontwikkeling. Marx stelde een basis en bovenbouw in de maatschappij in. Basis: materiële, economische en sociale omstandigheden. Bovenbouw: denken in de maatschappij, politieke instellingen, wetten, godsdienst, moraal, kunst en wetenschap. Materiële omstandigheden dragen, net als zuilen, alle ideeën en theorieën uit de maatschappij en basis en bovenbouw beïnvloeden elkaar wederzijds. De verhoudingen die hij duidelijk maakt tussen basis en bovenbouw laten zien dat hij een dialectisch materialist is; hij erkent een wederzijdse/dialectische verhouding. De mechanistische materialist zou wederkerigheid ontkennen. In de basis zijn 3 niveau’s die de verhoudingen in de maatschappij bepalen: 1. productievoorwaarden (natuurlijke hulpbronnen en omstandigheden) 2. productiekrachten (gereedschap, werktuigen, machines) 3. productieverhoudingen (werkverdeling en bezitsverhoudingen) De vraag wat in moreel opzicht juist is, is volgens Marx het product van de basis van de maatschappij. De hele geschiedenis is volgens hem een klassenstrijd. In de Oudheid was er een slavenmaatschappij (vrije burgers - slaven), in de Middeleeuwen een feodale samenleving (heer - boer en later edelman - burger), en in zijn eigen tijd een burgerlijke/kapitalistische samenleving (kapitalist - arbeiders + proletariërs). Het is altijd een strijd geweest van mensen met productiemiddelen tegen de mensen zonder. De mens bewerkt en beïnvloedt de natuur, maar in dat proces werkt de natuur ook in op het bewustzijn van de mens. Kritiek van Marx op het kapitalistisch systeem is dat een arbeider voor iemand anders werkt en zo raakt hij ervan vervreemd. Als hij vervreemd raakt van zijn werk, dan raakt hij dat ook van zichzelf en verliest hij zijn menselijke werkelijkheid. Marx wilde iedere tot dusver bestaande maatschappelijke orde omverwerpen om het communisme te bereiken. Hij startte samen met Friedrich Engels een communistisch manifest waarvan de burgerij bang werd. Proletariërs zouden alleen maar meer vrijheid krijgen. Marx vond uitbuiting ook niet goed. Dat was de meerwaarde die een kapitalist legt op het product van de arbeider. Het kapitalisme is een economisch systeem zonder rationele leiding. Er wordt geinvesteerd in machines en mensen raken werkeloos, wat uitloopt op een crisis. Als de proletariërs dan in opstand komen en de productiemiddelen overnemen komt er een nieuwe klassenmaatschappij waarbij proletariërs de burgers met geweld onder de duim willen houden; dictatuur van het proletariaart. Het eindigt in een klasseloze maatschappij, het communisme. De revolutie die Marx in gedachte had kwam er wel; het socialisme heeft een groot deel van de onmenselijke maatschappij kunnen bestrijden, maar tegelijk ook niet; want hij vergiste zich op belangrijke punten zoals uitbuiting van de natuur en analyse van de kapitalistische crisis. Na hem ontstond de democratie (= geleidelijke vreedzame toenadering tot socialisme) en het Leninisme (= mogelijkheid van een revolutie die oude klassenmaatschappij zou kunnen bestrijden. Rechtvaardige maatschappij; onder gelijken ontstaan. 3 HEGEL verenigde verschillende ideeën uit de romantiek en ontwikkelde ze verder, maar hij had kritiek op de term wereldgeest. Hij bedoelde daar de som van alle menselijke uitingen, terwijl Schelling en de romantici het de diepste reden van het bestaan noemden, de kern. Hegel stelt dat alle kennis menselijke kennis is, i.t.t Kant die dacht dat er boven de mens nog een onbereikbare waarheid was. De filosofie van Hegel is veelomvattend en genuanceerd en je kunt niet over hem spreken zonder het daarbij over de geschiedenis van de mens te hebben. Hegel geloofde niet in de tijdloze condities die filosofen als Descartes, Spinoza en Kant zochten. Hij dacht dat de basis van de menselijke kennis van generatie tot generatie verschilde en dat er daarom geen eeuwige waarheden zijn. Geschiedenis is zoiets als de loop van een rivier; wat in het verleden is gezegd, gedacht en gedaan is bepalend voor de wijze waarop je denkt. Je kunt niet stellen dat een idee voor eeuwig en altijd juist is. Volgens Hegels is de waarheid ook een proces want de rede en dus ook de waarheid blijft veranderen. Je kunt niet zeggen dat het levensmotto van de middeleeuwen goed of fout is. Het proces van de waarheid is op 2 verschillende tijden anders en dus kun je dat niet beoordelen. Hegel verstaat onder de progressieve rede de menselijke kennis die zich steeds verder uitbreidt en vanuit dat oogpunt weer verder gaat. De geschiedenis is volgens Hegel ook zelfoverschrijdend of doelgericht; elk nieuw idee is gebaseerd op andere ideeën van daarvoor. Als hij spreekt over een dialectische ontwikkeling van de geschiedenis bedoelt hij het volgende: een bepaalde stelling [positie] wordt gegeven. Een tegenstellende stelling wordt geopperd [negatie], en ondanks dat ze tegenpolen zijn ontstaat er een bemiddelend standpunt [negatie van negatie]. Je kunt ook spreken van these (rationalisme van Descartes), antithese (empirisme van Hume) en synthese (filosofie van Kant). Dit is een triade; nieuwe drieledige aaneenschakeling van beschouwingen. Deze synthese van Kant werd het nieuwe uitgangspunt, maar ook dat werd weer tegengesproken met een nieuwe antithese. Negatief denken is volgens Hegel dat we de gebreken aan een bepaalde denkwijze proberen op te sporen. De geschiedenis zal leren dat veel van wat wij vanzelfsprekend vinden, het oordeel van de geschiedenis niet kan doorstaan. Als je vindt dat iets IS (ZIJN) is dat de positie. Daarbij zul je het begrip NIET-ZIJN moeten gebruiken, wat de negatie vormt. De spanning hiertussen wordt opgeheven door het begrip WORDEN, de negatie van de negatie. De rede van Hegel is een dynamische rede; de werkelijkheid wordt door tegenstrijdigheden beheersd, dus moet de beschrijving van de werkelijkheid ook tegenstrijdigheden bevatten. Als een dialectische spanning heel hoog is opgelopen en muurvast zit moet er een verandering optreden. Dat is de spontane handeling. Objectieve machten zijn volgens Hegel het gezin en de staat. Het individu is een organisch deel van het geheel, de rede of wereldgeest wordt zichtbaar in het samenspel tussen mensen. Eerst ontplooit de wereldgeest zich in het individu (subjectieve geest), dan in de maatschappij waardoor gezin, maatschappij en staat ontstaat (objectieve geest), en als laatste in de kunst, religie en filosofie (absolute geest). De wereldgeest keert dus tot zichzelf terug in 3 stadia. 4 KANT was het zowel met rationalisten als empiristen eens en met beide oneens. Rationalisten waren Descartes en Spinoza, zij geloofden dat alle kennis in de menselijke rede lag. Empiristen waren Hume, Locke en Berkeley, zij geloofden dat alle menselijke kennis in onze zintuiglijke waarneming lag. Kant vond het ervaren van de wereld met waarnemingen én verstand belangrijk, een evenwicht. Onze rede is zo ingericht dat al onze ervaringen op een bepaalde manier worden gekenmerkt, net als het kijken door een bril. In de menselijke rede zijn als condities uitwendige omstandigheden (materiaal van kennis) als inwendige omstandigheden (vorm) aanwezig. Het is een aangeboren eigenschap om dingen als verschijnselen in tijd en ruimte op te vatten. Wát je ziet is afhankelijk van je afkomst. Locke als empirist vond dat het menselijk bewustzijn een passief schoolbord was wat waarnemingsindrukken van buiten ontvangt. Kant zegt dat het een actief vormende instantie is die waarnemingen naar onze aanschouwingsvormen voegt. Copernicaanse wending = het bewustzijn richt zich naar dingen en dingen naar ons bewustzijn. Het veranderde wereldbeeld van Copernicus heeft hetzelfde effect gehad als de nieuwe gedachtegang en stelling van Kant. Kant zei dat de wet van oorzaak en gevolg een deel van de menselijke rede is. Het niet kunnen bewijzen van het gevolg ziet Kant als eigenschap van de menselijke rede. Kant maakt onderscheid tussen das Ding an sich en das Ding für mich. Hoe dingen op zich zijn kunnen we nooit met zekerheid weten, we weten alleen hoe dingen zich aan ons voordoen. We kunnen wel wat zeggen over de wijze waarop de deingen door de menselijke rede worden opgevat. De uitwendige en inwendige omstandigheden beïnvloeden na waarneming de manier waarop de mens de wereld opvat. We leren het uitwendige (materiaal) kennen na waarneming, het inwendige (vorm) bevat het vermogen om de wet van oorzaak en gevolg en tijd en ruimte toe te passen. Kant verwierp de godsbewijzen van Descartes (voorstelling van volmaakt wezen) en Aristoteles/Thomas van Aquino (God was de oorsprong van alle dingen) op grond van het feit dat rede en ervaring niet genoeg bewijs leverden voor een god, en voor de rede maakt het niet uit of die er een is of niet. Kant maakte zo de weg vrij voor een relegieuze dimensie waarbij de lege ruimten opgevuld moeten worden met relegieus geloof. Hij wilde zo het christendom redden. Essentiële vragen moest men aan het christendom overlaten. De 3 praktische postulaten van Kant zijn het geloof in een onsterfelijke ziel, bestaan van god, en de vrije menselijke ziel met daarin het geloof. Een praktisch postulaat is iets wat de mens omwille van de praktijk van het mens-zijn moet aannemen. Vanuit moreel oogpunt was het noodzakelijk om deze aan te nemen. Goed en fout wordt volgens Hume bepaald door gevoel, Kant was van mening dat het verschil tussen goed en fout reëel was. Zedelijke handeling: handeling omdat je voelt dat het je plicht is om de zedelijke wet te volgen = handeling uit vrije wil. Deze wet is hetzelfde als fysische natuurwetten en fundamenteel voor ons morele leven. Categorisch imperatief formuleerde Kant als volgt: 1- je moet handelen volgens een regel waarvan je zou willen dat het een algemeen geldende wet zou zijn en 2- je moet een mens als doel op zich behandelen, niet voordeel eruithalen en als middel gebruiken. De ethiek van Kant wordt dus ook wel de plichtsethiek genoemd. Wie volgens de zedelijke wet handelt schrijft zijn eigen wet en handelt toch uit vrijheid. 5 Verlichting Hier werd uitgegaan van het feit dat rationeel denken moest worden toegepast in de hele maatschappij en heel het menselijk leven. Het was de bevrijding van de mens uit zijn onmondigheid waaraan hij zelf schuldig was. In Engeland raakten filosofen gefascineerd door de Engelse natuurwetenschap en de Britse filosofie. Terug in Frankrijk trokken ze ten strijde tegen het bestaande gezag en wilden zich sceptisch opstellen ten opzichte van overgeërfde waarheden. Deze nieuwe ideeën ontstonden rond de Franse revolutie (=rationalisme) en filosofen hadden veel vertrouwen in de menselijke rede. Kern van de Franse verlichtingsfilosofie was dat zowel het geloof in God als bepaalde morele normen en waarden in de menselijke rede besloten lagen. Engelsen spraken over een gemeenschappelijk gevoel en Fransen over duidelijkheid wat de rede betreft. Daarom zijn de Fransen rationalistischer dan de Engelsen. Verlichtingsgedachte: Door de brede laag van de bevolking te verlichten krijgt men een betere maatschappij. Je kunt dit cultuuroptimisme noemen: als de rede en de kennis zouden toenemen, zou de mensheid een grote stap vooruit maken. Hier ontstond ook de pedagogische wetenschap, want zowel aan de opvoeding van de kinderen als aan die van het volk werd grote aandacht besteed. Met het schrijven van de Encyclopédie kon het volk opgevoed worden. Het was een naslagwerk waarmee armoede, onderdrukking, onwetendheid en bijgeloof langzaam maar zeker vanzelf oplosten. De natuur en de mens zijn beiden goed, aangezien natuurvolkeren gezonder en gelukkiger waren en juist in de maatschappij kwaad schuilt. Daarbij is de menselijke rede een gave van de natuur. Vooral religie moest ‘natuurlijk’ gemaakt worden. Of anders gezegd: de religie moest met het natuurlijk verstand van de mens in overeenstemming worden gebracht. Filosofen namen geen genoegen met theoretische standpunten over de plaats van de mens in de maatschappij maar streden daar ook actief voor. Vrijheid van meningsuiting, strijd tegen censuur, afschaffing van slavernij, en humane behandeling van wetsovertreders hoorden in de geschiedenis van de strijd van de mensenrechten. Typische uitspraak van de verlichting is Sapere Aude. Het betekent: Durf wijs te zijn. Je moet zelf nadenken als voorwaarde tot verlichting. Kant sprak dat de verlichting een bevrijding van de mens uit zijn onmondigheid was waaraan hij zelf schuldig was. Bijbehorende stof van Kant: Mensbeeld: redelijk wezen dat zijn eigen grenzen stelt en zich probeert eraan te houden Waarom ligt het fundament van de moraal in de mens: om de mens een absolute waarde toe te kennen en de mens zichzelf de wet te laten stellen Waardigheid van de mens: gelegen in het vermogen om algemeen wetgevend te zijn terwijl essentieel is dat de mens tegelijk ook zichzelf eraan onderwerpt Praktisch ethische richtlijn: handel zo, dat je de mensheid altijd ook als doel en nooit louter als middel gebruikt 6