- Scholieren.com

advertisement
Hoofdstuk 1: Leren hoe te leven
1. Over Normaal gesproken
 Met de woorden normaal of abnormaal keuren we het gedrag van mensen.
 Een kind leert al op jonge leeftijd dat er een bepaald ritme in het leven zit.
 Morele opvoeding: het aanleren van het onderscheid tussen goed en kwaad. Bij deze
opvoeding geeft de opvoeder zelf ook het goede voorbeeld in plaats van het te vertellen.
2. Normaal doen in de groep
 Puberteit/adolescentie: de jaren waarin jongeren ingrijpende ontwikkelingsfasen door
maken. De leeftijd tussen de 10 en 20 jaar waarin het kind zich ontwikkeld tot een
jongvolwassene.
 Waarden: ideeën of idealen achter onze wetten en rechten.
 Normen: onze gedragsregels in de vorm van wetten en afspraken. Die hebben als doel om
onze gemeenschappelijke waarden in de stand te houden of te bereiken.
 Morele waarden: immateriële waarden die het goede samenleven van mensen op het oog
hebben.
 Moraal: het geheel van normen en waarden.
 Ethiek: het bestuderen van moraal, van normen en waarden. Van menselijk gedrag dat we
met goed of fout kunnen beoordelen.
3. Op weg naar volwassen gedrag
 Iedere Nederlander behoort te weten wat zijn rechten en plichten zijn volgens de wet. Rond
je achttiende jaar wordt er van je verwacht dat je zelf verantwoordelijk bent voor je gedrag,
je standpunten en je keuzes.
4. Moraal in de samenleving
 Morele ontwikkeling houdt niet op als je volwassen bent.
 In een samenleving die verandert en ingewikkelder wordt, raakt iedereen vroeg of laat
betrokken bij maatschappelijke discussies. Dit zijn discussies waarin ook morele (ethische)
problemen aan de orde komen.
Hoofdstuk 2: samen willen leven
1. Samenleving en moraal
 Persoonlijk moraal: hiermee worden de normen en waarden van een persoon of een groep
personen bedoeld.
 Individuele moraal: wanneer het over de normen en waarden van één persoon gaat.
 Groepsmoraal: in groepen kunnen ook bepaalde moralen heersen. Individuele moraal en
groepsmoraal vallen beide onder de persoonlijke moraal.
 Gemeenschappelijke moraal: hiermee worden de normen en waarden bedoeld, die de
burgers van een land gezamenlijk hebben denk dan aan vrijheid, tolerantie, solidariteit en
rechtvaardigheid. Onze gemeenschappelijke ideeën en waarden vormen de basis voor de
grondwet en voor de wetten en regels die daarvan zijn afgeleid.
 Iedereen in Nederland heeft de plicht zich te houden aan de vastgelegde regels en wetten.
Zo bouwen wij een goede en rechtvaardige samenleving op. Burgers in Nederland hebben
niet alleen rechten, maar ook plichten.
2. Moraal en democratie
 De overheid heeft een belangrijke taak bij het in stand houden van een goede en
rechtvaardige samenleving, een samenleving waarin iedereen tot zijn recht kan komen
bijvoorbeeld door het maken van goede wetten en regels, maar ook op de naleving daarvan.





Door het handhaven van regels en wetten en het bestraffen van overtredingen beschermt de
overheid de rechten en vrijheden van de burgers.
In de eerste vijftien artikelen van de nu bestaande grondwet zijn de grondrechten van de
burgers vastgelegd. Deze grondrechten beschermen de burger tegen de macht van de
overheid. Dit is een groot verschil met vroeger, want toen was het zo dat een burger een
machteloze onderdaan van de vorst was.
Een van de belangrijkste vernieuwingen in de grondwet was de scheiding van de drie
staatsmachten. Deze ‘machten’ zijn de kerntaken van de overheid, namelijk het maken van
wetten, het handhaven ervan en de rechtspraak bij conflicten. De kerntaken zijn als volgt
verdeeld:
o De wetgevende macht
o De uitvoerende macht
o De rechterlijke macht
Dit wordt ook wel de trias politica genoemd.
Scheiding van kerk en staat: nieuwe grondwettelijke verhoudingen tussen de staat en de kerk
(staat geen godsdienst bevoordelen, ze zijn dus neutraal). De staat mag zich dus niet meer
bemoeien met het beleid van de kerk, organisatie, en de inhoud van het geloof. Dit geldt
natuurlijk ook allemaal andersom.
In Nederland is de scheiding van kerk en staat minder radicaal. Onze overheid kan financiële
steun bieden aan maatschappelijke projecten voor kerken of van levensbeschouwelijke
instellingen. Zoals:
o Het onderhoud van monumenten, waaronder kerken.
o De geestelijke zorg in het leger en in gevangenissen.
o Godsdienstige en levensbeschouwelijke vorming op openbare scholen.
3. Democratie en Grondwet
 Vanwege de veiligheid en culturen noemen we Nederland een pluriforme samenleving. In
zo’n samenleving is het belangrijk dat iedereen weet dat we in Nederland een grondwet
hebben en welke rechten en plichten grondwettelijke zijn vastgelegd.
o Recht op gelijke behandeling
o Recht op vrijheid van godsdienst
o Recht op vrijheid van meningsuiting
 Dat er één grondwet is in Nederland betekent niet dat iedereen zich hetzelfde gedraagt. Dat
komt door de verschillende culturen en godsdiensten die hier in Nederland zijn.
Hoofdstuk 3: Samen moeten leven
1. Motivatie door geloof
 Godsdiensten hebben hun eigen voorschriften voor de gelovigen. De meeste regels hebben
alleen betrekking tot puur godsdienstige zaken.
 Zeven werken van barmhartigheid
o Hongerige te eten geven
o Dorstige te drinken geven
o Vreemdelingen opnemen
o Naakten kleding geven
o Zieken verzorgen
o Gevangenen bezoeken
o Doden begraven
 Jodendom, christendom en islam kennen de traditie van het geven van een Aalmoes voor de
armen: iemand geeft vrijwillig iets van zijn geld aan mensen die te weinig hebben. Dit kan via
een organisatie, maar ook via een persoonlijke gift.





In de islam kent zakaat: dit is de verplichting voor elke moslim om een deel van zijn bezit af
te staat. Hoe rijker je bent, hoe meer je met anderen moet delen. Armen mogen niet aan hun
lot worden overgelaten. Het geld is bedoeld voor ondersteuning van wezen, zieken en armen
binnen de islamitische gemeenschap.
Elke moslim moet 2,5% afstaan van zijn inkomen voor de zakaat.
Islamic Relief: een organisatie die haar inspiratie vooral aan drie belangrijke waarden
ontleent: barmhartigheid, gelijkwaardigheid en samenwerking.
In het hindoeïsme en boeddhisme zijn alle levende wezens aan elkaar gelijk. Een mens staat
niet boven een dier.
Ahimsa: de gelijkwaardigheid van alle levende wezens leidt tot een bepaalde levenshouding
(geweldloosheid) à geen scheldwoorden en beledigende taal en geen geweld. Ook gebruiken
hindoes en boeddhisten niets van een dier (vlees, huiden etc.)
2. Grenzen door geloof
 3 vormen van godsdienstige groepsmoraal
o Een heilige rustdag
o De eer van de familie
o Iedereen in de familie komt voor elkaar op. Een meisje mag geen seks hebben voor het
huwelijk. Er mag ook geen homoseksueel in de familie voorkomen. De schuldige wordt
dan gedood.
 Slachten als ritueel
o Het ‘’rituele slachten’’: zonder verdoving een dier slachten. De slokdarm, luchtpijp en
slagaderen worden in een beweging doorgesneden.
3. Motivatie door mensen
 Socrates (Athene 470-399 v.C.) was een van de eerste filosofen die het belangrijk vond dat
mensen zelf nadachten over het leven. Hij vond ook dat je moest vertrouwen op je eigen
verstand en dat, dat belangrijker is dan geloof in god of goden. Hiervoor werd hij ter dood
veroordeeld.
 Socrates wordt nu ook wel gezien als een van de eerste humanistische filosofen.
 Humanisme: een levensbeschouwing die de mens centraal stelt en uitgaat van de waarde
van de mens.
o Moraal gaat volgens humanisten over goed leven: een goed leven waaraan je zelf
vormgeeft. Er zijn ook mensen die zich zowel humanist als atheïst noemen.
o Voor hen bestaan er geen goden of goddelijke machten. Anderen noemen zich
agnost omdat volgens hen het bestaan of niet-bestaan van een god niet
wetschappelijke bewezen kan worden.
 Na Socrates waren het vooral Plato en Aristoteles die verder nadachten over de basis voor
het morele handelen van mensen.
 Plato (427-347 v.C.) was een leerling van Socrates. Hij heeft in zijn boek Politeia (De Staat)
zijn ideeën over politiek en ethiek beschreven. Volgens Plato is rechtvaardigheid de kern van
de Ethiek en de basis van de ideale staat.
 Aristoteles (348-322 v.C.) studeerde van zijn 17e tot zijn 37e jaar aan Plato’s academie.
Aristoteles kwam alleen tot heel anderen ideeën op het gebied van ethiek en politiek dan
Plato. In zijn boek Politica schrijft Aristoteles onder andere: ‘’De mens is van nature een
politiek dier’’
o Deugden: met het ontwikkelen van deugden zal een mens komen tot een geslaagd
leven. Voor een deugdzaam leven zijn 4 deugden onmisbaar: moed, matigheid,
wijsheid en rechtvaardigheid.
o Aristoteles zegt dat een goed mens zich laat leiden door zijn verstand. Het verstand is
namelijk het vermogen.
Hoofdstuk 4: Keuzes in het leven
1. Waarom? Daarom!
 In de ethiek (de wetenschap die zich met moraal bezighoudt) wordt de denkwijze waarin één
waarde of een principe het morele handelen bepaalt, een ethische of filosofische-ethische
theorie genoemd.
 Vier ordes:
o Genieten van het leven (hedonisme); Epicurus
o Streven naar wat nuttig is (utilitarisme); Jeremy Bentham
o Handelen vanuit het besef van plicht; Immanuel Kant
o Handelen vanuit verantwoordelijkheid; Emmanuel Levinas
 De verschillende filosofisch-ethische theorieën kunnen worden ingedeeld in twee
hoofdstromingen: doel-ethiek en plicht-ethiek.
 Doel-ethiek: stelt dat ‘moreel juist handelen’ afhangt van de vraag of de gevolgen van een
handeling goed zijn.
 Plicht-ethiek: stelt dat ‘moreel juist handelen’ bepaald wordt door wat de plicht of
verantwoordelijkheid van een mens is in een bepaalde situatie.
2. Doel-ethiek
 Hedonisme: wordt gebruikt voor een levensstijl van mensen die er maar op los leven, die het
platvloers genot najagen zonder aan anderen te denken. Zo veel mogelijk en zo lang mogelijk
doen waar je zin in hebt. Als het maar lichamelijk genot heeft.
 De Griekse filosoof Epicurus (341-270 v.C.) had een filosofieschool in Athene. Hij ging ervan
uit dat elk mens in zijn leven graag wil genieten van de goede dingen van het leven zonder te
lijden aan pijn of verdriet.
o In de samenleving is het volgens Epicurus heel belangrijk dat van elk individu zijn
eigen leven samenhangt met dat van anderen. Een mens moet leren hoe hij
verstandig, goed en rechtvaardig moet leven.
o Epicurus vond vriendschappen heel belangrijk. Bij hen voel je je namelijk veilig en zij
gunnen jou je geluk.
 De Engelse filosoof Jeremy Bentham (1748-1833) werd geboren in Oxford en volgde in
Londen een rechtenstudie.
o Bentham ging ervan uit dat elk mens zijn geluk nastreeft. Maar dat mocht niet ten
koste gaan van het geluk van je medemens. Zijn stelling was: ‘’Iedereen telt voor één
en niemand voor meer dan één’’
 Hij wordt ook wel een Utilitarist genoemd.
o Een Utilitarist vindt een handeling of besluit moreel juist, wanneer de gevolgen voor
zo veel mogelijk mensen gunstig zijn.
3. Plicht-ethiek
 Immanuel Kant (1724-1804) leefde in de stad Königsberg in het vroegere Oost-Pruisen, dat
nu tot Rusland behoort.
o Hij wordt door velen gezien als de belangrijkste Europese filosoof van na de
verlichting.
o Hij vond dat de gevolgen van een handeling nooit mogen of kunnen bepalen of die
handeling ‘moreel juist’ is. Daarom had hij ook kritiek op Epicurus en Bentham.
 Kant zegt dat er 2 principes zijn, die de basis moeten vormen voor al ons morele handelen:
o Handel altijd zó, dat wat jij besluit te doen, in dezelfde situaties door alle mensen
gedaan moeten kunnen worden.
o Handel bij alles wat je doet zó, dat de mens altijd een doel is en nooit een middel.
 Deze 2 basisregels worden ook wel de categorische imperatief genoemd.





Plichtethiek
o Handeling gebaseerd
o Handeling niet oké? Moreel onjuist
Kant: je moet niet je behoeften volgen, maar je verstand gebruiken
o Autonoom: je kunt jezelf de wet voorschrijven. Afstand nemen en denken over wat
handig is om te doen/wat je plicht is om te doen
Categorisch imperatief: altijd en overal toepasbaar
o Handelen zodat de mens een doel is en geen middel
o Ieder mens is een doel op zichzelf
o Handelen zodat anderen dat ook zouden kunnen doen
Kritiek op Kant:
o Je kunt niet in termen van plicht spreken
o Als het gaat over mensen onderling, gaat het over verantwoordelijkheid, niet over plicht
o Altijd als je een keuze maakt, moet je antwoord geven op de situatie. Wat is het goede
om te doen?
Utilisme
o Gevolgen gebaseerd
o Moreel juist als de gevolgen voor een grote groep positief zijn
o Wat is nuttiger? Wat levert meer plezier op? Wat zijn je behoeftes?
Download