Samenvatting: Inleiding tot de moraalwetenschap

advertisement
Samenvatting: Inleiding tot de moraalwetenschap (akk jaar 2003-2004 hfdst 1 - 4)
Deel 1. Wat is moraal?
Moraal →
Immoraal = in strijd met het morele
Eumoreel = overeenkomstig een moraal
Moraal slaat op 2 srtn fenomenen:
1. Bepaalde attitudes van mensen
2. Bepaalde intellectuele processen van deliberatie en argumentatie ivm
die attitudes
HOOFDSTUK 1: INLEIDING
“Geladenheden” bij het begrip moraal: (wensen dit zoveel mgl. te
vermijden)
1. Moraal: absolutistisch gehanteerd – identificeert één moraal met dé moraal,
dé beschaving
2. Moraal als tegendeel van spontane psychische gedragsmotieven en van
pragmatische gedragsmotieven; moraal geassocieerd met principalisme
- Dus is niet moreel als het van individueel-psychische aard is, van
pragmatische aard of van tactisch-strategische aard
3. Moraal geassoc. met lustafwijzing, genotsvijandigheid, vrijheidsvijandigheid
~moralisten als verzuurde verstarde autoritaire paternalisten die de mens geen
vrijheid, genot, eigen gevoelens gunnen… vb in het strengburgerlijke
calvinisme.
4. moraal geassoc. met naïef-idealisme, wereldvreemde poging tot mens en
wereldverbetering
moraal wordt tegenover realisme, relativisme of pragmatisme geplaatst
moraal in tegenstelling tot aanvaarding van de mens en wereld zoals ze
zijn of objectieve analyse van mens en mpy en realistisch beleid ogv die obj.
Analyse.
Grond hiervan, normen en waarden (histor. Moralen) kunnen
realiseren zonder politieke en socio-econ. actie.
5. moraal geassoc. met één specif. sector v/h menselijk leven
die van lichamelijkheid, erotiek, seksualiteit etc
die van burgerlijk fatsoen, beleefdheid, wellevendheid en goede
manieren
1. Moraal als aanduiding van ATTITUDES
1. Moraal heeft betr. op gedragsregulatieve overtuigingen
1
Moraal: Elk min of meer samenhangend geheel van overtuigingen
omtrent de fundamentele waarden, normen, doeleinden en idealen
die het indiv en/of coll gedrag inspireren, oriënteren… of waarvan
men meent dat zij dit doen of zou moeten doen.
Gedragsregulerende werking (feitelijke moraal)
Geacht zo’n werking te hebben (vermeende moraal)
Gesteld dat ze zulke werking zou moeten hebben (normatief
gestelde moraal)
Gedrag slaat op intern (gevoelens, neigingen, behoeften) en extern
gedrag (uitwendige handelingen)
Gedragsregulering kan slaan op
Eigen gedrag
Andermans gedrag
Sociale processen, instituties en structuren
Morele overtuigingen: wat moet en niet moet, wat mag en niet mag
…
Individuele moraal: overtuigingen v/e individu
Collectieve moraal: gemeensch. Overtuign. V/d leden van een
soc. Groep, kast, stand of klasse
Maatschappelijke moraal: overtuign. Gemeensc. Aan alle leden
v/e hele mpy of macrosoc. Entiteit
Universele moraal: aan alle mensen gemeensch. Overtuigingn.
Bovenstaande naar hun drager onderscheiden moraal kunnen elk
worden opgesplitst in feitelijk, vermeend en normatief gesteld (zie
hoger)
2. gedragsregulatieve overtuigingen zijn “attitudes”
De SOORTEN “overtuigingen” waarop het begrip “moraal” betrekking heeft
noemen we ATTITUDES
1. Beliefs: cognitieve gegevens – het cognitief mens-, maatschappijen wereldbeeld dat iemand hanteert als beschrijvings-, ordeningsen verklaringsrooster voor zijn wereld
2. Attitudes: overtuigingen die beliefs bevatten, het zijn psychische
eenheden van beliefs in verbondenheid met gevoels-, streef- en
actietendentiële componenten
a. cognitieve comp.
b. Kathektische comp. Alle psychische processen van
emotieve of affectieve aard die met bepaalde beliefs
2
verbonden zijn (men staat gevoelsmatig positief of
negatief tov gedrag)
c. Volitioneel-Aktietendentiële comp. Hebben te maken met
het streef- en wilsleven - men wil iets doen, bevorderen of
tegenwerken, er ligt een TENDENS tot AKTIE besloten
Morele attitudes
Belief/cognitieve component: wat verstandelijk begrepen wordt als goed
en kwaad
Kathektische comp: emotieve drijfveer achter moraal
Volitioneel –actie-tendentieel: streving; wil tot handelen naar welbep.
moraal
3. Expressievormen van attitudes
1. emotieve of affectieve expressie (expressie van kathektische
comp)
2. action incentives cf. performances (expressie van volitioneel-actie
tendent comp.
3. Goed- en afkeuringen( expressies met suggestie van objectiviteit
of intersubjectieve geldigheid)
4. Prescripties (imperatieve en prohibitieve attitude expressies)
5. Persuasieve en disuasieve communicaties( aspiratieve,
wenselijke, aansporende, gewenste attitude expressies)
6. waarderingen, valorisaties en evaluaties( uitingen van positieve of
negatieve
waardetoekenning
of
van
relatieve
waardenverhoudingen
a. waarden zijn eigenschappen van mens, maatschappij of
wereld waarvan men het bestaan als een behoren of als
een wenselijkheid apprecieert of als een niet behoren of
onwenselijkheid voorhoudt.
Het zijn GEAPPRECIEERDE eigenschappen, die worden
geassocieerd met behoorlijkheid/onbehoorlijkheid.
Bestaan enkel “subjectief” afhankelijk van de psychologie
van menselijke subjecten, worden door mensen
geconstitueerd
De gehanteerde vorm is afhankelijk van 3 verschillende motieven
A, de psychische toestand van het subject bij de expressie
B, de benadrukte component van de attitude
C, de communicatieve functie of intentie
De Waardering (het valoriserend of evaluatief waarde-oordeel) is het
belangrijkste voor de studie v het morele fenomeen. Waardering is logisch,
psychologisch en sociaal prioritair op de emotief-affectieve expressies, de
action incentives, de goed- en afkeuringen,…
3
Logisch: omdat alle voorgaande (morele gevoelsuit, aktietedenti uitingen
preskr.. zonder waardering geen rationele zin of logica hebben
Psychologisch: omdat alle voorgaande in de psyche van het subject
berusten en gegenereerd worden door zijn waarderingen.
Sociaal: omdat alle voorgaande in de processen van soc verkeer en soc
communicaties slechts dan als moreel worden herkend en erkend als zij
waarderingen als fundament hebben of althans geacht worden te hebben.
4. Waarden,
normen,
gedragsregulatoren
doeleinden,
idealen:
verschillende
WAARDEN; eigensch van mens en wereld die men als behoorlijk en wenselijk
ervaart of als onbehoorlijk en onwenselijk
NORMEN; voorschriften waaraan concrete gedragingen moeten voldoen
teneinde
Niet strijdig te zijn met erkende waarden
Functioneel of instrumenteel te zijn voor de realisatie of het behoud van
erkende waarden
DOELEINDEN; min of meer concrete gedragsobjectieven in het licht van
waarden
Doeleinden staan in een middel –doel-relatie tot waarden; doeleinden
zijn eigenschapen van mens of wereld die men moet realiseren of vermijden
met het oog op het realiseren of vermijden van meer ultieme eigensch. Van
mens en wereld (= waarden)
Doeleinde zijn MIDDEL-WAARDEN aangezien ze als noodzakelijk of
wenselijk middel tot waarden zelf een waardekarakter verkrijgen.
IDEALEN; a) die waarden en normen die niet imperatief en onvoorwaardelijk
maar wel ASPIRATIEF worden gesteld
b) die een richting wijzende functie hebben voor de te realiseren
of na te leven waarden en normen
MORAAL HEEFT BETREKKIGN OP EEN MIN OF MEER SAMENHANGEND
GEHEEL VAN GEDRAGSREGULATIEVE ATTITUDES OMTRENT DE
FUNDAMENTELE WAARDEN DIE HET INDIVIDUELE EN COLLEDTIEVE
GEFDRAG (MOETEN) REGULEREN
Belang van de andere EXPRESSIEVORMEN ~ het zijn TAALVORMEN
SEMANTIEK: wat is de betekenis van morele termen en uitspraken in
het gangbare morele taalgebruik
SYNTAXIS en LOGICA: welke zijn de grammaticale en logische kenm.
Van de diverse vormen, van morele uitspraken
4
COMMUNICATIEPSYCHOLOGIE en –SOCIOLOGIE: wat zijn de
specifieke communicatieve functies van de diverse soorten van morele
uitspraken? = studie van de subjectieve intenties en van de objectieve effecten
van moreel taalgebruik.
!! Het morele fenomeen bestaat PRIMAIR uit ATTITUDES (vormen van
ingesteldheid van int. En soc. Groeperingen tov menselijk gedrag), en slechts
secundair uit de taalvormen
2. Kenmerken van Specifiek-Morele Attitudes
1. Het criterium van Sociale Relevantie
Gedragsrelevante attitudes – att die relevant zijn voor de keuze tss mog.
Gedragsalternatieven
Gedragsalternatieven : die maatschappelijk van betekenis zijn
Soc. Relevant is: als er
- verbondenheid is met enige vorm van sociale sanctie
- die in de subjectieve estimatie als sociaal relevant gelden
2. Het criterium van intersubjectiviteit
Moeten naar intentie van hun subjecten minstens een zeker graad van
intersubjectieve geldigheid hebben hebben
Intersubjectief: in de zwakke betekenis,geldig voor minstens sommige
anderen (kan een bep beroepscat. zijn, leden van een spec. groep, of een soc.
Klasse…)
Is er een conflict met de persoonlijke morele attitudes? Niet
noodzakelijk
1. persoonlijke moraal kan slaan op het feit dat het subject het enige is
die deze attitudes heeft, geen tegenstrijdigheid, de vereiste is de
INTENTIE tot intersubjectieve veralgemening.
2. Indien echter UITSLUITEND voor zichzelf geldig
- Misleidende ‘subjectieve ervaring”: verwarrend
taalgebruik
“Ik” kan slaan op
Subject, individu, unieke psyche - INDIVIDUELE,
SINGULIERE ‘IK’
Vertegenwoordiger v/e bep. Categorie mensen KATEGORIALE, PARTIKULIERE ‘IK’
- het belang van de zelfrechtvaardiging en
verantwoording, alleen noodz als we ervan uitgaan dat er
minstens een reële of ideële categorie van mensen is die
5
wij als ref. groep
verantwoording roept.
aanvaarden
en
die
ons
ter
3. Het criterium van Sancties
Soc sanctie: alle gedragsbekrachtigende en alle gedragsremmende
prikkels die door derden bewust op iem. worden uitgeoefend met het
oog op conformering van zijn gedrag aan bepaalde gedragsattitudes.
Intern-psychische sanctie: alle gedragsbekrachtigende en alle
gedragsremmende prikkels die door een INDIVIDU op ZICHZELF
worden uitgeoefend met het oog op conformering van zijn gedrag aan
bepaalde gedragsattitudes.
Verhouding tss. Beide
a) een psychische sanctie kan 1 geïnterioriseerde soc. Sanctie
zijn
b) een psychische sanctie kan 1 persoonlijk verwerkte
geïnterioriseerde soc. Sanctie zijn (aangepast, genuanceerd,
getransformeerd)
c) een psychische sanctie kan onafhankelijk van bestaande soc.
Sanctie door het ind. Zelf ontwikkeld worden (geworteld in nonconformistisch persoonlijk waardenbesef)
welke aard of soort van sancties?? Moeilijk te bepalen, er
gevoelsnuances waarvoor geen geschikt moreel apparaat bestaat.
Nood aan het linken van sanctie met psychische druk
zijn
4. Het criterium van Psychische druk
gedragsrelatieve pressies
druk= bewust ervaren spanningstoestanden die ons zegt dat we
een bepaald gedrag MOETEN opbrengen
is niet: fysische, sociale of psychische dwang
is wel: een ‘moeten’ waaraan het individu zich fysiek, psychisch
en sociaal kan onttrekken indien de wil en de beslissing daartoe
aanwezig is
dus: een niet dwangmatig moeten, dus een moeten in
functie van iets
dus een door mensen aan zichzelf opgelegde verplichting
wat is die verplichting en waarom leggen we die
onszelf op?
6
Vrijwillig, is dat men de beperking in het leven roept zonder
daartoe door de objectieve orde der dingen gedetermineerd te
zijn.
Nu, verschillen in aard van druk om onderscheid tussen specifiek
morele en niet morele attitudes te onderscheiden
A, intensiteit van de druk
B, onvoorwaardelijkheidstendens van de drukervaring (dit
vooral bij specifiek morele attitudes)
Gaan we hierdoor terug op Kant & het categorisch
imperatief?
Nee:
het
zijn
SUBJECTIEVE
ERVARINGEN
van
onvoorwaardelijkheid - ze zijn niet objectief of universeel geldend, zoals Kant
aanneemt En het zijn individuen die bep. van hun subj att. Als categorisch
ervaren en andere ind. ervaren andere subj. att. Als categorisch.
Die subjectieve onvoorwaardelijkheidservaring verklaart dat morele att. vaak
worden geassoc. met iets onpersoonlijks, bovenpersoonlijks of supraindividueels
Vandaar de neiging dit metafysisch te verklaren en een transcendent
(vb. God) of immanent (vb. ingeboren geweten) statuut aan “iets” te geven
Psychologische verkl: het resultaat van een interioriseringsproces van
attitudes die intens en met irrationele beïnvloedingsmiddelen in het individu
werden ingeprent
Sociologische verkl: link met zeer sterke, repressieve, punitieve of persuasieve
sancties die de groep, collectiviteit of mpy hanteert om de onvoorwaardelijke
naleving van bep. attit. door het indiv. te garanderen.
C, ervaring van druk tot attitude overdracht op anderen
(generaliseringsconcept)
Psychol verkl: - extrapolatie van de eigen subj. Introspectie ervaring naar het
vlak van de intersubjectiviteit
- vaststelling dat anderen die tot = Socio-cult invloedssfeer behoren ook
een aant. Attit. Op dezelfde manier introspectief ervaren
- tekort aan info over anders ervaren van attit bij indiv in andere socio-cult
context.
- Gevolg: intolerantie, hij verwacht dat anderen dat zij de attitudes delen
5. het criterium van Levens- en wereldbeschouwelijke centraliteit
vaak geen redenen ter rechtvaardiging van morele attitudes
wel genetisch historische redenen—moeten een soc. of psychische
functie hebbn gehad
7
functie: levens- en wereldbeschouwelijke centraliteit van attitudes, deze
worden gesitueerd op een continuüm van centraliteit tot periferaliteit
wat is centraliteit?
Individueel-psychologisch: att. centraal waarvan de handhaving
wezensnoodzakelijk is voor de handhaving van zijn mens - mpy en
wereldbeeld en voor zijn persoonlijheidsstructuur of identiteit. Morele att.
die constitutief zijn voor het zelfrespect voor de instandhouding van de
menselijke zelfinterpretatie, voor persoonlijkheidsauthenticiteit.
Sociologisch: att. centraal mbt waarden, normen, doeleinden en idealen die
fund. Geacht worden voor de instandhouding van de collectieve of maatsch
mens, mpy en wereldvisie… onderworpen aan strenge soc controle
Conclusie: De morele att hebben een bel functie in het rechtvaardigen,
organiseren coördineren en hierarchiseren van die amorele attitudes tot
een min of meer sluitende zinvolle eenheid. In deze zin vormen zij de basis
van de totaliteit van de gedragsattitudes van ind, groepen, collectiviteiten of
maatschappijen.
Het specifieke van morele attitudes ligt in hun levens en
wereldbeschouwelijke centraliteit, waardoor zij als totaliteitsordenende
attitudes kunnen fungeren.
6. Verschilende morele attitudes/ andere soorten gedragsregels
a) MORES
mores= zeden, gewoonten, etiquette, omgangsvormen, riten…, socioculturele
regels voor publiek (soc) gedrag in bepaalde typesituaties die in het dagelijks
leven van een gemeenschap een repetitief karakter hebben.
Functies:
- uniformiteit creëren ~voorspelbaarheid~zekerheid en is dus een factor
van sociale integratie
- uniformiteit leidt tot sociale cohesie~symboolwaarde
- geldigheid berust op het feit dat ze geldend zijn, historisch gegroeid en
ingeburgerd, geen spec invraagstelling naar het waarom.
- Mores ontlenen hun gezag aan de respectabiliteitsdruk…. En wordt soc.
Gesanctioneerd door de conformiteitsdruk van de publieke opinie
Verhouding Mores –Morele Attitudes
Overeenkomsten
Soc relevantie en intersubjectieve gedragsregulatoren
Fctie van soc integratie, soc controle en soc cohesie
8
Duistere hist oorsprong, irrationeel aanvaard als evidenties en geniet
respectabiliteit vanwege traditie
Verbonden met sociale sanctionering
Verschillen
Mores niet noodz geinterioriseerd of mega interne drukervaring
Mores niet noodz direct en innig verband met de fund van het mens en
wereldbeeld
Morele attitudes niet alleen voor type situaties , meer algemeen en
abstract karakter
! de verschillen zijn van graduele aard
B) Reglementeringen
Def: gedragsregels zo
politiereglement..etc
wetten,
verkeersnormen,
schoolreglement,
Kenmerken: (verschillen in alle kenmerken met morele attitudes)
Expliciet gecodeerd
Gaan uit van een concrete identificeerbare instantie
Worden in hun naleving gecontroleerd door een specifieke instantie
Expliciet voorzien van sancties
Geldig binnen een bep. aktiesfeer
Karakter van regels die voortvloeien uit
Contract overeenkomst
Een feitelijke machtsverhouding
C) Procedure regels
Def: regels voor activiteiten waarbij de correcte formele regel-naleving de
absolute voorwaarde vormt voor de zinvolheid, geldigheid, waarheid of
symbolische betekenis van de activiteit.
Tegen de regels ~ongeldigheid of waardeloosheid
D) Praktische handelingsvoorschriften of Ongeschreven Beroepscodes
Praktische regels ivm bekwaam, deskundig, wijs handelen i.e. bep. sector van
menselijke activiteit, ze zijn het gevolg van ervaringswijsheid, , deskundigheid
en wetenschappelijk inzicht.
functioneel karakter
E) Persoonlijke Maximes of Gedragsgeplogendheden
9
Gedragsregels die een ind. zichzelf vrijwillig oplegt als privé wezen, vanuit zijn
private levensbeschouwing of vanuit irrationele preferentiële attitudes.
3. Morele deliberatie, Argumentatie , justificatie
Moraal slaat ook op een aantal mentale processen van deliberatie,
argumentatie en justificatie.
1. Deliberatie over de precieze inhoud van morele attitudes
basiskenm. van morele attitudes: berusten op vage, onduidelijke, abstract,
algemene of veelzinnige waarde termen
semantisch—lege denotatie (i.e. specifieke en concrete verwijzingswaarde) en
een uiterst geladen connotatiewaarde ( i.e. het geheel van gevoelens,
emoties, sentimenten die zij begeleidend oproepen)
! de detectie van morele att. Is heel wat moeilijker dan het stellen dat mensen
morele att. hebben.
2. Deliberatie over concretisering van morele attitudes
Door de complexe en unieke situaties waarmee het geconfronteerd wordt
moet het subject continu delibereren over de concrete implicaties en
toepassingen van zijn morele attitudes
3. Deliberatie over oplossing van intra-individueel attitudinaal conflict
Soms knn meerdere morele att. relevant zijn die strijdig zijn met elkaar—dus
nood aan deliberatie over conflict
4. Deliberatie over oplossing van attitudinaal conflict tussen persoonlijke
en coll of maatsch moraal of tss collectieve en maatsch. Moraal
Elke moraal primeert op welke en wanneer
5. Deliberatie –argumentaties
Argumentatie of zoeken naar redelijke en overtuigende argumenten voor
justificatie van toepassing van att. of van keuze uit meerdere att. of van
inbreng van belangen en hiërarchie in att. – belangrijke dimensie van het
morele fenomeen.
Argumentaties betreffende de legitimiteit, validiteit of geldigheid van de morele
attitudes zelf, dit is de FUNDERINGSDIMENSIE van het morele fenomeen
10
Argumentaties mbt illegitimiteit of ongeldigheid van verworpen att. is kritische
of contestataire dimensie van het morele fenomeen.
11
Deel 2: Moraal beschrijving en Moraalsystematisering
1. Moraaldescriptie
Doel: inzicht in de overeenkomsten en verschillen tussen verschillende morele
systemen, en om daarvoor de determinanten op te sporen.
Problemen
1. methodologie: er moeten minstens 4 niveaus onderscheiden worden
a. ideologisch niveau
b. levensbeschouwelijk niveau
c. situationeel niveau
d. dieptepsychologisch niveau
Authentieke moraal: moeilijk samen te vatten en precieze inhoud eraan te
verlenen.
Eerste probleem van de moraalwetenschap: in haar eerste functie: descriptie,
geen bevredigend vat op haar object.
2. systematiseringsproblemen
Eigen aan de poging tot systematisering zelf is de tendens om het geheel van
morele attitudes van de onderzochten consistenter, duidelijker en vollediger
voor te stellen dan het is.
De concealed, unformulated en implicit Beliefs (LADD) moeten door de
onderzoeker worden verondersteld, geraden, afgeleid en hij moet ze ‘invullen’
om het systeem in de afzonderlijke morele attitudes te kunnen brengen.
!! gevaar voor interpretatie uit eigen referentiekader, eigen persoonlijkheid etc.
minimumvoorwaarden voor systematiserings pogingen
1. het systeem moet alle gegeven morele uitspraken erin kunnen plaatsen
2. de samenhang die door het systeem wordt aangebracht moet plausibel
zijn
3. het syst moet predicties toelaten over nog niet geverbaliseerde attitudes
4. de theoretische concepten moeten vertaalbaar zijn in observeerbare
empirische variabelen
12
Download