KARL JASPERS’ FILOSOFISCH GELOOF; RUIMTE MAKEN, RUIMTE DELEN Thesis ter afsluiting van de masteropleiding Wijsbegeerte Door Joop de Zwart (S204335) Begeleiders: Prof. dr. Paul Cobben Prof. dr. Donald Loose Inhoud Voorwoord: op zoek naar zich oneindig uitstrekkende ruimten ........................................................... 3 Inleiding: Bij Jaspers in de les.............................................................................................................. 5 Enkele opmerkingen ten geleide. ..................................................................................................... 8 Eerste hoofdstuk: Vooraf aan de grondoperatie: ruimte maken voor het filosoferen ........................... 10 Tweede hoofdstuk: De ruimte verkennen: de filosofische grondoperatie............................................ 15 Existenz en Transzendenz ............................................................................................................. 22 De Chiffern: zoeklichten in de ruimte............................................................................................. 26 Enkele kritische opmerkingen bij Jaspers’ denken .......................................................................... 31 Derde hoofdstuk: Na het filosoferen ................................................................................................. 32 Een bevrijd mens met een eigen ruimte: existentie als mogelijke existentie.................................... 33 Praktische filosofie voorbij de eigen existentie: onrust veroorzaken en communicatie .................... 35 Vierde hoofdstuk: Jaspers als filosoof voor de eenentwintigste eeuw?................................................ 39 Literatuur ......................................................................................................................................... 45 2 Voorwoord: op zoek naar zich oneindig uitstrekkende ruimten Kort achter elkaar twee omvangrijke schrijfopdrachten, eerst de bachelor-, daarna de masterthesis. Voor een deeltijdstudent moeilijke hobbels om te nemen. Alleen tijdens vakanties was ik in de gelegenheid dagenlang onafgebroken te werken, om vervolgens weer wekenlang nauwelijks iets te kunnen doen vanwege drukke werkzaamheden. Desondanks zijn het dergelijke projecten die gelegenheid bieden om een geheel eigen wending te geven aan de studie, datgene te onderzoeken wat normaliter buiten beschouwing blijft. Dat resulteerde in een bachelorthesis over Bonaventura, waarin ik de verhouding tussen de filosoof en de mysticus Bonaventura onderzocht. De masterthesis zou niet over de middeleeuwen gaan, maar over moderne wijsbegeerte, zo had ik me voorgenomen, maar ik kon toen nog niet bevroeden dat het thema uiteindelijk vrijwel identiek zou blijken te zijn. De verhouding tussen wijsbegeerte, wetenschap en religie. Ten tijde van Bonaventura was dat een belangrijk thema, in de filosofie van Karl Jaspers is dat niet anders, zij het dat de wijze waarop één en ander wordt ingevuld heel anders is. Zo heb ik uiteindelijk gekozen voor een thesis over de filosofie – het filosofisch geloof – van Karl Jaspers. Zijn vragen blijken sterk overeen te komen met de mijne, al start hij vanuit een heel ander aanvangspunt. Hij kijkt van buitenaf naar de religie, niet als gelovige, maar weliswaar gefascineerd door de tradities, de verhalen die daarin worden aangereikt. Ik kijk nog altijd van binnenuit naar de religie, vanuit een gegeven perspectief dat ik in toenemende mate kritisch ben gaan beschouwen. De kritiek die ik heb ontwikkeld op de interpretaties die in mijn kerkelijke omgeving gangbaar zijn heeft geleid tot een gevoel van ongemak, een behoefte aan ruimte om op een andere wijze de inhouden van de religie te interpreteren, me toe te eigenen. De behoefte aan een eigen ruimte kenmerkt een groot deel van mijn leven. Terugkijkend op gebeurtenissen achter mij, bleken de meest heftige gevoelens bij mij te worden opgeroepen daar waar ik me bekneld voelde. Daarom is het niet toevallig dat het thema voor deze thesis ruimte is geworden. Jaspers noemt het zelf regelmatig, maar het is een woord, een criterium dat mijzelf bijzonder bezighoudt. Ruimte, het is een begrip dat wat mij betreft ook nauw verwant, zo niet synoniem is aan vrijheid, en een in mijn levensverhaal telkens terugkerend thema, waarmee ik graag deze fase van mijn studie Wijsbegeerte afsluit. Op deze plaats wil ik graag de begeleiders bedanken voor de tijd die ze hebben besteed aan deze scriptie. Donald Loose als tweede begeleider, die de moeite heeft genomen het werk door te nemen. Een wat ondankbare taak wellicht, omdat de invloed die dan nog kan worden uitgeoefend op het werk minimaal is. Daarvoor dank. Paul Cobben, de eerste begeleider, heeft veel meer invloed gehad op deze thesis. De gesprekken over de thesis waren inspirerend, geheel in lijn met de colleges die ik in 3 de afgelopen jaren heb mogen volgen. De durf om te kiezen voor dit thema is een gevolg geweest van enkele vragen die hij me stelde. Soms is het nemen van ruimte pas mogelijk nadat iemand een duwtje heeft gegeven. Mijn hartelijke dank gaat daarom uit naar Paul Cobben. Bij de omslag: één persoon verdient aparte vermelding, namelijk Oldrich Tichy, de Tsjechische kunstenaar die de afbeelding op het voorblad heeft gecreëerd. Op mijn verzoek, één van zijn schilderijen als afbeelding te mogen gebruiken, heeft hij ruimhartig instemmend gereageerd. Het gekozen werk is representatief voor een groter deel van zijn oeuvre, dat mij bijzonder aanspreekt, juist vanwege de associaties die zijn werk bij mij oproepen ten aanzien van het thema van deze thesis: ruimte. Steeds is er sprake van ruimtes die zich in een omvattend, maar moeilijk te definiëren omgeving bevinden. De ruimtes zijn echter niet geheel gesloten, maar hebben steeds een schijnbare inhoud die weer verregaande diepgang doet vermoeden. Naar mijn idee een prachtige illustratie ter ondersteuning van wat later volgt in deze thesis. Het contact met de kunstenaar is heel vriendelijk verzorgd door de mensen van Galerie Kunstuitleen Dijkstra, waarvoor mijn hartelijke dank. Zonder hen zou ik überhaupt deze kunst niet hebben gekend en zonder hun huurkoopfaciliteit was het werk voor mij niet bereikbaar geweest. Nu mag ik dagelijks genieten van het werk van deze bijzondere kunstenaar. 4 Inleiding: Bij Jaspers in de les ‘Die Philosophie ist außer Sicht geraten. Warum? Weil heute sie selber, sich vergessend, nicht mehr ihrer Aufgabe genug tut. Sie erhellt nicht mehr das, woraus der Mensch lebt, versäumt das Denken, das vermöge dieser Erhellung das Leben trägt. Sie ergreift nicht im Denken ihren eigenen Ursprung. Das geschieht, wenn sie abgleitet in bloße Sachlichkeit gegenständlichen, vermeintlichen Wissens, in das endlose Diskutieren ohne erfüllenden Gehalt. Ihr Denken verliert die Kraft des mit ihm vollzogenen inneren Handelns. Sein Denken wird unverbindlich. Dadurch wird es existentiell matt, auch wenn es logisch scharf, literarisch gekonnt ist. Es hört auf, Philosophie zu sein.’ (Der philosophische Glaube angesichts der Offenbarung, p. 101 e.v.) Karl Jaspers, profeet van een filosofie die anders pretendeert te zijn dan de op dat moment gangbare. Een streng criticus, maar ook een hartstochtelijk pleitbezorger van ander denken, een denken dat soms mystieke proporties aanneemt. Bovenstaand citaat is representatief voor zowel Jaspers’ kritiek als voor zijn visie op hoe filosofie dan wèl beoefend dient te worden. Het is derhalve een geschikt startpunt voor deze master-scriptie. Wat is de inhoud van de kritiek op zoveel moderne wijsbegeerte? Allereerst op een denken dat de wetenschap verabsoluteert. Volgens Jaspers is de filosofie buiten beeld geraakt door zich al te zeer te neigen naar de wetenschap. Als filosofie zich slechts met weten bezighoudt, heeft het geen betrekking meer op het leven zelf. Dat denken is afstandelijk, op objecten georiënteerd, zoals de wetenschap. Hoewel Jaspers veel respect heeft voor de wetenschap en datgene wat de wetenschap heeft voortgebracht, het is altijd gericht op fenomenen in de realiteit, nooit op het leven zelf. Niet op de vragen van de mens die volop in het leven staat. Daarmee is wetenschap en filosofie die zich op wetenschap oriënteert unverbindlich en existentiell matt. Het woord unverbindlich duidt op de verbinding tussen filosofie en existentie; ook op een verbinding tussen denken en (maatschappelijk) engagement. Voor Jaspers is, overigens pas naar aanleiding van de gebeurtenissen in de jaren ’30 van de vorige eeuw, een filosofie zonder consequenties voor het samenleven ondenkbaar. ‘Want in het filosoferen komt de mens tot zichzelf. Van hieruit ontvangt hij de impuls zijn bestaan tezamen met anderen politiek vorm te geven en te beoordelen.’1 Filosofie wordt door Jaspers direct verbonden met verantwoordelijkheid. Het filosoferen leidt dus volgens Jaspers een kwijnend bestaan. Maar hoe dan wel? Wat is de taak van de wijsbegeerte? Ook daarvoor biedt het citaat aanknopingspunten. Jaspers spreekt over 1 Jaspers (1995), p. 60. 5 verlichten (erhellen) van waaruit mensen leven, over het denkend zoeken naar oorsprongen, van denken, van leven, van de wereld. Kortom, van de plaats van mij in de wereld, de kosmos, de mensheid. Omdat ik het beginpunt ben van het filosoferen, wordt het niet afstandelijk, maar ben ik er volledig bij betrokken. Het wijsgerig denken behoort een denken te zijn dat mij nooit onverschillig kan laten, dat mij de adem kan ontnemen, me het hart in de keel doet bonzen. Is dat waarom Jaspers op zeker moment begint te spreken van filosofisch geloof? Een gelovige kan immers ook niet langs de zijlijn blijven staan. Van hem of haar wordt participatie verwacht aan rituelen en sacramenten. De term geloof onderstreept het existentiële karakter van de wijsbegeerte van Karl Jaspers. In de Kleine leerschool van het filosofisch denken komt Jaspers’ kritiek, als hierboven geciteerd, ook aan de orde. In dat boekje, dat eigenlijk een weergave is van een serie uitzendingen voor een Duitse omroep, wordt heel beknopt en eenvoudig uiteengezet wat dan dat andere, filosofische denken is. Het zoekt naar een grond, een grondweten, die noch subject, noch object is2, en dat ons bevrijdt uit begrenzingen en mogelijk maakt dat we onze existentie verwezenlijken3. Dat is blijkbaar waar het om draait, een andere formulering van het ‘erhellen’ waar in het citaat over gesproken wordt. Wat dat ander denken precies inhoudt, zal een onderdeel zijn van deze scriptie, een uitwerking van alweer een citaat uit de Kleine Leerschool: ‘Het gaat hier om een andere wijze van denken. Wat in het objectiverende denken niet te grijpen is, stelt zich hier tegenwoordig. Wij veroveren een ruimte waar geen kennen van iets meer plaatsvindt. Wij bereiken horizonten die niet meer iets tot nu toe onbekends in de wereld laten zien. Het is een denken waarbij onze wereld doorstraald wordt door een licht, dat van ergens anders komt. Wat als alleen maar reële wereld zonder de dimensie van diepte zou blijven, wordt van daaruit ontsloten.’4 De taal waarin Jaspers spreekt is soms bijna de taal van een mysticus. Voor de één wellicht reden hem onmiddellijk terzijde te leggen, voor mij juist een reden van deze filosoof kennis te nemen. Waarom dan niet ‘gewoon’ (openbarings)geloof? Waarom zo in het bijzonder filosofisch geloof? Voor Jaspers is dat onmogelijk. Hij verzet zich niet alleen tegen verabsoluteren van wetenschappelijk denken, hij verzet zich tevens tegen de absolute claims van het openbaringsgeloof, dat mensen van buitenaf oplegt wat men dient te geloven. Openbaringsgeloof vraagt onderwerping van de participant. De verhalen en dogmata worden als historische feiten aangeboden en daar kunnen veel moderne mensen niet (meer) in meegaan. De eerste zin van het voorwoord stelt dat ook: ‘Die Möglichkeit, zu 2 Jaspers (1995), p. 40. 3 Jaspers (1995), p. 44. 4 Jaspers (1995), p. 48. 6 glauben, ist heute in zahllosen Menschen verborgen.’5 Voor hen, zo gaat Jaspers daarna verder, kan filosofie tot hulp zijn. Niet meer de kant en klare antwoorden op vragen over het bestaan die het openbaringsgeloof biedt, maar filosofische reflectie op die vragen, dat is wat Jaspers beoogt. Verwant voel ik me aan de gedachte dat wetenschap, hoe waardevol ook, niet met antwoorden op grote vragen van het bestaan komt, alleen fragmentarisch kennis biedt. Verwant ook aan de gedachte dat openbaringsgeloof niet adequaat omgaat met diezelfde grote vragen, hoewel deze wel aan bod komen. Neen, de religie heeft de neiging tot absoluutheid ten aanzien van de antwoorden op de grote vragen. Er is een ander denken nodig, en Karl Jaspers heeft een leven gelang getracht een dergelijk denken te ontwikkelen. Bij hem wil ik de komende tijd in de leer gaan, zoekend naar de actualiteit in zijn denken, voor mij persoonlijk en voor de samenleving waarin ik leef. Zo komen we op het punt waar we het voorgaande kunnen vertalen tot een vraagstelling voor de scriptie: in hoeverre is het Philosophische Glaube van Karl Jaspers (voor mij) nog een zinvol concept in de hedendaagse samenleving. Centraal begrip in de uitwerking van deze vraag is voor mij ruimte geweest. Enerzijds omdat Jaspers het begrip een aantal keer gebruikt op in mijn ogen cruciale plaatsen; hierboven citeerde ik al een stuk waarin gesproken wordt over het veroveren van een ruimte met behulp van de filosofie. Anderzijds omdat zijn denken bij mij telkens de associatie met dat begrip oproept. Het bovenstaande leidt tot de volgende structuur van de thesis. In het eerste hoofdstuk kijken we op welke wijze Jaspers tracht ruimte te maken voor het filosoferen. Daarna volgt een hoofdstuk over de manier waarop die ruimte door de filosofie kan worden ingevuld en hoe die ruimte eruit ziet. In dat hoofdstuk zal uitvoerig worden stilgestaan bij de Chiffern, een kernbegrip in de werk van Jaspers, waarmee de ruimtes eigenlijk verlicht worden. Tenslotte volgt een hoofdstuk waar we zullen onderzoeken wat er komt na het filosoferen: nieuwe ruimtes. De thesis sluit af met een bespiegeling over de waarde van deze filosofie voor mij in deze tijd. 5 Ph Gl: p. 7. 7 Enkele opmerkingen ten geleide. Vertaling: de belangrijkste Duitse termen die Jaspers gebruikt heb ik getracht te vertalen, rekening houdend met gangbare reeds gebruikte vertalingen. Daartoe heb ik als ijkpunten de Nederlandse vertaling van de Kleine Leerschool van het filosofisch denken, alsook enkele artikelen uit het tijdschrift Filosofie, dat in 2007 een special aan Jaspers wijdde en het deel over hem uit de Kopstukken filosofie. Dit heeft geleid tot een aantal keuzes: Weisen des Umgreifenden: de vertalers gebruiken steeds omvattend als vertaling voor Umgreifende (in een artikel door Bocken wordt het Duits gehandhaafd), maar voor Weise gebruikt de één wijze en de ander modus. Naar mijn idee benadert modus beter waar het Jaspers om te doen is en heb in het vervolg dus van deze optie gebruik gemaakt. Dasein wordt in de geraadpleegde bronnen vertaald als bestaan, waaraan ik me heb geconformeerd. Bewußtsein überhaupt zou gehandhaafd kunnen worden, aangezien überhaupt ook in het Nederlands gebruikt wordt, maar de vertalingen spreken over respectievelijk bewustzijn-in-het-algemeen en bewustzijn op zich. Vanwege het eerste argument en om zo dicht mogelijk bij de oorsprong te blijven heb ik gemeend überhaupt te moeten laten staan. Geist en Welt lijken me evident het beste te kunnen worden vertaald met respectievelijk geest en wereld en Vernunft heb ik vertaald met rede. Lastiger te vertalen zijn achtereenvolgens de Subjekt-Objekt-Spaltung en de Philosophische Grundoperation. Als mooiste vertaling van het eerste (vanwege het ontbreken van de koppeltekens) heb ik gekozen voor een zinsnede die in Kopstukken gebruikt wordt, namelijk de splitsing tussen object en subject, terwijl het woord Grundoperation naar mijn idee het beste wordt vertaald in de Kleine leerschool, namelijk als Grondbeweging. Het begrip Chiffer (meestal gebruikt in de meervoudsvorm Chiffern) heb ik onvertaald gelaten. Tenslotte zijn er de begrippen Existenz en Transzendenz, die ik direct heb overgezet naar het Nederlands: existentie en transcendentie. Bovenstaande zijn de meest centrale begrippen die in het vervolg zullen worden uitgewerkt en die naar mijn overtuiging vertaling behoefden om niet telkens in een Nederlandse zin Duitse woorden te moeten gebruiken. Bij aaneengesloten stukken citaat vertaal ik uiteraard niet. 8 Verwijzingen en afkortingen van primaire teksten: In voetnoten heb ik gemeend niet telkens hele titels te moeten benoemen, maar heb ik de vrijheid genomen afkortingen te gebruiken. Zo komen in het vervolg de volgende werken voor: Der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung, afgekort als PhG. Von der Wahrheit, afgekort als VdW. Kleine leerschool van het filosofisch denken, afgekort als KL. 9 Eerste hoofdstuk Vooraf aan de grondoperatie: ruimte maken voor het filosoferen Hernemen we het uitgangspunt van de inleiding: Karl Jaspers was een criticus van de moderne tijd. Alle geweldige technologische ontwikkelingen ten spijt is er in de moderne tijd, de moderne filosofie, iets wezenlijks verloren gegaan. Steeds weer benadrukt Jaspers dit gemis. Lange tijd als criticus van de techniek, in een zeer kritische en sombere techniekfilosofie, maar steeds meer komt hij er achter dat zijn kritiek niet slechts de techniek moet betreffen6, maar ook de filosofie zelf, die heeft laten gebeuren dat het wezenlijke buiten zicht geraakt is7. Wat dat wezenlijke is, komt later aan de orde, nu gaan we eerst eens kijken hoe Jaspers via zijn kritiek op het moderne denken ruimte wil maken voor filosofisch geloof, zoals hij in de loop der tijd zijn filosofie is gaan noemen. Wat is er dan mis met de moderne wijsbegeerte? Jaspers’ steeds terugkerende kritiek is dat ze de wetenschap en haar methode verabsoluteerd heeft. Denken is gelijk geworden aan wetenschappelijk denken, en daarmee is het niet meer denken, maar veeleer weten geworden. Er is een onbegrensd vertrouwen ontstaan in de hypothese dat de wetenschap uiteindelijk alle vragen zal kunnen beantwoorden. De filosofie is vooral wetenschapsfilosofie geworden, niet (meer) een activiteit die los staat of kan staan van de wetenschap en niet te vangen is met de wetenschappelijke methodes. Veeleer wordt de filosofie behandeld als wetenschap tussen andere wetenschappen. Deze weg heeft de filosofie afgeleid van haar wezen. Ze onderscheidt zich juist van wetenschap doordat ze niet gebruik maakt van de daar gangbare methoden. De filosofie streeft niet naar nader onderzoeken van allerlei objecten, maar naar verheldering van grote (existentiële) vragen die de wetenschap niet beantwoorden kan: wie zijn wij, waar vandaan komen wij, wat moeten wij doen. Overigens kan de filosofie deze vragen ook niet beantwoorden, maar ze probeert wel te omcirkelen, te verhelderen, licht te doen schijnen in de donkerheid van het menselijk bestaan. Donkerheid? Dat klinkt zwaar, maar het is een typering van de moderne mens die best hout snijdt. De mens is door wetenschappelijke ontdekkingen losgekomen van de waarheden van het openbaringsgeloof. De ooit zo duidelijke leefregels die door kerkelijke instituties werden opgelegd bestaan voor velen niet meer. Daarvoor in de plaats levert de wetenschap geen alternatief dat voor het 6 Verbeek (2007) schetst de ontwikkeling in Jaspers’ techniekfilosofie. Techniek is op zich neutraal, ze kan heil en onheil dienen. Het is de mens die bepaalt hoe de techniek wordt ingezet, waarmee ook de techniekfilosofie uiteindelijk een existentiële filosofie wordt. 7 Zie de inleiding voor het gehele citaat. 10 leven zoals dat dagelijks geleefd wordt zinvolle inzichten biedt. Waar het de grote levensvragen betreft staat de mens derhalve in het donker. Zou het filosofisch geloof deze mens weer terug in het licht kunnen brengen? Door de plaatsing van filosofie buiten de wetenschap en het benoemen van haar als filosofisch geloof, ontstaan er mogelijk identiteitsproblemen met betrekking tot de filosofie. Immers, is ze niet zodanig verwant aan het openbaringsgeloof dat ze eigenlijk als een soort wolf in schaapskleren de mens weer terugvoert naar de kerk? Als ze dat niet beoogt, wat dan wel? Wat is de eigen ruimte van de filosofie? Filosofie heeft een kracht waarover noch de theologie, noch de wetenschap beschikt. Een kracht namelijk tot bevrijding van de mens, tot ontdekking van de eigenlijke mens. Tot het besef ‘ich bin denkend – ich bin frei’. Leiden dan niet wetenschap en theologie daartoe? Vanwege hun beider dogmata niet, zo zal Jaspers betogen. Immers, de wetenschap heeft als dogma haar methodes en de theologie heeft een aantal randvoorwaarden als dogma, waarachter vragen niet of nauwelijks is toegestaan. Beide zijn begrensd. De filosofie kent die grenzen niet. Zij vraagt naar alles waarnaar zij vragen wil. In Von der Wahrheit noemt Jaspers de begrenzing een leven in de geborgenheid van vanzelfsprekendheden8. De wetenschap beweegt zich in vanzelfsprekendheden van haar methode, de theologie in de vanzelfsprekendheden van de dogmata waaraan de gelovige zich dient te onderwerpen (in Ph Gl9 spreekt Jaspers inderdaad van onderwerping in gehoorzaamheid). Als we de vanzelfsprekendheden echter gaan bevragen (‘nach dem Ganzen zu fragen’10) begint de bodem te trillen onder de voeten, met bodemloosheid als mogelijke uitkomst. Een beangstigende uitkomst11… Als de filosofie zich onderwerpt aan de methoden van de wetenschap of aan de dogmata van het openbaringsgeloof, dan raakt haar werkelijke functie buiten beeld. Dan blijven mogelijkheden afgesloten om onszelf en de wereld te ontdekken. Hier dringt zich de vergelijking op met datgene wat Heidegger schrijft in Die Frage nach der Technik. Daar werkt hij onder andere het begrip 8 VdW, p. 29. 9 PhG, p. 107. 10 VdW, p. 29. 11 Beangstigend: al vele malen is mij aangeraden om soms maar niet door te vragen. Wat blijft er van je geloof over als je de verhalen uit de Bijbel ter discussie stelt? De verhalen van schepping, van de exodus, of zelfs van de opstanding van Christus uit de dood. Daar raak je ten diepste aan de vanzelfsprekendheden van de gelovige, die de bodem vormen waarop hij of zij leeft. Verlies van die bodem levert angst op, angst om niet alleen een overtuiging, maar het (eeuwige) leven zelf te verliezen. 11 werkelijkheidsontsluiting (άληθεια) uit. De wetenschap heeft een bepaalde wijze van kijken naar de werkelijkheid. Het gebruiken van die wijze zet als het ware een schijnwerper op de werkelijkheid, waardoor die werkelijkheid in het licht wordt gezet. Maar in het licht zetten betekent evenzeer dat er andere zaken des te meer in de duisternis komen te staan. Jaspers drukt het, als hij spreekt over wetenschap, uit met de woorden ‘ihre Helligkeit ist eine paradoxe Verdunkelung des Wesentlichen12.’ Het gebruik van de term wezenlijk13, drukt uit dat het Jaspers niet om het even is dat er bij het verlichten van het één een verduistering van het ander ontstaat, maar dat er een onacceptabel verlies wordt geleden. Dat is ook wat Jaspers betoogt in het zesde deel van der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung waar hij spreekt over de bevrijding van de mens en diens vrijheid. Hij vraagt zich daar af of zijn concept van het filosofisch geloof niet te laat komt, aangezien de wereld voortdendert op het ingeslagen pad, waarin techniek (destijds ook heel concreet de atoombewapening) de mens overweldigt en aan de einder nog slechts ofwel de totale vernietiging van de mensheid, ofwel een leven dat niet meer waard is geleefd te worden, waarin – zoals hij het steeds zegt – de Chiffern (voor een verdere behandeling van deze term, zie het volgende hoofdstuk) niet meer oplichten. De formuleringen laten niets aan duidelijkheid te wensen over: de weg die we ingeslagen zijn is een heilloze weg. Zo wil Jaspers dus duidelijk maken, enerzijds vanuit de kritiek op het wetenschappelijk bijgeloof en een kritiek op de absolute claims van het openbaringsgeloof, anderzijds vanuit een positieve beschrijving van datgene wat hij onder filosofie verstaat, dat de filosofie een eigen ruimte heeft. Een eigen ruimte, die ontstaat vanuit het stellen van vragen, het ter discussie stellen van vanzelfsprekendheden en die telkens opnieuw gedefinieerd en gevuld moet worden. In het volgende hoofdstuk gaan we nader in op de wijze waarop de ruimte kan worden ingevuld, maar eerst zullen we nog ingaan op dat wat Jaspers zegt over het stellen van vragen. Zowel in de inleiding van der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung als in de inleiding van Von der Wahrheit14 vestigt Jaspers de aandacht op het vragen. Hij laat in vooral de passage van eerst genoemd werk zien hoe hij normaliter werkt: vanuit een belangrijk referentiepunt, de geschiedenis. Steeds opnieuw gaat hij te rade bij belangrijke mensen voor hem om daar inspiratie op te doen voor zijn eigen denken. Zijn voorbeelden variëren van een charmant middeleeuws lied tot 12 PhG, p. 8. 13 Hierboven ook wel wel aangeduid met vragen nach dem Ganzen. 14 De titel van de inleiding van VdW luidt niet voor niets ‘Ansatz zum denken der Ursprünge’ om aan te duiden dat het om een begin gaat. 12 citaten uit de Indiase Rigveda en werk van Augustinus en Beda15. Daarmee toont Jaspers aan hoe wijd verbreid het vragen is en niet voorbehouden aan onze (christelijke, West-Europese) cultuur. Maar het blijkt ook niet voorbehouden aan filosofen. Het is een houding van verwondering, die op vele plaatsen is aan te treffen16. Er is een gemeenschappelijkheid te vinden in al het vragen van mensen doorheen de geschiedenis. Deze valt uiteen in drie karakteristieken: Ten eerste is het vragen een moment van ontwaken. ‘Vorher lebte er in der Welt wie in einem Schleier, die nur verbirgt, was eigentlich ist. Das Unenthüllbare ahnt er noch nicht, während er sich in den Verhüllungen als unbefragten Selbstverständlichkeiten bewegt.’ Ten tweede maakt de mens door het vragen een sprong. ‘Nun erst beginnt das Leben des eigentlichen Menschen. Er hat das Bewußtsein seiner Existenz gewonnen.’ Ten derde drijft het vragen ons. Het zorgt ervoor dat we tot de oorsprong der dingen willen doorvragen. Het veroorzaakt onrust, die door het bewustzijn van een diepere grond tegelijk ook rust teweegbrengt. Een rust, die voortkomt uit het besef van grond, van de overtuiging dat er niet niets is. Zo zijn er volgens Jaspers drie karakteristieken verbonden aan het vragen: ontwaken, een begin van leven en een drijfveer tot zoeken. Karakteristieken die erg lijken op wat in het openbaringsgeloof getypeerd kan worden met de term bekering. 15 Enkele voorbeelden (PhG, p. 29 en 30): verwondering in een middeleeuws lied: ‘Ich komme, ich weiß nicht woher, Ich bin, ich weiß nicht wer, Ich sterb’, ich weiß nicht wann, Ich geh, ich weiß nicht wohin, Mich wundert’s, daß ich Frölich bin. Der Spruch ist nicht ‘christlich’. Denn der Offenbarungsglaube gibt auf alles eine Antwort(…) Was die Welt ist, in der wir uns finden, im Ganzen ist, woher sie kommt, woher sie geht, das wissen wir nicht, und werden wir nie wissen. Aber die Frage schon bringt den Menschen in eine neue innere Verfassung. Antworten sind gegeben worden, die in frühen Zeiten schon nichts anderes waren als die Vertiefung der Frage (…) Was wir selbst sind, ist so geheimnisvoll wie die Welt.’ Het vragen naar wat wij zelf zijn is ook door velen reeds voorgedaan: ‘So in Mahabharata: ‘Unwissend ist der Mensch, nicht Herr über Lust und Leid seiner selbst, von Gott geschickt …’ So bei Augustin: ‘Ich bin in die Welt geworfen.’ ‘Ich bin mir selbst zur Frage geworden.’’ 16 Hoewel Verhoeven (1967) zich vooral baseert op Heidegger, en Jaspers niet noemt, is zijn uiteenzetting over de verwondering alsook het eigen karakter van de wijsbegeerte analoog aan die van Jaspers. 13 Waartoe leidt het vragen? Tot twee ‘untrennbare Momente (…): ich bin denkend, - ich bin frei.’ In het eerste moment ligt het cogito van Descartes besloten. Het is de geboorte van de in het denken ontwaakte mens, die zich bewust is geworden van het onderscheid tussen zichzelf en de zwijgende kosmos om zich heen. In de Kleine leerschool17 staat het als volgt: ‘Maar de kosmos? Hij zwijgt. Weet hij van zichzelf? In zijn stomheid vinden wij niet het geringste teken, dat hij kennis heeft van zichzelf, Maar wij weten van hem.’ Het is het besef te weten van de wereld, de kosmos, van onszelf, dat het tweede moment inhoudt, namelijk vrij te zijn. De existentiële vrijheid openbaart zich door de reflectie op de wereld om ons, de geschiedenis en het innerlijk. Vandaar ook dat de momenten, zo citeerde ik eerder, niet van elkaar te scheiden zijn. Geen vrijheid zonder het denken en vice versa. Ook de drie genoemde karakteristieken zitten in de beide momenten besloten: het ontwaken van de denkende, dus vrije mens, die door dat besef pas waarlijk leven kan en wil. Het laatste element, namelijk dat aan het besef vrij te zijn ook een praktische consequentie verbonden is, is voor Jaspers volstrekt logisch. Omdat wijsbegeerte voortkomt uit het vragen naar het leven zelf, zal reflectie op die vragen ook steeds terug verbonden moeten worden aan het leven. Voor Jaspers bevat het begrip vrijheid een intrinsieke ambiguïteit. Hoewel de mens beseft vrij te zijn, ligt de bron van die vrijheid niet bij hemzelf. De mens, immers, heeft niet zichzelf geschapen. Met de passage ‘vielmehr kommt mir in meiner Freiheit entgegen, wodurch ich frei bin18’ drukt Jaspers uit dat de mens vanuit een omgeving de vrijheid als het ware ontmoet. Vrijheid wordt derhalve per definitie ontwikkeld binnen bepaalde structuren, bepaalde gegevenheden. Een term als absolute vrijheid wordt door Jaspers geassocieerd met willekeur en uiteindelijk volmaakte onvrijheid. Ook dit zal in het laatste hoofdstuk nog verder worden uitgewerkt, want beperkt Jaspers de ruimte met dit besef niet heel erg? We zullen zien, maar voor nu is het genoeg. We zijn gearriveerd op het punt dat we de ruimte gecreëerd hebben voor het filosoferen en we zullen in het nu volgende hoofdstuk verdergaan met het verkennen van die nieuw ontstane ruimte, die oneindig blijkt. ‘Jeder Horizont schließt uns ein; er versagt den weiteren Ausblick. Daher drängen wir über jeder Horizont hinaus. Doch wohin wir auch kommen, der Horizont, der ständig das jeweils Erreichte einschließt, geht gleichsam mit. Er ist immer neu da und zwingt, weil er nur Horizont und nicht Abschluß ist, jedes endgültige Verweilen aufzugeben. 17 KL, p. 38. Hier openbaart zich overigens ook de volgeling van Kant. 18 PhG, p. 32. 14 Tweede hoofdstuk De ruimte verkennen: de filosofische grondoperatie ‘… Niemals gewinnen wir einen Standpunkt, auf dem der begrenzende Horizont aufhörte und von dem aus ein Horizontlos geschlossenes, daher nicht mehr weiter weisendes Ganzen überblickbar würde.’19 In het voorgaande hebben we gezien hoe de wijsbegeerte afgegrensd werd van wetenschap en openbaringsgeloof. Een eigen ruimte voor de filosofie werd gecreëerd, die ontsloten wordt door de verwondering over het bestaan. Nu zullen we het filosoferen zelf nader onderzoeken, want Jaspers blijkt daartoe een hele systematische aanpak te hebben ontwikkeld. Wij oriënteren ons in de wereld op twee manieren, namelijk een beheersende wijze (techniek en wetenschap) en op een filosofische wijze. Deze filosofische oriëntatie is te bereiken door middel van de filosofische grondbeweging. Het is door deze grondbeweging dat we het moment van ommekeer ervaren, dat in het vorige hoofdstuk al werd besproken. ‘Die Grundoperation hebt uns heraus aus der Fesselung an das Objekt und aus der Beschränkung im Subjekt.’20 Het is de doorbreking van de Subjekt-Objekt Spaltung21. Gevolg hiervan is dat we ons bewust worden van het eigenlijke, dat alle werkelijkheid ons zelfs als droom voorkomt. Jaspers noemt het leven in de ‘vom Umgreifenden verlassenen Scheinhelligkeit bloßer Objektivität und bloßer Subjektivität’ een slaap22. Behalve dat dit citaat verwijst naar de kenleer van Kant23, is het ook een moderne interpretatie van de grotallegorie van Plato24. Veel van Jaspers’ opvattingen over de schijnhelderheid van het 19 Vdw: p. 37 en 38. 20 PhG, p. 133. 21 Enkele uitspraken over de Subjekt-Objekt-Spaltung: PhG p. 111 e.v: ‘Die Subjekt-Objekt-Spaltung ist die Stätte, an der alles, was ist und sein kann, für uns erscheint.’ VdW, p. 131: ‘In Von der Wahrheit wordt het begrip iets verder uitgewerkt: ‘Urphänomen unseres Bewußtseins ist: daß ich (das Subjekt) auf einen Gegenstand (das Objekt), ihn meinend (intentional) gerichtet bin.’ VdW, p. 132: ‘In der Subjekt-Objekt-Spaltung ist keine Seite ohne die andere. Was auch immer wir erfahren, wir sind in der Spaltung, nicht auf der einen Seite der Spaltung.’ De splitsing tussen subject en object is het onvermijdelijke gevolg van het feit dat een persoon niet uit een ander perspectief dan het zijne/hare op iets gericht kan zijn, waarmee hij of zij ook niet kan samenvallen. 22 PhG, p. 134. 23 Vergelijk ook datgene wat over enkele pagina’s wordt behandeld rondom de modi van het omvattende. Verder wil ik verwijzen naar de opmerking van Cantillo (2006, p. 97/98): ‘Proprio seguendo l’analisi kantiana, Jaspers (…) 15 wetenschappelijk bijgeloof doen inderdaad aan als een moderne interpretatie van het oude verhaal van Plato, met de wetenschappers als de lieden die niet veel meer doen dan het bestuderen van schaduwen. De filosofie loopt steeds het gevaar verzeild te geraken in een ‘beschränkende Verkehrung’ als zij zich verliest in bespiegelingen over het Zijn. Ontologie (zijnsleer) is volgens Jaspers een vorm van verlies van de eigenlijke taak van de filosofie25. Het is begrenzend, de ruimte beperkend die de filosofie eigenlijk kenmerkt. Daarom stelt Jaspers: ‘Nicht mehr Ontologie, sondern Periechontologie’26: we zoeken niet naar ‘de Stufen in Kategorien eines objektives Vorkommen’, maar ‘die Räume des Umgreifenden. Das heißt: wir suchen nicht Seinsschichten, sondern die Ursprünge des Subjekt-ObjektVerhältnisses, nicht ontologisch, eine Welt gegenständlicher Bestimmungen, sondern Periechontologisch den Grund dessen, ineins miteinander und aufeinander bezogen.’27 Echter, tot nu toe hebben we wel steeds gesproken over de gevolgen van de filosofische grondbeweging, maar wat houdt deze nu feitelijk in? Wat is volgens Jaspers de wijze waarop we periechontologie kunnen bedrijven? ribadisce che non è mai possibile conoscere oggettivamente l’Umgreifende dal lato della totalità degli enti, per cui il ‘mondo’ è soltanto un’idea.’ (eigen cursivering). 24 Uit Boek VII van het Bestel van Plato (514A tot 515C) enkele passages: ‘Stel je mensen voor die verblijven in een soort onderaardse, grotachtige ruimte. Die heeft een lange toegang waardoor het licht invalt over de volle breedte van de grot , Van jongs af zitten ze daar, met boeien rond hun benen en hun nek. Zo kunnen ze niet weg en kunnen ze alleen recht voor zich uitkijken, want die boeien maken het hun onmogelijk het hoofd draaien. Licht krijgen ze van een vuur dar ergens boven hen, ver weg, achter hun rug brandt. Tussen het vuur en de gevangenen in loopt er in de hoogte een weg. Je moet je voorstellen dat daar een muurtje langs is gebouwd, net zo’n afscheiding als bij een poppenkast vóór de spelers wordt gezet en waarboven ze de poppen vertonen.’ ‘Ik zie het voor me,’ zei hij. ‘Dan moet je eveneens zien dat er langs dat muurtje mensen allerlei dingen dragen die erboven uit steken, ook beelden van mensen en andere levende wezens, gemaakt van steen, van hout, van allerlei materialen (…)’ ‘In elk geval zouden zulke mensen ervan uitgaan dat er geen andere waarheid is dan de schaduwen van die voorwerpen’. 25 Overigens staat Jaspers in zijn kritiek op de ontologie niet alleen. Heidegger heeft zich uitvoerig met wat hij ‘zijnsvergetelheid’ noemt beziggehouden. Via zijn Notizen zur Martin Heidegger verhield Jaspers zich ook met deze filosoof, die hij de enige echt interessante tijdgenoot vond (ontleend aan Schüßler (2003)). 26 Schüßler (2003) legt periechontologie uit als ‘leer van het omvattende’, een samenvoeging van de Griekse woorden ‘periechon’ en ’logos’. 27 PhG, p. 130. 16 Volgens Jaspers zijn er twee manieren, waarop we de splitsing tussen subject en object kunnen overwinnen, waarmee ook heel duidelijk wordt waarom hij is gaan spreken van filosofisch geloof. De eerste manier, namelijk, is de mystieke ervaring, de unio mystica, waaraan hij zowel in de Philosophische Glaube als in Von der Wahrheit aandacht schenkt28. De tweede manier door het zich realiseren van het omvattende als omvattende. Waar de mystiek een werkelijke overschrijding van de splitsing tussen subject en object bewerkstelligt is de tweede methode een staan aan de grens. Als een Mozes staan we op de berg naar het beloofde land te staren, zonder er zelf te mogen binnentreden. Hoewel Jaspers beseft met een alternatief van doen te hebben dat niet ten volle de belofte van de mystieke eenwording kan waarmaken, geeft hij een mogelijkheid voor mensen die niet de dogmata van het openbaringsgeloof kunnen accepteren om verder te komen dan de gevangenis die volgens hem de splitsing tussen subject en object is. Hij spreekt zelf dan ook van een bewust worden van de gevangenis terwijl je daar in zit, hetgeen een bevrijdende werking heeft op hem of haar die gevangen zit. De filosofische grondbeweging wordt door Jaspers getypeerd als datgene wat ‘im Denken getan wird, um durch die Weisen des Umgreifenden uns dessen zu vergewissern, wie wir uns in der Welt finden.’29 Hier introduceren we een nieuw begrip, namelijk de Weisen des Umgreifenden. In Von der Wahrheit behandelt Jaspers deze modi van het omvattende op een heel inzichtelijke manier, die hij samenvat in Der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung. In het eerstgenoemde werk gebruikt hij onderstaand schema dat erg verhelderend is30. 28 PhG, p. 136 en VdW, p. 695. 29 PhG, p. 132. 30 Overigens beseffe men terdege dat dit (ook volgens Jaspers) geen noodzakelijke categorieën zijn. In VdW schrijft hij een aantal keer (p. 44 en 50/51) dat het een ordening is, niet een systeem: ‘eine Anordnung durch einen systematischen Gedanken, nicht ein System’ (p.44). Verderop (p. 50/51): ‘Diese Gliederung bedeutet keine zwingende Ableitung aus einem Prinzip, sondern ein Antreffen an den Grenzen, ein Hinnehmen der Weisen, in 17 Als toelichting bij deze figuur onderkent Jaspers vier stappen31: Stap 1: De wereld is een idee. We veronderstellen een eenheid, maar kunnen deze nooit adequaat denken. We leven in de wereld en alle objecten die we waarnemen zijn eveneens in de wereld. Het omvattende waarin alles wat is verschijnt, heet wereld. Het omvattende dat ik ben en wij allen zijn, heet bewustzijn überhaupt. Stap 2: Het bewustzijn überhaupt verklaart nog niet de ik die ik zelf ben. Ook hier verschijnen weer twee modi van het omvattende, namelijk het Dasein (bestaan), dat mij als eindig, genietend maar ook leidend voorstelt. Geest is het omvattende dat mij voorstelt als werkend en scheppend subject. Stap 3: De voorgaande modi van het omvattende zijn onbetwijfelbaar tegenwoordig. De wereld en ik als persoon in die wereld. Het is het immanente, dat wat ik ben en datgene wat mij als object tegenover staat. Jaspers betoogt dat dit doorheen de geschiedenis voor velen – onder wie grote denkers en kunstenaars – niet voldoende is geweest. Het immanente is niet uit zichzelf te verklaren en bestaat niet vanuit zichzelf. Zij allen maakten een transcenderende sprong: van de wereld tot in de Godheid en vanuit het bestaan tot in de existentie. Stap 4: hoewel modi van het omvattende veel zijn en in grote veelheid tot ons komen, bewegen we onszelf in die veelheid en kunnen we ook hier een sprong maken, die nodig is om in de veelheid eenheid te kunnen ontwaren. Deze sprong brengt ons bij de rede (Vernunft). Deze verbindt de modi van het omvattende. De rede wil verbinding, eenheid denken in de veelheid waarin de modi van het omvattende verschijnen. We zullen nu even stilstaan bij de begrippen uit het schema, de verschillende modi van het omvattende, waarmee we proberen als filosofen onze plaats, ons bestaan in de wereld (of zelfs in de kosmos) te verhelderen. De modi van het omvattende noemt Jaspers in Von der Wahrheit (p. 52) ook wel ruimten van het omvattende, elk met een eigen karakteristiek, alsook elk een eigen manier waarop deze ontsloten kan worden. Denen ursprünglich uns Sein Gegenwärtig wird. Die Gliederung entspringt einer Grunderfahrung (…) in der Mannigfaltigkeit der Erscheinungen entdecke ich diese wenigen Grundweisen der Sinnes von Sein.’ 31 VdW, p. 48 en 49. 18 Bestaan (Dasein): Het begrip kent twee kanten, namelijk aan de ene het voorhanden zijn van objecten tegenover ons en aan de andere kant het ‘ik ben er’ dat elk mens kan uitspreken. Het bestaan is ten diepste een besef van het leven, van vergankelijkheid, van verlangen en begeerte, van de overlevingsdrang. Volgens Jaspers is het bestaan een mogelijkheidsvoorwaarde voor alle andere modi van het omvattende: ‘Dasein ist die umgreifende Wirklichkeit, in die alles treten muß, was immer sei, um für mich zu sein. Ohne Dasein ist alles andere nichts. Alles was für uns wirklich ist, gewinnt eine Seite, nach der es Dasein ist.’32 Het filosofisch benaderen van het bestaan verschilt van het wetenschappelijk benaderen van het leven, van het lichaam. In het wetenschappelijk onderzoek objectiveren we het lichaam, beperken het tot louter voor-handen-zijn. Volgens Jaspers betekent het bestaan als omvattendheid meer dan een bekijken van de mens als verschijning naast vele andere. Het is een verlichten van het bestaan, dat doet zien op dat wat ik zelf ben. Het gaat om het leven als mens, maar dan wel zoals ik het zelf levend doorleef. Het vraagt aandacht voor het feit dat onderzoek zich weliswaar kan richten op verklaringen van gebeurtenissen, maar nooit het bewust worden van het leven zelf kan verklaren. Het bestaan wordt derhalve niet in natuurwetenschappelijke wetmatigheden begrepen, maar veeleer in metaforen, gelijkenissen, waarvan Jaspers er in Von der Wahrheit enkele noemt: leven is een eenheid, een geheel of leven is een scheppend leven. Dat zijn manieren om het leven op verschillende wijzen te omcirkelen, ruimten te verkennen zonder ze exact te kunnen bepalen, hetgeen ook onmogelijk is. Zoals bijvoorbeeld ook Augustinus, een denker voor wie Jaspers veel respect had, doet in De Trinitate, waar een grote verhandeling in staat over de menselijke geest, telkens gerelateerd aan de symboliek van de Triniteit. Niet om de menselijke geest als zodanig te bepalen, maar om deze te verkennen, te omcirkelen met als criterium de symboliek van de Triniteit. Zodoende toch veel interessants zeggend over de menselijke geest, maar veeleer evocerend33 dan argumenterend. 32 VdW, p. 55. 33 Het vergelijk tussen argumentatieve tegenover evocatieve filosofie heb ik voor het eerst gehoord tijdens de colleges van Prof. Munnik, toen we tijdens de colleges Moderne cultuur en Transcendentie het eerder genoemde werk van Heidegger ‘Die Frage nach der Technik’ lazen. 19 Bewustzijn überhaupt: het begrip bewustzijn kent volgens Jaspers drie elementen34: ten eerste de voltrekking van het innerlijk doorleven, ten tweede het wetenschappelijke kennen en ten derde het op het zichzelf reflecterende bewustzijn (zelfbewustzijn). Het bewustzijn überhaupt is de in oneindige variëteit voorkomende collectieve subjectiviteit35, die weliswaar als zodanig niet observeerbaar is, maar waaraan we als individuen deelname ervaren. Kunnen we als bestaan zeggen dat we als individu bestaan, als bewustzijn überhaupt kunnen we tegelijkertijd de mensheid als eenheid denken. Het bewustzijn überhaupt creëert eenheid, ook in het denken. In het oordelen over hoe zaken behoren te zijn creëren we eenheid door wetmatigheden te denken, in het wetenschappelijk denken creëren we eenheid door het categoriseren en het denken van wetmatigheden in de natuur. Hier openbaart zich naar mijn idee de volgeling van Kant die Jaspers was. Overigens is het hier dat Jaspers de taal, de communicatie introduceert in zijn filosofie. De eenheid die de mensheid is, komt tot uitdrukking in de taal. Zo kan hij stellen dat het menselijke bewustzijn dezelfde oorsprong heeft, ja zelfs zijn oorsprong vindt in de taal. Vandaar dat een flink stuk van Von der Wahrheit is gereserveerd voor de taal. Zo zien we bij Jaspers veel bewegingen van de moderne Wijsbegeerte ook terugkomen. Waar in Von der Wahrheit (1947) de taal als zodanig van groot belang is, zien we in 1962 (Philosophische Glaube) het begrip communicatie veel terugkomen. Communicatie dient als eenheidscheppend middel, verwerkelijkingsvoorwaarde dus voor het bewustzijn überhaupt? Op onnavolgbare wijze wordt dat samengevat in de stelling dat ‘dieser Philosphischer Glaube, in vielen Gestalten auftretend, wird nicht Autorität, nicht Dogma, bleibt angewiesen auf Kommunikation unter Menschen, die notwendig mit einander reden, aber nicht notwendig mit einander beten müssen.’36 34 Von der Wahrheit: p. 64 e.v. 35 Hier bedoel ik mee de ervaring deel uit te maken van het grotere geheel der mensheid. De ervaring van een gemeenschappelijkheid met zo van mij verschillende anderen (PhG, p. 113). 36 Philosophische Glaube: p. 110. (eigen cursiveringen) 20 Geest (Geist): Geest is het scheppend principe in de mens. Niet zozeer het rationele maken van dingen, want dat behoort tot het domein van het bewustzijn überhaupt. Het gaat om het creatief scheppende vermogen. Het subject van de geest is de fantasie, het object het gevondene (Jaspers spreekt nadrukkelijk over iets vinden, in plaats van iets maken). Overigens moeten we bij creatieve vindingen niet alleen denken aan kunst, maar ook aan beroepen, wetenschap en staatkunde. Wereld (Welt): Zoals al eerder werd gesteld, sluit Jaspers in zijn denken over het begrip wereld aan bij Kant. De wereld is als zodanig niet kenbaar, is een idee. Hoewel alles wat we waarnemen in de wereld is, we zelf ook in de wereld zijn, is de wereld niet als object kenbaar. Alles verschijnt uit de wereld, maar de wereld zelf niet. De natuurwetenschap bestudeert fenomenen (verschijningen) in de wereld, neemt perspectieven in ten opzichte van de wereld, maar kan de wereld als object niet (onmiddellijk) bestuderen. De wereld als modus van het omvattende kan slechts door het transcenderen gekend worden, niet door het weten. Ook deze modus van het omvattende is veelvormig in zijn verschijningsvorm. Vanuit het bestaan vormen we ons werelden, benoemen we telkens eenheden om eenheid te creëren, maar die vormen zijn eindeloos variërend: zo kennen we de wereld van de wetenschappen, de geschapen wereld, de dierenwereld, de hellenistische wereld. Allemaal typeringen die een perspectief geven, zonder als object te bestaan. Eroverheen is het besef van de eenheid van al die werelden: één oneindige wereld. 21 Existenz en Transzendenz De twee laatste modi van het omvattende worden door Schüßler37 de eigenlijke onderwerpen van het filosoferen genoemd. De eerste modi van het omvattende noemt Jaspers Weisen des Umgreifenden der Weltwirklichkeit. De twee laatstgenoemde (Existentie en Transcendentie) Weisen der die Welt überschreitenden Wirklichkeit38. datgene waar het eigenlijk allemaal om draait. Zie ook stap drie en vier in het voorgaande, waar de overgang van de eerste groep modi naar de tweede gekarakteriseerd werd als een sprong. Laat ons wat langer stilstaan bij de twee laatste modi van het omvattende. Existentie: de sprong uit de immanente modi van het omvattende Voor zover ik besef louter Bewustzijn überhaupt, bestaan of geest te zijn, is dat onbevredigend. Er blijft een leegte achter deze drie modi, die Jaspers als volgt omschrijft: dieses Innerste ist der dunkle Grund des Selbstseins, die Verborgenheit, aus der ich mir frei entgegenkomme, das, als was ich mich selbst hervorbringe, indem ich mir geschenkt werde.39 De sprong tot de existentie – beschreven in de passage volgend op bovenstaand citaat uit Von der Wahrheit – kenmerkt zich als volgt: 1. Het immanente wordt pas bezield door de existentie. Het krijgt door de existentie een bodem, een betekenis. 2. Existentie is eigenlijk een ‘kunnen zijn’, een mogelijke existentie. Ik ben niet maar ik kom tot mezelf; 3. Waar het immanente zich uit in tastbaarheden, is dat voor existentie niet het geval. De voorgaande modi van het omvattende uiten zich altijd in objecten. Het is niet te vatten, slechts als mogelijkheid te ervaren. Existentie geeft bodem aan de immanentie. Het is dat wat ik eigenlijk ben, zonder dat duidelijk te kunnen karakteriseren. Wie ik liefheb, waarom ik liefheb, ik kan het niet nauwkeurig aanduiden, maar één ding is zeker: ik ben overtuigd van het liefhebben, maar hoe meer ik antwoorden tracht te vinden 37 Schlüßler (2003) geeft de hoofdstukken, gewijd aan existentie en transcendentie de naam ‘eigenlijke onderwerpen van de filosofie’. Op pagina 71 schrijft hij: ‘Met betrekking tot de ‘eigenlijke onderwerpen’ van de filosofie denkt Jaspers niet anders dan Augustinus. Hij wil de godheid en de ziel kennen, of in Jaspers terminologie: de transcendentie en de existentie verhelderen.’ 38 PhG: p. 131. 39 VdW: p. 77. 22 op de vragen waarom ik liefheb, waarom ik geloof, hoe meer de radicale onbeantwoordbaarheid van dergelijke vragen zich openbaart. Deze bodem noemt Jaspers ook vrijheid. Mogelijke existentie omvat vrijheid. De mogelijkheden die er zijn om tot mezelf te komen tonen bij uitstek de menselijke vrijheid. ‘Sie ist Freiheit auf eine unfaßliche Weise: sie ist Freiheit, die nicht durch sich selbst ist, sondern die sich ausbleiben kann. Sie ist Freiheit nicht ohne die Transzendenz, durch die sie sich geschenkt weiß.’40 Hier blijkt de band tussen existentie en transcendentie: existentie geeft bodem aan het bestaan, maar er is tevens het besef dat ik me niet zelf geschapen heb. De vrijheid die ik heb, is een geschenk. Vanwaar dat geschenk komt? Dat is de transcendentie. Transcendentie: voorbij de splitsing tussen subject en object Het meest lastige in het denken van Jaspers is de transcendentie. Existentie is een uit het immanente voortvloeiend bewustzijn dat er een grond moet zijn, van waaruit de modi van het omvattende voortkomen. Transcendentie is het zijn zelf, dat een mens beroeren kan, maar niet kan waargenomen worden, niet tot object gemaakt. Het moeilijke van het begrip zit vooral in de denkstap dat we niet kunnen denken zonder de splitsing tussen subject en object, maar tegelijkertijd in het transcenderen deze splitsing voorbijgaan. We hebben dus telkens objecten nodig om te kunnen denken, te kunnen filosoferen, te kunnen transcenderen, maar op hetzelfde moment raken we doortrokken van het bewustzijn dat er een oorsprong is die de splitsing tussen subject en object te boven gaat. Transcendentie wordt ervaren als negatieve grens middels het Bewustzijn überhaupt, met betrekking tot de existentie als positieve vervulling, door de geest als tot object wordende gedaante41. De manier waarop de transcendentie gestalte krijgt, beleefd kan worden, is door het lezen van de Chiffern. In de Chiffern lichten diepe grondwaarheden op. Via de Chiffern verlichten we de ruimte die ontstaat door de sprong voorbij het immanente. ‘Het gaat hier om een andere wijze van denken. Wat in het objectiverende denken niet te grijpen is, stelt zich hier tegenwoordig. Wij veroveren een ruimte waarin geen kennen van iets meer plaatsvindt. Wij bereiken horizonten die niet meer iets tot nog toe onbekends in de wereld laten zien. Het is een denken, waarbij onze wereld doorstraald wordt door een licht, dat van ergens anders komt.’42 Bovenstaande formulering komt erg overeen met een zinsnede die ik in het kader van mijn bachelorthesis tegenkwam bij Bonaventura, de denker en mysticus uit de dertiende eeuw, die Pseudo40 PhG, p.118. 41 VdW, p. 631. 42 KL, p. 48. 23 Dyonisius de Areopagiet citeert: ‘voer ons naar de bovenmate onkenbare, bovenmate lichtende, allerverhevenste top van de geheimnisvolle woorden; waar de ongekende, volmaakte en onveranderlijkste mysteriën van de Godskennis gehuld zijn in de duisternis van een zwijgen, dat in het verborgene onderricht, een duisternis die meer is dan licht, en die in de diepste donkerte, die boven de grootste helderheid uitgaat, meer dan stralend is, en waarin alles licht wordt; een duister dat met de straling van het onzichtbare dat meer dan goede is de onzichtbare geest meer dan vervult’43. De door Jaspers gekozen formuleringen tonen aan hoezeer hij het filosofisch grondweten verwant voelt met de mystieke traditie. Overigens wordt in het citaat uit het Itinerarium gesproken over een zwijgen. Ook daarover spreekt Jaspers: ‘Interpretation findet ihre Grenze, wo die Sprache aufhört. Sie vollendet sich im Schweigen.’44 Dit citaat staat in het deel over het wezen van de Chiffern en duidt op het moment waarop taal niet meer volstaat om uitdrukking te geven en het zwijgen als het ware de interpreterende taal bekroont. Later, als hij in hetzelfde boek de chiffer van Job uitwerkt, komt ook het zwijgen weer ter sprake: tegenover de sprekende vrienden van Job, die met theologische redeneringen proberen betekenis te geven aan de ellendige situatie waarin Job verkeert, staat het zwijgend uitspreken van Job zelf, waarmee hij het volstrekte onoplosbare van zijn situatie uitdrukt. In het vervolg van dit hoofdstuk volgt echter meer over de Chiffern. Jaspers is duidelijk een andere weg ingeslagen met zijn filosofie, dan gebruikelijk in de twintigste eeuw. Hij sluit aan bij denkers die nadrukkelijk religieus geïnspireerd zijn en citeert Augustinus om zijn eigen project te karakteriseren: ik zoek niets dan de godheid en de ziel te kennen, waarbij de ziel overeenstemt met existentie en de godheid met transcendentie. De Godheid is voor hem gelijk aan het zijn zelf, zonder dat hij daar gebruik maakt van de dogmata en belijdenissen van de kerken. Deze afgrenzing staat grotendeels centraal in zijn Philosophische Glaube, maar maakt het soms wel moeilijk hem goed te begrijpen. Door religieuze taal te gebruiken stelt Jaspers zich wat apart van de hoofdstroom in de filosofie, maar ook van de theologie, door zo duidelijk zich af te zetten tegen de absolute claims van het openbaringsgeloof. De onderwerping die dat vraagt kan Jaspers niet meemaken, maar wel is er bij hem de stellige overtuiging dat er een mogelijkheid is deel te hebben aan een omvattend denken dat de objectieve realiteit te boven gaat. Of een dergelijke ervaring echter ook praktisch mogelijk is, blijft nog open. Wat betekent het eigenlijk om te transcenderen? Daarop gaat Jaspers niet in en of de ervaring die je ondergaat als je als filosofisch gelovige het moment van transcendentie bereikt in iets te 43 Bonaventura (2006): p. 159. 44 PhG, p. 195. 24 vergelijken is met de mystieke ervaringen die uit de kerkelijke tradities zijn overgeleverd blijft ook in nevelen gehuld. De grote mystici beschrijven niet alleen hoe je tot de unio mystica komt, maar ook wat dat met hen gedaan heeft. Of je nu het werk leest van Hildegard von Bingen of Meester Eckhart, daarin lees je ook iets over de praktijk van de mystieke vervoering. De transcendentie waarover Jaspers schrijft blijft een abstractie, slechts uit het verheven taalgebruik lijkt een ervaringsdeskundige te spreken. Is er in deze tijd nog ruimte voor een dergelijke wijze van denken? Jaspers lijkt enigszins vergeten, zeker onder een groot publiek is hij niet bekend. Is het vanwege de hoge inzet, de transcendentie? Volgens hemzelf wel, aangezien hij hele passages wijdt aan de teloorgang van de filosofie en de onwil bij wetenschappers en ander publiek om de filosofie au serieux te nemen45. Maar daarover in het laatste hoofdstuk meer. Filosoferen is dus het bewust worden van de ‘Räume des Umgreifenden (…) Das geschieht nicht durch eine Konstruktion, in der deduzierend jeder spätere Gedankenschritt den früheren voraussetzen würde, sondern durch ein Erhellen, das ein kreisendes Verweilen ist.’46 Het bewust worden van de ruimten van het omvattende, niet op de wijze van de wetenschap, waar verschijnselen geanalyseerd worden, geen ruimten verkend. De methode om de ruimten te verkennen is die van het verlichten, een omcirkelend vertoeven in de ruimte. Hoe doen we dat eigenlijk, dat verlichten, dat omcirkelend vertoeven? Daarover gaat de volgende paragraaf, waarin we het instrument bij uitstek behandelen dat volgens Karl Jaspers gebruikt wordt om te kunnen filosoferen: de Chiffern. 45 KL, H XIII. 46 VdW, p.52. 25 De Chiffern: zoeklichten in de ruimte Al een heel aantal keer is de term genoemd, nu zullen we dan eindelijk echt aandacht besteden aan dat begrip dat bij Jaspers zo’n prominente rol speelt: de Chiffern. Is er een andere filosoof die zoveel aandacht schenkt aan dit fenomeen? Bij mijn weten niet, al zulle we merken dat we met de Chiffern wel erg op het domein belanden van de taalfilosofie, of, meer in het bijzonder, de hermeneutiek. Eigenlijk is Jaspers’ filosofie, zeker waar hij de Chiffern uitwerkt bij uitstek een hermeneutiek: een interpretatieleer. Maar laten we eerst in deze paragraaf het begrip zelf eens nader beschouwen… Chiffern: een definitie Het woord chiffer komt gewoon voor in het Duitse woordenboek en betekent geheimtaal, code. Bij Jaspers heeft het echter een veel diepere betekenis, omdat hij het bij uitstek verbindt aan de transcendentie. De Chiffern zijn de taal van transcendentie en kunnen in het kader van zijn werk het beste vertaald worden als symbolen, hoewel Jaspers wel onderscheid maakt tussen symbolen en Chiffern, maar dan vooral om maar geen verwarring te krijgen. Verwarring, in de interpretatie van het woord symbool als een eenduidig uit te leggen teken. Symbolen kunnen namelijk vanuit wetenschappelijk oogpunt op een dergelijke wijze worden benaderd. Dat is wat Jaspers absoluut wil vermijden. Symbolen kunnen wel het karakter van Chiffern krijgen, maar hoeven dat niet te hebben. Chiffern zijn dus betekenisdragers, maar hebben niet een vaste betekenis. Mythen zijn een voorbeeld van een Chiffer, maar ook personen of personages kunnen Chiffern zijn, zoals Jezus Christus of Siegfried uit Wagners Ring des Nibelungen. Poëzie en muziek, het kan allemaal worden tot Chiffer. Het wordt een Chiffer als het een functie krijgt in het transcenderen, als het helpt bij het verhelderen van de existentie, bij het doorlichten van de ruimtes die ontstaan bij de sprong van immanentie tot transcendentie. Volgens Jaspers is overigens ook het oorspronkelijk filosofisch denken Chiffer: ‘Der Ursprüngliche philosophische Gedanke ist Chiffer. Das ist großartig sichtbar in der Vorsokratischen Philosophie, aber war dort methodisch unbewußt. Es bleibt der Grundzug jeder großen Philosophie. Jederzeit vollzieht sich aber im philosophischen Denken auch der Abfall von der Chiffer zum reinen Begriff. Das Ergreifen der Wirklichkeit des Seins im Denken wir zu einen bloßen Denken, Philosophie zu vermeintlicher Wissenschaft. Aus die Vieldeutigkeit der Chiffern wird die Eindeutigkeit der Begriffe. Aus der Unendlichkeit der Chiffern, sich eintfaltend in unvollendbaren Bezügen des Denkens, wird die Endlichkeit des bestimmt Gedachten.’ 47 47 VdW, p. 1038. 26 In bovenstaand citaat ontvouwt zich een spanning die inherent is aan het denken over Chiffern en in Chiffern. Er is een tweevoudige beweging zichtbaar, enerzijds van het algemene naar het specifieke, de enkele gedachte die ontspringt uit de bron van de algemene Chiffern. Anderzijds ook van het vele naar het algemene: de veelheid van Chiffern, die tot eenheid gebracht wordt in en door het denken. Terug naar de betekenis van Chiffern. Daarover zegt Jaspers iets interessants in zijn Kleine Leerschool, namelijk dat ze betekenen, maar niet iets. Ze betekenen niet op de wijze van tekens en dat verklaart ook wel waarom hij terughoudend is om Chiffern zonder meer symbolen te noemen, want die betekenen juist wel iets. Het gaat om een betekenen, zonder dat er van een betekend object sprake is48. Chiffern verwijzen dus niet naar iets anders, maar hebben een betekenis in zichzelf. Jaspers maakt in der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung onderscheid tussen fenomenen in de werkelijkheid, signa van de existentie en Chiffern van de transcendentie. De wetenschap houdt zich bezig met de eerste categorie, de feitelijke gebeurtenissen. Signa van de existentie zijn bijvoorbeeld vrijheid, keuze, communicatie, wil, bekering en besluit. Het zijn begrippen die weliswaar kunnen worden geanalyseerd, maar desondanks betrekking hebben op de existentie, en daarmee niet meer zijn dan leidraad in het spreken met anderen, zonder dat de lading exact te duiden is. ‘Was Erscheinung ist, wird in Begriffen beschrieben und gedacht. Was ich bin und sein kann als ich selbst, wird durch Signa getroffen. Was eigentliche Wirklichkeit und nur für Existenz erfahrbar ist, wird in Chiffern gegenwärtig.’49 Chiffern worden op zich weer verdeeld in categorieën, namelijk Chiffern der Immanenz en Chiffern der Transzendenz. Met immanentie bedoelt Jaspers meer precies immanente transcendentie. De Chiffern van de immanentie bedoelen omvattend te denken over de wereld als zodanig. Het zijn Chiffern over de wereld om ons heen, in ruimte, in tijd en in de manier waarop we naar die wereld kijken. De kosmos als harmonieus, wetmatig geordend geheel is een dergelijk chiffer, alsook de gedachte dat wetenschap uiteindelijk een alomvattende theorie zal kunnen opleveren. Visies op de geschiedenis als lineair, of juist circulair zijn eveneens voorbeelden van Chiffern van de immanentie. Wat opvalt aan de voorbeelden die hierboven genoemd zijn, is dat deze niet noodzakelijk aan de religie ontleend zijn (al is de momenteel opgeld doende Intelligent design thesis wel zeer verweven 48 KL, p. 122. 49 PhG, p. 157. 27 met religieuze overtuigingen). Karakteristiek is dat de Chiffern een omvattende verklaring proberen te geven, maar desondanks niet nauwkeurig te bepalen zijn, laat staan te bewijzen. Het omvattende ligt in dit geval steeds in een diep gevoelde overtuiging dat de wereld, de kosmos, de mens, de geschiedenis op een bepaalde wijze gestructureerd moet zijn. Deze Chiffern hebben een objectief moment in zich als verhaal, als theorie die door velen gedeeld wordt, maar zijn subjectief in die zin dat het een door een mens aan de wereld opgelegde categorie is, waarmee Jaspers zich duidelijk een volgeling van Kant betuigt. De Chiffern van de transcendentie zijn de Chiffern die God betreffen, die de mens plaatsen in een oorsprong buiten zichzelf. De mens is niet vanuit zichzelf, maar meent van andere komaf te zijn. Een tekst uit psalm 8 dringt zich op: ‘U hebt hem [de mens, JdZ] bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het week van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd.’ Dergelijke teksten zijn voor Jaspers voorbeelden van Chiffern. Zelf werkt hij zowel in de Kleine leerschool als in het Philosophische Glaube het voorbeeld uit van de Tien geboden, de goddelijke wet. De aanhef daarvan die stelt dat God één is, alsook de chiffer van de drie-enige God, zijn voorbeelden van krachtige teksten die proberen licht te werpen op de menselijke staat. In de veelheid van goden breekt op vreemde manier een enig God door, wat niet een tekst is over iemand lang geleden, maar mogelijk geldt voor elk mens: de verwijzing naar het ene is een zinspelen op een samenbindende kracht ten overstaan van verwarrende en verdelende krachten. Jaspers stelt zelfs dat de mens het wezen is dat met zichzelf in tegenspraak is50. De proclamatie van de Ene is een doorbreking van die tegenspraak. Verder zijn de Tien geboden een zeer beknopte weergave van een universele richtlijn voor een ordentelijke samenleving. De geboden doen een appèl op trouw, betrouwbaarheid en rechtvaardigheid. Zelfs de geboden die heel specifiek gebonden lijken aan een bepaalde religie, blijken universele waarden te bevatten. Bijvoorbeeld het verbod God af te beelden. Leidt niet elke poging om het goddelijke (welke ideologie dan ook) te fixeren tot een bepaalde mate van terreur? Terreur van de ene gelovige over de andere, omdat hij of zij meent te beschikken over de wil Gods. Terreur van de ene mens over de andere, omdat een ideologie – communistisch of kapitalistisch – moet worden nageleefd. Het verbod op het afbeelden van God leidt tot bescheidenheid in het stellen van absolute claims en 50 KL, p. 116. 28 wordt door Jaspers een aantal keer gebruikt om juist het filosofisch geloof te propageren met de daaraan eigen bescheidenheid. Zo zijn de Chiffern talloos, zeker als je de bron van de Chiffern van de transcendentie niet beperkt tot de Bijbel, maar uitbreidt tot andere bronnen van betekenis die leiden tot verheldering van het bestaan en de wereld. Jaspers blijkt uit zijn werken niet eenkennig: in zijn Maatgevende mensen51 behandelt hij Boeddha, Confucius en Socrates naast Jezus. Uit zijn boeken blijkt een haast tomeloze interesse naar denkers voor hem en naast hem, naar kunst en religie. Hij is mateloos geïnteresseerd in de manieren waarop anderen de transcenderende sprong gemaakt hebben. In een passage over kunst blijkt wel dat Jaspers vooral geïnteresseerd is in poëzie. Hij deelt met Heidegger een passie voor Hölderlin en verder heeft hij de beeldende kunst erg hoog zitten. De muziek blijft wat onderbelicht, terwijl juist daar voor mij een interessegebied klaar ligt om ontsloten te worden, zeker omdat het vocabulaire waarvan de muziek zich bedient van een andere orde is dan de beeldende en talige kunsten. Als er ergens een mogelijkheid ligt om de werkelijkheid op andere wijze te ontsluiten, dan is het wel in de muziek. De ruimte verkennen en omcirkelen kan uiteraard met poëzie en beeldende kunst, maar Jaspers laat een wel heel boeiende bron van Chiffern links liggen, zeker omdat hij stelt dat interpretaties van Chiffern niet vast liggen. Hoeveel ruimte bieden niet de Kunst der Fuge van Bach, of de strijkkwartetten van een Beethoven of, recenter, die van Luciano Berio? Waarschijnlijk omdat de ervaring zo persoonlijk is dat er zo moeilijk over te schrijven valt, maar juist in het zelf ontdekken van de ruimten die een nieuwe, nog onbekende partituur biedt, in het eigen maken van passages en harmonieën openen zich ruimten die op een andere wijze [voor mij] niet toegankelijk zijn. Of de ervaring van het luisteren naar een boeiend muziekstuk, tijdens welke soms inderdaad geen sprake meer lijkt te zijn van de scheiding tussen subject en object. Overigens betreft dit niet alleen de instrumentale muziek of zoiets als absolute muziek. Juist ook in de manier waarop bijvoorbeeld in de Renaissance op ontelbare manieren oude misteksten op toon gezet zijn, toont zich de oneindige ruimte die de aan tekst gebonden muziek biedt en het onderstreept datgene wat Jaspers te zeggen heeft over het steeds weer herinterpreteren van de chiffren. Hoewel deze passage erg persoonlijk van karakter wordt, is dit wel een gebied dat mij zelf erg aanspreekt. Juist de ontdekking van de muziek uit de eeuwen voor J.S. Bach is geweest als de ontdekking van een nieuwe wereld, met een oneindige rijkdom aan harmonie en mogelijkheden tot ontsluiten van nieuwe ruimten, die gaan voorbij het domein van de muziek zelf. 51 Die Maßgebenden Menschen (1957), was door Jaspers bedoeld als eerste deel van zijn grote, onvoltooid gebleven, project over de grote filosofen. 29 Zo vormen de Chiffern de taal van de transcendentie. Door ze te lezen eigenen we ze ons steeds opnieuw, ook weer steeds op andere wijze toe. We stellen de betekenissen nimmer vast. Dat is wat de wijsbegeerte onderscheidt van het openbaringsgeloof. Daar worden betekenissen van Chiffern gefixeerd, of sterker nog, tot objectieve gebeurtenissen gemaakt. De gelovige onderwerpt zich aan de interpretaties van de Chiffern en accepteert deze als feitelijke gebeurtenissen. De schepping en de zondeval zijn niet meer een mythologische werkelijkheid, maar een feitelijke. Is deze wijze van interpreteren niet een door en door moderne? Door de wetenschappelijke revolutie(s) is niet alleen de filosofie haar eigen plaats kwijtgeraakt, maar ook de religie. Het openbaringsgeloof is de mythen gaan lezen door moderne bril en heeft daarmee de waarheid van de Chiffern gereduceerd tot wetenschappelijke waarheden. Het verhaal van de zondeval wordt historiserend gelezen, waardoor een afstand ontstaat ten opzichte van de lezer, die alleen nog kan worden overbrugd met de constructie van de erfzonde. De mythologiserende lezing betrekt de lezer onmiddellijk bij het verhaal. Het is een chiffer, die een waarheid bevat, die gaat boven de feitelijke gebeurtenissen waarover de wetenschap spreekt. Jaspers wil loskomen van de dwingende wijze van lezen en interpreteren van het openbaringsgeloof. Overigens heeft hij wel een heel bepaald beeld van het openbaringsgeloof, namelijk het orthodoxe. Vrijzinnig gelovigen lijken meer op de filosofisch gelovigen dan op de openbaringsgelovigen zoals Jaspers deze beschrijft52. Een spanning die blijft rondom de interpretatie van Chiffern, is de volgende: enerzijds is er het openbaringsgeloof dat wil fixeren, de Chifferntaal in dogmata wil verstarren, wil vastpakken. Dat is een verlies van vrijheid en ‘sie erlahmen die existentielle Kraft und das ursprüngliche Denken in Chiffern. Die Freiheit verschwindet.’53 Anderzijds is er de angst die ik herken in orthodox kerkelijke kringen: ‘Kann, was Seine Leibhaftige Realität verliert, als nur sprechende Chiffer noch wirksam sein?’54. Jaspers’ antwoord is helder: de onderwerping die het openbaringsgeloof vraagt is een slavernij, waaruit men zich bevrijden kan. Uit de slavernij, in de ruimte der Chiffern. Overigens zijn er bij de benadering van Jaspers wel wat kanttekeningen te plaatsen. Was hij niet heel stellig in zijn bewering 52 De voorrede van een Remonstrantse belijdenis uit 1621 (!) zegt over belijdenisgeschriften, dat het geen stukken zijn ‘die definiëren of vaststellen wat voor waar of onwaar moet worden gehouden, wat geloofd of niet geloofd moet worden of wat op welke wijze moet worden uitgedrukt of naar voren gebracht, maar stukken die slechts bekend maken en betuigen wat zij, wier persoonlijke formuleringen en verklaringen het zijn, voor waar en onwaar houden, wat zij geloven en niet geloven, op welke wijze zij hun meningen willen uiten.’ Goud, Holtzapfel e.a. (2004), p. 8. 53 PG, p. 192. 54 PG, p. 168. 30 dat absolute vrijheid niet kan bestaan? Vrijheid verwerkelijkt zich slechts binnen een bepaalde ruimte. Mensen hebben een bepaalde autoriteit nodig, iets wat disciplineert. Het openbaringsgeloof biedt ontegenzeglijk een set kaders, waarbinnen een mens dan toch ook weer vrij kan zijn? De ene set kaders is noodzakelijk, terwijl een andere set juist slavernij wordt genoemd. Is hier niet sprake van enige willekeur? Enkele kritische opmerkingen bij Jaspers’ denken Voordat we overgaan naar het volgende hoofdstuk, eerst nog enkele opmerkingen van mogelijke kritiek die kunnen worden gemaakt ten aanzien van het denken van Jaspers. Kritiek op zijn denken is redelijk gemakkelijk te geven, omdat hij, zoals al eerder aangegeven, de neiging heeft meer evocatief dan argumentatief te filosoferen. In zijn manier van filosoferen ligt besloten dat je er ofwel enthousiast over raakt, ofwel helemaal niets mee hebt. In dat laatste geval is zijn filosofie gemakkelijk af te doen als uiterst subjectief en een filosofie die spreekt over domeinen waarover de filosofie juist niet behoort te spreken. De kritiek op filosofie als louter wetenschapsfilosofie bijvoorbeeld naturalisten onhoudbaar omdat ze juist de basisvooronderstelling niet delen met Jaspers, namelijk dat er zoiets is als omvattend denken. Als de eerste stap al niet mee voltrokken kan worden, namelijk ‘de wereld is een idee’ (zie pagina 27) dan hoeven we ons al helemaal niet bezig te houden met zoiets als een transcenderende sprong. Waarom zou ik moeten springen? Waarheen zou ik moeten springen? Er is niets meer dan wat Jaspers het immanente noemt. In dat geval zal deze manier van filosoferen als zinloos worden afgedaan. Voor gelovigen is anderzijds het opgeven van de vaste waarheden van het openbaringsgeloof onbespreekbaar, zeker als we daarbij rekening houden met de consequenties die deze waarheden hebben voor een eeuwige toekomst. De risico’s van het opgeven van de geloofswaarheden zijn te groot voor de orthodoxe gelovige. Een denkwijze waarbij de verhalen worden gelezen als Chiffern is niet alleen bedenkelijk, het is een denken van een verlorene. Eerder zagen we al dat Jaspers vrij uitgesproken kritiek heeft, ondanks dat hij een heel bescheiden filosofie wil propageren. Hij is absoluut in zijn kritiek op wetenschappelijk bijgeloof en openbaringsgeloof, daarmee ook absoluut ten aanzien van de uitgangspunten van de filosofie die hij propageert. Tegelijkertijd berusten die uitgangspunten op een intuïtie, namelijk dat er iets is voorbij het immanente. Daarmee zit er een moment van welles-nietes in de filosofie van Jaspers. Als je meegaat in de intuïtie ontsluit er zich een mooie ruimte voor ander denken. Als je niet wilt bouwen op een – uiteindelijk toch – subjectief fundament, zal meegaan met Jaspers van meet af aan onmogelijk worden. 31 Derde hoofdstuk Na het filosoferen In de vorige hoofdstukken is behandeld hoe Jaspers denkt over filosofie. Wat is de plaats van filosofie naast wetenschap en theologie. Voorts hebben we gezien wat hij eigenlijk verstaat onder filosoferen, wat het betekent om wijsbegeerte te bedrijven en wat de zogenaamde filosofische grondoperatie is. In dit hoofdstuk gaan we nog een stap verder, de wijsbegeerte voorbij. Wat zijn de consequenties van het filosoferen? Filosofie schept ruimte, zo hebben we telkens gezien, we zullen daar in de eerstvolgende paragraaf bij stilstaan om daarna ook te zien naar de praktische consequenties van het filosoferen. Immers, uit zijn werk blijkt dat hij geenszins een wijsbegeerte propageert die op zichzelf staat. Ja, wel een wijsbegeerte met een heel eigen karakter, maar niet los van de praktijk. Zie hiervoor het volgende stukje uit de Kleine leerschool van het filosofisch denken: ‘Wat filosofie ook moge zijn, zij is van onze wereld en moet zich op haar betrekken. – Zij doorbreekt weliswaar de wereld om zich in het oneindige te bewegen, maar zij keert terug om in het eindige haar concrete grond in de geschiedenis te vinden. Zij dringt weliswaar door in de verste, de wereld overschrijdende horizonten om het eeuwige in het nu te ervaren, maar ook de diepste meditatie krijgt pas zin als zij betrokken wordt op de existentie van de mens hier en nu.’55 Verderop in datzelfde boekje noemt Jaspers de problematische situatie van de toenmalige wereld, waar de filosofie wellicht een rol kan spelen door een lastige vragenstelster te zijn. We weten van Jaspers dat hij veel schreef over politieke onderwerpen en over techniek. In zijn filosofische autobiografie schrijft hij dat geen enkele filosofie zonder politiek denken is, en dat elke filosofie haar ware gedaante toont in haar politieke uitwerking56. Het past dus goed bij de overtuiging van Jaspers om eens te kijken naar de implicaties van diens wijsbegeerte. 55 KL, p. 148. 56 Schüßler (2003, p. 22) citeert hier uit Jaspers’ Philosophische Autobiographie. 32 Een bevrijd mens met een eigen ruimte: existentie als mogelijke existentie We zagen het al eerder (op pagina 18), het verwonderen is een ontwaken van de eigenlijke mens. De wijsbegeerte schept ruimte voor de mens om vrij te zijn. Jaspers opent het zevende deel van Der Philophische Glaube angesichts der Offenbarung met ‘Die Geschichte des Menschen ist die Geschichte seiner Freiheit.’57 Het is door gebrek aan ruimte dat we ons als mens minder bewust zijn van vrijheid. Naarmate ruimtes beperkt zijn zullen mensen streven naar bevrijding. In eerste instantie een persoonlijke bevrijding. De filosofie spreekt tot het individu, maar via het individu komt ook het grotere geheel aan bod, aangezien het individu getuigen zal van zijn bevrijding, vanuit een diep gevoel van verantwoordelijkheid en schuld. Jaspers gaat zover dat de mens die geraakt is door de taal der Chiffern niet anders kan dan zich in zijn of haar persoonlijke leven bewust te zijn van het belang dat onze persoonlijke keuzen hebben voor het geheel der mensheid. Verder nog: ‘Wo Freiheit ist, ist Verantwortung, und wo Verantwortung ist, dat gibt es Schuld.’58 De ontwaakte mens verhoudt zich tot de geschiedenis, tot de grote denkers, tot de kunst, tot de wetenschappen en tot de religie en verschaft zich ruimte om zich een toekomst te realiseren. De bevrijde mens ziet zich als aan zichzelf gegeven en weet zich verantwoordelijk, maar gelijk ook vrij om vanuit de gegevenheden ruimtes te ontvouwen, die de mensheid af kunnen brengen van een pad dat leidt tot de totale zelfvernietiging. De individuele mens weet zich zodoende betrokken op niet minder dan de gehele mensheid. De bevrijding kan overigens voor Jaspers gelijk ook een bedreiging zijn voor de vrijheid59. Bevrijding is dus zeker niet gelijk aan vrijheid. Dit heeft te maken met het ambigue karakter van vrijheid, waarvan Jaspers zich steeds ten zeerste bewust is. Wat is het geval? Vrijheid kan niet op zichzelf bestaan. Vrijheid als zodanig is een zinloos begrip. Vrij kan men slechts zijn binnen bepaalde kaders. Om dit duidelijk te maken worden twee soorten bevrijding onderscheiden: ten eerste negatieve vrijheid, door de bevrijding van iets, en ten tweede vrijheid uit een eigen oorsprong. Negatieve vrijheid, die bevrijding impliceert van iets, leidt ten diepste tot nieuwe onvrijheid. De ketenen die men los werpt, worden vervangen door nieuwe. Vrijheid moet derhalve vanuit een eigen oorsprong verwerkelijkt worden. Vanuit de reflexieve activiteit, het methodologisch bewustzijn, alsook 57 PhG, p. 429. 58 PhG, p. 357. In de Kleine leerschool van het filosofisch denken (p. 35) klinkt het: ‘De schuld van onze ouders en voorouders nemen wij op ons, want daar zijn wij verantwoordelijk voor. Onze herkomst kunnen wij niet verloochenen. Vrij zijn wij slechts op basis van het door onze geschiedenis gegevene.’ 59 PhG, p. 429: ‘Der Weg der Befreiung ist für die Freiheit selber gefährlich.’ 33 door het lezen van de Chiffern als Chiffern (dus niet als historische waarheden) schept een mens zich ruimte. Dat is dus de wijze waarop positieve vrijheid zich verwerkelijkt. De verwerkelijking van vrijheid is, blijkens het voorgaande, een in eerste instantie individuele aangelegenheid. Echter, deze vrijheid is onverteerbaar voor vele zo niet alle mensen. Bevrijding heeft per definitie momenten van euforie en doodsangst tegelijkertijd in zich. In Chiffern uitgedrukt: in het verhaal uit het evangelie van Lucas (hoofdstuk 8: vers 26 tot 39) wordt verteld van een man die door Christus bevrijd wordt van demonen. De mensen, als ze de man genezen zien worden, vragen Jezus het gebied te verlaten, want, zo staat er ‘angst en ontzetting hadden hen aangegrepen.’ Overigens wordt ook de genezen man door Jezus weggestuurd. In veel genezingsverhalen volgt steeds het ‘ga heen’ in plaats van ‘volg mij’. De euforische blijdschap van de bevrijding gaat gepaard met de angst voor een donkere afgrond, die de toekomst ook kan zijn. De angst stimuleert meer tot het negeren van de wijsbegeerte dan het verlangen vrij te zijn dat doet tot het nastreven ervan. Vandaar dat filosofie gevaarlijk wordt gevonden, een onruststoker die de veiligheid van alledaagse vanzelfsprekendheden ter discussie durft stellen. ‘Zou ik haar gaan begrijpen, dan zou ik mijn leven moeten gaan veranderen. Ik zou een andere instelling krijgen, alle dingen in een mij tot nog toe vreemd licht zien, op een nieuwe wijze moeten oordelen. Beter is het om maar niet filosofisch te denken.’60 Maar verderop: ‘Wie filosofeert, wil voor de waarheid leven (…) Hij wil liever aan de waarheid te gronde gaan dan in een waan gelukkig zijn (…) Filosofie staat voor afgronden die zij niet voor haar blik mag verbergen en die zij evenmin uit de wereld kan helpen (…) Het ja tegen het bestaan is het grote en mooie waagstuk, omdat het leven de plaats is waar waarheid, liefde en rede zich verwezenlijken.’ Waarheid, liefde en rede verwezenlijken zich. Niet in vaststaande dogmata, maar in steeds zich heropenende ruimten, niet ‘in onbeweeglijk zo-zijn, maar in oneindige beweging.’61 Juist in deze tijd, waarin de mensheid zich als een groep lemmingen naar totale zelfvernietiging dreigt te bewegen wordt de wijsbegeerte, zoals Jaspers deze voorstaat, actueel. In zijn tijd dreigde zelfvernietiging door een wereldwijde atoomoorlog, in deze tijd is veeleer de dreiging van een ecologische ramp actueel. In beide gevallen gaat het overigens om een vergelijkbare oorsprong: de dreiging komt voort uit schier onbeperkt technologisch kunnen van de mens. Dat maakt de techniekfilosofie van Jaspers, die in deze scriptie niet centraal staat, ook nog steeds actueel. Dat is echter een onderwerp dat bij een andere gelegenheid moet worden uitgewerkt. 60 KL, p. 149 e.v. 61 KL, p. 150. 34 Nogmaals, voor Jaspers eindigt de filosofie niet bij zichzelf, de bevrijding heeft consequenties: ‘Sie hat ihren Sinn nicht im Gedankenwerk, sondern als Praxis und Denkungsart.’62 Over die praxis zal de nu volgende paragraaf gaan. In termen van Plato’s grotallegorie: de filosoof is niet iemand die, eenmaal buiten de grot gekomen, op een strandstoel gaat zitten genieten van het zonnetje. Hij moet terug de grot in, vertellen van het grote nieuws. Praktische filosofie voorbij de eigen existentie: onrust veroorzaken en communicatie De grot weer in, naar de mensen die eerst achtergebleven waren. Wat betekent dat? Op welke manier? Hieronder worden twee belangrijke themata nader uitgewerkt, die Jaspers noemt als praktische uitwerking van het filosoferen. Zojuist zagen we al dat de eigen existentie geraakt wordt door het filosoferen. Maar daarbij zal het niet blijven, omdat de bevrijding gepaard gaat met een verantwoordelijkheidsgevoel, een besef van schuld zelfs, zoals we zagen. We moeten als filosofen inderdaad terug de grot in, terug de wereld in om ook anderen te vertellen van de ontdekking van het transcenderen. Dat is niet altijd eenvoudig, ook niet prettig. Wakker gemaakt worden (zie ook hoofdstuk 1) is altijd ook een moment van onrust, van schrik, angst zelfs voor het onbekende. Daarover gaat de eerstvolgende paragraaf. Daarna zullen we nog spreken over de methode, namelijk het communiceren, waarvoor Jaspers ook veelvuldig aandacht vraagt. De filosoof als onruststoker ‘Woher kommen wir Menschen? Was ist der gegenwärtige Sinn, was ist das Ziel unseres Lebens, des Einzelnen, der Völker, der Menschheit? Welches sind unsere Möglichkeiten und unsere Grenzen? Was sind wir eigentlich? Welches ist unsere Stellung in der Welt? Was ist unsere jeweils bestimmte Aufgabe? Die Frage war fast vergessen in der Ruhe der gebildeten, der konventionell-Christlichen, der den Ursprung ihrer Freiheit verlierenden und sie verderbenden bürgerlichen Welt (…) Auch wurde die Frage fortgeschoben: laßt uns nicht denken, es führt zu nichts!’63 De situatie van de mens is dat hij of zij niet wenst te vragen, niet wenst te denken. In de Kleine leerschool van het filosofisch denken, meer exact de laatste voordracht, stelt Jaspers dat de wereld in principe niet openstaat voor de oproep van de filosoof, voor het denken. Immers, dat denken stelt 62 PhG, p. 443. 63 PhG, p. 461 en 462. 35 vanzelfsprekendheden ter discussie. Vanzelfsprekendheden die ook veiligheden zijn. Het verwondert en vraagt naar datgene dat liever niet bevraagd wil worden. Het schudt aan mensen die heerlijk liggen te slapen. Slapen in de zekerheid van droombeelden over wetenschap, over geloof. Vanzelfsprekendheden die niet ter discussie gesteld worden kunnen leiden tot catastrofes, getuige de momenteel woedende economische crisis. Waren er maar wat meer vragen gesteld! Maar vragenstellers worden niet gewaardeerd. Voor hen is geen plaats. In de kerk of moskee worden mensen die vragen stellen in het gunstigste geval gedoogd, getuige de protestante predikant Hendriks, die het bestaan van God ontkent. Zijn boek Geloven in een God die niet bestaat heeft veel stof doen opwaaien; kan deze persoon wel predikant zijn in de Protestantse Kerk in Nederland? Ongeacht de kwaliteit van zijn boek, is hij een voorbeeld van iemand die een vanzelfsprekendheid ter discussie stelt. In andere tijden, of momenteel in andere landen, zou hij zijn leven zelfs niet zeker zijn. Hendriks is een voorbeeld van een persoon die de verhalen leest op een andere manier dan te doen gebruikelijk, meer zoals Karl Jaspers dat voorstelt, als Chiffern. In het voorgaande is het chiffernschrift aan de orde geweest, tegenover het absolute denken van het openbaringsgeloof. Het denken in termen van Chiffern, in plaats van in termen van onderwerping aan dogmata heeft een vrij directe consequentie voor de praktijk, die erg postmodern aandoet: your guess is as good as mine. Al zoekt de filosoof naar de waarheid, en niets anders dan de waarheid, hij beseft heel goed dat zijn interpretaties van de Chiffern zijn interpretaties zijn, die evenzoveel waard zijn als de interpretaties van een ander64. Met name als het de Chiffern van de immanentie betreft, kan dit verregaande consequenties hebben voor de manier waarop we met elkaar debatteren. De Chiffern leveren geen eenduidige antwoorden, ze blijven zwevend. ‘Die Philosophie sieht ein: es gibt keine richtige Welteinrichtung; es gibt nicht für den Menschen die eine einzige absolute Wahrheit für alle. Der Mensch ist und bleibt auf dem Wege.’65 Mensen zijn zoekend en het past niet met absolute oplossingen te komen. De filosoof leert bescheidenheid. Tegelijkertijd is het niet zo dat we met bovenstaande uitspraak vervallen in een nihilistische of absoluut relativistische positie. We moeten ons blijven realiseren dat Jaspers een filosoof is die de wijsbegeerte koppelt aan de existentie, het bestaan. Het lezen van het chiffernschrift is een serieuze bezigheid die behoren tot het zoeken naar waarheid en waarachtigheid. Onze interpretatie moet 64 Bocken (2007): ‘De filosofie is niet de instantie die te zeggen heeft hoe Chiffern geïnterpreteerd moeten worden (…) De filosofie biedt geen vaststaande interpretatiemethode, maar wijst op de voortdurende mogelijkheid van het interpreteren zelf’. 65 PhG, p. 471. 36 vervolgens wel gedeeld worden met anderen, vandaar dat Jaspers grote waarde toekent aan communicatie tussen mensen, waarover de volgende paragraaf handelt. Communicatie: ruimten delen en ruimte voor filosoferen waarborgen Communicatie is voor Jaspers een cruciaal begrip. We moeten met elkaar communiceren over de interpretaties, waarin we niet een opinie, maar veeleer onszelf inbrengen. Spreken over Chiffern heeft, aldus Bocken (2007), ‘altijd iets absoluuts, omdat diegene die spreekt zich hiermee zelf op het spel zet (…) Het is per se een spreken waarmee de spreker verbonden is.’ Daarmee heeft communicatie ook het karakter van een strijd. Maar – zo citeert Bocken Jaspers – het is een liebevoller Kampf. De gedachte dat communicatie een liefdevolle strijd zou zijn, is in het hedendaagse maatschappelijke debat, zoals dat in politiek en journalistiek, zowel nationaal als internationaal gevoerd wordt, ver te zoeken. Op een flink aantal plaatsen in der Philosophische Glaube angesichts der Offenbarung, maar ook in Von der Wahrheit, krijgt de taal, en meer in het bijzonder de communicatie, een heel belangrijke plaats toegekend in het wijsgerig bouwwerk van Karl Jaspers. Eerder citeerde ik al een passage over mensen die niet noodzakelijk ‘mit einander beten, aber notwendig mit einander reden müssen.’ Communicatie als noodzaak, dus. Alleen waar mensen met elkaar communiceren kan waarheid ontstaan. Op een eiland bestaat zelfs geen waarheid, zo beweert Jaspers: waarheid bestaat louter in de communicatie. Gecombineerd met de gedachte dat voor een goede communicatie mensen hun absolute aanspraken moeten laten vallen, lijkt dit erg op wat Habermas later een herrschaftsfreie Dialog zal noemen. Met uiteraard ook dezelfde problemen om een dergelijke omstandigheid te bewerkstelligen. Het blijkt praktisch gezien nu juist zo moeilijk om bescheiden een debat in te gaan. In de politiek betekent dat een gewis einde van een carrière. Claims zijn nu juist zo vaak absoluut, zowel bij aanhangers van openbaringsreligies als bij demagogische politici, als bij overtuigde liberalen en dito socialisten. Kenmerkend voor veel debatten is dat de bescheiden positie waartoe Jaspers ons oproept niet wordt gepraktiseerd. Voor wat betreft de communicatie met aanhangers van het openbaringsgeloof, is het een orthodox gelovige ondenkbaar dat hij of zij de gedachte opgeeft dat een Bijbeltekst niet meer is dan een tekst. Het is woord van God en daarmee superieur aan elk menselijk woord. Op Bijbelstudies probeer ik wel eens een wat relatiever standpunt te verdedigen, maar dan blijkt er een grens overschreden te worden. Sommige dingen behoort men niet te betwijfelen en er zijn opvattingen waaraan men zich behoort te onderwerpen. Daarmee is elk verder gesprek eigenlijk vrijwel onmogelijk geworden. 37 Het filosoferen zoals Jaspers dat voorstaat is voorbehouden aan een kleine gemeenschap die als zodanig geen gemeenschap is, aangezien het filosofisch geloof een geloof is zonder instituut, zonder dogmata, een virtuele communiteit. In de laatste voordracht uit de Kleine leerschool bevestigt Jaspers het beeld van filosofie als een vreemde eend in de bijt van de rest van de maatschappij. Universiteiten gedogen de wijsbegeerte maar tegelijkertijd wantrouwt men de onrustige vragenstellers, die zich in het algemeen met weinig direct nuttige zaken bezighouden. De politiek wil al helemaal geen bemoeienis met de filosofie, die vragen stelt waar snelle oplossingen gewenst zijn. Die leeft bij de gratie van verkiezingsuitslagen, en is niet gebaat bij diepzinnige verheldering van de existentie. Of is dat beeld te negatief? Getuige het optimisme dat Jaspers elders ten toon spreidt en de aandacht die hij en andere filosofen gekregen hebben in het maatschappelijk debat, is er wel degelijk ruimte voor wijsgerige reflectie in politiek en bijvoorbeeld ook in het zakenleven. Misschien is er wel juist in deze tijd behoefte aan en ruimte voor filosofie in het publieke domein, maar daarmee loop ik wat vooruit op het volgende hoofdstuk. Jaspers zelf is een voorbeeld van een filosoof die deelnam aan het publieke debat, die blijkbaar ook ruimte kreeg van andere partijen om zich uit te spreken. Blijkbaar is het beeld dat hij zelf schetst van een omgeving die liever niet aan filosofie wenst te doen wat al te zwartgallig. Het beeld zou eerder kunnen zijn dat er niet vanzelfsprekend aan filosofische reflectie wordt gedaan. De taak van de filosoof is niet zozeer vechten tegen windmolens, maar veeleer een sluimerend verlangen dat bij veel mensen aanwezig is tot ontwaken brengen. Terug naar het socratische beginsel van de vroedvrouw. Dat er dan ook wel mensen zijn die niet willen reflecteren zullen we maar voor lief nemen. 38 Vierde hoofdstuk Jaspers als filosoof voor de eenentwintigste eeuw? De vraag dringt zich op, na het bestuderen van de filosofie van Karl Jaspers, in hoeverre zijn filosofie nog actueel is. Hij schreef in een heel bepaald tijdsgewricht, en deed dat op een heel eigen wijze. In dit hoofdstuk staat de vraag naar de actualiteit van zijn filosofie centraal. Eerst zullen we kijken naar Jaspers’ manier van filosoferen voor nu. Anders gezegd, is er ruimte voor een filosofie die enerzijds zo apart staat van wetenschap, en anderzijds zo gebruik maakt van mystieke termen in de huidige maatschappij. Daarna zal ik mijn belofte inlossen en ingaan op de vraag naar de relevantie van Jaspers’ filosofie voor mij persoonlijk. Filosofie: uitdagingen voor nu In het Darwinjaar worden de messen weer geslepen. Zowel in evolutionistisch als in creationistisch kamp alsook in de kampen van allerlei tussenliggende varianten zijn de stellingen betrokken: elk wil op eigen wijze aandacht vragen voor de erfenis van Darwin. Wetenschap en geloof zullen weer klassiek met elkaar op de vuist gaan. Is dat niet exemplarisch voor de vreemde situatie waarin we terecht komen als domeinen met elkaar verward worden? Jaspers vroeg aandacht voor de eigen plaats van de filosofie ten opzichte van wetenschap en religie. Is dat ook in 2009 niet een actueel probleem? Waarmee behoren de verschillende disciplines zich bezig te houden. Zo zal de Wijsbegeerte als bevrager van posities in het Darwinjaar hard nodig zijn. Maar dat is een heel bescheiden positie van de wijsbegeerte, eentje die maar zeer beperkt overeenkomt met wat Jaspers beoogt. Hij wil een filosofie die veel meer nog een eigen positie inneemt, niet alleen maar een kritische beschouwer is van de andere disciplines, zoals de wetenschapsfilosofie eigenlijk is. Is er plaats voor een dergelijke wijsbegeerte? De filosofie zoals Jaspers die voorstaat is nauwelijks verder ontwikkeld. Zijn interpretatieleer van de Chiffern kunnen we enigszins herkennen in de taalfilosofie, maar dat de teksten daar iets te maken hebben met transcendentie? Neen, teksten als betekenisdragers waaraan steeds nieuwe betekenissen worden toegekend door de lezer ervan, dat klopt wel met de gedachten van Jaspers over de niet vaststaande betekenis van de Chiffern. Maar die interpretatie levert geen overschrijding van de splitsing tussen subject en object. Zowel de in de vorige alinea genoemde wetenschapsfilosofie als de taalfilosofie kunnen vervallen aan dat wat Jaspers zo fel bekritiseert: blijven steken in de splitsing tussen subject en object. Filosofie houdt zich dan slechts bezig met het bestuderen van interessante fenomenen, of dat nu taal, wetenschap, maatschappij of recht is. In de disciplines taalfilosofie, 39 wetenschapsfilosofie, rechtsfilosofie, sociale filosofie et cetera, leidt de interesse voor een fenomeen af van de werkelijke taak van de filosofie, namelijk het verhelderen van de existentie. In het algemeen heeft de existentiefilosofie wat afgedaan, zo lijkt het. Sartre is geworden tot een historische figuur, maar zijn invloed is niet vergelijkbaar met weleer. Van Jaspers lezen we vooral dat het een belangrijk filosoof was, maar in veel geschiedenisboeken komt zijn naam niet voor. Hij was een prominente figuur in het na-oorlogse Duitsland. Ahrend promoveerde bij hem en Ricoeur hield zich uitvoerig bezig met zijn werk, maar in de jaren ’60 van de vorige eeuw is zijn invloed afgenomen. Is de door mij getoonde belangstelling niet meer dan een hobby van een nostalgische dromer? Naar mijn idee heeft Jaspers nog veel te vertellen. Ook nu. Zijn stelling dat wijsbegeerte buiten zicht geraakt als ze niet betrekking heeft op het bestaan zelf, blijft naar mijn opvatting recht overeind staan. Veel filosofie is – met een term uit het eerder geciteerde boekje Inleiding tot de verwondering van Cornelis Verhoeven – filosofologie, kennis over filosofie, in plaats van filosofie. Kennis over wijsbegeerte is belangrijk, maar niet het doel van de wijsbegeerte zelf. Daarom is de poging van Jaspers om niet zozeer de filosofie, maar eerder het filosoferen centraal te stellen, een boeiende geweest. Het verhelderen en bevragen van de existentie is meer dan ooit actueel. Waarheen gaat de mens, als individu en als geheel? Voor naturalisten zal dergelijke filosofie volstrekte nonsens zijn, maar een groot deel van de bevolking heeft helemaal geen naturalistisch wereldbeeld, maar gelooft in ‘iets’. Al is dat iets niet meer de God die in de traditionele openbaringsgeloven beleden wordt, het duidt wel op een besef van het omvattende. Kan de filosofie helpen dat omvattende te verhelderen? Naar mijn overtuiging wel. De analyse van Jaspers, die vrijheid rechtstreeks verbindt met verantwoordelijkheid, ja zelfs met schuld, kan voor deze tijd eveneens waardevol zijn. Naast bijvoorbeeld Hans Jonas66 kan ook Jaspers een waardevolle bijdrage leveren aan het duurzaamheidsdebat. Is de mens, door willens en wetens het risico te nemen af te stevenen op een ecologische catastrofe, schuldig aan het in de waagschaal stellen van vele toekomstige levens? Zowel Jonas als Jaspers zullen langs hun eigen weg tot de slotsom komen dat de mens de plicht heeft zich tot het uiterste in te spannen om een catastrofe te voorkomen. 66 Das Prinzip Verantwortung (1979), waarin hij een nieuwe formulering geeft van de categorische imperatief, passend bij deze tijd. Het komt er op neer dat een mens altijd moet handelen op een wijze de consequenties van dat handelen de toekomst van de mensheid niet kan schaden. 40 Het verhelderen van existentie is tegenwoordig ook op een andere wijze actueel, getuige ook de relatief nieuwe stroming in de filosofie: de organisatiefilosofie. Het bestaan van de moderne mens is niet meer los te zien van een stuk ontastbare techniek, namelijk de organisatie in allerlei vormen en grootten. Het vragen naar wat mijn plaats is in de wereld en in de geschiedenis, zal tevens moeten worden gerelateerd aan mijn plaats in de organisaties waaraan ik participeer. Dat betekent een reflectie over het instrument ‘organisatie’ maar zeker ook een reflectie in de organisatie. Hierover later meer, als ik het hoofdstuk afsluit met een meer persoonlijke toepassing. In de dialoog met openbaringsgelovigen heeft de filosoof ook een taak. Dat het lastig is om orthodoxe gelovigen ervan te overtuigen dat de waarheid van hun teksten wellicht een andere waarheid is dan een feitelijk, historische waarheid neemt niet weg dat de pogingen moeten worden ondernomen om dergelijke denkbeelden te doorbreken. Is het niet om mensen te bevrijden van beklemmende denkbeelden dat toch omdat in grote delen van de wereld religieus fanatisme leidt tot terreur. Een terreur die ruim mag worden geïnterpreteerd: zowel ‘grote’ terreur zoals die onder het regime van de Taliban te zien was als terreur op kleinere schaal, als de ene mens de andere in zijn of haar gedrag wenst te manipuleren met een Bijbeltekst in de hand. De wijze die Jaspers in de omgang met openbaringsgeloof propageert is een zorgvuldige, respectvolle. Denkbeelden worden niet als volstrekte onzin afgedaan, maar er wordt een andere waarde aan gegeven. Jaspers spreekt nooit denigrerend over religieuze opvattingen, maar zoekt naar de waarheid die de oude verhalen ontegenzeglijk bevatten. Deze respectvolle omgang met de waarheden van het openbaringsgeloof mag in deze tijd tot voorbeeld gesteld worden. De grove, onbehouwen manier waarop momenteel mensen in het publieke domein met elkaar omgaan kan nooit tot iets anders leiden dan tot geweld. Er gloort geen vrijheid aan de horizon, maar slechts de donkere realiteit van onderdrukking. ‘Trotzdem will ich kein Denken, das am Ende eine Offenbarung ausschließt – wenn es mir auch unmöglich scheint, daß ich sie je glauben könnte. Der philosophische Glaube ist eigener Ursprung. Aber er läßt Offenbarung als Möglichkeit für andere gelten, obgleich er sie nicht verstehen kann. Er will nich Feindschaft, sondern Redlichkeit, will nicht Abbruch, sondern Kommunikation, will nicht Gewalt, sondern Liberalität.’67 Mooier dan Jaspers dat doet in het bovenstaande, kan ik het niet uitdrukken. Een denken dat openbaring niet uitsluit, dat is overigens ook wat me brengt bij de persoonlijke reflectie op de filosofie van Karl Jaspers. 67 PhG, p. 38. 41 Jaspers, een actuele filosoof, maar ook voor mij? Een jaar geleden wist ik over Karl Jaspers niet meer dan wat de paar bladzijden uit de Inleiding in de filosofie van Jörg Aufenanger me daarover hadden geleerd. Inmiddels heb ik al het een en ander over en van hem gelezen. Waar bij andere auteurs na verloop van tijd moeheid optreden kan, is dat voor mij ten opzichte van het werk van Jaspers zeker net het geval. De werken waarover ik gelezen heb, maar die ik nog niet heb kunnen lezen, omdat ze buiten de kaders van mijn vraagstelling vielen, staan hoog op mijn verlanglijstje voor verdere studie. Zo zijn er de driedelige Philosophie en ook de Philosophische Autobiographie die ik nog wil bestuderen. De filosofie van Jaspers fascineert me nog steeds en steeds meer. Waarom eigenlijk? Ik zal proberen het één en ander te omcirkelen, waarbij ik ook terugkeer naar het centrale thema van de thesis: ruimte. De verhouding filosofie en wetenschap: het eerste dat mij erg aanspreekt is de manier waarop Jaspers het wetenschappelijk bijgeloof bekritiseert. Het absolute vertrouwen dat gesteld wordt in het wetenschappelijk denken, de overtuiging van het hardelijns naturalisme, dat alles te reduceren is tot fysische en/of biochemische processen, is voor mij vooralsnog onhoudbaar. Het is een (momenteel nog) niet wetenschappelijk te onderbouwen hypothese. Wijsbegeerte heeft een positie los van de wetenschap. Jaspers stelt zelf dat filosofie overal betrekking op heeft68. Omdat het geen vastgesteld object heeft, kan het overal over gaan. Dus ook over wetenschap, over taal, over recht, maar uiteindelijk mag de eigenlijke taak van de wijsbegeerte niet worden vergeten, namelijk de existentieverheldering. Zelf ben ik filosofie gaan studeren, niet alleen om er veel over te weten te komen, maar omdat ik op zoek was. Op zoek naar een alternatief voor datgene wat me vroeger in de kerk geleerd was. De absolute claims van het openbaringsgeloof, dat onderwerping eist aan een aantal dogmata, zoals de historische feitelijkheid van een aantal verhalen, waren op losse schroeven komen te staan. Filosofie als existentieverheldering, dat blijkt achteraf exact te passen bij wat ik wilde leren. Niet feitelijk weten, maar daadwerkelijk filosoferen, zoals Jaspers dat voorstaat. Een filosoferen waarbij niet op afstand gekeken wordt naar interessante fenomenen, maar een filosoferen waarbij ik zelf volkomen betrokken ben. De ruimte van de kerkelijke dogmata was te krap geworden, een knellende ruimte, waarbinnen ik me niet vrij voelde. De filosofie heeft nieuwe ruimten geopend, zoals ook de muziek dat al deed. Die 68 KL, p. 15: ‘Filosofie is universeel. Er bestaat niets wat haar niet aangaat. Wie filosofeert, interesseert zich voor alles.’ 42 nieuwe ruimte heeft me in staat gesteld een verhouding in te nemen ten opzichte van de tradities, waardoor ik uiteindelijk – vreemd genoeg – weer veel rustiger naar de kerk kon gaan. De boodschap alsook de rituelen boeien me namelijk nog steeds, maar ik wens me niet meer door fundamentalisme te laten ketenen. De wijze van filosoferen: zoeken naar een grond, al blijkt deze er op zeker moment ook niet te zijn, dat is een ander aspect dat me erg aanspreekt bij Jaspers. Zijn manier van werken, zoekend in oude geschriften naar waardevolle wijsheid, dat is zoals ik zelf ook graag werk. Nieuwsgierig naar wat oude teksten en kunst me te vertellen hebben. Verwonderend een sprong wagen, een nieuwe ruimte in, zonder vooraf te weten wat er in die ruimte is. Vrij te zijn, niet gevangen in de knellende vooraf gedefinieerde ruimte, maar denkend oneindige ruimten te ontsluiten. De mystieke taal die Jaspers bezigt, is soms misschien wat bombastisch, maar wel van grote schoonheid. Al jaren voordat ik wijsbegeerte ging studeren verdeelde ik mijn aandacht tussen filosofische teksten en mystieke teksten. Dat resulteerde eerder al in een bachelorthesis waarin zowel aandacht was voor de filosoof Bonaventura als voor de mysticus. Verassend was voor mij dat, zonder het vooraf te weten, Jaspers ook in die lijn paste. Voorbij deze scriptie… In deze masterthese is op een beperkt deel van Jaspers’ werk ingegaan, zonder daarbij veel rekening te houden met andere denkers. Jaspers’ werk verdient het verder te worden onderzocht, steeds te worden hernomen. Een dergelijke denker mag niet in vergetelheid raken. In het voorgaande heb ik hopelijk aangetoond dat Jaspers ook voor deze tijd van belang is en zijn denken nog volkomen actueel. Mijn werkgever heeft me gelegenheid gegeven te participeren in een lectoraat. Binnen dat lectoraat werd tot mijn verbazing enthousiast gereageerd op mijn wens niet alleen bedrijfskundig, maar vooral ook wijsgerig te gaan deelnemen. Zodoende krijg ik in de nabije toekomst de mogelijkheid me niet alleen in de privésfeer bezig te houden met filosofie, maar ook binnen de kaders van het lectoraat Innovatie van Bouwproces en -techniek. Mijn ambitie om wijsbegeerte en praktijk nadrukkelijk tot elkaar te brengen kan daarmee invulling krijgen. Vanwege mijn achtergrond, zal de praktijk waarbinnen het filosoferen een plaats kan krijgen, de organisatorische praktijk zijn. Jaspers’ filosofie zal daarbij een belangrijke rol gaan vervullen. Eerder sprak ik ook al over organisatiefilosofie. Dat is bij uitstek de plaats waar ik een mogelijkheid heb mijn twee studies met elkaar te verbinden. Inmiddels is het twaalf jaar geleden dat ik aan als bedrijfskundige afstudeerde aan de Erasmus Universiteit. Met veel plezier geef ik sedertdien les op dat vakgebied. Opvallend vind ik hoe weinig er binnen de grenzen van organisaties gereflecteerd 43 wordt. Mijn project binnen het lectoraat zal dan ook zijn om juist fundamentele reflectie binnen organisaties op gang te brengen, niet zozeer om allerlei bedrijfsethische vraagstukken ter discussie te stellen, maar veeleer het filosoferen als zodanig te introduceren binnen de grenzen van de organisatie, verwondering een plaats te geven naast de alledaagse routines. Tenslotte… Zo is er dan ruimte, ruimte voor de filosofie naast de wetenschappen en naast het openbaringsgeloof. Is er ruimte voor een denken dat niet gehinderd wordt door restricties: ander denken. Er is ruimte voor een nieuwe mens, ontwaakt uit de slaap van een onbewust leven, een leven in vanzelfsprekendheden. Een nieuwe mens, de eigenlijke mens, een mens die zich bewust is geworden aan zichzelf geschonken te zijn. Filosoferend ontsluit deze mens zich oneindige ruimten, mogelijke existentie. Ruimte voor het filosoferen en ruimte door het filosoferen. We sluiten af met een citaat: ‘Philosophie führt dorthin, wo jeder Einzelne sich geschenkt wird (…) Wer einmal aus der Quelle der Philosophie getrunken, Wahrheit gekostet hat, kann sie nie mehr entbehren.’69 69 PhG, p. 472. 44 Literatuur Primaire teksten Jaspers, Karl 1947, Von der Wahrheit, München, Piper. - 1962, Der philosophische Glaube angesichts der Offenbarung, München, Piper. - 1995 (1965), Kleine leerschool van het filosofisch denken, vertaling door Paul Beers, Utrecht, Bijleveld. Overige bronnen Nederlands Bijbelgenootschap/Katholieke Bijbelstiching, 2004/2007, NBV Studiebijbel, Heerenveen, Jongbloed. Aufenanger, Jörg, 1994, Filosofie, Utrecht, Het Spectrum. Bocken, Inigo 2007, ‘De geheimtaal van de transcendentie’, in Filosofie jrg. 17, nummer3. Bonaventura 1996, Itinerarium mentis in deum, de weg die de geest naar God voert, vertaling door J.C.M. van Winden, inleiding door A.H. Smits, Assen, van Gorcum. Cantillo, Giuseppe 2006, Introduzione a Jaspers, Roma-Bari, Laterza. Goud, Johan en Holtzapfel, Koen (red.) 2004, Wij geloven – wat geloven wij?; Remonstrants belijden in 1940 en nu, Zoetermeer, Meinema. Heidegger, Martin 1962, Die Technik und die Kehre, Pfullingen, Neske. Jonas, Hans, 1979, Das Prinzip Verantwortung, Frankfyrt a.M., Insel. Plato 2000, Het bestel, Politeia, in de vertaling van Hans Warren en Mario Molegraaf, Amsterdam, Bert Bakker. Schüßler, Werner 2003, Jaspers, vertaald door Frank Bestebreurtje in de serie Kopstukken filosofie, Rotterdam, Lemniscaat. Verbeek, Peter-Paul 2007, ‘Techniek en existentie’, in Filosofie jrg. 17, nummer3. 45