De Geo havo Aardrijkskunde voor de tweede fase Arm en rijk Samenvatting H3 www.degeo-online.nl vierde druk Arm en rijk havo Samenvatting H3 Samenvatting Arm en rijk 3 De wereld indelen De hoofdvraag in dit hoofdstuk is: Hoe kun je regio’s goed vergelijken, zodat veranderingen in geografische patronen en processen op meerdere ruimtelijke schaalniveaus duidelijk worden? 3.1 Niet alle landen zijn even rijk Deelvragen 1 Hoe kun je landen en gebieden op een goede manier met elkaar vergelijken? 2 Welke economische indicatoren kun je gebruiken wanneer je landen met elkaar wilt vergelijken? 3 Wat zijn de eigenschappen van die indicatoren en waarom moet je voorzichtig zijn met het toepassen ervan? Bevolkingskenmerken gebruiken om landen te vergelijken Bruto Nationaal Product Landelijke gegevens verhullen regionale verschillen Voorzichtig met BNP nationaal inkomen Landen en volken ► Mensen vormen zich een beeld van landen en willen deze met elkaar vergelijken. Daarvoor letten op bevolkingskenmerken: economische, demografische en sociaal-culturele kenmerken. Etiket en meetlint ► De ongelijke welvaart tussen en binnen landen valt op. ● Vergelijken op kenmerken is vaag en onnauwkeurig. De verschillen kunnen meetbaar worden gemaakt met behulp van criteria, zoals het BNP. ● Elk criterium moet relatief worden gemaakt, bijvoorbeeld door te werken met percentages of per inwoner. Lastig vergelijken ► Statistische gegevens zijn vaak verouderd en criteria zijn vaak verschillend omschreven. Dit maakt landenvergelijking lastig. ● Gegevens gelden vaak alleen op nationale schaal. Daardoor blijven regionale verschillen verborgen. ■ Voorbeeld: het landelijk gemiddelde werkloosheidspercentage. ● Statistische gegevens zijn vaak onbetrouwbaar, met name in ontwikkelingslanden. Economische kenmerken en criteria ► Vergelijking tussen o.a. Tsjechië en Egypte is mogelijk door te letten op economische criteria: productie, inkomen, soort werk. ● BNP: totale productie van goederen en diensten in een regio, per jaar, uitgedrukt in geld. ● Wees voorzichtig met het gebruik van het BNP, want: ■ in ontwikkelingslanden veel zelfvoorziening: geen administratie van productie. ■ de waarde van de nationale munten verschilt en omrekenen is moeilijk. ■ BNP/hoofd is een gemiddelde dat niets zegt over de verdeling van het nationaal inkomen. ■ er zijn tussen landen grote verschillen in koopkracht. De Geo tweede fase 4e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 2 Arm en rijk havo koopkracht Big Mac-index als aanwijzing voor ontwikkeling beroepsbevolking Veel mensen in de landbouw gaat samen met onderontwikkeling. Samenvatting H3 Koopkrachtverschillen ► Koopkracht = de hoeveelheid goederen die kunnen worden gekocht met een bepaald salaris (‘een standaard boodschappenmandje’). ■ Een tamelijk betrouwbare index is de hamburgerindex: hoeveel kost een Big Mac in een land of hoe lang moet je werken voor een Big Mac? ● Vanwege de nadelen van het criterium BNP/inwoner gebruiken de VN de Human Development Index (IMO). Daarin zijn drie indicatoren opgenomen: - de gemiddelde verdiensten het BNP/inwoner - de ouderdom de gemiddelde levensverwachting - de scholingsgraad (an)alfabetisme. Deze drie indicatoren worden verschillend gewogen. De bestaansmiddelen ► De beroepsbevolking werkt in drie sectoren: primair, secundair en tertiair. ● De hoeveelheid gewerkte uren en het aantal werkenden in elk van de sectoren is moeilijk te meten. In ontwikkelingslanden kijkt men daarom naar de leeftijdsopbouw om een indruk te hebben van het aandeel werkenden. ■ Van elk bestaansmiddel kan ook de bijdrage aan het BNP worden gegeven. De verhouding tussen aantallen mensen en verdiensten per sector, zegt iets over de productiviteit ervan. ● Een hoog aandeel werkers in de landbouw wijst op een laag BNP/inwoner. Een grote dienstensector wijst op een hoge welvaart, maar in ontwikkelingslanden is de overheidssector vaak te groot en is er een grote informele sector. 3.2 Mensen en culturen: Tsjechië en Egypte Deelvragen 4 Welke demografische en sociaal-culturele indicatoren kun je gebruiken wanneer je landen met elkaar wilt vergelijken? 5 Welke verandering in de bevolkingsgroei maken landen door wanneer de welvaart groeit? 6 Wat zijn de economische gevolgen van veranderingen in de leeftijdsopbouw? bevolkingsdichtheid bevolkingsspreiding bevolkingsgroei leeftijdsopbouw demografische druk Demografische kenmerken en criteria ► Demografie = de studie van de aantallen van de bevolking en de veranderingen daarin. ● Het kenmerk bevolkingsdichtheid is altijd een gemiddelde. ● De bevolkingsspreiding geeft aan hoe de bevolking is verdeeld over een gebied. ● De bevolkingsgroei is bruikbaar bij het vergelijken van de ontwikkeling van landen. Want dit is gekoppeld aan geboortecijfer, zuigelingensterfte en kindersterfte. ● De leeftijdsopbouw is kenmerkend voor de ontwikkeling van een land. ■ Het piramidemodel hoort bij ontwikkelingslanden, zoals Egypte. ■ De granaatvorm: het bevolkingsaantal blijft gelijk. ■ De ui-vorm: afnemende bevolking. ● Bij een piramide is de groene druk hoog (veel investeringen in werk, onderwijs). Bij een ui-model is juist de grijze druk hoog. ● De verhouding tussen de leeftijdsgroepen geeft de demografische druk aan. Hoog als er naar verhouding weinig mensen in de productieve leeftijd zijn (2065 jaar). De Geo tweede fase 4e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 3 Arm en rijk havo demografische transitie Vier fasen in het transitiemodel. Samenvatting H3 De bevolkingsovergang ► Het demografische transitiemodel verklaart de veranderingen in de leeftijdsopbouw: als de omstandigheden veranderen, zullen ook geboortecijfer en sterftecijfer veranderen. ● De eerste fase hoort bij de agrarisch-ambachtelijke samenleving. De sterftecijfers en de geboortecijfers zijn hoog, maar liggen dicht bij elkaar. Daardoor is het geboorteoverschot klein. De armste landen kennen deze situatie nog. ● Fase 2 en 3 laten een snelle bevolkingsgroei zien. ● In fase 4 zitten sterftecijfer en geboortecijfer weer dicht bij elkaar. De bevolking neemt op de lange duur af. De vergrijzing slaat toe, waardoor het sterftecijfer stijgt. Deze fase is kenmerkend voor veel rijke hoogontwikkelde landen, de post-industriële samenlevingen. ● Door de sterke bevolkingsgroei in de zuidlanden verschuift het bevolkingszwaartepunt in de wereld. Migratie vertelt een eigen verhaal ► De bevolking kan ook veranderen door sociale groei: vestiging of vertrek. Migratie is te verklaren met behulp van pullfactoren en pushfactoren. pullfactoren pushfactoren arbeidsmigratie taal godsdienst Religie en taal zijn basiselementen van de persoonlijke en regionale identiteit. analfabetisme Hoe meet je alfabetisme precies? Mensen op drift ► Wanneer de leefomstandigheden slecht zijn, zullen veel mensen gaan emigreren. ● Aantrekkingsfactoren voor een migrant worden pullfactoren genoemd. ● De afstotingsfactoren heten pushfactoren. Ze zijn het omgekeerde van de attractiefactoren. ● Mensen wegen deze factoren tegen elkaar af. Arbeidsmigratie betekent dat de doorslaggevende reden de werkgelegenheid in het vestigingsland is. Migratie hangt niet alleen af van pull en push, maar ook van persoonskenmerken. Sociaal-culturele kenmerken en criteria ► Taal en religie zijn de belangrijkste cultuurelementen. ● De godsdienst is van grote invloed op menselijke beslissingen en voor de inrichting van gebieden. De taal is onmisbaar bij communicatie en de verspreiding van ideeën. ● De twee kenmerken zijn niet goed bruikbaar om de ontwikkeling van een gebied aan te geven, omdat ze niet in cijfers uit te drukken zijn. Analfabetisme remt de vooruitgang ► Analfabetisme is een kenmerk in de HDI, dus van groot belang voor de ontwikkeling van landen. ● Eenvoudigste criterium is dus geletterdheid, (an)alfabetisme. Maar hoe meet je dat precies? 3.3 Landen in overgang Deelvragen 7 Wat is kenmerkend voor de oude tweedeling van de wereld in centrum en periferie? 8 Hoe en waardoor is deze oude tweedeling aan het veranderen? 9 Welke gevolgen heeft deze verandering voor onder andere goederenstromen en migratiestromen? De Geo tweede fase 4e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 4 Arm en rijk havo wereldsysteem vrijhandel kolonialisme exploitatiekolonie vestigingskolonie dekolonisatie internationale arbeidsverdeling BRIC-landen globalisering mondialisering global shift periferie semi-periferie sociale ongelijkheid regionale ongelijkheid Samenvatting H3 Oude driedeling verdwijnt ► Er ontstond een wereldsysteem waarin de wereld was verdeeld in rijknoord en arm-zuid, een verdeling in Centrum en Periferie. Tussen deze eerste en derde wereld stonden de communistische landen, de tweede wereld. ● In 1989 komt er een einde aan de Koude Oorlog. De Sovjet-Unie valt uiteen, veel Oostbloklanden komen bij de EU. Vrijwel alle landen gaan over op een kapitalistisch stelsel met een vrijemarkteconomie. ● China liberaliseert de economie ook, maar de politiek niet. ● Landen gaan over op vrijhandel en exportproductie. Uitbuiting en randligging ► De negentiende eeuw is die van het kolonialisme. De exploitatiekoloniën leveren grondstoffen en vormen een afzetmarkt. Het bevolkingsoverschot van de rijke landen wordt deels opgevangen in de vestigingskoloniën. ● Na de Tweede Wereldoorlog komt de dekolonisatie, maar het oude wereldsysteem blijft in feite in stand (neo-kolonialisme). Een veranderend wereldsysteem ► Door een nieuwe internationale arbeidsverdeling verandert het oude wereldsysteem. ● Veel landen schuiven snel op in de richting van de centrumlanden. Vooral in de BRIC-landen (+Mexico +Indonesië +Turkije) neemt het BNP/inwoner snel toe. Er is dus sprake van uitstraling vanuit de centrumlanden naar de randgebieden. ● Op continentaal niveau verschuift het Europese economisch zwaartepunt (de Blauwe banaan) naar het zuiden en oosten. ● Op mondiaal niveau vanuit Japan en de oude tijgerlanden naar Zuid- en Oost-Azië (China en India). ■ Voorbeeld van de snel groeiende macht van China: veel directe buitenlandse investeringen en een zoektocht naar grondstoffen, bijvoorbeeld in Afrika. Een wereldwijde verschuiving ► De productie en uitwisseling van goederen, diensten en kapitaal vindt steeds meer wereldwijd plaats: globalisering of mondialisering. ● Er vindt een relatieve verschuiving plaats van de handel van het Atlantisch gebied naar de Pacific Rim. ● Deze verschuiving heet global shift en is goed te zien in de exportstromen tussen de G-20 landen. ► In het ‘zuiden’ ontwikkelen veel landen zich economisch sterk. De periferie is niet meer één blok arme landen. De onderlinge handelsrelaties nemen tussen de overgangslanden (semi-periferie) ook toe (zuid-zuidhandel), maar niet zoveel als de relaties tussen overgangslanden en kernlanden. ● Binnen gebieden neemt vaak de ongelijkheid toe, zowel de sociale als de regionale ongelijkheid. Vanuit de achterblijvende gebieden komt een sterke migratiestroom op gang. De Geo tweede fase 4e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 5 Arm en rijk havo centrumperiferieverhouding Gebieden met zware industrie zijn vaak veranderd van kernregio in periferiegebied. Er is vaak een vertrekoverschot. Egypte is een voorbeeld van een ontwikkelingsland in de periferie. De snel groeiende bevolking is oorzaak en gevolg van de armoede. Samenvatting H3 Verschuivingen binnen Tsjechië ► Tsjechië is een voorbeeld van de centrum-periferieverhouding op regionale schaal. ● Sommige plaatsen zijn door politieke verbrokkeling in de periferie komen te liggen. ● Andere plaatsen waren vroeger centrumgebied met zware industrie. ■ De regio staat als woon- en werkgebied slecht bekend. Vanwege de pushfactoren is er een vertrekoverschot. De centrumregio Praag is sterker geworden. De kloof tussen een nieuwe periferie en het kerngebied is groter geworden. Blijft Egypte steken in onderontwikkeling? ► Niet alle landen groeien voortdurend in BNP. Egypte blijft achter in welvaart en is een voorbeeld van een periferieland. ● Ondanks de groei van het BNP stijgt het inkomen per inwoner weinig. Redenen zijn: - snelle bevolkingsgroei - koopkrachtdaling door inflatie. ■ De inkomensongelijkheid neemt toe, zowel sociaal als regionaal gezien. ■ Veel verborgen werkloosheid. Veel hoogopgeleide jonge mensen kunnen geen baan krijgen en niet trouwen. Dit leidt tot conflicten. ■ De dalende oliewinning brengt de schatkist in de problemen. Voedselsubsidies worden gekort. Vooral de armen merken de gevolgen daarvan. ■ De verslechterde levensomstandigheden zorgden voor de protesten in 2011. De Geo tweede fase 4e editie © ThiemeMeulenhoff, Amersfoort, 2012 6