In den beginne was er … het embryo. Koen Devriendt Centrum Menselijke Erfelijkheid De studie van de embryologie heeft een enorme transformatie ondergaan. Initieel was de embryologie vooral een beschrijvende wetenschap met als doel gedetailleerd de vormveranderingen tijdens de ontwikkeling van het embryo en de foetus te beschrijven. Later, dankzij de ontwikkelingen in de genetica kon men de onderliggende sturende krachten van deze ontwikkeling beter begrijpen en dit heeft ondermeer geleid tot belangrijke toepassingen in de (prenatale) diagnostiek van aangeboren afwijkingen. De meest recente ontwikkelingen beloven toepassingen in andere domeinen van de geneeskunde, voornamelijk de oncologie en het stamcelonderzoek. De basis van alle wetenschap is een nauwkeurige observatie en beschrijving, in dit geval van het embryo. De plaats van de embryologie in de geneeskunde was dan ook in belangrijke mate een “hulp”wetenschap, om de normale en afwijkende anatomie beter te kunnen begrijpen. Iedereen herinnert zich nog de beschrijving van de ingewikkelde rotatie die de darmen ondergaan of de kromming van het hart. Deze beschrijvende aspecten van de embryologie zijn weinig veranderd over de afgelopen 100 jaar. Hoewel er af en toe nog verrassingen zijn zoals de recente ontdekking van een tweede, functionele thymus in de hals, althans bij muizen. Hoe worden de processen in de embryogenese geregeld en bestuurd? Van in de oudheid overheerste de preformatie theorie : alles zit reeds in een zaadcel, en bij de bevruchting zal de eicel enkel de nodige voedingsstoffen leveren om hieruit een kind te laten groeien. De huidige, epigenetische theorie stelt dat bij de bevruchting een proces in gang gezet wordt, waardoor de verschillende delen van het embryo geleidelijk wordt opgebouwd. Alle informatie zit reeds in de bevruchte eicel, niet in miniatuurvorm zoals in de preformatie theorie, maar wel onder de vorm van een genetisch programma. In toenemende mate krijgt men inzicht in de genen die processen zoals celdeling, celmigratie, apoptose en differentiatie reguleren. Moeilijker is de vraag hoe een cel precies weet wat zij moet doen, met andere woorden, welke signalen bepalen welke genen tot expressie komen op de correcte plaats op het juiste tijdstip. Dit is essentieel zodat de verschillende organen en weefsels in hun juiste verhoudingen gevormd worden. Dit kan enkel als cellen met elkaar communiceren, en hierbij speelt de morfogenetische gradiënt een belangrijke rol. Cellen produceren signaalmoleculen die zich in een gradiënt verspreiden in de omgeving. Dit signaal wordt herkend door andere cellen, en dit leidt tot een verschillende differentiatie in functie van de concentratie. Een voorbeeld is de vorming van de hand, waarbij een polariserende zone aan de pink zijde van de hand een signaalstof secreteert, Sonic Hedgehog, die diffundeert naar de anterieure zijde. Op die manier ontstaat het onderscheid tussen de pink van een duim. 1 De vergelijkende embryologie toonde aan dat er een grote overeenkomst bestaat in de embryogenese van de mens en andere diersoorten. In veel tussenstadia is een menselijk embryo nauwelijks te onderscheiden van de meeste andere gewervelde diersoorten. Dit verklaart waarom men identiteit van een 570 miljoen jaar oud fossiel embryo tijdens de klievingsdelingen niet meer kan achterhalen. Maar ook in latere stadia zijn de gelijkenissen zeer opvallend. Gaandeweg treden er toch verschillen op. Tijdens de evolutie zijn bestaande structuren verdwenen, en aangewend voor nieuwe structuren. Zo zijn de speekselklier bij zoogdieren en de gifklier bij de slangen verwante structuren. De kieuwen die we bij vissen aantreffen zijn niet meer nodig voor dieren die op het land leven en longen hebben om zuurstof uit de lucht te halen. De aanleg van kieuwen krijgt een nieuwe bestemming en wordt aangewend om belangrijke nieuwe organen in de hals te vormen, zoals de kaken en het strottenhoofd. Deze gelijkenissen illustreren de gemeenschappelijke oorsprong van alle leven op aarde, waarbij in de evolutie bepaalde genfuncties en pathways geconserveerd worden. Omwille van die redenen is het experimenteel onderzoek in allerlei proefdieren zo relevant voor de mens. Bijvoorbeeld, het PAX6 gen speelt een sleutelrol in de oogontwikkeling, zowel bij de mens als bij Drosophila. Een andere, even opzienbarende ontdekking betreft de segmentatie van het lichaam. Een bijzondere groep mutaties bij Drosophila, homeotische mutaties, veranderen de identiteit van een bepaald segment in deze van een ander segment. Hierdoor ontstaan in plaats van een paar antennes een paar extra poten, of in plaats van de halters een paar extra vleugels. Onderzoek toonde aan dat de identiteit van de verschillende segmenten bij Drosophila gereguleerd wordt door een reeks genen die samen in een cluster liggen en er een colineariteit is tussen de ligging van een gen in deze cluster en het segment dat het bepaalt. Deze HOX-genen blijken in de evolutie zeer sterk geconserveerd te zijn en mee aan de basis te liggen van de segmentatie van zoogdieren zoals de mens. Gedurende de evolutie is deze cluster wel twee maal gedupliceerd, waardoor meer complexe organismes konden evolueren. Mutaties in HOXD13 veroorzaken afwijkingen aan de handen, waarbij de identiteit van de vingerkoortjes verandert in deze van carpale beentjes. Inzichten in de embryologische ontwikkeling zijn een belangrijke hulp in de studie van de normale morfologie maar laten bovendien toe het ontstaan van vele aangeboren afwijkingen beter te begrijpen en de risico’s hierop te voorspellen bij volgende zwangerschappen. Ons leven als embryo is uitermate gevoelig aan alle mogelijke fouten in het genetische programma dat de ontwikkeling stuurt, maar ook aan schadelijke, teratogene invloeden vanuit de omgeving. Het is dan ook niet te verwonderen dat méér dan de helft van alle embryo’s de eindstreep niet haalt. De 3% kinderen die met een aangeboren afwijking geboren worden zijn dan ook het topje van een ijsberg. Er zijn talrijke voorbeelden van abnormale embryologische ontwikkeling, die morfologisch gemakkelijk te begrijpen zijn vanuit onze kennis van de normale embryogenese. Als embryo hebben we allemaal vliezen tussen de vingers en tenen en wanneer deze niet verdwijnen door geprogrammeerde celdood uit zich dit als syndactylie. Migrerende neurale lijstcellen kunnen verkeerd terecht komen en resulteren in pigmentstoornissen of de ziekte van Hirschsprung. De darmen bevinden zich bij elk embryo tijdelijk in de navelstreng, buiten het lichaam. Wanneer dit blijvend is ontstaat een omfalocoele. 2 De recente ontwikkelingen in de genetica hebben geleid tot de identificatie van veel genen en genetische pathways betrokken in de embryogenese. Voor een toenemend aantal genetische aangeboren aandoeningen kan men vandaag de dag de oorzakelijke mutaties opsporen. Dit heeft een grote impact gehad op de prenatale diagnostiek. In de praktijk is het optreden van een erfelijke aangeboren afwijking slechts uitzonderlijk vooraf te voorspellen, meestal in situaties waarin de aandoening in de familie voorkomt, en er dus een verhoogd risico is. Traditioneel vormt dit dan ook een belangrijke indicatie voor genetische counseling, waarbij in een aantal situaties er de mogelijkheid bestaat van prenataal onderzoek. Men moet echter rekening houden met een aantal belangrijke beperkingen. Gericht prenataal onderzoek is enkel mogelijk wanneer de oorzakelijke genetische fout gekend is - er blijven nog vele aandoeningen waarvoor het oorzakelijke gen niet gekend is. Maar ook indien genetisch onderzoek mogelijk is blijft het essentieel om in elke familie afzonderlijk, voor de zwangerschap, de oorzakelijke mutaties op te sporen. Zeker voor zeldzamere aandoeningen is DNA onderzoek complex en tijdrovend en prenatale diagnostiek moet daarom voor de zwangerschap voorbereid worden. Sinds een aantal jaren is de techniek enorm geëvolueerd. De screening van elke vrucht, embryo of foetus, ongeacht de familiale geschiedenis, behoort tot de mogelijkheden. De snelheid en gevoeligheid van het DNA onderzoek is dermate groot dat men op één enkele cel onderzoek kan uitvoeren. Dit heeft de weg geopend naar preïmplantatie diagnostiek, in aansluiting met in vitro fertilisatie. Bovendien is de resolutie enorm toegenomen dankzij de ontwikkeling van de array- of microrooster technologie. Zo kan men nu een “chromosomen”onderzoek uitvoeren waarbij afwijkingen van een paar 100.000 baseparen groot kunnen gedetecteerd worden. In vergelijking met het chromosomenonderzoek betekent dit een toename in resolutie van ongeveer 50 maal. Bovendien kan men tegelijkertijd, met een ander type microrooster, 100.000-den gekende variaties in de samenstelling van het DNA onderzoeken. Momenteel wordt de technologie ontwikkeld waarbij het (economisch) haalbaar wordt om het volledige genoom van elk van ons te sequeneren. Het beeld van doorgedreven prenatale genetische selectie lijkt zo weer een stap dichter bij te komen. Maar we worden geconfronteerd een nieuwe grens : wat is normaal en wat is een afwijking? Het DNA van twee personen verschilt in minstens 1 nucleotide op 1000. Daarenboven heeft recent onderzoek aangetoond dat grote DNA fragmenten, soms meerdere 100.000-den baseparen groot, in een wisselend aantal kopies kunnen voorkomen, zonder dat dit gepaard gaat met afwijkingen. Het geheel van deze variaties is verantwoordelijk voor de belangrijke interindividuele verschillen, met zowel zijn goede als minder goede kanten. De vraag wat normaal is en wat niet, en waar we de grens leggen wordt meer dan ooit gesteld, en dit zal een belangrijke beperking betekenen voor dergelijk doorgedreven prenataal screening onderzoek. Naast toepassingen in de diagnostiek is de verworven kennis van de embryologische processen toepasbaar in andere domeinen van de geneeskunde. Een kankercel vertoont alle kenmerken van een verstoorde ontwikkeling, zoals een ongecontroleerde celdeling, de afwezigheid van celdifferentiatie en de neiging om te metastaseren. De genen die hierin betrokken zijn hebben meestal ook een rol in de normale ontwikkeling van het embryo, die ook berust op celdeling, differentiatie en 3 migratie. De kennis van deze genen leidt zo tot een beter begrip, diagnosestelling en opent nieuwe mogelijkheden voor de behandeling van kanker bij de mens. Sonic hedgehog is een signaalmolecule, dat tussenkomt in de vorming van verschillende organen. Dit signaal wordt door de cel herkend, en via een cascade vertaald in de expressie van andere genen. Mutaties in deze cascade kunnen verschillende effecten hebben, afhankelijk of de mutaties resulteren in een toename dan wel afname in activiteit van het signaal. Een verminderd signaal tijdens de ontwikkeling resulteert in holoprosencefalie, een van de meest frequente aangeboren afwijkingen van het centraal zenuwstelsel. Wanneer deze cascade echter te veel functioneert, in huidcellen, resulteert dit in een tumor, basaal cel carcinoma. BCC worden actueel vooral chirurgisch behandeld, maar nieuwe inzichten in de ontstaansmechanismen openen de weg voor een eventuele medicamenteuze therapie. In de jaren ‘60 observeerde men dat zwangere schapen die van een bepaalde lelie aten (Veratrum californicum) een zeer hoog aantal misvormde lammetjes kregen met holoprosencefalie. Het verantwoordelijke bestanddeel werd geïsoleerd en “cyclopamine” genoemd. Cyclopamine heeft een inhiberend effect op de Shh-pathway, en blootstelling prenataal leidt tot een verminderde Shh signaaltransductie, en zo tot holoprosencefalie. Cyclopamine wordt nu onderzocht op zijn werking in BCC : in vitro, toegevoegd aan een model voor BCC leidt dit tot een stop in de groei van deze cellen. Een tweede belangrijke toepassing is het domein van de stamcellen. Volwaardige cellen en weefsels zullen ooit in vitro aangemaakt kunnen worden voor transplantatie doeleinden. Om dit tot een goed einde te brengen zal het essentieel zijn om alle processen die aan de basis liggen van de normale ontwikkeling van deze cellen en organen ten volle begrijpen. Maar anderzijds betekent het stamcelonderzoek een nieuwe impuls voor het onderzoek van de embryogenese. 4