Inleiding tot de filosofie: Zin in filosofie - Socio

advertisement
Inleiding tot de filosofie: Zin in filosofie
1 Zin, in- en uitzicht
1.1 De filosofische vragen
Filo-sofen  filos = vriend, sofia = wijsheid  filosofen = vrienden van de wijsheid
= mensen die in de bloeiende handelssteden en havens van het huidige Turkije en
later in de grote Griekse metropolen een antwoord zochten op vragen die door
mythologie en godsdienst behandeld waren of die om praktische redenen
opzijgeschoven werden:
-
Waar komt de wereld vandaan?
-
Bestaat er een absolute waarheid en hoe kunnen we die kennen?
-
Wat zijn de regels van het denken?
-
Wat is de zin van het leven?
-
…
Het voortdurend vragen stellen is wat de filosoof typeert. Er was vroeger een groep die een
antwoord had op die vragen, waaruit de filosofie is ontstaan. Alle wetenschappen ontstaan
vanuit de vragen die men zich stelt.
Filosofie is op zoek naar een juist antwoord omtrent de drie grote vragen:
1) (I) een rationeel verstaan (In-zicht in de werkelijkheid)
Wat kunnen we weten?
2) (U) de manier waarop we best handelen (Uit-zicht op ons doen en laten)
Wat kunnen we doen?
3) (Z) een zinvolle manier van leven (Zin-zicht)
Wat mogen we hopen?
1
ARTIKEL: Waar en op welke manier zie je in dit interview de drie grote vragen van de filosofie
naar voor komen?
Andreas De Block, Filosoof
‘Filosofie is er niet om vragen te
beantwoorden maar om vragen te stellen’
De Standaard 23 september 2015 | Hilde Van den Eynde
Van beroep stelt hij zich vragen waarvan hij niet
helemaal zeker is dat ze wel te beantwoorden zijn. Maar
bij filosoof Andreas De Block thuis is het geen wereld
van Sofie. Drie kinderen heeft hij, tussen vijf en twaalf
jaar oud. ‘Ik doe soms amechtige pogingen om ze tot
filosofische gesprekken te verleiden. Ze lachen hun oude
vader alleen maar uit.’
Andreas De Block is hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de KU
Leuven. Sebastian Steveniers
Vandaag is Andreas De Block hoogleraar aan het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de
KU Leuven, maar een echte roeping was de filosofie aanvankelijk niet. ‘Ik begon aan de
studie in de hoop er “cultureel gealfabetiseerd” door te raken. Maar er werd naar mijn smaak
wat te veel in het wilde weg geleuterd. Ik ben dan psychologie en seksuologie gaan
bijstuderen – om te constateren dat dat toch ook niet alles was. Toen ben ik teruggekeerd
naar de filosofie, om nooit meer weg te gaan.’
Hij kan er nog steeds ‘ongekend plezier’ in vinden om over schijnbaar triviale kwesties na te
denken. ‘Zoals onlangs bij de dood van neuroloog Oliver Sacks, die ik ontzettend
bewonderde. In een van zijn afscheidsessays schrijft hij waarin hij allemaal troost vindt –
getallen, chemie, fysica. Tot de filosoof in mezelf bovenkwam, en de vraag opwierp of het
wel gerechtvaardigd was om in die zaken troost te vinden. Ik ben er nog steeds niet uit.’
Wat doet een studie filosofie met een mens?
‘Ik zal je zeggen wat ze níét doet: ze leert je nauwelijks met tegenslag om te gaan. Nochtans
beginnen nogal wat studenten met die verwachting aan de studie. Ze denken dat de filosofie
een westerse pendant is van het boeddhisme, dat de opleiding over het verwerven van
levenswijsheid gaat. Daar zou het misschien wel wat méér over mogen gaan, maar een studie
filosofie is géén zelfhulphandleiding How to live the good life.’
‘Wat zo’n studie dan wel met je doet? Ze kan je wel helpen om wat greep op de wereld te
krijgen. Als achttienjarige ben je zó arrogant – ik dacht op die leeftijd in elk geval dat de
wereld aan mijn voeten lag – maar tegelijkertijd ook ontzettend onzeker. En filosofie leert je
toch met twijfels om te gaan en die misschien zelfs te koesteren.’
2
Wat is filosoferen en waarom zouden we dat moeten doen?
‘Vraag dat aan tien filosofen, en je krijgt tien verschillende antwoorden, die elkaar nog zullen
tegenspreken ook. Maar als je het mij vraagt, stelt een filosoof lastige vragen bij het bestaan,
waarop andere wetenschapsdisciplines geen antwoord hebben. Niet enkel fundamentele
vragen, zoals over de betekenis van het begrip “zijn” of hoe we er ooit zeker van kunnen zijn
dat er niets anders dan ons eigen denken bestaat. Maar ook meer praktische als: wat is
rechtvaardigheid? Wat is liefde? Wat zijn rassen? De taak van een filosoof is om zulke
begrippen te verduidelijken, want onenigheid komt vaak uit begripsverwarring voort. Zijn
begrippen helder geformuleerd, dan valt met de begripsverwarring vaak ook de onenigheid
weg. En anders wordt de discussie alleszins duidelijker.’
Leiden filosofen een beter leven dan niet-filosofen?
‘Vergeet het! Wist je dat moraalfilosofen zich minder moreel gedragen dan andere mensen?
Dat is ooit gebleken toen iemand eens de gaten ging tellen in de rekken van
filosofiebibliotheken – vanuit het idee dat het aantal niet ingeleverde boeken iets over diefstal
zou zeggen. De rekken moraalfilosofie, bedoeld dus voor filosofen die zich beroepshalve
over de juistheid van ons handelen bezinnen, bleken veel leger dan die van belendende
afdelingen.’
Heeft de filosofie nut voor de maatschappij? Wat zouden we missen als er geen filosofen
waren?
‘Dan zou de Apocalyps nabij zijn! (lacht) Nee, ernstig: de vragen die filosofen opwerpen,
geven het leven van veel mensen een extra dimensie – het zijn vragen die ze wellicht zelf niet
onder woorden zouden kunnen brengen. Het is goed dat filosofen zich in maatschappelijke
kwesties mengen, zoals euthanasie of onverdoofd slachten. Al vraag ik me ook af of iemand
nog zó breed geïnformeerd kan zijn dat hij over élke vraag zo goed kan nadenken zoals
sommige publieksfilosofen vandaag graag willen doen uitschijnen.’
Een filosoof zoekt naar wijsheid. Zijn filosofen dan wijzer dan andere mensen?
‘Ik twijfel daar aan. Is een expert in de ethiek, zoals Wim Distelmans of Paul Schotsmans,
bijvoorbeeld beter in staat om te bepalen of een abortus na twintig weken zwangerschap
moreel aanvaardbaar is of niet? Of kennen zij hooguit beter de argumenten vóór en tegen dan
iemand anders?
‘Voor mij is de filosofie er niet om vragen te beantwoorden, maar om vragen te stellen.
Nagenoeg alle andere academische disciplines hebben hun oorsprong gehad in de filosofie.
Van zodra die een manier hadden gevonden om de vragen waarmee ze zaten te
beantwoorden, scheurden ze zich af. De filosofie bleef achter met de vragen waarop geen
antwoord was te vinden.’
Zitten er nadelen aan uw vak?
‘Het valt me soms moeilijk om te zwijgen als ik mensen ongefundeerde uitspraken hoor
doen. Op café moet ik me voortdurend inhouden. Maar de nadelen wegen niet op tegen de
voordelen. In een veilige omgeving mogen nadenken over om het even wat: ik vind dat érg
plezierig. Als de filosofie enig effect heeft op mijn leven, dan toch vooral een weldadig.’
3
Heeft de filosofie uw leven veranderd?
‘Ik heb het gevoel dat het me vandaag beter gaat dan vroeger. Maar dat kan een
ouderdomseffect zijn, het hoeft geen filosofie-effect te zijn. Filosoferen is voor mij een soort
entertainment, amusement op hoog niveau. Ik kan het bijzonder prettig vinden om een
aartsmoeilijk boek te lezen dat evident geachte zekerheden doorprikt.’
‘Voor mij staat een goed leven toch wel gelijk aan een bevraagd en een bewust leven. Maar
je moet niet over alles willen reflecteren. Ik hou bijvoorbeeld van vogels kijken. Deze zomer
heb ik op vakantie in Frankrijk met mijn zoon een lijst bijgehouden van alle soorten die we er
hebben gezien. En hoewel ik weet dat er filosofisch gesproken goede argumenten zijn om te
zeggen dat biologische soorten niet bestaan, ben ik daar niet mee bezig als ik de
knobbelmeerkoet of de slangenarend op zo’n lijst bijschrijf. Als je niks meer spontaan kunt
doen, wordt het bepaald onprettig. Je kunt je leven ook om zeep helpen door voortdurend te
lopen filosoferen.’
U heeft zopas een boek gepubliceerd over homoseksualiteit: ‘Born this way’. Is
homoseksualiteit aangeboren?
Niet als je daarmee bedoelt: helemaal genetisch bepaald. Homoseksualiteit zit zelfs niet zo
heel erg “in de familie” – toch alleszins minder dan bijvoorbeeld intelligentie –, al zijn er
natuurlijk heel wat genen die een invloed hebben op seksuele voorkeur. Naast een genetische
component spelen andere factoren een grote rol, zoals bijvoorbeeld de hormonen waaraan
een baby in de baarmoeder wordt blootgesteld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de kans
dat iemand uiteindelijk homoseksueel zal zijn, stijgt met elke oudere broer. Maar omdat er
zoveel zaken zijn die seksuele voorkeur bepalen en omdat die ook kunnen verschillen van
persoon tot persoon, is het heel moeilijk om zomaar te zeggen dat homoseksualiteit
aangeboren is.’
FILMFRAGMENT https://www.youtube.com/watch?v=ibo7SHK9vaw
CHINESE FILOSOFIE EN CONFUCIUS
Op welke manier herken je de drie grote vragen van de filosofie aan een Chinese
universiteit?
De Chinese economie is wel ontwikkeld, maar er is een gemis. Er is niets om spiritueel op
terug te vallen (geen geluk, geen gedachtengoed…), er ontbreekt iets in hun leven. Vroeger
werd het handelen bepaald door religie. Mensen dachten meer na over de zin van het leven,
ze hadden er de tijd voor. Later kwam er meer economische groei en mensen hebben een te
druk leven om hierover na te denken. Ze zoeken hun toevlucht in Confucius. Ze gaan opzoek
naar wat er in de economische groei is verloren gegaan. Als men iets werkelijk wil begrijpen,
moet men bij de basis beginnen.
4
FILMFRAGMENT
DE MOL
De Dvd over de eerste 9' van De Mol deze week illustreerde in het begin (inzicht) het zoeken naar een
antwoord op de vraag naar kennis. In het tweede gedeelte (uitzicht) onderzocht men hoe men ging
handelen (helpen of niet, kan je iemand wel in de steek laten, etc.). In het derde gedeelte (zinzicht) vroeg men zich af of het wel fijn, cool was hoe men het gespeeld had. Of ze er eigenlijk wel een
goed gevoel aan over hielden.
Filosofie =
-
Wijsbegeerte: de leer en de wetenschap van de begrippen in hun hoogste
algemeenheid opgevat
-
Wil zowel een alomvattende wetenschap zijn als een levensleer
(levensbeschouwing)
-
Een filosofie is geen filosofie als het niet voorschrijft wat de mensen moeten
doen.
1.2 Filosofie en mythologie
Filosofische vragen:
-
nieuwe takken van de wetenschap ingeleid
-
pas mogelijk en zinvol nadat mensen op een zeker niveau van materiële
beschaving waren geraakt
Griekse handelssteden  kleine minderheidsgroep van bevoorrechte burgers die een deel
van de vrijgekomen tijd aan verder onderzoek konden wijden (priesters, dichters…)
Wat ons verteld wordt over het leven is misschien niet allemaal juist. We moeten zelf
achterhalen wat juist is en zelf op zoek gaan naar de waarheid.
Moment in het sociale en historische groeiproces waarop deze mooie verhalen niet meer
volstaan  nieuwsgierigheid is gewekt
Nieuwsgierigheid + groeiende ervaring (experimenten, reizen, contacten met andere
culturen)  wetenschappelijke en filosofische denken
5
Filosofie is ontstaan:
-
in Turkije
-
bij concrete, realistische mensen
-
uit concrete ervaringen en praktische problemen
Het ontstaan van de filosofie had van in het begin te maken met drie concurrenten. Er waren
nog andere systemen die antwoorden probeerden te geven op de drie grote vragen:
-
Mythes (1.2)
-
Godsdienst (1.3)
-
Ideologie (1.4)
Een mythe =
-
een woord dat gesproken wordt, een gesproken woord (Griekse betekenis)
-
een verhalende overlevering over universele thema’s als het begin van de tijd, het
ontstaan van de wereld…
-
een als correct aanvaarde doch niet-gefundeerde voorstelling van zaken
Mythes dienen doorprikt te worden. Dit begon wanneer mensen ontdekten dat de realiteit
niet zo rooskleurig was als mythes beweerden. De filosofie wil deze mythes doorprikken.
Nieuwsgierigheid
Ervaring
Geest
Materie
Deductief
Inductief
Rationeel
Empirisch
Rationalisme
Empirisme
6
1.3 Filosofie en godsdienst
De eerder vermelde filosofische vragen worden zowel door de filosofie als door de
godsdienst behandeld. Het grote verschil is de methode om tot antwoorden te komen.
Filosofie:
-
Geen plaats voor een boven- of buitenmenselijke openbaring, waarin bepaalde
waarheden aan de gelovigen worden meegedeeld en door hen worden aanvaard
-
Verwerpt deze geopenbaarde waarheden (bestaan van God, hemel, hel…) niet
noodzakelijk
-
Beperkt zich tot een kritisch-rationele benadering van dezelfde problemen
Filosofie en godsdienst zijn dus geen natuurlijke vijanden. Alleen spreekt de godsdienst zich
soms uit op terreinen waar de filosofie geen antwoord kan geven of tenminste de vraag
openhoudt.
FILMFRAGMENT https://www.youtube.com/watch?v=k7htLZD0O3s
IN GODSNAAM - CHRISTENDOM
Wat is het fundament achter het antwoord van de zuster uit Brecht in tegenstelling met het
fundament van de filosofie?
Zuster geeft antwoord op de vraag: “Wat maakt jou gelukkig?” (zinvraag). Het gelukkigste
moment in haar leven was de openbaring, het moment dat je God in je voelt.
Fundament = openbaring
Drie grote vragen van de filosofie ook in de godsdienst, MAAR
-
Antwoord gezocht buiten de mens
-
God als alwetende (I), algoede (U) en almachtige (Z).
Wanneer de filosofie denkt het enige juiste antwoord te hebben op alles en een soort
dogma wordt  probleem tussen filosofie en godsdienst
Filosofie kan dogmatisch worden als kritiek niet meer getolereerd wordt.
7
1.4 Filosofie en ideologie
Ideologie =
-
een samenhangend mensbeeld
<-> filosofie: niet altijd het geval
~ mythe: niet altijd het geval (verhaaltjes kloppen niet altijd)
~ godsdienst: niet altijd het geval (liefhebbende vs straffende god)
-
dat steun en zekerheid geeft
<-> filosofie: niet altijd het geval, in de filosofie ga je vaak verwonderd zijn en
onverwachte dingen ontdekken
~ mythe: geeft het wel
~ godsdienst: geeft het wel
-
al dan niet bewust wordt opgedrongen
<-> filosofie: neen, men stopt juist met aanvaarden dat bepaalde waarden ons
worden opgedrongen
~ mythe: ja
<-> godsdienst: ja, maar: “Geloven is de moed om te aanvaarden dat je
aanvaard wordt” -Tillich
-
en antwoorden geeft maar geen vragen laat stellen
<-> filosofie: neen, we gaan juist meer vragen stellen
~ mythe: ja
<-> godsdienst: niet altijd het geval (afhankelijk van de ambtsdragers (= paus))
DVD-FRAGMENT
VAN GILS & GASTEN: TERUGGEKEERDE MOSLIMTERRORIST
Herken de kenmerken van de ideologie in de antwoorden van deze ex-moslim terrorist.
Degene die je wil aanvallen zijn op een gegeven moment minder mens. De vijand wordt altijd
ontmenselijkt. Je ziet ze minder als onschuldige burgerslachtoffers. Je gelooft dat je een
goede daad gaat plegen, dat je een vrijheidsstrijd voert. Je staat er niet bij stil dat er doden
vallen. Het internet is een antwoord op al zijn vragen. De antwoorden die hij kreeg, daar
vond hij steun en zekerheid in. Hij denkt er nu over na op een rationele manier en neemt
afstand van deze gedachten.
8
1.5 Het ontstaan van filosofie vanuit een mensbeeld
Om de filosofie te benaderen, kunnen we bijvoorbeeld uitgaan van het mens- en
maatschappijbeeld waarin we opgegroeid zijn en dat we totnogtoe als vanzelfsprekend
beschouwd hebben (christelijke, humane, joodse…). Om vanuit dit zelfsprekende mensbeeld
tot de filosofie te komen moeten we door drie belangrijke fasen gaan: het geleefde, het
uitgesproken en het besproken mensbeeld.
1) Het geleefde of geëxisteerde mensbeeld krijgen we van onze ouders en omgeving
mee. Het is vrij onbewust en bepaalt tegelijkertijd heel ons denken en handelen van
vroeg tot laat. We leven volgens de waarden en verklaringen die ons milieu deelt.
2) Het uitgesproken mensbeeld is het moment wanneer het onbewust geleefde
mensbeeld uitgesproken wordt. We kiezen nu zelf bewust voor het mensbeeld waarin
we opgegroeid zijn. Heel veel mensen groeien nooit boven deze fase uit, ze blijven
binnen het overgeërfde mensbeeld.
3) In het besproken mensbeeld is er pas sprake van een filosofische benadering. In deze
fase worden de eigen en ook de andere mensbeelden kritisch bekeken en gebeurt het
dat men ofwel het vroegere mensbeeld verwerpt of er deze keer bewust en overtuigd
opnieuw voor kiest. Dit vereist een dieper inzicht in onszelf en onze omgeving en de
moed om dit nieuwe inzicht in de praktijk om te zetten.
Met anderen woorden (notities):
1) Elementen van de godsdienst (de ideologie van de ouders) gaan we als waar
ervaren
2) We gaan ons aansluiten bij de godsdienst en rituelen waarin men is opgegroeid. We
gaan er bewust voor kiezen.
3) We gaan er kritisch over nadenken, er ontstaat een kritische geest die ervoor zorgt
dat we keuzes gaan maken (volgen of afzetten?). Wat we als mensbeeld
opgedrongen hebben gekregen, gaan we bespreken.
9
1.6 Filosofie: descriptief of normatief
Descriptieve filosofie: beschrijft het bestaande
Normatieve filosofie: tracht het juiste denken en handelen te bepalen
Beschrijvende filosofie:

Het zijn (al wat is en bestaat):
Ontologie (zijnsleer):
-
het onderscheid tussen het zijn van een steen, een plant, een dier of een
mens
-
het onderscheid tussen zijn en worden
Metafysica:

-
de vraag naar de oorsprong van de zijn-den
-
de vraag naar een oerprincipe of God
De mens:
Wijsgerige antropologie: wat is de mens?
Cultuurfilosofie: de wisselwerking tussen mens, tijd en omgeving
Sociale filosofie: de relatie tussen mens en samenleving
Normatieve filosofie:

Hoe kunnen we juist kennen?
Logica: de theorie van het juiste redeneren
Kennisleer (epistemologie): wat is de waarde van ons kennen?

Hoe moeten we juist handelen?
Moraalfilosofie (ethiek)

Hoe kunnen we de juiste zin van het leven vinden?
Antwoorden op de vragen van de normatieve filosofie  de 3 vragen naar inzicht, uitzicht en zinzicht
10
FILMFRAGMENT (ACADEMIEJAAR 2014-2015) http://www.canvas.be/programmas/hetvoordeel-van-de-twijfel/f315397b-94a6-437f-9750-a157c4fc8b5e (aflevering 8)
HET VOORDEEL VAN DE TWIJFEL
Welke drie fragmenten zijn respectievelijk een illustratie van de filosofische vraag naar
inzicht, uitzicht en zinzicht?
-
Inzicht: Moeten we ons inkomen herverdelen zodat iedereen een basisinkomen
heeft? Komen we op die manier tot een rechtvaardige samenleving?
-
Uitzicht: Moeten we arme mensen helpen? Singer geeft deel van zijn inkomen op
voor arme kinderen.
 Parabel van kind dat in water valt: Man met dure kleding heeft de keuze om
kind te redden of zijn mooie kleding te sparen van het water. We geven meer
om mooie, dure schoenen dan om het leven van arme kinderen.
-
Zinzicht: Volgens Singer geeft iedereen zijn eigen betekenis aan het leven. Voor
veel mensen geldt wel dat je leven meer zin heeft als je iets doet om de wereld
beter te maken.
1.7 Wat kan je met filosofie doen?
Uiteindelijk is filosofie een onvermijdelijke, noodzakelijke bezigheid voor mensen die van
nature nieuwsgierig zijn en willen weten hoe alles in elkaar zit. Zonder filosofisch denken is
de ontwikkeling van de menselijke vrijheid onmogelijk, omdat vrijheid zowel de vrije keuze
inhoudt als de volledig mogelijke informatie. Zowel voor het individu als voor de
gemeenschap is filosofie één van de belangrijkste middelen voor de ontplooiing van onze
menselijke mogelijkheden.
3 redenen waarom filosofie noodzakelijk is:
-
ECONOMISCH (profit/ inzicht)
-
SOCIAAL (people/ uitzicht)
-
ECOLOGISCH (planet/ zinzicht)
 DUURZAME SAMENLEVING (Elkington)
11
2 Antieke filosofie: meer dan ooit zinvol
2.1 De filosofie voor Socrates: op zoek naar de oerstof en het ordenende
principe
Om de werkelijkheid te kunnen gebruiken moesten de filosofen ze eerst leren kennen. Men
wilde de resultaten van de wetenschap praktisch, dwz materieel, kunnen toepassen.
 Op zoek naar een oerstof en/of ordenend principe dat alle zaken zou verklaren
2.1.1 Thales van Milete
-
ca. 624 – 545 v.C.
-
Turkije, Istanbul (Milete)
-
Eén van de eerste wetenschappers die
zich met deze problemen bezighield
-
Wiskunde en raadsels zoals magnetische
kracht.
 Hij merkte op dat ijs, water en wolken
dezelfde substantie zijn, en opperde de hypothese dat alles bestond uit water.
2.1.2 Anaximenes
-
ca. 585 – 525 v.C.
-
Turkije, Istanbul (Milete)
-
Verwierp de hypothese van Thales
 Beschouwde lucht als de oerstof; vuur is verfijnde
lucht, water is vloeibare lucht…
-
Toen al stonden de 4 natuurelementen (water, lucht,
vuur en aarde) centraal. Dit heeft een grote invloed
gehad op het menselijke denken.
 ZIJN
12
2.1.3 Heraclitus
-
ca. 544 – 483 v.C.
-
Klein-Azië, Ephesus
 Meende dat het vuur, dat alle substanties verandert,
de sleutel leverde tot het geheim van het heelal
Wat de oerstof was werd minder belangrijk. Het principe van de voortdurende verandering
van alles werd nu de prioriteit.
 WORDEN
-
Ordenend principe = logos, het eeuwige verstand dat zich doorheen alle tegenstellingen
ontwikkelt
Alles is voortdurend in verandering en alles staat in verhouding tot iets anders (geen licht
zonder donker, geen gezondheid zonder ziekte...) = conflict
-
waaruit nieuwe dingen ontstaan
-
dat vooruitgang mogelijk maakt
 Begin van het dialectische denken (later door Hegel uitgewerkt).
FILMFRAGMENT http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2015-2016/chinesewereldorde.html ( 0:00-3:00 + 37:44-einde )
Welke elementen van de verschillende ordeningsprincipes van de twee presocratische
scholen herken je in dit dvd-fragment over de nieuwe wereldorde vanuit China? Welke
oerstoffen die vandaag opnieuw erg actueel zijn, duiken ook op in dit fragment?
- De veranderingen vanuit China waarbij ontwikkeling in bv Griekenland centraal staat;
respect voor andere culturen <-> Europa die het houdt bij eeuwig hetzelfde dominante model
van een klein deel van de wereld die de rest dicteert en zijn normen oplegt
- Water (Piraeus haven als manier om de Chinese verandering in het Griekenland in crisis
mogelijk te maken) en vervuilde lucht in China (als uitdaging om als nieuwe grootmacht dit
probleem aan te pakken)
13
2.1.4 Pythagoras
-
ca. 572 – 500 v.C.
-
Zuid-Italië, Elea
-
Essentie van de wereld als getalsmatige verhoudingen
van haar vormen
 Het getal = het wezen van de dingen
2.1.5 Parmenides
-
ca. 540 – 480 v.C.
-
Zuid-Italië, Elea
-
Zocht naar het blijvende, eeuwigdurende principe
van alles
 Absolute ontkenning van elke verandering
(verandering = schijn en bedrog)
 ZIJN
2.1.6 Zeno
-
490 -430 v.C.
-
Zuid-Italië, Elea
-
Volgeling van Parmenides
-
Trachtte verandering door de
logica te ontmaskeren
Achilles en de schildpad:
Wanneer de hardloper Achilles en een schildpad een wedloop aangaan en
de schildpad ook maar een kleine voorsprong krijgt, dan kan Achilles die
schildpad nooit inhalen. Want telkens als Achilles op het punt aankomt
waar de schildpad net is geweest, is die schildpad al een stuk verder, en
zo gaat dat oneindig door. De afstand tussen de twee wordt steeds
kleiner, maar kan nooit worden ingehaald. Dus moeten onze zintuigen,
die ‘zien’ dat Achilles de schildpad meteen inhaalt, ons bedriegen.
14
-
Theoretisch: tijdspanne of afstand = oneindig verdeeld
MAAR ≠ argument tegen hun eindigheid
-
Geen rekening gehouden met snelheid
 Toch toonde Zeno hier aan hoe logisch denken tot conclusies kan komen die tegen de
alledaagse observatie ingaan en slechts met moeite weerlegd kunnen worden.
Thales & Heraclitus (Turkije)
Parmenides, Zeno & Pythagoras (Zuid-Italië)
Eeuwige verandering
Eeuwige stilstand
Natuurwetenschappen
Mathematisch
Empirisch, inductief (zintuigen)
Rationalistisch, deductief (hersenen)
Ervaring, nieuwsgierigheid
Verwondering
2.1.7 Protagoras
-
480-410 v.C.
-
Sofist = oorspronkelijk een leraar, een
rondreizende professor
Sofisten:
-
Opstand tegen gelijk van beide oudere filosofische scholen (Turkije & Zuid-Italië)
-
Alles in twijfel trekken, zonder degelijke argumentatie, maar door redenering tot de
waarheid komen
Protagoras:
-
Voor zijn overtuigingen vervolgd, op de vlucht naar Athene gestorven
-
Niet overtuigd door de absolute tegenstelling van de twee grote Griekse scholen
(eeuwige verandering tegenover eeuwige stilstand)
 De concrete mens met zijn handelingen in het middelpunt van het denken zetten
Als de mens de maatstaf is van alle dingen, hoe kan er dan een absolute waarheid bestaan?
15
-
Absolute, overal geldige waarheid = illusie ( relativisme)
-
Observatie van de werkelijkheid verschilt:
-
Van mens tot mens
-
Bij dezelfde mens van het ene ogenblik naar het andere
2.2 Socrates en Plato
Diverse methoden om tot waarheid te komen:
-
Dialectiek
-
Retoriek
-
Maieutiek
-
Hermeneutiek
2.2.1 Socrates
-
ca. 470-399 v.C.
-
Van vroegere natuurfilosofie  ethiek
-
Verzette zich tegen de sofisten, die volgens hem te ver gingen in hun
relativisme
 Filosoferen = kritisch onderzoeken van het menselijke denken en
handelen en de vorming van de jeugd
-
Gesprekken met kooplui op de markt van Athene  aantonen dat de meesten niet zo
logisch denken en handelen
-
Afdalen: van het centrum van Athene naar de havenstad Piraeus
 Socratisch gesprek, indien we willen komen tot waarheid/nieuwe kennis (6 kenmerken)
-
Geen negatieve houding
-
Dialogeren
-
Wederzijdse interesse
-
Geen dictaten opleggen
-
Het vermogen van de andere mens om zelf kennis te genereren
-
Relativering van aanvankelijke opvattingen
16
 Maieutiek =
-
Geestelijke bevallingstechniek
-
De waarheid die ergens in elk van ons verborgen zit, geboren laten worden
-
Filosoof als vroedvrouw
 Het ware (inzicht) leidt bij Socrates tot het goede (uitzicht), maar ook tot het schone
(zinzicht)
Met andere woorden: Het komen tot de juiste kennis zal leiden tot een correct handelen
en tot het geluk, tot zin voor de mens.
-
Ken jezelf: luisteren naar het weten/kennen in onszelf dat zo breed is dat we het een
geweten noemen
-
Daimon =
-
Goddelijk beginsel in ons
-
Soort van geweten
-
≠ demon of duivel
-
Valse behoeften ontmaskeren en verwerpen
 Wie het minste nodig heeft, staat het dichtst bij de goddelijke waarheid in
zichzelf
FILMFRAGMENT
Herken in het volgend dvd-fragment een paar belangrijke kenmerken van de maeutiek.
Waarom lopen we achter andere mensen, meestal ‘belangrijke’ mensen?
We gaan ervan uit dat zij weten waarover ze spreken. Socrates liep door de straten en stelde
mensen belangrijke levensvragen.
ARTIKEL: “Doe gewoon je eigen zin”, “Ik wil gewoon mijn ding doen”
In welke mate komt dit overeen met Socrates? In welke mate is er een tegenstelling?
Overeenkomst: Handel vanuit je daimon en vind de zin van het leven.
Tegenstelling: Volgens Socrates moet je doen wat je daimon zegt, maar je mag geen slaaf
zijn van je behoeften, je moet ze relativeren.
17
2.2.2 Plato
-
427-347 v.C.
-
Leerling van Socrates
-
Eerste radicale idealist uit de geschiedenis van de westerse filosofie
Ideeënleer: Niets in de materiële werkelijkheid is zo volmaakt als de idee die we ervan
hebben.
-
Echte werkelijkheid = het ideaal
-
Wat wij de realiteit noemen = een zwakke afschaduwing van dat ideaal
-
Allegorie van de grot: schaduwen van de werkelijkheid
Ziel =
-
Intellectuele (inzicht) en morele (uitzicht) zelf
-
3 aspecten in de menselijke ziel:
-
De rede, het verstand of de logos (de wagenmenner)  evenwicht tussen de
twee aspecten van ons handelen (de paarden)
-
Onze wil of de thumos (het nobele paard)  doorzettingsvermogen
-
Onze lusten of driften of de epithumia (het weerspannige paard)
 Een goede combinatie tussen deze drie  mogelijk om geluk te vinden
Kennisleer: We kunnen alleen maar kennen omdat we ons de wereld van de ideeën, waaruit
onze ziel komt, kunnen herinneren.
-
Kennis is herinnering aan ideeën
-
De hoogste idee (I) is de idee van het schoon (Z) – goede (U), verwezenlijkt in God, het
absolute Schone en Goede
18
-
Allegorie van de grot:
1. Bestaan op de wereld = leven in een grot
2. Schaduwen en echo’s = tijdelijke varianten van de werkelijkheid die we willen
kennen
3. De moeite die de gevangene doet om zich te bevrijden = intense nadenken over
het ware
 Veel discipline (thumos) vereist om aan de verleiding (epithumos) te
weerstaan
4. Uit de grot ontsnappen en het daglicht aanschouwen = herinnering van de ziel
aan de abstracte ideeën
5. Zon die alles verlicht = de geest, om tot inzicht in de ware werkelijkheid te
komen
6. Terugkeren in de grot  wennen aan het duister, niet evident om:
-
Met mensen te praten (I)
-
Met mensen overeen te komen (U)
 Zij beschikken over een verschillende kennis over de ware werkelijkheid
7. Menselijke ziel streeft naar verbondenheid met het schoon - goede
Deugdenleer:
-
Deugd = een eigenschap van de mens
-
Bestaat erin harmonie, orde en evenwicht van de ziel te bereiken
-
Wijsheid, dapperheid, matigheid en vooral rechtvaardigheid
-
Positieve eigenschap waar iemand over beschikt, als uitzicht op wat het juiste handelen
inhoudt
FILMFRAGMENT http://www.human.nl/het-filosofisch-kwintet/speel.VPWON_1255095.html
In welke mate komt journalistiek in het Filosofisch Kwintet van vorige zondag neer op de
filosofie van Socrates resp. Plato?
19
2.3 Aristoteles
-
384-322 v.C.
-
Leerling van Plato
-
Opvoeder van Alexander de Grote
-
Stichtte in 335 v.C. de Peripatetische
School
-
Na de dood van Alexander aangeklaagd wegens goddeloosheid  vluchtte rond 323 v.C.
uit Athene
 Legde de grondslag voor de filosofie als wetenschap
2.3.1 De logica
-
Studie van de logica = studie van het juiste denken
-
Syllogisme = een logische redenering bestaande uit twee premissen (majorterm en
minorterm) waaruit een conclusie afgeleid wordt
Vb. alle mensen zijn sterfelijk + alle koningen zijn mensen  alle koningen zijn sterfelijk
2.3.2 De leer van de categorieën
-
Categorieën = de verschillende opzichten waarin men het kan hebben over iets
bestaande (zoals tijd, ruimte…)
Metafysica =
-
-
Wat na de fysica komt
-
De vragen die na de studie van de natuur – fysica – gesteld kunnen worden
Onderscheid tussen stof (de materie) en vorm (de geest, het denken, de idee…) waaruit
de werkelijkheid bestaat
= basis voor het onderscheid tussen materialisme en idealisme (zie later)
-
Zoekt naar dialectische wisselwerking tussen stof en vorm
20
-
Hiërarchie:
1. Bovenaan staat God (het denken van het denken, de zuivere vorm of de
onbewogen eerste beweger)
2. Al de rest is een mengvorm van stof en vorm.
2.3.3 Mensvisie
Mens =
-
een gemeenschapsdier (politiek beest)
-
door zijn lichaam (voeding, voortplanting) met de planten- en dierenwereld
verbonden.
-
Door zijn verstand wordt hij pas echt menselijk.
2.3.4 Indeling van de filosofie
-
De theoretische vakken: logica, categorieënleer, metafysica, mathematica, fysica,
psychologie
-
De praktische vakken: ethica, politiek, economie
-
De poëtische vakken: techniek, esthetica, poëtica
2.3.5 Economie, politiek en ethiek
-
Inbeddingsrelatie tussen economie en ethiek
-
Het goede leven  het op de juiste manier ontwikkelen van ieders natuurlijke talenten
-
Materiële goederen nodig
-
Deugden zoals rechtvaardigheid en matigheid  juist gebruik van die goederen
garanderen
21
Onderscheid tussen economie en chrematistiek:
-
Economie =
-
Kunst om in het onderhoud te voorzien
-
Wetenschap van het op een moreel en politiek verantwoorde wijze produceren en
consumeren
-
Beperkt zich tot het verkrijgen van goederen die noodzakelijk zijn voor het leven
en voor het huishouden of die nuttig zijn voor de staat
-
Chrematistiek =
-
Kunst om geld te maken
-
Kunst van het zich mateloos verrijken
-
Draait om vermeerdering van geld. Het middel wordt doel.
Op politiek vlak  gulden middenweg
Om uitzicht te krijgen op een juist handelen:
-
Extremen vermijden
-
In alles ‘realistisch’ zijn
-
Geen ideale staat nastreven, maar met bestaande middelen zo goed mogelijk
trachten te regeren
2.3.6 Het realisme van Aristoteles
-
Beperkt door de stand van de wetenschap van zijn tijd
-
Kon zich nooit helemaal losmaken van de ideeënleer van Plato of het politieke en sociale
milieu waarin hij leefde
 In vraag stellen van de religieuze macht van de Roomse kerk
-
Nadruk meer gelegd op het rationele denken dan op het irrationele
22
FILMFRAGMENT http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2013-2014/griekenland.html
Op welke manier herkent u een aantal wezenlijke kenmerken uit de visie op economie van
Aristoteles?
De groeiende economie ontwikkelt zich opnieuw door de leiding van de bevolking ivm vraag
en aanbod. Er wordt zelf gehandeld, van boeren rechtstreeks naar de consument, zonder
tussenhandel. Ze houden de prijs laag zodat de producent zijn goede prijs behoudt zonder die
te verliezen aan de tussenhandel.
2.4 Hellenisme en Rome: stoïcijnen en neoplatonici
Griekse cultuur van de voorbije klassieke periodes: vrije stadstaten (polis)
 autonomie en democratie
Verovering van Alexander De Grote  politieke situatie veranderde
-
Nieuwe culturen kwamen met elkaar in contact
-
Bepaalde ideeën, godsdiensten en stijlvormen drongen binnen in de zuivere Griekse
cultuur
 Hellenisme = de verrijkte multiculturele Griekse beschaving in Europa, Azië en Afrika
sedert Alexander De Grote.
-
-
Het Christendom, de nieuwe godsdienst uit het Oosten, kwam op in het Romeinse rijk
-
Eerst aanzien als een soort vreemde sekte
-
Vanaf 313 v.C. werd het christendom de officiële staatsgodsdienst
Er ontstonden twee grote filosofische stromingen: het stoïcisme en het neoplatonisme
23
2.4.1 Het stoïcisme
Zeno van Citium
-
ca. 336-264 v.C.
-
Voelde zich verwant met de cynici, een merkwaardige school van nogal extreme
Atheense denkers
-
Meeste mensen zijn hypocrieten en denken alleen aan hun eigen profijt
-
Wilden bewijzen dat je ook zonder al die welstand goed kon leven
-
Leefden volgens hun beginselen: arm, zo eenvoudig mogelijk, zonder die
burgerlijke cultuur waar de meeste mensen hun status mee kochten en soms
schaamteloos brutaal.
Stoïcijnen gingen niet zover als de cynici
-
-
Uitgaan van het gezonde verstand
-
Op je ervaring vertrouwen
De natuurwetten liggen voor altijd vast en laten geen plaats over aan het toeval
Het heelal is ontstaan uit vuur, waaruit de andere drie elementen zijn ontstaan.
Later zal het heelal opnieuw in een grote brand vergaan. Uit die laatste brand zal
dan een nieuw heelal ontstaan zo gaat het verder.
-
Aanvaarden dat alles een begin en een einde heeft
 Geen reden tot pessimisme, wel tot bescheidenheid
-
Onze wereld is er één uit een oneindige reeks van werelden die elkaar zullen opvolgen
 Mens centraal, alles bestaat voor de mens
-
God = soort van welwillende wetgever die niet naast of boven de wereld staat, maar er
een deel van is
-
Iedere mens heeft een stuk van die goddelijkheid in zich (zoals Socrates: daimon)
-
De mens heeft een vrije wil, waardoor hij/zij in harmonie met de natuur verloopt
24
-
Al de rest (geld, bezittingen, status, gezondheid) is van
minder belang
-
Een deugdzame mens kan nooit in zijn echte waarde
worden geraakt
-
Iedereen is gelijk
-
De volmaakte menselijke vrijheid bestaat erin zich niet
door uiterlijkheden en bijkomstigheden te laten
beïnvloeden: pijn, gevangenschap, foltering of zelfs
dood kunnen onze menselijke waardigheid niet
wegnemen.
 Passies leren beheersen
 De leer heeft een grote invloed gehad op de eerste christenen en zal opnieuw tot bloei
komen in het humanisme van de 18e eeuw.
2.4.2 Het neoplatonisme
Plotinus
-
204-270 n.C.
-
Laatste belangrijke klassieke filosoof in een periode waarin de Germaanse stammen al
aan de verovering van het Romeinse Rijk begonnen waren
-
Tijd van oorlogen, wanorde, verwoestingen, pestepidemieën en verval
 Terug naar schone ideale wereld van Plato, een wereld van eeuwige goedheid,
schoonheid en rust
-
Geloofde in een opperste wezen, het ‘Oergoede’ of het ‘Ene en het Al’.
 ‘Ene’:
-
Kan men met zijn verstand niet leren kennen
-
Schept de Wereldgeest, de wereld van de ideeën die de werkelijke wereld is. De
zintuiglijke wereld is, net als bij Plato, maar een bedrieglijke afschaduwing van
deze ware ideeënwereld.
25
FILMFRAGMENT http://www.canvas.be/video/winteruur/2015-2016/wannes-capelle
Wat herken je in dit artikel van wat we leerden van de Stoïcijnen?
ARTIKEL: Wat herken je in dit artikel van wat we leerden van de Stoïcijnen?
Red de planeet
De Standaard, 09 maart 2016 | Veerle Beel
Eten wat de pot schaft: het is lang de gouden regel geweest in Vlaanderen. Maar de inhoud
van de pot is in de loop der jaren veranderd. Zo zitten er bij ons almaar meer groenten in,
en minder vlees. Zelf ben ik nooit een echte vleesliefhebber geweest. Ik leerde het kauwen
en doorslikken in de achterkeuken, waar moeilijke eters toen nog met hun bord naartoe
werden gestuurd. Van ‘keuze bieden’, zoals de professoren in onze online-masterclass over
motiverend opvoeden adviseren, was nog geen sprake.
De motivatie van de zonen om minder of geen vlees meer te eten is helemaal anders. Zij
lusten het wel. Ze zijn ook niet per se tegen het doden van dieren voor menselijke
consumptie. Nee, de Britse zanger Morrissey viel zelfs even van zijn voetstuk toen hij op een
Belgisch concert bewust het publiek choqueerde met gruwelijke beelden van dierenleed bij
zijn lied ‘Meat is murder!’
Waar het bij onze jongste om draait, is niets meer of minder dan het voortbestaan van onze
planeet. Als alle mensen op aarde vlees zouden eten, gaat het milieu aan al die gassen uit
koeienmagen ten onder. En je kan moeilijk aan andere mensen zeggen dat ze het niet
mogen eten, als je zelf nog worstjes en biefstuk op je bord blijft leggen.
Toegegeven, wat is er nu belangrijker dan de toekomst van deze wereld? En dus roert zoon
alvast figuurlijk mee in onze kookpotten. We moeten niet alleen aan onszelf denken, en ook
niet alleen aan onze kinderen, maar aan de kinderen van de kinderen van onze kinderen.
Daar valt niet veel tegen in te brengen.
Tweedehandskleding: nog zo’n verhaal. Eerst dacht ik dat de zonen te krap bij kas zaten.
Gaven we hen te weinig zakgeld misschien? Nee, nee, dat was het helemaal niet. Ik moest
niet in mijn portemonnee tasten. Hadden wij hen ten onrechte het idee gegeven dat wij
armeluizen zijn – een foutje in onze opvoeding misschien? Zo’n fout is sneller gemaakt dan
26
je denkt.
Maar zij willen niet alleen maar goedkope spullen kopen. Dat kan je ondertussen in elke
grote winkelstraat – alleen, welke prijs hebben arbeiders in derdewereldlanden daarvoor
betaald? Dan liever een pullover of een jas die al eerder door iemand anders is gedragen, en
daardoor in aankoopprijs is gezakt. Dat is nog goed voor het milieu ook: het duurt
tenminste langer voor het kledingstuk op de vuilnisbelt belandt.
Een filmpje over het hergebruik van kledij wordt deze week druk gedeeld op sociale media.
Het is afkomstig van een Amerikaanse milieuorganisatie. Het verbaast me niets dat het is
ingesproken door een jonge vrouw. Het is de jeugd die de richting aangeeft. Zoals ook wij
door onze zonen worden opgevoed tot kritische wereldburgers.
2.5
Joodse en islamitische filosofie
Plotinus stierf in de 3e eeuw na Christus. Thomas van Aquino, de volgende grote denker in de
filosofie, leefde in de 13e eeuw. Wat is er gedurende die duizend jaar gebeurd, en hoe komt
het dat die ontwikkeling zo traag verlopen is?
Wegens het gebrek aan belangstelling voor filosofie en de metafysica bij de praktisch
ingestelde Romeinen waren er geen nieuwe scholen ontstaan.
2.5.1 Joodse filosofie
-
Zowel religieus als filosofisch
-
Religieus  grondslagen uitgewerkt waarop later het christendom en de christelijke
westerse cultuur gebouwd zijn
-
Filosofisch  verspreiding in het Midden-Oosten en Noord-Afrika
-
Griekse traditie bewaard
-
Vragen stellen over de verhouding tussen hun godsdienstige overlevering en het
rationele denken
27
2.5.2 Islamitische filosofie
-
Ontstond na de val van het Romeinse Rijk
-
Verenigde zich in de traditie van het Jodendom en de eerste christelijke denkers
 Islam was meer dan een godsdienst, er ontstond een rijk dat zowel militair als
economisch en cultureel tot de belangrijkste van de geschiedenis behoort.
-
Zeer open ten opzichte van andere tradities
Onder meer volgende tradities voortgezet: het stoïcisme, het neoplatonisme, het
aristotelisme, de verhouding theologie-filosofie en de mystiek.
-
Ontstaan van centra van hoogontwikkelde cultuur
Conclusie: De joodse en Arabische filosofische tradities hebben een enorme rol gespeeld in
het overbruggen van bijna duizend jaar tussen Plotinus en de bloei van de middeleeuwse
filosofie.
2.6 Christelijke filosofie
2.6.1 Scholastieke filosofie
= de christelijke filosofie van de Middeleeuwen
-
Relatie tussen geloof en rede centraal (verhouding tussen zin en inzicht)
Binnen de scholastiek onderscheidt men:
-
Vroege scholastiek (11e E): samenvallen van geloof en rede
-
Hoogscholastiek (12e - 13e E): onderscheid tussen geloof en rede
-
Late scholastiek (14e E): geloof en rede van elkaar gescheiden
28
2.6.2 Thomas van Aquino
-
13e eeuw
-
Hoogtepunt van de scholastiek
-
Filosofie van Aristoteles met de christelijke leer verbonden
 1879: katholieke kerk roept het neothomisme uit tot de
officiële filosofie van alle katholieken
-
Sterke grens tussen geloof en weten
-
Openbaring (de Bijbel) + leer van de kerk  eeuwige waarheden
leren kennen, die we kunnen geloven
 nooit verder dan hun waarschijnlijkheid
Onderscheid maken tussen de filosoof en de theoloog Aquino
-
Theoloog
-
God bestaat
-
Wereld door God geschapen
-
Mens heeft een onsterfelijke ziel (‘zuivere vorm’ door de dood niet
vernietigbaar)
-
Filosoof
-
Geen sprake van ‘kennis als herinnering’
-
Alleen maar kennen door zintuiglijke waarneming, wetenschappelijk observeren
en erover nadenken
 Er is niets in het verstand dat niet eerst in de zintuigen is geweest
Transcendent: dat wat de menselijke materiële werkelijkheid overstijgt
Immanent: dat wat in de mens zelf aanwezig is
 Samen tot één waarheid
 Geen tegenspraak meer tussen geloof en denken
 Theoloog en filosoof hebben elkaar gevonden
 ‘Openbaring en geloof’ en ‘menselijk denken’ hebben elkaar gevonden
29
-
Alles krijgt een plaats
-
Inzicht  harmonisch leven in de grote harmonie van al het bestaande
-
Natuurlijke orde begrijpen, zowel in het leven van het individu als in het leven van de
maatschappij
-
Geld, eigendom en goederen in het licht van de natuurwet  God alles aan de
menselijke gemeenschap toevertrouwd om er iets nuttigs mee te doen
-
Niet geoorloofd om rente te heffen, geld is er niet om geld op te brengen. Geld is er om
goederen makkelijker te ruilen.
-
Sterke nadruk op het verstand (de wil en het gevoel = ondergeschikt)
 Daartegen zullen andere filosofen in opstand komen
-
Causaliteitsprincipe: er moet een eerste oorzaak van alles bestaan
 ONDERSCHEID tussen filosofie en theologie
2.6.3 William van Ockham
-
13e-14e E
-
School van de franciscanen
-
Als je iets zonder hypothese kan verklaren, moet je dat ook doen
 Moderne, ontheologische denken
-
Gods bestaan kan je niet bewijzen, maar moet je geloven
 Geen onnodige bewijzen zoeken
 RADICALE SCHEIDING tussen filosofie en theologie
-
Vanaf midden 14e eeuw tot einde 15e eeuw  verval van de scholastiek
-
Mystiek keert zich af van de politiek en de leer van de kerk
 Zoekt op basis van persoonlijke ervaringen direct met God in contact te komen
30
3 Zingeving tussen haakjes
Verlaten van de 14e eeuw  ontstaan de moderne filosofie (zinvraag verdwijnt nu voor een
tijdje op de achtergrond, tot ze bij Kant weer opduikt)
Rationalisten namen aan dat we de waarheid door ons verstand, onze ratio, konden
vinden, vandaar de naam rationalisten. Het waren bijna uitsluitend Franse en Duitse
denkers.
Empiristen zagen de zintuigelijke warnemingen als basisinstrumenten. Dit waren
voornamelijk Engelsen.
3.1 Het rationalisme
-
17e en 18e eeuw (verlichting)
-
De meesten gelovig, maar dit heeft niets met hun denken te maken
Zelfs onverbiddelijke vijanden van de kerk als Voltaire geloofden in een opperste wezen,
een deus.
Nagaan:
-
hoe we kunnen kennen (kennisproces)
-
hoe betrouwbaar onze kennis is
-
of we tot een absolute waarheid kunnen komen
3.1.1 René Descartes
-
17e eeuw
-
Eerste grote rationalist
-
Uitbreiding van de natuurwetenschappen beïnvloedde
zijn filosofie
-
Filosofie steunt niet op het gezag van de oudheid, de
kerk of de middeleeuwen
31
-
Methodische twijfel: twijfelen aan alle zintuiglijke waarnemingen
-
Ik kan redelijk betwijfelen dat ik een lichaam heb, maar ik kan er niet aan twijfelen dat
ik denk.
 Ik denk, dus ik ben (besta)
Hier houdt de twijfel op en moet ik opnieuw beginnen om rationeel een werkelijkheid op te
bouwen  eerste principe van de filosofie
Om te denken heb ik een ziel nodig. Ook zonder lichaam zou ik nog kunnen denken en dus
bestaan.
Waarom zo zeker van het bestaan van het denken?
-
‘clair et distinct’
-
duidelijk en van de rest onderscheiden
 Op zoek gaan naar ‘des idées claires et distinctes’, want alleen die zijn waar
1. Het bestaan van God
-
De idee van God is het bewijs van zijn bestaan (dit kan ik mijzelf niet
gegeven hebben)
2. Alles wat ik klaar en duidelijk ken via het denken (COGIATATIO), de wereld van
de geest
-
Ik denk, dus ik ben
3. Het bestaan van de materiële wereld (EXTENSIO), de wereld van de
uitgebreidheid
-
We hebben een duidelijke voorstelling van deze wereld, dus bestaat ze
Mens = denkend ding
Lichaam = machine (minderwaardig)
 Verhouding lichaam - geest  dualisme, er is een scheiding, MAAR:
-
Hoe verklaren we de wisselwerking tussen het rationele en het fysische?
-
Wat is de rol van onze vrije wil dan nog, als alles door wetmatigheden
reeds vastgelegd is?
32
3.1.2 Gottfried Wilhelm Leibniz
-
17e – 18e eeuw
-
Een van de grootste Duitse rationalisten
-
Origineel antwoord op de vraag omtrent de vrije wil
Metafoor: atelier van een uurwerkmaker die alle klokken gelijk
laat lopen.
 God is de grote uurwerkmaker, die de bewegingen van de
ene klok, ons lichaam, op voorhand heeft afgestemd op die
van de andere klok, onze geest, zodat we de indruk krijgen
dat er een direct verband is tussen lichaam en geest.
-
Aantal problemen die in hun systeem niet konden worden opgelost  empirisme
3.2 Empirisme
= kennisleer die alle inzicht uit de ervaring van de zintuigen afleidt
3.2.1 John Locke
-
17e eeuw
-
Filosoof, opvoeder en theoreticus van de Engelse Revolutie van 1688
-
Zowel een van de grondleggers van de politieke en sociale
wetenschappen als van de empirische kennisleer
-
Verwerpen van aangeboren concepten of morele ideeën
 De mens begint als een onbeschreven blad
Vertrekt vanuit de zintuiglijke waarneming (anders dan Descartes!)
Ervaringen  bewustzijn krijgt inhoud, door Locke ‘ideeën’ genoemd
(volledig van buitenaf)
Onze ervaring is tweeledig:
-
Uiterlijke zintuiglijke ervaring (sensation)
-
Innerlijke zelfobservatie (reflection)
33
Elk van ons heeft verschillende ervaringen  zelfs onze hoogste principes moeten van elkaar
verschillen
Toch een zekere overeenkomst te bespeuren?
-
Natuur (blijft dezelfde)
-
Gewoonte
De dingen die we zintuiglijk waarnemen (onze ‘sensations’), hebben primaire en secundaire
eigenschappen.
-
Primair: grootte, vorm, getal, positie, beweging of rust
 Deze eigenschappen zijn onlosmakelijk met alle dingen verbonden
 Objectief (in de objecten zelf)
-
Secundair kleur, geur, smaak, enz.
 Ontstaan door inwerking van onzichtbare stofdeeltjes die op onze zintuigen
inwerken
 Subjectief (door waarneming ontstaan)
Locke:
-
Aanvaardt de zekerheid van ons eigen bestaan en van het bestaan van God
-
Stemt in met de waarheid van de wiskunde
-
Gelooft niet in absolute zekerheden
-
Vindt het redelijk altijd een zekere mate van twijfel te bewaren
 In plaats van zoals Descartes te vertrekken bij de twijfel, komt Locke uit bij de
twijfel.
3.2.2 George Berkeley
-
17e – 18e eeuw
-
Radicaalste van alle empiristen
 Verwierp het bestaan van de materiële wereld
Materiële voorwerpen bestaan alleen maar omdat en terwijl
we ze waarnemen, in de waarneming zelf (zijn = waargenomen worden)
-
Nam het bestaan aan van God, de ziel en het ik, maar voor de rest bestond er niets
34
 Alle secundaire eigenschappen (in termen van Locke) zijn subjectief en behoren enkel
tot de waarneming.
Maar Berkeley gaat verder dan Locke. Neem nu eens de primaire eigenschappen, die toch
echt (in de dingen) moeten bestaan. Je ziet toch de grootte van een voorwerp of zijn
beweging? Berkeley antwoordt daarop heel consequent dat je ditzelfde voorwerp van
dichtbij voor groot houdt en van ver voor klein, en hetzelfde geldt voor snelheid.
We kunnen deze argumenten niet met het gezonde verstand weerleggen maar slechts door
te wijzen op logische en empirische denkfouten.
-
Het voorbeeld van water zegt niets over hitte of koude, enkel of je iets warmer of
kouder ervaart.
-
Het feit dat we iets in ons bewustzijn waarnemen, is nog geen bewijs dat er niets is
buiten ons bewustzijn dat die waarneming veroorzaakt.
3.2.3 David Hume
-
18e eeuw
-
Luidt het einde van het empirisme in
 Moraalfilosofie: 4 omstandigheden die ertoe leiden dat men rechtvaardigheid niet kan
wegdenken:
1) Het individu is voor de bevrediging van zijn basisbehoeften aangewezen op
samenwerking met anderen
2) De mensen beschikken slechts over een beperkte naastenliefde of mededogen
waardoor ze al vlug alles voor zich zouden opeisen, zonder rekening te houden
met de andere.
3) De goederen zijn schaars waardoor een afbakening zich opdringt tussen wat de
ene bezit en wat aan de ander toebehoort. Zonder schaarste is dit niet het
geval.
4) Mensen hebben ongeveer dezelfde basisbehoeften, wil men een gelijke
voorziening in de basisbehoeften tot stand brengen dan verondersteld dat een
redelijk gelijke verdeling van macht, zo vallen de remmen van rechtvaardigheid
en menselijkheid weg.
35
 Kennisleer: alle kennis begint met indrukken, die ideeën veroorzaken
Uiteindelijk werd Hume een scepticus. Hij begon zoals alle filosofen van de verlichting, met
een groot vertrouwen in de empirische waarneming, zonder vooroordelen, en hij kwam
tot de (verbijsterende) conclusie dat je door ervaring en observatie niets over de
werkelijkheid te weten komt.
SLIDE HUME
Rechtvaardigheid = de eigenschap van de mens om aan een ander te gunnen waar die recht
op heeft
1.
2.
3.
4.
Alle mensen hebben ongeveer dezelfde basisbehoeften
Individu voor basisbehoeften aangewezen op de andere
Mens beschikt slecht over beperkte naastenliefde of mededogen
Schaarse goederen dwingen tot afbakening tussen wat de ene en de andere bezit
3.2.4 Samenvattend
Zowel de rationalisten als de empiristen komen tot een impasse, waaruit Kant de filosofie zal
trachten te redden. Deze impasse doet niets af aan de verdiensten van deze denkers, die op
zovele terreinen de menselijke ontwikkeling hebben gestimuleerd, van de wetenschappen
en de moraal tot de politiek. Verder hebben ze heel eerlijk de beperking aangetoond van
zowel onze zintuiglijke ervaring als van ons verstand.
FILMFRAGMENT http://www.canvas.be/video/winteruur/2015-2016/winteruur
Hoe legt (oud student) filosoof Stefaan Van Brabant uit dat filosofie vertrekt vanuit de
twijfel? Geef een tweetal voorbeelden op die hij geeft, dewelke vertrekken vanuit een
empirische waarneming.
36
3.3 De ongenadige kritiek van Immanuel Kant
-
18e eeuw
-
Strijd tussen empiristen en rationalisten
-
Kritische theorie  last met de koning voor “verdraaiingen van de
Bijbel en het Christendom”
3.3.1 Kritiek der reinen Vernunft
Kennisleer  probleem
-
Empiristen: kennis is uitsluitend van de zintuiglijke waarnemingen afhankelijk, maar dan
komen ze tot stellingen die het bestaan van alle materie ontkennen
-
Rationalisten: zintuigen kan je niet vertrouwen, je kan alleen met het verstand kennen
Kritiek der reinen Vernunft (1781)  oplossing van het probleem:
De werkelijkheid op zich (das Ding-an-sich) zendt zintuiglijke waarnemingen uit die ons
verstand bereiken – tot zover gaat hij akkoord met de empiristen.
Ons verstand:
-
≠ onbeschreven blad (Locke)
-
= gestructureerd instrument dat die waarnemingen in bepaalde in ons
aangeboren vakjes of categorieën plaatst.
-
vervormt de zintuigelijke ervaring automatisch, zodat we in feite over het Dingan-sich niets kunnen weten.
Ding-an-sich  ‘Nou-menon’
Ervaringen van de zintuigen  ‘Fenomenen’ (verschijnselen)
37
2 SETS VAN OORDELEN
1) analytisch  synthetisch
-
analytisch: steunt volledig op de rationaliteit
nl. waarbij het gezegde al in het onderwerp zit
“Een hoge boom is een hoge boom”
-
synthetisch: met meer dan louter rationaliteit
nl. met elementen uit de zintuiglijke ervaring
“Antwerpen is een havenstad”
2) empirisch  a priori
-
empirisch: steunt volledig op de zintuiglijke ervaring
“De mens bestaat uit vlees en bloed”
-
a priori: met meer dan louter zintuiglijke ervaring
“Twee appels en nog eens twee appels is vier appels”
Kant verbindt de (synthetische) ervaringen van de zintuigen met de (a priori) structuren van
het verstand om van ware kennis te kunnen spreken.
 Geen enkele van de grote waarheden van de filosofie (bestaan van God, menselijke vrije
wil of onsterfelijkheid), konden bewezen worden omdat deze waarheden niets
empirisch hebben.
3.3.2 Kritiek der praktischen Vernunft
1786
Moraalfilosofie:
-
Door de vermelde vraag naar uitzicht is er rechtvaardigheid nodig bij ons handelen
 Kan enkel door God worden verzekerd
 Bewijst moreel het bestaan van God en de onsterfelijkheid
-
De vraag naar zin en geluk hangt af van de beoefening van de deugd
 Nood aan vrije wil, anders kan de mens niet zelf beslissen
38
We zitten op twee verschillende niveaus:
-
Louter intellectuele niveau:
 Blijven we met de ‘kritiek van het zuivere verstand’, met onze diepe onwetendheid
zitten
 Voor het gewone leven echter onhoudbaar
-
Morele, praktische niveau:
 Aanvaarden we het bestaan van God, de onsterfelijkheid van de ziel en de vrije wil
 Kunnen we onze moraal (het goede leven) opbouwen
FILMFRAGMENT over de mogelijke gevolgen van het gebruik van nieuwe kennisbronnen
zoals internet, facebook en twitter.
Vergelijk met de kennisleer van Kant.
Volgens Kant kan iets maar waar zijn wanneer er een verbinding kan gelegd worden tussen
de (synthetische) ervaringen van de zintuigen met de (a priori) structuren (te vergelijken met
een geformateerde schijf) van het verstand.
De nieuwe digitale kennisbronnen steunen veelal op een (geformateerde) schijf(je) waarop
alleen iets “wat in bytes omzetbaar is”, kennis verschaft. Verslaving aan deze nieuwe
kennisbronnen met mogelijk gevoel van verveling, gevoel van zinloosheid of burnout tot
gevolg, valt te vergelijken met de impasse na de Kritik der Reinen Vernunft van Kant.
Namelijk dat zoals bij Kant, bepaalde waarheden als het bestaan van God, de vrije wil of de
onsterfelijkheid vanuit de nieuwe kennisbronnen ook niet aan de orde zijn waardoor zoals bij
Kant sleutelelementen bij het beantwoorden van de vragen naar uitzicht (rechtvaardigheid
bvb) en zinzicht (authentiek geluk, concrete liefde, daadwerkelijke solidariteit bvb.) op de
achtergrond geraken.
39
3.4 Hegel en het Duitse idealisme
3.4.1 Idealisme en materialisme
Idealisme  voorrang aan de idee
-
Op kennistheoretisch vlak: de idee boven het zijn om tot inzicht te komen
-
Op ethisch vlak: idealen als norm i.p.v. zich te baseren op de feitelijkheid als uitzicht bij
het handelen
Materialisme  voorrang aan de materie
-
Op kennistheoretisch vlak: identificeert het zijn met de materie
-
Op ethisch vlak: vanuit bezitsdrang of egoïsme aan het materiële meer waarde
toegekend dan aan bv het culturele
 Met Marx zullen we een soort synthese krijgen tussen het ethische idealisme en het
filosofische materialisme.
3.4.2 Georg Wilhelm Friedrich Hegel
-
18e – 19e eeuw
-
Studie van de theologie  professor
-
Belangrijkste Duitse idealist
3.4.3 Logica, natuurfilosofie en filosofie van de geest.
Theorie berust op drie pijlers
1) Logica
o Hetzelfde als de ontologie of de zijnsleer
o Gaat over het Zijn van de logos, de geest of God voor de Schepping
2) Natuurfilosofie
o Schepping, waarbij God zich vervreemdde in de materiële wereld 
contradictie tussen de zuivere geest en de stof
3) Filosofie van de geest
o De terugkeer van de geest naar zijn oorsprong begint pas in de mens
40
 Ontwikkeling van de hele geschiedenis: terugkeer, via contradicties, van de geest uit het
‘anders zijn’ (de natuur) tot God
De mens maakt een langzame evolutie door:
1) Individuele mens als een bezield, intuïtief wezen
2) Fase van het verschijnende bewustzijn, het bewuste denken
3) Als subjectieve geest ziet hij zijn eigen geestelijke substantie als identiek met zijn
bewuste handelen.
Evolutie van de door de mensen geschapen instellingen: objectieve geest
-
Het recht, de moraal, de zedelijkheid.
 De verschijnende God, want God verenigt in zich het subjectieve(mensen) en het
objectieve(instellingen). Zo keert de Geest via de geschiedenis van de mensen en de
instellingen terug tot God, het ‘denken van het denken’.
3.4.4 Optimisme
We ontwikkelden onszelf en onze cultuur tot een steeds grotere rijkdom en vrijheid, om
uiteindelijk, gedragen door de dynamiek van de Geest, terug te komen bij God.
3.4.5 Dialectiek
Dialectiek krijgt haar moderne betekenis
-
Uitgaande van de grote contradictie tussen God (Geest, Idee) en de Natuur (stof,
materie)
-
Ontwikkelt zijn denken in overeenstemming met de dialectische gang van de wereld.
Alles verloopt volgens het schema: Thesis (T) – Antithesis (A) – Synthese (S)
-
Thesis: voorstel (vb zijn)
-
Antithesis: ontkennen van de thesis, tegenovergestelde (vb niet zijn)
-
Synthese: lost het conflict op tussen thesis en antithesis door de gelijkenissen te
verzoenen en hiermee een nieuwe thesis te vormen (vb worden)
41
Daarbij vallen volgende zaken op:
1) De ontwikkeling moet altijd doorheen de negatie gaan
2) De negatie van de negatie (S) bevat tegelijkertijd elementen van thesis en antithesis
3) De synthese is een stap verder dan thesis en antithesis, dus een vooruitgang
4) De synthese is geen absoluut eindpunt, maar het begin van een verdere
ontwikkeling, als nieuwe thesis dus
5) De synthese is geen compromis, maar het resultaat van een botsing tussen thesis en
antithesis, die beide in de synthese worden ‘opgeheven’.
Elk stadium is tegelijk een herhaling en een ontwikkeling van een vorige fase. Er bestaat
geen rechtlijnige ontwikkeling van A naar B naar C, enz. omdat alles berust op de wet van de
tegenspraak.
Deze dynamische methode zal, onder meer via het marxisme, grotendeels het denken van
de 19e en 20e eeuw beïnvloeden. Niets is en alles wordt. Altijd weten waar iets vandaan
komt en waar iets naartoe kan gaan voor je het begrijpt.
FILMFRAGMENT (vanaf 27:40)
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/programmas/reyerslaat/2.32031
Leg uit hoe in het fragment aangetoond wordt dat de mens via rationeel denken tot de ware
kennis (I), de juiste handelingen (U) en de nodige zingeving (Z) kan komen. In welke mate
komt hierbij ook het empirisme opduiken?
3 soorten brein: 3 soorten vragen die we rationeel denkend oplossen
6) Reflecterend brein: I, tot inzichten komen waartoe dieren niet in staat zijn
7) Reflexief brein: U, ivm snelle handelingen in het nu
8) Archiverend brein: Z, door te stoppen met I komt de ‘processor’ vrij om alle info te
laten bezinken en tot wijsheid te komen die zin verschaft
De info omtrent deze kennis nemen we wel empirisch op via tablets, smartphones…
42
4 Maatschappelijke en persoonlijke zingeving
4.1 Ludwig Feuerbach
4.1.1 Het materialisme
Twee verschillende betekenissen:
-
Filosofie die op ethisch vlak aan de materie voorrang geeft.
-
Bezitsdrang van materiële goederen die door vele mensen belangrijker worden geacht
dan culturele of hogere waarden zoals bv. vriendschap en liefde.
Kentheoretisch materialisme:
-
Bij de presocratici
-
Als wetenschappers geïnteresseerd in de oorsprong van onze wereld en in de veelheid
of eenheid, stilstand of beweging van al het bestaande.
 Het zijn wordt geïdentificeerd met de materie.
Materialisten:
-
Gaan meestal uit van de indrukwekkende ontwikkeling van de natuurwetenschappen
-
Stellen dat alles, ook het denken, uit de materie bestaat en dat de geest een product
van deze materie is
4.1.2 Het materialistisch humanisme
Feuerbach:
-
19e eeuw
-
Volgeling van Hegel, tegen wie hij zich stilaan ging afzetten, vooral onder invloed van de
Franse materialisten en de natuurwetenschappen
-
Filosofie = de wetenschap van de hele werkelijkheid in haar totaliteit
-
Niet beperken tot de geest. Wat we willen kennen komt overeen met wat we zintuiglijk
kunnen vaststellen.
-
Nadruk op de natuur, die zintuiglijk begrepen kan worden. Zintuiglijkheid, waarheid en
werkelijkheid zijn één geheel, waarbij het stoffelijke en het geestelijke in de mens
samenkomen.
43
-
Feuerbachs materialisme = soort synthese van het materialisme en idealisme
-
Er bestaat niet zoiets als een onsterfelijke ziel in een sterfelijk lichaam, omdat de mens
zowel uit een geest als stof bestaat en er na de dood geen mens meer is
Specifiek antwoord op de zinvraag:
Ervaring van de menselijke ellende, onrechtvaardigheid, armoede en onvrijheid  verlangen
naar een ‘hogere werkelijkheid’, waar allen rechtvaardig, welvarend en vrij zouden zijn.
-
Projecteren hun verlangens op een niet-bestaande-God in een niet-bestaande hemel
-
God is een schepping van de mens
-
Omdat er niets anders is dan de mensen in deze wereld, is deze projectie in feite een
gevaarlijke vergissing, omdat we daardoor onze energie aan een illusie verspillen
Materialistisch humanisme:
-
Alles gaat terug op de zintuiglijke wereld, waarvan de menselijke geest deel uitmaakt.
-
Alleen door zich te bevrijden uit de illusie van de godsdienst, kan de mens zichzelf
volledig ontwikkelen  ‘Entfremdung’ (aliënatie)
 Hart = de zetel van een humanisme van gevoelens, vriendschap, liefde en solidariteit.
Enkel door onze krachten aan de mensen, zowel onszelf als de medemensen, te wijden,
kunnen we dit leven en deze wereld beter maken  naastenliefde
 Nadruk gelegd op de mens  ‘antropocentrische’ mensgerichte filosofie
4.1.3 Kritiek
Kritiek uit twee tegenovergestelde hoeken:
-
Christelijke denkers, kerken en hegelianen
-
De kring van die andere ‘linkse’ hegelianen rond Marx
 Te veel over de abstracte ‘mens’ en te weinig over de historisch en sociaal
concreet bepaalde mensen
 Dialectische methode van Hegel als nutteloos bestempelde
 Hegels dialectiek + Feuerbachs materialisme = dialectisch materialisme van Marx
44
4.2 Karl Marx
4.2.1 Situering en levensloop
-
19e eeuw
-
Filosofie moet niet alleen de wereld interpreteren maar ook
veranderen
-
Communistisch Manifest (1848): bedoeld als theoretisch wapen in
de Europese revoluties, die overal door de adel en de burgerij
werden neergeslagen
-
Das Kapital (1867): pas na zijn dood volledig door Friedrich Engels
uitgegeven
4.2.2 Marx’ kritiek op Feuerbach
AKKOORD: mensen zich moeten bevrijden uit het idealisme en de illusie van de godsdienst
NIET AKKOORD:
1) De universele mens van Feuerbach is een abstractie
 Kijken naar de levende mens (in historische context)  historisch materialisme
2) Dialectische methode van Hegel niet zomaar aan de kant schuiven
 Van belang om een nieuwe materialistische theorie te ontwikkelen
3) De godsdienst die hij opium van het volk noemt, heeft twee kanten:
-
Mensen gehoorzaam houden
-
Uitweg uit de menselijke ellende, de enige weg naar zingeving voor de arme en
onderdrukte massa’s
Wanneer mensen de illusie van godsdienst als zicht op zingeving verwerpen, winnen ze hier
niets bij, tenzij ze tegelijkertijd rationeel inzicht krijgen in de ware oorzaken van hun ellende
en de middelen om hieraan wat te doen.
45
4.2.3 Marx’ kritiek op de burgerlijke revolutie
‘Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ betekende weinig of niets voor de overgrote massa
van de mensen.
-
Vrijheid gold niet voor de arbeiders (hongerloon, onmenselijke arbeidsomstandigheden)
-
Gelijkheid had niet dezelfde betekenis voor rijk en arm
 Formele gelijkheid die de feitelijke ongelijkheid verborg (≠ gelijke kansen)
-
Er blijft niets over van de broederlijkheid
4.2.4 De ontwikkeling van de mensheid: arbeid en technologie
1) Primitieve communisme
-
Primitief: technologie
-
Communistisch: geen enkele deling van arbeid of klassen
 De mens wordt pas mens wanneer hij/zij bewust en vrij gaat produceren, d.w.z. door
arbeid.
2) Meerproductie
-
= meer produceren dan voor het directe gebruik nodig is
-
Door ontwikkeling van arbeid en technologie  eerste gemeenschappen met een
meerproductie
-
Betere planning  specialisatie en arbeidsdeling
-
Deel van de stam krijgt controle over de meerproductie en dus over het werk van
anderen
46
3) Handel
-
Door ruil met andere stammen die ook overschot produceren  handel die de
materiële basis gevarieerder maakt
-
Controle over die handel  een kleine groep vrijstellen voor studie, cultuur,
wetenschap, rituelen, administratie en filosofie  heersende klasse die zowel goederen
als ideeën controleert
 Overgang van klassenmaatschappij naar feodalisme en de huidige maatschappij
-
De overgang van de ene maatschappij naar de andere hangt volgens Marx
fundamenteel samen met de materiële voorwaarden (productie, distributie,
geldwezen…)
4) Democratische, socialistische maatschappij i.p.v. een klassenmaatschappij
-
Democratie: politiek (stemrecht) en economisch
-
Socialisatie: Productiemiddelen in handen van de gemeenschap (NIET de staat, dan
spreken we over nationalisatie)  afschaffing van privébezit
 Deze ideale maatschappij bestaat niet
5) Strijd: zowel democratisch-legaal als revolutionair
-
De heersende klasse zal de afschaffing van privébezit niet aanvaarden
-
Overgang van een kapitalistische naar een socialistische maatschappijvorm  strijd
4.2.5 Aliënatie en reïficatie
Vier elementen van de menselijke aliënatie:
1) De planning werd de meeste arbeiders ontnomen;
2) Het product dat ze maken, hoort hun niet toe;
3) Het loon dat ze verdienen, is maar een deel van de door hen geproduceerde winst;
4) Hun hele leven dat ze in de fabriek of op het kantoor doorgebracht hebben, wordt
hun beetje bij beetje ontnomen, zodat er op het einde niets meer overschiet van de
mogelijkheden en talenten waarmee ze als kind ter wereld kwamen.
47
Vandaag zou men als vijfde mogelijke aliënatie ‘de vervreemding ten aanzien van de
medemens’ kunnen vermelden.
 Strijd voor het socialisme = Strijd tegen de oorzaken van de aliënatie
Dubbele reïficatie van de mensen in deze maatschappij. De mens die in functie komt te staan
van een ding in plaats van omgekeerd:
1) Moderne werknemers worden aanhangsels van de machine die hun haar ritme
oplegt  De dingen staan steeds meer centraal
2) Geld heeft een zodanige macht gekregen dat het bijna een eigen leven lijkt te leiden.
Geld brengt meer geld voort, het verheft de ene en brengt de andere in ellende
 Het ‘ding’ krijgt de controle over ons
4.2.6 Kritiek op Marx
1) De kerken
o Verweten zijn aanvallen op godsdienst en kerk
2) De adel en burgerij
o Verweten hem dat hij de opstand preekte tegen het gevestigde gezag
o Verweten hem dat hij hun macht wilde ontnemen
3) Traditionele filosofen
o Zeiden dat hij economie, sociologie en politiek in de filosofie wilde
binnensmokkelen
4) Progressieve denkers en hervormers
o Verweten zijn optimisme
5) Anarchisten
o Geloofden niet in de rol van zijn partij
6) Andere socialisten
o Verwierpen zijn dialectisch materialisme (dialectiek gaf volgens Marx inzicht
in de materiële evolutie)
FILMFRAGMENT http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2015-2016/volk--macht-envaroufakis.html
48
4.3 Arthur Schopenhauer
4.3.1 Situering
Commentaar op filosofie van Hegel:
-
Zijn idealisme: Feuerbach en Marx
-
Mens als ondergeschikte: Kierkegaard
-
Absolute optimisme: Schopenhauer
4.3.2 Levensloop
-
18e – 19e eeuw
-
Zette zich af tegen de overmacht van de dominerende Hegel
-
Oog voor de diepe onzekerheid van het menselijke bestaan
-
Voelde zich vak tot een pessimistische levensvisie aangetrokken
4.3.3 Die Welt als Wille und Vorstellung
Zijn filosofie berust op twee stellingen:
-
de wereld op zichzelf (an sich) is Wil
-
de wereld voor mij is Vorstellung (representatie, schijn)
 De werkelijkheid is een blinde kracht, ‘de Wil’, die alles drijft
= almachtig, onstuitbaar, zonder oorzaak, zonder rede of kennis
Individuatie  de ‘wil’ werkt in elk van ons al ‘Wille zum leben’  leidt echter
onherroepelijk tot zelfvernietiging
 Er is geen enkele reden tot optimisme
Inzicht omtrent de vernietigende wil is onontkoombaar maar we kunnen op twee manieren
het proces enigszins vertragen:
1) Kunst als soort pijnstillend middel
2) Godsdienst, die ons leert onze behoeften te beperken. Hoe minder we van het leven
verwachten, hoe kleiner onze ontgoocheling zal zijn.
49
4.4 Søren Kierkegaard
4.4.1 Situering
-
19e eeuw
-
Tegen het monumentale systeem van Hegel
 Concrete mens, het individu = het centrum van de wereld en de
filosofie.
-
Nadruk op het geïsoleerde individu (ik)
-
Aanvallen op de bestaande kerk  door de overheid vervolgt
4.4.2 Enteneller (1943)
-
Concrete ervaringen van het individu
-
Werkelijke existentie van de mens in het nu  alleen daarover is filosofie mogelijk en
zinvol
-
Zijn boek ‘Enteneller’ bevat alle thema’s die later ook door de existentiefilosofen zullen
worden behandeld.
Nadenken over de situatie van de mens  Tot het inzicht komen dat de wereld zinloos is
 Leidt een denkend mens tot wanhoop en angst
Hoe geraakt de mens nu uit die diepe en reële angst?
7) NIET door het uiterlijk, het esthetische leidt tot verveling en nog diepere wanhoop
8) NIET door zuiver menselijke innerlijkheid, het ethische, dat al op een hoger niveau
staat
9) Alleen door het opgeven van zichzelf aan God, het religieuze  via het inzicht in de
zinloosheid van de wereld en de wanhoop over je eigen bestaan
(≠ godsbewijs, geen sprake van kerkelijk gezag dat de ‘waarheid’ zou bezitten 
problemen met de kerk)
10) De mens:
-
is voor zijn eigen leven verantwoordelijk
-
moet existentieel denken en handelen
-
kan belangrijke levenswaarden herontdekken
50
2 belangrijke elementen voor de filosofie in het denken van Kierkegaard:
1) Op zichzelf kan de mens slechts tot angst en wanhoop komen, want dat is de ware
existentie van de mens in de wereld.
2) Door de overgave aan God komt de mens tot een zinvol hoger leven in het religieuze,
waar alleen nog redding kan worden gevonden.
4.4.3 Kierkegaard en Marx
Gelijkenissen:
-
de mens centraal
-
keerden zich tegen Hegel
Verschilpunten:
1) Kierkegaard zag het individu op zich
Marx beschouwde het individu als deel van een sociaalhistorisch bestel
2) Kierkegaard zocht de oplossing in de overgave aan een persoonlijke god
Marx zoekt de bevrijding door de revolutionaire verandering van de maatschappij
51
5 Filosofie in de eeuw van zinloze wereldoorlogen
5.1 Fenomenologie en existentialisme
Filosofische stroming die zowel het verstand als andere menselijke eigenschappen in het
filosoferen betrok:
Augustinus:
-
4e – 5e eeuw
-
Plaats voor het persoonlijke bewustzijn en de kenniskracht van de liefde
-
De mens begint pas de waarheid (God) te zoeken als hij die in feite (onbewust) al
gevonden heeft.
Blaise Pascal
-
17e eeuw
-
Zag de beperkingen van de wiskunde en het rationalisme om ‘de vrede van de ziel’ te
kunnen bereiken
-
Benadrukt vooral de rol van het gevoel.
-
Vormde niet alleen een brug naar een oosterse filosofie (Taoïsme), maar evenzeer naar
moderne, niet exclusief rationele denkers zoals de fenomenologen en de
existentiefilosofen
 Nieuw filosofisch denken dat de fenomenologie als methode zal gebruiken
 Fenomenologie = de leer van de fenomenen of verschijnselen
Men dient een onderscheid te maken tussen 3 soorten fenomenologie:
1) De fenomenologie van Kant: ‘de leer van de verschijnselen van de dingen’ tegenover
het niet te vatten Ding-an-sich
2) De fenomenologie van Hegel: ‘het aan zichzelf ‘verschijnen’ van de geest doorheen
de natuur en de geschiedenis, vanuit de zintuigelijke kennis tot het absolute weten’
3) De moderne fenomenologie (Husserl, Brentano)
52
5.2 Edmund Husserl
-
19e – 20e eeuw
-
Begon als wiskundige
-
Ontwikkelde de fenomenologische methode
-
Ging uit van de ‘intentionaliteit’ van Franz Brentano
o 19e – 20e eeuw
o Fenomenologie = een beschrijvende psychologie
o Onderscheidt voorstellingen, oordelen en emoties
o Essentieel: de intentionaliteit, het op het object gericht zijn van de geest
We richten onze psychische aandacht dus volledig op het object dat we willen
kennen.
-
Bewustzijn = het bewustzijn van iets, een object
-
Om de werkelijkheid te kunnen vatten  onszelf van alle vooroordelen ontdoen die we
over dat object zouden hebben
-
Fenomenologie reduceert ons denken tot het object  fenomenologische reductie
= Vorm van beschrijvende psychologie: “Ik weet dat ik dit object waarneem, meer kan ik
in deze fase niet zeggen”.
Wat we zien = het fenomeen ≠ wat eerst in mijn bewustzijn komt
 Proberen het wezen van die dingen te bereiken, te komen tot de zogenaamde
‘Wesensschau’ = het moeilijkste punt van de methode
We vertrekken vanuit de problematiek van Kant:
-
Onderscheid tussen de fenomenen en de werkelijkheid-op-zich
 Voor Husserl bestaat die werkelijkheid-op-zich niet. Er bestaan alleen maar
fenomenen. Het komt eropaan tot het wezen van die fenomenen door te
dringen.
53
FILMFRAGMENT
http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/videozone/Gezienoptv/1.2169484
Herken enkele kenmerken van de derde dimensie in de filosofie.
5.3 Martin Heidegger (niet)
5.4 Karl Jaspers (niet)
5.5 Jacques Maritain
5.5.1 Personalistische filosofie
-
19e – 20e eeuw
-
Verlichting:
o Riep de mens op tot mondigheid
o Herstelde zowel de natuur als de rede in hun autonomie en waarde
o  Vernieuwende denken
-
Personalist moet openstaan voor het moderne gedachtengoed
 Personalisme: de finaliteit van de instituties is de integrale ontwikkeling van de
menselijke persoon
5.5.2 Een realisme
-
Objectiviteit  de wetenschap moet zich onderwerpen aan en richten op de
werkelijkheid
-
Bewustzijnsfilosofie:
o Subject centraal
o Mens afgesneden van de transcendentie
-
Komaf maken met de ‘leugen van de hogere ideeën’
 Absoluut realistisch immanentisme
54
5.5.3 Een bonum commune
Tijdelijke orde  spirituele orde
-
Tijdelijke orde: cultuur en beschaving
-
Spirituele orde: geloof (overstijgt de tijdelijke orde)
 Doel: de wereld een menselijke plek maken
MAAR, er zijn gebreken: kapitalisme
 ontbinding van het sociale weefsel
 sluit de armen uit
 Historisch ideaal van de tijdelijke orde: 3 kenmerken
1. Gemeenschapsaspect
o Goede leven van de hele gemeenschap = bonum commune
Zowel op materieel als moreel vlak
2. Bonum commune is NIET het uiteindelijke doel
3. De tijdelijke orde is NOOIT af, nooit bereikt men een definitief evenwicht
5.5.4 Een sociaal programma
 Vervreemding in de moderne kapitalistische samenleving
Eigendomsstructuur:
-
Privébezit
-
Staatsparticipatie (menselijke persoon niet over het hoofd zien)
Soberheid in de economie  welzijn voor iedereen
Economie = instrument  mens = doel
5.5.5 Besluit
Humanisme Intégral  unieke bijdrage van een reeks fundamentele thema’s en categorieën aan het
personalisme
55
5.6 Jean-Paul Sartre
5.6.1 Situering
-
20e eeuw
 Existentialisme
-
Zijn filosofie draait rond twee polen:
o Een antwoord op de vraag naar zin (Humanistisch/atheïstisch existentialisme)
o Een antwoord op de vraag naar uitzicht bij het handelen (Sociale filosofie)
5.6.2 Sartres humanistisch of atheïstisch existentialisme
L’existence précède l’essence
-
‘Je pense, donc je suis’  ‘Je suis, donc je pense, j’agis, j’ai peur …
-
De essentie = het leven is een vrije val van de moederschoot in het graf
 Niet noodzakelijk pessimistisch, het is gewoon de waarheid
La réalité-pour-moi
-
Werkelijkheid:
o Werkelijkheid op zich
o Werkelijkheid voor mij
 Kennis komt via het individu. Ik beleef die werkelijkheid-voor-mij en leer zo de
werkelijkheid kennen. Maar in de werkelijkheid-voor-mij ontdek ik dat er ook anderen
bestaan die ook een werkelijkheid-voor-zich beleven. Mijn subjectiviteit sluit die
werkelijkheid van de anderen niet uit.
L’autre
Anderen  leiden ons tot intersubjectiviteit
-
Ontmoetingen met anderen fenomenologisch onderzoeken  existentiële benadering
-
Deze ontmoetingen moeten we bewust beleven
56
Exister c’est choisir
-
De mens = fundamenteel vrij
-
Deze vrijheid is:
o een gegeven (iets wat we meegekregen hebben)
o een opdracht om ons in vrijheid te ontwikkelen
Die opdracht is zwaar:
-
We proberen er steeds aan te ontsnappen
-
We schuiven de verantwoordelijkheid van ons af
-
We komen tegenover angst te staan  een situatie die vaak ondragelijk wordt
Geloof in een of ander religieus of absoluut systeem  mogelijk om die angst weg te duwen
 Een dergelijke vluchtoplossing laat Sartre NIET toe
 Het is juist doorheen de ervaring van die angst dat je existeert
L’existentialisme est un humanisme
Er schijnt geen enkele oplossing te zijn
 wanhoop
 je kan doen wat je wilt: er is geen straffende of belonende God die je handelen
kan leiden
Sartre verwerpt deze verwijten.
Existentialisme
 maakt echt menselijk leven mogelijk
 radicaal optimisme
 geeft de mens de keuzevrijheid
 Godsdienst en volkswijsheid: de menselijke natuur en de wereld als slecht bekijken
 Godsidee verwerpen
57
-
Mensen krijgen de plaats die hun toebehoort, die ze zelf moeten veroveren
-
De mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt
-
Deze verantwoordelijkheid is niet alleen voor jezelf, maar voor alle mensen
 Onze verantwoordelijkheid omvat de hele wereld
Het humanistische of atheïstische existentialisme:
o de mens is volledig voor zijn daden en zijn ontwikkeling verantwoordelijk
o de subjectiviteit bevat meteen alle andere mensen
5.6.3 Sartres sociale filosofie
Critique de la raison dialectique (1960)  Kritisch tegenover het officiële marxisme
o Zolang het kapitalisme zal bestaan, blijft het marxisme de enige filosofie van onze tijd
die zich zinvol met de hele werkelijkheid bezighoudt
o Kierkegaard: pijn, noden, passie en verdriet van concrete mensen
-
zijn brutale realiteiten
-
kan je met je denken niets aan veranderen
Sartre  gewezen op het reële karakter van deze gevoelens en de beperking van het
intellect
o Marxisten:
-
De individuele persoon uit het oog verliezen (altijd categorieën)
-
Iedereen zien als deel van een structuur (kapitalist, landbouwer…)
Existentialisme:
-
Ieder van ons behoort, door geboorte of beroepskeuze, tot een bepaalde
categorie
-
MAAR ieder van ons is, als individuele persoon, meer dan deze categorie
 Dit is de zin van Sartres ‘Kritiek van de dialectische rede’, waardoor hij meteen
ook een synthese uitwerkt tussen het denken van Marx en dat van
Kierkegaard.
o Het individu staat niet alleen in de wereld (intersubjectiviteit)  de vrijheid van dat
individu kan nooit worden losgemaakt van die van de anderen
 Praktijk van de bevrijding noodzakelijk
58
o Onderscheid tussen:
-
Interpretatie van de geschiedenis en de werkelijkheid (marxisten)
-
Concrete benadering van deze werkelijkheid (existentialisten)
Marxisme zonder existentialisme
 soort van dogmatisme (verstarring)
Existentialisme zonder marxisme
 nieuwe vorm van pessimisme
 filosofische herinterpretatie van religie (God als toevlucht uit de angst)
5.7 Gabriël Marcel, Martin Buber en Emmanuel Levinas
Religieuze existentialisme
-
nadruk op het directe contact tussen God en het individu
-
beroep doen op de rede, het gevoel, de intuïtie, de emoties en vaak de
mystieke verlichting of extase
 Niet alleen christelijk-religieuze, maar ook joodse filosofie neemt aan deze
stroming deel
Twee verschillende stromingen die zich op het existentialisme beroepen:
-
het atheïstische denken (Sartre)
-
de religieuze filosofie (Marcel)
5.7.1 Het christelijke existentialisme van Marcel
-
19e – 20e eeuw
-
datgene wat we hebben  datgene wat we zijn (= ons wezen)
 Datgene wat we hebben gaat ons leven steeds meer bepalen
De mens is tenslotte zoveel waard als de bezittingen op zijn rekening.
 Filosofie = een vorm van neosocratisme
59
Hij behandelt de vraag naar inzicht en zin door fundamenteel onderscheid te maken tussen
-
het probleem (iets wat buiten mij staat en ik kan onderzoeken)
-
het mysterie (iets waarin ik zelf met mijn hele wezen betrokken ben)
De mens kan in zijn denken:
-
verder gaan dan het onderzoek van de problemen
-
zich openstellen voor het mysterie (het zijn)
Onze existentie, ons bestaan, bewust beleven  het zijn
-
is op zich tragisch
-
kunnen we slechts verdragen door ons te richten op de gemeenschap met
God en de anderen
5.7.2 De joodse existentiefilosofie van Buber en Levinas
Martin Buber (19e – 20e eeuw)
De mens staat op twee manieren in de wereld:
o Ich-du = Het menselijke bestaan dat wezenlijk een relatie is tussen een ‘ik’ en een ‘jij’
‘Du’ slaat op:
-
andere mensen
-
God
 Om onszelf te worden moeten we onze relatie tot de anderen, tot God en tot
de natuur ontwikkelen
o Ich-es = De ervaring van de dingen rond ons
Dagelijks leven  relatie en ervaring lopen door elkaar  medemensen als dingen ervaren,
i.p.v. met hen in relatie te treden
Zuivere relatie terugvinden  kijken naar de spontane reacties van kinderen en de
zogenaamde primitieve culturen
60
 Wat in het leven van elk van ons én in het leven van de maatschappij gebeurt,
is een verschuiving van ‘du’ naar ‘es’.
-
We kunnen steeds minder spontaan in relatie treden tot de anderen.
-
De hoogste relatie is het gesprek met God, het eeuwige Du.
 Tot dit gesprek met God komen we pas als we in ons dagelijks leven met de anderen
opnieuw de dialoog leren ontwikkelen.
Onophoudelijke dialoog van mens tot mens  het scheppen van een nieuwe maatschappij
We komen tot het socialisme via de utopie (= het concrete nog niet gerealiseerde).
Emmanuel Levinas
-
20e eeuw
-
Fenomenologische methode
-
Ons bestaan =
o een opdracht
o een oproep
-
De echte werkelijkheid:
o Kunnen we niet begrijpen door het denken
o Kern = de ervaring van of het openstaan voor de ander
 Begrijpen en zelfontplooiing  verantwoordelijkheid over de anderen
De aandacht voor het inzicht in de werkelijkheid richt ons naar het belang van het juiste
uitzicht op ons verantwoordelijk handelen.
61
5.8 Ernst Bloch
5.8.1 Levensloop
-
19e – 20e eeuw
-
In de filosofie van Bloch komen een aantal aspecten samen:

fenomenologisch onderzoek

de joodse en christelijke traditie

het marxisme
5.8.2 Blochs methode: sporen zoeken
-
Vertrekt vanuit dingen en gewoonten die we ten onrechte als vanzelfsprekend
aanvaarden
-
Op zoek naar sporen van een diepere werkelijkheid achter de oppervlakkige schijn van
het alledaagse  wijzen op de ontvreemde situatie van mens en maatschappij
5.8.3 Utopie
Onderscheid tussen abstracte en concrete utopieën:
-
Abstracte utopieën zijn wereldvreemde, vrijblijvende fantasieën die ons helpen
uit onze dagelijkse werkelijkheid te ontsnappen.
-
Concrete utopieën zijn die wensdromen die wel bereikt kunnen worden en die
daarom de ontwikkeling van individu en maatschappij mogelijk gemaakt hebben
en nog mogelijk maken.
Hoop = de diepste kracht van onze persoonlijke en sociale geschiedenis
De mens kan niet tevreden zijn zolang er geen volledige vrijheid en gelijkheid van kansen
bestaat.
62
5.8.4 Hoop
= ‘docta spes’: een bewuste, intelligente hoop die ver van naïef is
Militant optimisme:
-
Het is alleen maar gerechtvaardigd als we tegelijkertijd proberen iets aan onze
toestand te doen
-
Zonder zouden we nog altijd in een slavenmaatschappij leven of zouden de
arbeiders nog altijd zo machteloos staan tegenover uitbuiters zoals in de 19 e
eeuw.
Voor Bloch bestaan er twee soorten godsdienst:

De traditionele godsdienst, die de menselijke ellende verzacht, maar die
machtsstructuren niet aantast en ons vertroost met het vooruitzicht op een
hiernamaals waar alles anders en beter zal zijn
 deze godsdienst verwerpt Bloch als reactionair

De godsdienst die de menselijke bevrijding tot haar opgave maakt en daadwerkelijk
voor de verbetering van het materiële en geestelijke menselijke lot strijdt
Jezus was voor Bloch een atheïst
-
NIET omdat hij het bestaan van God loochende
-
WEL omdat hij, als Mensenzoon, de mens in het centrum van zijn boodschap
plaatste
5.8.5 De menselijke vrijheid
-
menselijke vrijheden zijn op de macht veroverd
-
zelf vrij worden  die individuele en sociale vrijheid tot onze levensopgave maken
Om dat te kunnen doen moeten we ons ervan bewust worden:

dat we die vrijheid niet alleen kunnen bereiken

dat we aan het voorlopige einde staan van een traditie die zo oud is als de mensheid
63
Het is onze menselijke plicht:
-
geen enkel onrecht in ons leven of in dat van onze medemensen te dulden
-
onze eigen mogelijkheden zoveel mogelijk te ontwikkelen
 Er is geen zekerheid dat wij die vrijheid zullen bereiken, maar zolang we er iets aan
kunnen doen, hebben we het recht niet de strijd op te geven
 Zoeken van sporen om tot inzicht en zingeving te komen  uitzicht op het handelen
5.9 Sigmund Freud (niet)
5.10 Herbert Marcuse
Herbert Marcuse
-
19e – 20e eeuw
-
Vooraanstaand lid van de Frankfurter Schule
5.10.1 Situering vanuit de Frankfurter Schule
-
1923
–
1950:
vooraanstaande
rol
in
de
psychologie,
de
sociologie,
de
literatuurwetenschap en de filosofie
-
Bestond uit een groep denkers die uit al deze richtingen kwamen, om samen een aantal
projecten ivm de studie van de tijdsproblemen uit te werken
-
Geloofden dat eenzelfde probleem alleen echt begrepen kan worden als het vanuit
verschillende gezichtspunten tegelijkertijd bekeken werd
De pijlers waarop hun theorie gebouwd werd waren zeer verschillend:
o de psychoanalyse van Freud: mens als individu, de menselijke psyche, het belang van
seksualiteit en een cultureel pessimisme
o het historisch materialisme van Marx: mens als sociaal wezen, de economische en
sociale krachten, het belang van de productiekrachten en een historisch optimisme
64
Toch waren er enkele thema’s waarbij ze elkaar raakten:
o bestaande illusies moeten doorbroken worden om de werkelijkheid te leren kennen
o geloven in het primaat van de rede (ratio) over het gevoel
o de individuele mens bij Freud is dezelfde mens als diegene over wie Marx het heeft
(binnen de sociale context): een mens is zowel arbeider in en fabriek als individu met
zijn persoonlijke problemen
We focussen allereerst op de verhouding Marx-Freud in het werk van Marcuse en vervolgens
op zijn analyse van drie maatschappijvormen:

het fascisme

het stalinisme

de westerse consumptiemaatschappij
5.10.2 Marx en Freud
Marcuse probeert de duidelijke tegenstellingen tussen marxisme en psychoanalyse op te
lossen. In ‘Eros and Civilization’ (1955) gaat hij uit van het begrip vervreemding (aliënatie):

Voor Marx is dat de vervreemding van de productiemiddelen en het
productieproces zelf

Voor Freud is dat de vervreemding als onaangepastheid aan de realiteit (vandaar
het afwijkende gedrag)
 Marcuse vindt de scheiding tussen de twee soorten vervreemding onaanvaardbaar.
Het heeft geen zin iemand door therapie te willen aanpassen aan een gekke, vervreemde
wereld, zolang men niet tegelijkertijd probeert die wereld iets redelijker en
rechtvaardiger te maken.
Het ene veronderstelt het andere, omdat het private en het politieke op elkaar inspelen.
-
Freudianen houden zich enkel met hun individuele patiënten bezig
-
Marxisten verwerpen de theorieën van Freud als individualistisch en
pessimistisch
 We kunnen ons pas later, na de ‘socialistische revolutie’, met individuele
problemen gaan bezighouden
65
Marcuse vertrekt vanuit de materialistische theorie van Marx en brengt van daaruit kritiek
op de psychoanalyse, om zo tot een nieuwe synthese te kunnen komen.
-
Freud:
o de menselijke beschaving is opgebouwd uit de voortdurende onderdrukking
van de menselijke instincten (libido)
o alleen door onze libido systematisch te verdringen kunnen we cultuur
scheppen
-
Marcuse:
o gelooft niet dat het lustprincipe en het realiteitsprincipe totaal onverenigbaar
zouden zijn
o de bevrediging van onze materiële, sensuele en geestelijke behoeften uit de
commerciële en dominerende controlesfeer houden + onze fantasie niet
volledig laten bepalen door de massamedia
 nieuw soort realiteitsprincipe, dat ons niet dwingt al onze instincten
voortdurend te bedwingen
o ‘erotische’ cultuur: waar het sensuele ten volle beleefd wordt en deel is van het
sociale klimaat
5.10.3 Het fascisme
= een historische, politieke en sociale beweging die vooral in Duitsland, Italië en Spanje aan
de macht kwam, maar die overal in Europa een grote invloed uitoefende.
 ‘autoritaire persoonlijkheid’: Marcuse stelde hier twee thesissen op
o De totalitaire staatsvorm is een mogelijke maar niet noodzakelijke transformatie van
de
liberaalkapitalistische
maatschappij. “Wanneer het vertrouwen
in
de
democratische instellingen uitgeput raakt, is men bereid deze leeg geworden
democratie op te geven en zich aan een sterke leiding toe te vertrouwen.”
o Deze autoritaire mentaliteit is geen recent verschijnsel, maar het resultaat van een
eeuwenlange ontwikkeling. Om het fascisme te bestrijden moet men deze historische
ontwikkeling begrijpen. Anders vecht men tegen een symptoom zonder aan de
wortels van het kwaad te raken.
66
5.10.4 Het stalinisme
Sovjet-Unie:
-
Kapitalistische productiemodel overgenomen
-
Omstandigheden van een onderontwikkelde en door oorlog en revolutie vreselijk
verarmde maatschappij
 Steeds grotere beperking van de individuele vrijheden en de onderschatting van
de menselijke behoeften
Absolute geloof in de nationalisering van de hele economie  menselijke individuele
behoeften als een soort ‘nevenproduct’ beschouwd
 Nieuwe heersende groep die er alle belang bij had het initiatief en de vrijheid van de
bevolking te onderdrukken.
5.10.5 Het Westen als een dimensionale maatschappij
Samenleving = een consumptiemaatschappij (CMP)
1. CMP omvat alle aspecten van de moderne maatschappij:
-
de economie, de sociale sector
-
de vrijetijdsbesteding, de intellectuele cultuur
-
de wetenschap, de kunst, de filosofie
= maatschappij met één dimensie  zoveel mogelijk winst maken (= de kern van de
geglobaliseerde samenleving)
 alles tot consumptieartikel maken
Waarden die buiten de consumptiesfeer lagen en dus ‘niet met geld te koop waren’, zijn
te koop in de CMP (gevoelens, liefde, relaties, menselijke vriendelijkheid, jeugd)
67
2. Heel moeilijk om iets aan die situatie te veranderen omdat ook de arbeidersklasse, die
volgens Marx de revolutionaire verandering moest teweegbrengen, bijna volledig in dit
systeem geïntegreerd is.
3. Volgens Marcuse, enkel beginnende bevrijding mogelijk via de groepen die nog niet
totaal in het systeem waren opgenomen (kleurlingen, de derde wereld, studenten,
vrouwen, kritische intellectuelen…)  tot een revolte komen
5.10.6 Repressieve tolerantie, negatief denken en de Grote Weigering
Revolte (zie boven)  repressieve tolerantie als reactie van het systeem
Revolutionaire houdingen en kleren (lange haren, jeans…) werden ‘modieus’ en daardoor
onschadelijk gemaakt, m.a.w.: ze werden getolereerd.
Opnieuw leren negatief denken  om tot een juist inzicht te komen
-
De negatieve kant van al die mooie waarden en woorden zien
-
Men houdt ons bezig, we vergeten daarbij zelfstandig te denken
 Heersende systeem op zich is negatief (onrechtvaardig) en destructief
(oorlogszuchtig)
Dit kritische inzicht biedt uitzicht op de ‘Grote Weigering’ ons daardoor te laten vangen.
-
Een moeilijke keuze bij ons handelen
-
Waarvoor we een hoge prijs betalen
 Maar het is de enige uitweg
We moeten van de vervreemding van het bewustzijn tot het bewustzijn van de
vervreemding komen, willen we opnieuw zicht krijgen op de zin van het leven.
FILMFRAGMENT
http://tegenlicht.vpro.nl/afleveringen/2015-2016/rendement-van-geluk.html
Toon aan hoe je in de slotdocumentaire over de betekeniseconomie belangrijke elementen
van volgende filosofen geïllustreerd ziet: Sartre, Marcel, Buber, Levinas, Bloch en Marcuse.
68
5.11 Fritz Schumacher
5.11.1 Levensloop
-
20e eeuw
-
Voorkeur voor filosofische reflectie
5.11.2 Zingeving en ethiek
-
Voor de mens is het onduidelijk wat hij als mens werkelijk verlangt, wat hem werkelijk
geluk brengt, wat de mens zingeving verschaft.
-
De opkomst van de economische wetenschap  afhaken van de voorheen geldende
ethiek en metafysica
-
Het filosofische fundament van de economie schrapte de verticale (God-mens) relatie
uit haar begrippenapparaat  zinsvraag enkel utilitaristisch
Schumacher situeert de mens binnen een wereld met vier zijnsniveaus:
1. Delfstoffen
2. Planten
3. Dieren
4. Mensen
Niet alle zijnsniveaus zijn zomaar tot de materie te herleiden.
 Onderscheid maken tussen convergerende en divergerende problemen
Convergerende problemen
-
Hebben zo weinig mogelijk te maken met het zelfbewustzijn, het bewustzijn en
het leven
-
Moeten opgelost worden binnen het kader van de wetten van de levenloze
natuur
-
Opereren volgens de wetten van de logica  tot een eenduidige oplossingen
komen
69
Divergerende problemen
-
Men treedt buiten het zijnsniveau van de levenloze natuur
-
Problemen waarvoor tegenstrijdige oplossingen uitgewerkt worden
-
Hoe meer men eraan werkt, hoe meer de voorgestelde oplossingen van elkaar
schijnen te verschillen  De oplossingen gaan meer en meer van elkaar
divergeren.
-
Ofwel opteren voor vrijheid ofwel het stellen van orde aanbevelen
 Tegenstelling vrijheid-orde = het voornaamste spilelement van Schumachers
ethisch fundament
-
Beroep doen op het zelfbewustzijn  spanning vrijheid-orde afwegen en een
ethische keuze maken
 Men herleidt alle problemen tot convergerende problemen
Bij het oplossen van verschillende economische problemen wordt men voor de keuze
geplaatst ofwel meer vrijheid op te nemen, ofwel meer normen en planning voorop te
stellen, ofwel tot een zinvol compromis te komen.
5.11.3 Economie en technologie voor de mens
Divergerende economische problemen  vanuit de economische praktijk op het
microniveau de economische praktijk van het macroniveau bereiken.
Divergerend probleem  beroep doen op de menselijke factor zelfbewustzijn
-
Zo kan de mens begrip, wilskracht en medeleven opbrengen
 Dit kan de tegenstelling vrijheid-orde overstijgen
Intermediaire technologie in plaats van moderne technologie als essentiële microinvalshoek  optimaler economisch systeem
Bestaande economische systeem: moderne technologie  nood aan heroriëntatie, aan de
hand van praktische experimenten en concrete voorbeelden
 Keuze voor technologie is ook een divergerend probleem
70
5.11.4 Concreet utopisch denker
Microniveau  concreet voorbeeld  macroniveau
 Bepaalde utopische socialisten hadden dezelfde visie
1. Robert Owen:
-
Doet beroep op specifieke eigenschappen van het zelfbewustzijn van de mens
-
Durft een redelijk ethische visie te betrekken bij het rationeel-economische
2. John Ruskin:
-
Klaagt de traditionele economische theorieën aan omdat ze geen beroep
doen op de verantwoordelijkheid van de mens (idem Owen)
3. Richard Tawney:
-
“Geen enkele structurele systeemverandering is in staat om de egoïstische
grondtrekken van de mens, die zo vaak de oorzaak zijn van sociale malaise,
weg te nemen.”
-
Wil een omgeving scheppen waarin dit egoïsme minder gestimuleerd wordt
5.11.5 Besluit
Schumacher werd bestempeld als een ‘naïeve utopist’.
Zijn ethische visie staat haaks op wat men als het wezenlijke van de menselijke natuur
beschouwt: de mens als een begerig wezen dat altijd meer wil.
Zijn visie houdt inderdaad een utopie in, zeker wanneer men rekening houdt met de
beperkte menselijke mogelijkheden en de gegeven politieke en maatschappelijke structuur.
Schumachers ideeën zijn niet haalbaar voor mensen die geen of niet voldoende macht
hebben.
71
5.12 Michel Foucault
5.12.1 Situering vanuit het structuralisme
-
De mens zit gevangen binnen verschillende schema’s.
-
Al van voor de geboorte is een groot deel van ons leven bepaald door omstandigheden
en krachten buiten ons
Linguïst Ferdinand de Saussure:
-
Onderscheid tussen langage en parole
o Langage = de taal als systeem met zijn eigen wetmatigheden
o Parole = de individuele taal van de spreker
-
De langage is gegeven nog voor de spreker de taal kan gebruiken en hij kan
zich niet aan deze wetmatigheden onttrekken.
 De mens staat niet langer in het centrum, maar maakt deel uit van een
structuur, vandaar de naam ‘structuralisme’.
5.12.2 Tegen het humanisme van Hegel tot Sartre
Michael Foucault:
-
20e eeuw
-
Voornaamste onderzoeksterreinen: taal, geesteszieken, gevangeniswezen, seksualiteit
en macht
-
Uitgangspunt: kritiek op het humanisme van Sartre
Sartre
Foucault
Humanisme begint in de Renaissance, Humanisme begint pas tegen het
waar God een centrale plaats inneemt
einde van de 18e eeuw
Humanisme belooft de mens vrij, Het menselijke geluk bestaat niet. Het
soeverein en gelukkig te maken
is zinloos zich in te zetten voor de
vooruitgang van de mens
 Het komt erop aan te zoeken naar een optimaal functioneren van de maatschappij.
 De mens bestaat slechts om te functioneren en, zo mogelijk, een zekere controle op dit
functioneren uit te oefenen. Al de rest is een illusie.
72
5.12.3 Tegen de filosofie van het subject
Filosofie dient de voorwaarden te onderzoeken waardoor het subject tot stand komt.
In plaats van een fundament van alles, wordt het subject (de mens) zelf een deel van een
functie van het discours dat ons grotendeels bepaalt.
5.12.4 Het discours
Wij worden binnen een bepaalde taal geboren  niet willekeurig
-
Ons spreken en schrijven wordt door regels beperkt
-
Verplicht ons aan die regels te houden, willen we in de wereld leven
-
Dit discours is verschillend in tijd en ruimte, maar we komen het overal tegen
-
Het zegt ons wat mag en niet mag
-
Het heeft een enorme invloed op onze status in de maatschappij
 Taal is direct met de macht verbonden
Het is niet zomaar een toevallig communicatiesysteem
5.12.5 De macht
Volgens Foucault:
1. Macht is geen bezit, maar een strategie.
Macht op zich bestaat niet, ze bestaat enkel in de uitoefening ervan.
2. De macht is niet gelokaliseerd. Maar, na de revolutie ontstaat er telkens opnieuw een
macht die de mensen gaat controleren.
3. Omdat de macht overal zit, kan ze niet worden uitgeschakeld.
4. Men moet die complexe macht proberen te begrijpen door een aantal
machtsinstellingen te onderzoeken (scholen, gevangenissen, instellingen voor
geesteszieken, seksualiteit en ziekenhuizen)
 Bepaalde ideeën (normaal/abnormaal, ziek/gezond, goed/slecht…) hebben er
altijd opnieuw toe gediend de bestaande sociale systemen te bevestigen.
73
5.12.6 De filosoof met de krant
-
Opnieuw leren kijken naar die gebeurtenissen en gewoonten die ons zo vertrouwd zijn,
dat we niet of nauwelijks meer merken hoe ze op ons macht uitoefenen.
-
De macht echt in eigen handen nemen is per definitie onmogelijk, maar je kan er
eventueel wel iets tegen doen.
 Denken van Foucault is niet geruststellend of optimistisch op het vlak van
zingeving
 Zijn scherp inzicht en aanvallen op de illusie van het moderne humanisme
openen de blik voor de ons omringende macht die weinig uitzicht biedt voor ons
handelen
5.13 De analytische en logisch-positivistische filosofie
5.13.1 Situering
5.13.2 Bertrand Russell
-
19e – 20e eeuw
-
Beweert dat men op louter rationeel-filosofische gronden geen enkel zinvol
moraalsysteem kan ontwikkelen
-
Eerder geneigd met de empiristen in te stemmen, maar als mathematicus kon hij zich
niet met hun methode en resultaten tevreden verklaren
-
Zocht naar de logische fundamenten die de wiskunde mogelijk maken.
 Zuivere wiskunde in het algemeen is niets anders dan een voortzetting van de
deductieve logica
Deductief = men volgt een methode waarbij het bijzondere uit het algemene wordt afgeleid
 heel wat filosofische problemen konden in feite worden gereduceerd tot ‘syntactische’
problemen
74
Theorie van de beschrijvingen
 De term ‘bestaan’ kan men alleen maar toepassen op beschrijvingen
-
De wereld bestaat uit logisch met elkaar verbonden ‘sense-data’ (zintuiglijke feiten)
-
De sense-data van verschillende objecten vormen de ‘geest’ van de mens die ze
observeert.
-
De sense-data van één object die door verscheidene personen worden
geobserveerd, vormen de realiteit van een - niet te bewijzen - materie
-
De feiten zijn particulier of algemeen
-
Deze feiten zijn op zich niet juist of onjuist, alleen de uitspraken erover kunnen juist
of onjuist zijn
 De filosofie ging zich beperken tot haar eerste taak: inzicht in of beschrijving van de
wereld. Uitzicht, moraal en politieke theorie over de beste samenleving horen dan niet
langer thuis in de echte filosofie.
5.13.3 De Wiener Kreis
-
Ontstaan in Wenen in 1929
-
Verspreidde zich over Engeland en Amerika
-
Leden: hoofdzakelijk mathematici of natuurwetenschappers die de traditie van het
positivisme van Comte en Mill voortzetten en direct beïnvloed waren door het denken
van Mach, die in Wenen doceerde.
Ernst Mach
-
Filosofie moet zich slechts bezighouden met de echte feiten en alle metafysische en
religieuze speculaties als nutteloos opgeven.
-
Ze waren verbonden door een ongenadige kritiek op de metafysica, die volgens hen
probeert te bewijzen dat er dingen zijn die op geen enkele manier ervaren kunnen
worden.
-
Wat niet door ervaring kon worden geverifieerd, was zinloos.
75
Moritz Schlick
-
19e – 20e eeuw
-
Verwierp de mogelijkheid van Kants ‘synthetisch oordeel a priori’ en beperkte de
opgave van de filosofie ertoe de begrippen logisch te doorlichten.
-
Onderzocht
onder
meer
de
begrippen
ruimte,
tijd,
materie,
causaliteit,
waarschijnlijkheid en vrije wil.
-
De ervaring, waarop alles berust, komt slechts structureel overeen met de ervaring van
anderen  we kunnen niets met zekerheid zeggen over de inhoud van hun ervaringen
 Alleen ‘ik’ kan weten wat een bepaalde uitspraak betekent
Rudolf Carnap
-
19e – 20e eeuw
-
Trachtte eerst een logische constructie van de wereld op te bouwen
-
De hele publieke wereld van de wetenschappelijke kennis tot private ervaringen
reduceren, bleek te moeilijk  Concentreerde zich verder op de kritiek van de
metafysica
-
Filosofie = de ‘logica van de wetenschap’, waarbij rationeel inzicht vooropstaat
-
Verwerpt alle zingevende en uitzichtgevende uitspraken als een soort ‘lyrische poëzie’
die gevoelens uitdrukt en stimuleert
-
Concentreert zich op de beschrijving en correctie van de wetenschappelijke taal
 Filosofie bestaat dus uitsluitend uit de analyse van de taal en het onderscheid
tussen al dan niet logisch houdbare vormen van taalgebruik.
Alfred Ayer
-
20e eeuw
-
GEEN lid van de Wiener Kreis
-
De belangrijkste Engelse logische positivist
-
Verdedigde de klassieke stellingen van de Wiener Kreis
-
Houdt zich vooral bezig met het klassieke probleem van de Britse empirische filosofie,
“onze kennis van de externe wereld”
-
Tracht het probleem in linguïstische termen om te zetten
-
Strijdt niet zozeer tegen de metafysica, maar tegen het scepticisme.
76
 Hij geeft toe dat het altijd logisch mogelijk is dat we ons vergissen, maar hij besluit
daaruit NIET dat we nooit iets kunnen kennen.
Aanhangers van het logische positivisme  we moeten de idee opgeven dat empirische
kennis volkomen betrouwbaar is en geen enkel risico van een vergissing inhoudt.
5.14 Ludwig Wittgenstein
5.14.1 Situering
-
19e – 20e eeuw
-
Wenen van 1900 tot 1930: tijd van de ineenstorting van de Habsburgse monarchie van
keizer Franz-Joseph.
 Op verschillende gebieden van de cultuur zochten kunstenaars, critici en denkers naar
een vereenvoudiging van theorie en praktijk.
5.14.2 Levensloop
5.14.3 Tractatus logico-philosophicus
-
Behandelt de filosofische problemen
-
Toont aan dat de vraagstelling van deze problemen terug te voeren is op het
misverstand van de logica van onze taal.
 De grens vinden van dat wat zinvol in de taal kan worden uitgedrukt en zich daartoe
beperken.
“Alles wat die grens overschrijdt, zal gewoon onzin zijn.”
“Waarover je niet praten kan, daarover moet je zwijgen”
 Kan minstens twee dingen betekenen:
1. Het is inderdaad allemaal onzin wat over de grens van het inzicht of “de logisch
controleerbare taal” gezegd wordt
o Aanvaardbaar voor de leden van de Wiener Kreis, die daarin een bevestiging
gevonden hebben van hun verzet tegen de metafysica of de vraag naar zin
o Praat alleen over de dingen die je ook logisch kan bewijzen en zwijg over al het
andere
77
2. Men kan met de middelen van de filosofie (en de logica) gewoon niets zinvols zeggen
over bepaalde dingen, die daarom op zich niet zinloos zijn
o Terrein van ethische vraagstukken duidelijk afgrenzen van de logica
o De grens dient niet om die vragen omtrent uitzicht op het juiste handelen als
zinloos en dus irrelevant te verwerpen, maar om ze van de logische controle af te
schermen
Wittgenstein wou een grens trekken tussen wetenschap en niet-wetenschap.
-
Criteria vastleggen waaraan alle goedgevormde zinnen die feiten vaststellen,
moesten beantwoorden
-
Zinnen die niet aan deze criteria voldoen, zijn ‘schijnzinnen’
 Daaruit ontwikkelt hij een taaltheorie die naar de eenvoudigste bestanddelen van
de taal op zoek gaat, waaruit zinvolle proposities kunnen worden opgebouwd.
5.14.4 Philosophische Untersuchungen
Wittgenstein leidt ons opnieuw naar de discussie over de taal via een analyse van functies
van de taal en algemener van levensvormen waarin een bepaalde taal gebruikt wordt.
Hij is er niet meer van overtuigd dat de taal de werkelijkheid inderdaad kan afbeelden.
-
Taal wordt altijd gebruikt binnen een welbepaald taalspel waarvan we de regels
moeten kennen om de zin van de uitspraken te kunnen begrijpen
-
Taalkundige expressie wordt een bestanddeel van het handelen
Hij verwerpt de mogelijkheid van een privétaal die alleen voor mij betekenis heeft
-
Een taal wordt altijd gebruikt in overeenstemming met een impliciete of
expliciete regel.
-
Door die overeenstemming met regels kan er onderscheid gemaakt worden
tussen taal en louter klanken of tekens op papier.
-
Geen criterium om vast te stellen of de zogenaamde privétaal juist of onjuist
gebruikt wordt  dergelijke privétaal kan dan ook niet bestaan
78
6 De vragen naar zin, in- en uitzicht blijven in het nieuwe
millennium (allemaal filosofen uit de 20e – 21e eeuw)
6.1 Paul Ricoeur
6.1.1 Biografie
6.1.2 De zijnsbevestiging
-
Ethische theorievorming
-
De mens wordt geconstitueerd door een ‘oorspronkelijke zijnsbevestiging’ die zich
manifesteert in een pogen en een verlangen.
Oorspronkelijke zijnsbevestiging =
o de act die ons in het bestaan stelt, die aan ons denken, handelen en voelen
voorafgaat
o ze fundeert en leidt
o maar ons nooit ‘gegeven’ is en dus nooit te ‘schouwen’ is
o te bestempelen als een vrijheidsact: principe van wat we zijn en wat we te zijn
hebben
-
Wil het zijnsverlangen van de mens blootleggen om de mens te helpen een adequater
zelfbegrip te hebben.
-
De vrijheid staat voorop
 Deze vrijheid is niet zomaar te vatten. Nadenken over de concrete uitingen van
vrijheid is vereist.
-
Het kwaad is niet even oorspronkelijk als de vrijheidsact.
-
Kwaad en vrijheid verhelderen elkaar wel, en het kwaad situeert zich niet alleen op het
individuele niveau, maar ook in de structuren waarin we opereren.
 Er bestaat een specifiek kwaad van de institutie bestaat: “Men treft het in alle vormen
van organisatie aan”.
 Het kwaad is een ondoorgrondelijke manifestatie van de vrijheid waardoor de vrijheid
voor zichzelf onbereikbaar wordt en het ethisch streven meteen begrensd wordt.
79
6.1.3 De andere
-
Men treedt slechts binnen in het eigenlijke ethische bestaan via de ontmoeting met de
andere
-
Bij dit erkennen van de andere als persoon ontstaat meteen ook de verplichting
-
De vrijheid waar alles mee begon, wordt ook erkend bij de tweede persoon.
 “Alter ego”
 Vrijheid in intersubjectiviteit tot stand laten komen
-
Het ethisch bestaan = een ‘optie’ waarbij men al dan niet respect heeft voor zowel de
andere als voor zichzelf als persoon
-
Men weet dat men slechts menswaardig leeft als men de persoon in zichzelf en de
andere bevordert
6.1.4 Het instituut
Wanneer de vrije mens via de ontmoeting met de andere het eigenlijke ethische bestaan
binnentreedt, kan hij dit maar op basis van instituties.
Nood aan een neutrale term, een zogenaamde institutie
= een geheel van regels met betrekking tot handelingen binnen het sociale leven,
waardoor ieders vrijheid zich kan realiseren zonder deze van de andere te schaden
6.1.5 Het egocentrisme voorbij?
6.1.6 Een ethische triade
-
Legt een brug tussen de aristotelische traditie (1) en die van Kant (2)
1. Legt vooral de nadruk op een teleologische ethiek met een doelgerichtheid, een
nastreven van het goede
 Teleologische benadering
2. Vanuit Kant komt de verplichting op het voorplan binnen een context van
universele regels, waarbij eerder de beslissingsprocedures van tel zijn in plaats
van de doelgerichtheid
 Deontologische benadering
80
-
Legt een verbinding tussen bovenstaande twee soorten van principe-ethiek en wat men
situatie-ethiek (zoals in het existentialisme) noemt.
 Men kan deze ethische visie van Ricoeur situeren onder deugdenethiek
6.2 John Rawls
6.2.1 Levensloop
6.2.2 Een theorie van rechtvaardigheid
A Theory of Justice (1971)
Morele regels zijn nodig voor het functioneren van een maatschappij. Het geheel van
praktijkregels vormt dan de ‘morele werkelijkheid’. Hierin gelden er al regels die we moeten
kennen voor we eventuele veranderingen en verbeteringen kunnen doorvoeren.
 Toegepast op het rechtvaardigheidsprincipe:
“Welke regels moeten we volgen om een zo rechtvaardig mogelijke maatschappij te
kunnen verwezenlijken?”
Rechtvaardigheid =
-
alle mensen krijgen gelijke kansen
-
een maatschappij past het principe van de ‘fairness’ toe
Hypothetische ‘oorspronkelijke positie’:
-
Niemand heeft meer macht of invloed dan een ander
-
De mogelijkheid dat ieder van ons zonder eigen schuld in de positie van het
zwakste lid van een samenleving kan terechtkomen
 Omdat niemand weet wat hem te wachten staat, moeten we collectief onderhandelen
over de beste vorm van maatschappij die we zouden willen bereikt hebben, indien ons
een dergelijke tegenslag zou overkomen.
81
 We onderhandelen daarom achter een ‘sluier van onwetendheid’ (veil of ignorance)
over onze eigen toekomst.
We gaan er ook vanuit dat:
-
Iedereen in staat is een rationeel en redelijk idee te ontwikkelen van wat
volgens hem goed en kwaad is
-
Dat we in staat zijn een idee van ‘rechtvaardigheid’ uit te denken, gekoppeld
aan het verlangen zo rechtvaardig mogelijk behandeld te worden
 Heel duidelijke sociale theorie voor een maatschappij waarin iedereen in principe
toegang heeft tot de ‘primaire sociale goederen’ (inkomen, vermogen, basisvrijheden…)
Principes van rechtvaardigheid in de sociale en historische context kunnen in conflict komen
met andere principes waarmee we eveneens rekening moeten houden.
 Rawls pleit voor een moreel evenwicht
= een wederzijds onderhandeld evenwicht tussen de universele basisprincipes
van het uitgangspunt en de specifiek concrete, maar eveneens moreel
waardevolle eisen in de dagelijkse praktijk
6.2.3 Liberaal neutralisme
-
Berust op het levensbeschouwelijke pluralisme
-
Berust op het respect voor de burger die vrij zijn eigen levensbeschouwing kiest en zijn
levensplan tracht te realiseren
-
De nadruk ligt op de zo volledig mogelijke autonomie van het individu
-
De nadruk ligt op de aanvaarding van persoonlijke verantwoordelijkheid voor de
beslissingen die een mensenleven vormgeven
 Dit veronderstelt een goed functionerende ‘openbare rationaliteit’, waardoor
vrije burgers als gelijkwaardige partners verdraagzaam en respectvol met elkaar
onderhandelen.
82
Rationaliteit ordent de relaties tussen de middelen en het doel van een individu, in
confrontatie met de middelen en de doeleinden van de anderen.
Redelijkheid van de maatschappij bestaat erin ervoor te zorgen dat dit individueel streven in
moreel aanvaardbare banen wordt geleid.
6.3 Jean Baudrillard
6.3.1 De tekenwaarde van objecten
Marx maakte onderscheid tussen:
o De gebruikswaarde: waarvoor kunnen we een object gebruiken
o De ruilwaarde: wat kunnen we ervoor krijgen
Daarnaast staat ook nog de symbolische waarde.
Objecten kunnen ook statusmerken zijn  Ze ontlenen hun waarde aan hun plaats in het
geheel van tekens.
Deze tekenwaarde is heel duidelijk te merken in de mode. Een rok is ‘in’ of ‘out’ (ipv warm of
koud, praktisch of onpraktisch…) en je draagt hem om die reden. Dat geldt voor alle objecten
in onze consumptiemaatschappij.
6.3.2 Discriminatie door differentiatie
-
Vroeger: middelen om onze behoeften te bevredigen
-
Nu: middel om ons aan de anderen te opponeren
 We worden onszelf, we vinden onze eigenheid door ons te omringen met objecten,
waardoor we van de anderen verschillen.
Negatieve invloed: op de duur kunnen we ons nog slechts op die manier verwerkelijken
 We worden gevangenen van dat tekensysteem.
Modeontwerpers beslissen hoe en wanneer we bepaalde kleren dragen. Daar is weinig
beslissingsvrijheid van de koper mee gemoeid.
 Discriminatie tussen diegenen die, in een hogere sociale klasse, over ‘exclusieve’
tekens beschikken en de rest.
83
6.3.3 Van een kritiek op Marx naar een symbolische samenleving
Marx: ‘productivisme’  de productiekrachten zoveel mogelijk stimuleren om ze dan in
handen te geven van de arbeidersklasse.
-
De slaaf: beschikt nog niet over zijn arbeidskracht
-
De ambachtsman is meester van zijn arbeid
-
De proletariër beschikt niet meer over zijn arbeidskracht
 De bevrijding (het socialisme) moet een maatschappij zijn waarin de
producenten opnieuw meester van hun arbeid zullen zijn
Veel van de misbruiken en onrechtvaardigheden van het kapitalisme zijn niet alleen eigen
aan het kapitalisme, maar aan het productieproces zelf.
Van een politiek-economische samenleving  naar een symbolische samenleving
 Opnieuw de symbolische waarden in ons leven en die van de maatschappij
beklemtonen
Hierbij is er geen sprake meer van ruil- of gebruikswaarde, ook niet van tekenwaarde, maar
van de symbolische uitdrukking van onze gevoelens, van subject naar subject. Door ons
opnieuw naar het symbool te keren, krijgen we in ons handelen weer zicht op een manier
om menselijke waarden te herstellen.
6.4 Jürgen Habermas
6.4.1 Levensloop
6.4.2 De theorie van het communicatieve handelen
-
Analyse van de moderniteit, vanuit een kritische invalshoek, maar ook vanuit
emancipatorisch oogpunt, de eerste aanzet tot de theorie van een ‘communicatie die
vrij is van dominantie’
De instrumentele rationaliteit van de moderniteit  de communicatieve rationaliteit
 Weigert de basisprincipes van de verlichting op te geven, zolang de door deze
verlichting beloofde emancipatie niet ten volle heeft plaatsgevonden.
84
-
Hij verscherpt en verbreedt zijn kritiek op de zogenaamde ‘filosofie van het bewustzijn
of het subject’.
-
Hij gaat daarvoor opnieuw dieper in op de grote maatschappijtheorieën.
-
Hij legt de zwakheden van al de moderne theorieën van de maatschappij bloot, die
volgens hem allemaal te veel de nadruk gelegd hebben op de rationaliteit van doel en
middel, die in hun visie op alle niveaus van de samenleving centraal staat.
 Dit leidde tot een onherstelbaar verlies aan zingeving en vrijheid.
Habermas gaat daartegenaan met een complexere theorie die zijn eigen theorieën over de
functies van de taal verbindt met de notie van het sacrale. Hij laat zich inspireren door
Mead, die een onderlinge afhankelijkheid had aangetoond tussen de sociale integratie van
groepen en de socialisering van individuen. Op die manier komt Habermas tot centrale
concepten als ‘consensus’ en ‘geldigheid’.
Hij zet echter nog een stap verder door te beweren dat de dwingende kracht van de
cognitieve en morele geldigheid, die noodzakelijk is voor de maatschappelijke orde, gelijk is
aan die van het sacrale.
6.4.3 Ethisch bewustzijn en communicatief handelen
Drie principes die noodzakelijk zijn voor de ontwikkeling van een moraalsysteem dat zowel
rekening houdt met het universalisme van de rede als met de verlichtingsprincipes van
vrijheid en gelijkheid:
1. Principe van de universaliteit: allen die hierbij betrokken zijn, aanvaarden de
gevolgen die kunnen voorzien worden wanneer een gemeenschappelijk gekozen
norm van kracht wordt. Deze gevolgen werden verkozen boven alle andere mogelijke
alternatieven.
2. Alleen die morele normen zijn geldig die de goedkeuring hebben van allen die er als
deelnemers aan het vertoog bij betrokken zijn.
3. Alle deelnemers moeten vrij kunnen beslissen. Dit is bijzonder belangrijk wanneer
het om controversiële maatregelen gaat.
85
Deze regels worden aangevuld door de solidariteit. Men zet zich in voor het welzijn van zijn
medemensen en van de grotere gemeenschap.
Verschillende gemeenschappen aanvaarden dezelfde universele regels, maar stellen
verschillende normen op.
6.4.4 Democratie, de natiestaat en Europa
Volgens Habermas zal de Europese eenheid pas levensvatbaar zijn wanneer de autonome
democratische Europese burgers samen een grondwet uitgewerkt hebben. Hij pleit voor een
gedeelde politieke cultuur, gevormd door de verschillende nationale interpretaties van
dezelfde rechten en dezelfde universele principes.
6.5 Martha Nussbaum
6.5.1 Levensloop
Haar feministische overtuiging werd volgens haar gestimuleerd door de kwetsende
discriminatie die ze als vrouw ook in de academische wereld voortdurend heeft ervaren.
6.5.2 De breekbaarheid van het goede
The Fragility of Goodness: Luck and Ethics in Greek Tragedy and Philosophy (1986)
Nussbaum bespreekt hierin op basis van een aantal bekende figuren uit de Griekse tragedies
en de grote filosofen, vooral Plato en Aristoteles, de kwetsbaarheid van individuen die hun
leven gewijd hebben aan de verdediging van de gerechtigheid en het goede. Haar analyses
leiden haar naar de vraag of het niet juist die kwetsbaarheid van hun engagement is die hen
in staat stelt het goede te realiseren. Ze verwerpt de Platonische idee van het
eudaimonisme, dat het inzicht in het goede en het kwade, het ‘goede weten’, bijna vanzelf
naar een uitzicht op het ‘goede doen’ leidt. Ze neemt afstand van het traditionele idealisme.
86
6.5.3 Van de stoïcijnse wereldrepubliek naar het multiculturalisme
Zij trekt de idee van een universeel mensdom door tot in de hedendaagse multiculturele
samenleving. Ze benadrukt de cruciale rol die de opvoeding en het onderwijs in deze
vorming tot wereldburgers kan en moet spelen.
Not for Profit: Why Democracy Needs the Humanities (2010)
Hierin verdedigde ze het behoud en de uitbreiding van de menswetenschappen. Dit deed ze
omdat het hoger onderwijs vandaag in toenemende mate bedreigd wordt door de agenda
van de economische krachten, die uit de aard der zaak op winstbejag uit zijn, in plaats van op
de uitbreiding van de democratie.
6.5.4 Seks, gender, homofobie
From Disgust to Humanity: Sexual Orientation and Constitutional Law (2010)
Hierin onderzoekt ze de manier waarop morele en emotionele walging mede de wetgeving
over homoseksualiteit beïnvloedt. Ze brengt dit in verband met vergelijkbare reacties op
raciale integratie, het antisemitisme en de vele andere vormen die de discriminatie van
mensen die in bepaalde opzichten ‘anders’ zijn, tot gevolg hebben. Zij argumenteert dat dit
van de heteroseksuele norm afwijkende seksuele gedrag niemand schaadt, terwijl
discriminerende wetten en maatregelen wel degelijk de vrijheid van de getroffen individuen
en minderheidsgroepen aantast.
Seks and Social Justice (1998)
Hierin had ze een onderscheid gemaakt tussen de seksualiteit op zich en de zogenaamde
‘genderrollen’ die door de maatschappij aan de verschillen tussen de seksen waren
toegekend, met alle nefaste gevolgen van dien.
87
Nussbaum onderscheidt zeven vormen van objectificatie:
1. Instrumentalisering
2. Ontkenning van de autonomie
3. Inertie
4. Schendbaarheid
5. Eigenaarschap
6. Ontkenning van de subjectiviteit
7. Uitwisselbaarheid
Ze zet zich in voor de legalisering van de prostitutie en dus tegen de bestraffing van de
vrouwen die daar vrijwillig voor gekozen hebben.
Samenvattend kunnen we zeggen dat Nussbaum zowel een synthese nastreeft van de
klassieke filosofie en religieuze tradities met de actuele moraal-filosofische problemen als
van een hoogstaand academisch discours met een militante inzet voor de mensenrechten op
alle niveaus en continenten.
6.6 Slavoj Zizek
6.6.1 Levensloop
6.6.2 Communisme zonder leiders
The Sublime Object of Ideology (1989)
Zizek ging op zoek naar een nieuwe interpretatie van de marxistische theorie en begint
daarom met een kritische benadering van Marx’ idee van ‘ideologie’ als vast bewustzijn.
Volgens Marx worden we door die ideologie belet de werkelijkheid te begrijpen. Zizek tracht
dit valse bewustzijn vanuit de psychoanalyse te begrijpen als product van het onderbewuste.
Deze ideologie kan dienen om de gevestigde orde aanvaardbaar te maken en te versterken.
Hierdoor ontstaat een kloof tussen de werkelijkheid van de dagelijkse ervaring en de diepere
realiteit die daarachter verborgen zit. Dit maakt het mogelijk tegen de bestaande macht in
verzet te gaan.
88
6.6.3 Belangstelling voor het christendom
Zizek is een overtuigd atheïst. Hij beschouwt de menswording van Christus als een historisch
moment, waarop de mensheid zichzelf in de gemeenschap van de Heilige Geest autonoom
ontwikkelt.
6.6.4 Lof van de onverdraagzaamheid
Zizek is controversieel, hij stelt zowel de algemene burgerlijke consensus, de zogenaamde
‘pensée unique’, als de politiek correcte gemeenplaatsen van de modieuze progressieven in
vraag.
Hij ergert zich aan de zelfgenoegzaamheid van diegenen die zonder veel nadenken de
multiculturele verdraagzaamheid propageren, omdat ze er een verborgen politieke agenda
op nahouden. Zizek noemt dit gedepolitiseerde multiculturalisme ‘de hegemonieke ideologie
van het geglobaliseerde kapitalisme’, die zowel door links als rechts gedragen wordt.
6.6.5 Postmodernisme van de vorm, modernisme van de inhoud
Hij is een modernistisch denker die de hele erfenis van het westerse denken geassimileerd
heeft, maar deze kennis als een opdracht tot verder denken heeft opgevat.
Hij is geen systeemdenker, maar een filosoof die al die systemen wel degelijk kent, maar de
theorieën van de grote klassieke en moderne filosofen respectvol en kritisch als werktuigen
gebruikt waarmee we ons toegang kunnen verschaffen tot de complexe realiteit van de 21 e
eeuw.
Gemaakt door Katrin Verbueken, academiejaar 2015-2016
Onderstaande tijdlijn heb ik niet zelf gemaakt en bevat enkele foutjes, kijk ze dus even na.
Veel succes !
89
90
Download