Document

advertisement
13. De overheid grijpt in
13.1
Waarom?
Bescherming consument: via concurrentiebevordering, maximumprijzen etc.
Bescherming producent: via minimumprijzen (inkomensbescherming)
Externe effecten: om onbedoelde (negatieve) gevolgen tegen te gaan
Collectieve goederen: bij onmogelijkheid individueel aan te bieden (zuiver collectief)
of bij ongewenstheid via particuliere bedrijven aan te bieden (quasi collectief)
 Fiscale redenen: invloed op prijsvorming via indirecte belastingen




Minimumprijzen
Minimumprijs = beneden deze prijs mag het product niet aangeboden worden
Deze wordt ingesteld als de marktprijs te laag is om de producent (aanbieder) een inkomen te
garanderen en de overheid vindt dat deze aanbieders moeten blijven bestaan. Vb.
Landbouwers in de EU.
 De minimumprijs ligt dus altijd boven de evenwichtsprijs, anders heeft hij geen zin.
 Bij de minimumprijs: aanbodoverschot. Te berekenen door minimumprijs in te vullen
in Qa en Qv vergelijking en Qa-Qv=aanbodoverschot. Zie ook: fig. op pag. 167
 Overschot moet uit de markt gehaald door interventieburo’s; dit gebeurt tegen
minimumprijs (heet dan ook wel interventieprijs). Let op: in opgaven wordt
ook vaak met ‘andere kosten’ van interventie gewerkt, bijv. opslag en
transport. Overschotten worden gedumpt, geschonken aan ontw.landen of
vernietigd of verwerkt.
Europees Landbouwbeleid: toepassing van minimumprijzen, o.a. voor melk, tarwe, suiker,
rundvlees. Doelstellingen:
 Zelfvoorziening
 Inkomensgarantie landbouwers
EU biedt ook wel inkomenssubsidies (soort bijstand); daarnaast worden boeren
gestimuleerd minder te produceren om overschotten te voorkomen bijv. middels
vergoedingen voor braakliggend terrein.
Nadelen EU-beleid:
 Hogere prijzen dan nodig voor consument
 Hogere belastingen om kosten te dekken
 Vrijhandel en daarmee kansen voor bijv. ontwikkelingslanden verkleind.
Bij veilingen heet de minimumprijs ook wel ophoudprijs of doordraaiprijs. Als die
bereikt wordt, wordt de partij vernietigd. Veilinghuis koopt net als overheid partij op,
gefinancierd uit heffing.
Maximumprijzen
Maximumprijs: hierboven mag een product niet verkocht worden.
Deze wordt ingesteld als de marktprijs volgens de overheid te hoog is voor (een groep van
) consumenten (sociale overweging)


De maximumprijs ligt dus altijd onder de evenwichtsprijs, anders heeft hij
geen zin.
Bij de maximumprijs: vraagoverschot. Te berekenen door maximumprijs in
te vullen in Qa en Qv vergelijking en Qv-Qa=vraagoverschot. Zie ook: fig.
op pag. 168
Door rantsoenering of het stellen van bijv. inkomenseisen moet dit tekort worden
verminderd.
Het gevaar van een zwarte markt doet zich hier voor, doordat de aanbieders spullen gaan
achterhouden om ze officieus tegen een hogere prijs te gaan verkopen aan mensen die er
voorheen ook makkelijk voor konden betalen.
Subsidies:


Om gebruik te stimuleren (bij merit-goods (zie later in H12)
Onderscheid:
o Subsidies aan Producent: doel is de prijs of kostprijs laag te houden
Vb.: onderwijs, openbaar vervoer enz.
o Subsidies aan Consument: Zelfde doel Vb.: sociale woningbouw,
huursubsidie enz.
Als we uitgaan van een subsidie aan de producent, ontvangt deze dus de marktprijs (p) + de
subsidie (s).
Stel
Qv = -P + 500
Qa = 2P – 250
Qa = Qv
Oplossing van dit evenwicht leidt tot de volgende uitkomst: P = 250, Q = 250
Na subsidiëring met bijvoorbeeld s = 75, volgt:
Qv = -P + 500
Qa = 2(P + S) -250
Qv = Qa
Oplossing van dit evenwicht leidt tot de volgende uitkomst: P = 200 en Q = 300
Kosten voor de overheid: 300 x 75; de producent profiteert: hij ontvangt per stuk: 275
(200 + 75); de consument profiteert ook: hij betaalt per stuk nog maar 200 (was 250).
Kostprijsverhogende belastingen (eig.: omzetbelasting):
 Om gebruik te ontmoedigen (bij de-merit goods (zie later in H12); m.n. dmv.
Accijnzen (= indirecte belasting als bedrag, niet als percentage)
 Om negatieve externe effecten (bijv. milieuvervuiling) terug te dringen en evt. de
kosten ervan te dekken
Worden meestal afgewenteld: Degene die ze moet betalen, bijv. de aanbieder, verhoogt de
prijs van product zodat hij ze zelf niet hoeft te betalen. Soms niet volledig uit angst voor
afzetverlies.
Stel
Qv = -0,5P + 250
Qa = P – 200
Qa = Qv
Oplossing van dit evenwicht leidt tot de volgende uitkomst: P = 300, Q = 100
De overheid stelt een heffing (accijns) in van a; de aanbieder moet nu bij iedere prijs p, a
afdragen aan de overheid. De nieuwe aanbodlijn wordt dus:
Qa = 2 (P – a) -250
Qv = -P + 500
Qv = Qa
Stel dat a=100
We kunnen dan uitrekenen dat Q = 66,7; P = 366,7. De producent houdt dus over: 266,7; de
consument betaalt nu 66,7 méér dan voorheen. Omdat de accijns hoger was dan die 66,7,
weten we dat er slechts een deel van de accijns is afgewenteld op de consument.
Het afwentelingspercentage berekenen we als volgt: {(Pnieuw – Poud)/a}*100%
De mate waarin de producent kan afwentelen, hangt af van de mate waarin de consument
gevoeliger is voor prijsveranderingen. Uiteraard geldt: hoe gevoeliger de consument voor
prijsveranderingen (hoe elastischer de vraag en dus hoe vlakker de vraaglijn), hoe minder er
afgewenteld kan worden (vice versa).
13.2
Bevordering van de concurrentie
Monopolistische en oligopolistische markten hebben voordelen: gespreide risico’s,
betere toegang vermogensmarkt, grotere financiële mogelijkheden onderzoek innovatie,
kostenvoordelen. Verdere groei vaak via overname, fusies e.d..
Via Kartels (overeenkomst tussen zelfstandige bedrijven om onderlinge concurrentie te
beperken) óók beperking van concurrentie; voordeel: zekerheid en rust op de markt voor
de aanbieders.
Nadelen:
 Prijsopdrijving
 Markt kan niet soepel reageren, ligt vast in overeenkomsten.
 Kartel in Nederland verboden.
Toezicht op concurrentie door NMA (Nederlandse Mededingings Autoriteit): o.g.v.
Mededingingswet is iedere beperking van mededinging (=concurrentie) verboden.
In EU ook toezicht op concurrentie: om bedrijven scherp te houden (kostenverlaging,
innovatie) voor Europese consument maar ook met het oog op internationale
concurrentiepositie van EU.
Verbodswetgeving:
Bijv. via vergunningen, (Horeca, artsen, notarissen, milieu enz.)
Kwaliteitseisen:
Denk aan Warenwet, Arbo-Wet enz.
Convenanten
Afspraken op basis van vrijwilligheid. Vb.: ondernemers hebben afspraken gemaakt mbt.
Gebruik verpakkingsmateriaal.
Tenslotte: Burger betaalt uiteindelijk zijn eigen bescherming via belastingen en
heffingen.
Download