3. Uitdagingen voor en beoordeling van de beleidsagenda

advertisement
EUROPESE
COMMISSIE
Brussel, 2.6.2014
SWD(2014) 402 final
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE
Beoordeling van het nationale hervormingsprogramma 2014 en het
stabiliteitsprogramma voor BELGIË
bij
Aanbeveling voor een AANBEVELING VAN DE RAAD
over het nationale hervormingsprogramma 2014 van België en met een advies van de
Raad over het stabiliteitsprogramma 2014 van België
{COM(2014) 402 final}
NL
NL
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting .............................................................................................................................. 2
1.
Inleiding ............................................................................................................................ 4
2.
Economische situatie en vooruitzichten ........................................................................... 4
3.
Uitdagingen voor en beoordeling van de beleidsagenda .................................................. 6
3.1.
Begrotingsbeleid en belastingen .................................................................................. 6
3.2.
Financiële sector......................................................................................................... 15
3.3.
Arbeidsmarkt, onderwijs en sociaal beleid ................................................................ 17
3.4.
Structurele
maatregelen
ter
bevordering
van
duurzame
groei
en
concurrentievermogen ................................................................................................ 20
3.5.
Modernisering van de overheidsdiensten ................................................................... 28
4.
Conclusies ....................................................................................................................... 29
Overzichtstabel ......................................................................................................................... 31
Bijlage ...................................................................................................................................... 38
SAMENVATTING
Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie wordt een groeiversnelling van
het bbp in België tot 1,4% in 2014 verwacht, voornamelijk als gevolg van de
binnenlandse vraag die opveert door een toenemend vertrouwen. Het uitvoersaldo zal een
positieve bijdrage blijven leveren aan de groei, zij het minder dan in voorgaande jaren. De
werkloosheid zou daarentegen lichtjes stijgen van 8,4% tot 8,5% en in 2015 marginaal dalen.
De inflatie zou tot de prognosehorizon onder de 2%-grens blijven als gevolg van de zwakke
prijsdruk en het besluit van de regeling om de btw op het particuliere elektriciteitsverbruik te
verlagen.
In het algemeen heeft België enige vooruitgang geboekt bij het uitvoeren van de
landspecifieke aanbevelingen voor 2013. België heeft zijn tekort in 2013 teruggebracht tot
2,6% van het bbp, de onderlinge afstemming van het begrotingsbeleid tussen de verschillende
bestuursniveaus verbeterd, en een hervorming van de sociale zekerheid voor ouderen
aangenomen om meer oudere werknemers aan het werk te houden en de overheidsfinanciën
op langere termijn meer houdbaar te maken. Daartoe zullen echter extra hervormingen vereist
zijn om de aanzienlijke uitdaging van de vergrijzing op te vangen. Alhoewel maatregelen zijn
genomen om de stijgende loonkosten in bedwang te houden en de arbeidsmarktparticipatie te
verbeteren, is het risico van loskoppeling van lonen en productiviteit niet effectief aangepakt
en blijven de prestaties op werkgelegenheidsgebied gehinderd worden door aanhoudende
structurele knelpunten. Daarnaast kan de synergie tussen de verschillende actoren en het
beleid op het gebied van onderwijs, beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling worden
verbeterd. Tot slot is slechts in beperkte mate vooruitgang geboekt met het verleggen van de
belastingdruk op de inkomsten uit arbeid naar minder groeiverstorende bronnen van
ontvangsten, het verminderen van de operationele beperkingen in de retail- en
dienstensectoren en het terugdringen van de emissies van broeikasgassen van gebouwen en
het vervoer. Over het geheel genomen, zijn er stappen in de goede richting gezet, maar
moeten er nog verdere maatregelen worden genomen.
Daardoor wordt België nog steeds geconfronteerd met grote en met elkaar
samenhangende uitdagingen op het gebied van de stand en de houdbaarheid van zijn
overheidsfinanciën, het externe concurrentievermogen van de economie, de werking van
de arbeids- en productmarkten en de broeikasgasemissies. De door België ingediende
beleidsplannen pakken het merendeel van die uitdagingen aan, waarbij op de algemene
coherentie van beide programma's is toegezien. Het nationale hervormingsprogramma
bevestigt de toezegging van België om de tekortkomingen op het gebied van de
langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën, het concurrentievermogen, de
arbeidsmarkt, de economische mededinging en het milieu te verhelpen, al zijn de het
afgelopen jaar genomen maatregelen niet ambitieus genoeg. Ook ontbreekt in het nationaal
hervormingsprogramma een toekomstvisie. Het stabiliteitsprogramma toont aan dat België
vastbesloten is om conform het stabiliteits- en groeipact een verbetering van de
begrotingssituatie in de richting van de middellangetermijndoelstelling te bewerkstelligen,
alhoewel het begrotingstraject slechts indicatief is. Op een aantal terreinen is een effectievere
beleidscoördinatie tussen de verschillende betrokken actoren en onderlinge afstemming van
de regionale en de nationale doelstellingen vereist als men de gestelde doelen wil halen en de
verbintenissen wil nakomen.

Overheidsfinanciën: België heeft zijn tekort tot onder 3% van het bbp verminderd.
Alhoewel de verwachting is dat het tekort onder deze grens zal blijven, zijn verdere
inspanningen noodzakelijk om de hoge schuldquote resoluut op een neerwaarts pad te
brengen. De langetermijnhoudbaarheid van de overheidsfinanciën is aan grote risico's
onderhevig wegens de voorspelde hoge kosten van de vergrijzing. De onlangs
2
doorgevoerde hervormingen op het vlak van het wettelijk en het vervroegd pensioen zijn
belangrijke stappen om het pensioenstelsel houdbaarder te maken, maar moeten gelet op
de omvang van de uitdaging worden aangevuld met andere maatregelen. Er blijft een
belangrijke kloof tussen de effectieve en de wettelijke pensioenleeftijd, de
pensioenleeftijd is niet gekoppeld aan de levensverwachting en de kosteneffectiviteit van
de langdurige institutionele zorg is voor verbetering vatbaar. Tot slot zijn ondanks de hoge
belastingdruk op arbeid de lasten niet noemenswaardig verlegd naar minder
groeiverstorende inkomstenbronnen. De losse ingrepen in een al zeer complex
belastingstelsel hebben niet bijgedragen tot een structurele hervorming van een systeem
dat betrekkelijk ongunstig is voor groei, noch andere doelstellingen gediend waarbij de
fiscaliteit een rol zou kunnen spelen.

Concurrentievermogen: de knelpunten op het vlak van de competitiviteit blijven bestaan,
met name voor de industrieproducten. Zij zijn te wijten aan de hoge factorkosten, met
name voor energie en arbeid, die onvoldoende worden gecompenseerd door hogere
productiviteitscijfers en/of een heroriëntatie van de uitvoer naar meer dynamische markten
of producten met meer toegevoegde waarde. Vanwege de specialisatie van het land in
intermediaire producten, die gevoeliger zijn voor prijsconcurrentie, zijn ontwikkelingen in
de loonkosten per eenheid product uitermate relevant. De arbeidskosten in België zijn de
jongste jaren sterker gestegen dan bij de belangrijkste handelspartners en dan de
productiviteit. Op het vlak van het niet-kostprijsgebonden concurrentievermogen werpen
de goed ontwikkelde en breed opgezette beleidsplannen van de verschillende
bestuursniveaus om onderzoek en innovatie te stimuleren vruchten af, maar de
steunregelingen zijn ingewikkeld, tijdrovend en sterk versnipperd. Tot slot remmen de
aanhoudende mismatches op de arbeidsmarkt de groei in sommige sectoren af.

Arbeidsmarkt, onderwijs en beroepsopleiding: de arbeidsmarktparticipatie is nog
steeds
beneden
gemiddeld
en
er
blijven
grote
verschillen
inzake
werkgelegenheid/werkloosheid tussen de regio's en bevolkingsgroepen. De belastingwig
op arbeid is zeer groot en er zijn hardnekkige werkloosheids- en inactiviteitsvallen. De
geringe arbeidsmobiliteit, de hoge entreebelemmeringen en een grote discrepantie tussen
de aangeleerde en de door de arbeidsmarkt gevraagde vaardigheden zijn nadelig voor de
werkgelegenheid en de groei. Met name het percentage vroegtijdige schoolverlaters
bereikt in sommige regio's een zorgwekkend peil. Dit is toe te schrijven aan het
aanzienlijke aantal jongeren dat het onderwijssysteem verlaat zonder een diploma en aan
ongekwalificeerde nieuwkomers/migranten. Alhoewel er sprake is van verbetering, blijft
een effectieve coördinatie van de verschillende openbare en regionale actoren op het
gebied van onderwijs, beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling problematisch.

Productmarkten: de prijzen van goederen en diensten liggen in België doorgaans hoger
dan in andere lidstaten, een situatie die op een zwakke concurrentie en structurele
barrières terug te voeren is. Operationele beperkingen en belemmeringen voor de
mededinging in de detailhandel moeten nog worden aangepakt en het risico van verdere
stijgingen van de distributietarieven vereist een effectieve beleidsrespons. De beperkingen
op het uitoefenen van professionele diensten blijven tot slot excessief.

Klimaat en energie: zonder extra maatregelen of aanvullende flexibele mechanismen zal
België zijn Europa 2020-doelstelling voor het terugdringen van broeikasgasemissies niet
halen in sectoren die niet onder het EU-emissiehandelssysteem vallen. De knelpunten in
de transportsector zijn niet afdoend aangepakt. Een duidelijke verdeling van de
inspanningen op het vlak van de vermindering van broeikasgasemissies tussen de
verschillende bestuursniveaus ontbreekt nog altijd.
3
1.
INLEIDING
In mei 2013 heeft de Commissie een reeks landspecifieke aanbevelingen (LSA's) voor het
beleid inzake economische en structurele hervormingen in België voorgesteld. Op basis van
deze aanbevelingen heeft de Raad van de Europese Unie in juli 2013 zeven LSA's gedaan in
de vorm van een officiële aanbeveling van de Raad. Deze LSA's hadden betrekking op de
overheidsfinanciën, het pensioenstelsel, de loonvorming, de productmarkten, de fiscaliteit, de
arbeidsmarkt en de vermindering van broeikasgasemissies. In het voorliggende
werkdocument van de diensten van de Commissie (Staff Working Document, SWD) wordt
nagegaan in hoeverre deze aanbevelingen in België zijn opgevolgd.
In het SWD worden de beleidsmaatregelen getoetst aan de bevindingen van de jaarlijkse
groeianalyse 2014 van de Commissie (JGA)1 en aan het derde jaarlijkse
waarschuwingsmechanismeverslag (WMV)2, die beide in november 2013 zijn gepubliceerd.
De JGA bevat de voorstellen van de Commissie voor een noodzakelijke gemeenschappelijke
opvatting van de prioritaire acties op nationaal en EU-niveau in 2013. Daarin worden vijf
prioriteiten aangewezen om de lidstaten weer op weg naar groei te zetten: gedifferentieerde,
groeivriendelijke begrotingsconsolidatie; herstel van de normale kredietverlening aan de
economie; groei en concurrentievermogen bevorderen, nu en voor de toekomst; de
werkloosheid en de sociale gevolgen van de crisis aanpakken, en modernisering van het
overheidsapparaat. Het WMV omvat een eerste screening om uit te maken of er in de lidstaten
macro-economische onevenwichtigheden bestaan of dreigen te ontstaan. Volgens het WMV
zijn er positieve tekenen die erop wijzen dat een correctie van de macro-economische
onevenwichtigheden in Europa gaande is. Met het oog op een volledige en duurzame
herbalancering is België samen met vijftien andere lidstaten geselecteerd voor een evaluatie
van de ontwikkelingen die tot het ontstaan of verdwijnen van onevenwichtigheden aanleiding
geven. Deze diepgaande evaluaties werden op 5 maart 2014 samen met een mededeling van
de Commissie3 bekendgemaakt.
Tegen de achtergrond van de aanbeveling van de Raad van 2013, de JGA, het WMV en de
diepgaande evaluatie heeft België op 30 april 2014 een nationaal hervormingsprogramma
(NHP) en een stabiliteitsprogramma ingediend. Deze programma's verschaffen gedetailleerde
informatie over de vorderingen die sinds juli 2013 zijn gemaakt, maar in verband met de
parlementsverkiezingen van mei 2014 zijn de toekomstplannen indicatief in het
stabiliteitsprogramma en ontbreken zij in het NHP. De in deze programma's vervatte
informatie vormt de grondslag voor de analyse in het voorliggende werkdocument van de
diensten van de Commissie. De ingediende programma's hebben een uitgebreid
raadplegingsproces doorlopen waaraan zowel de overheden van de gemeenschappen en de
gewesten als de sociale partners en het maatschappelijk middenveld hebben deelgenomen4.
2.
ECONOMISCHE SITUATIE EN VOORUITZICHTEN
Economische situatie
1
COM(2013) 800 final.
COM(2013) 790 final.
3
Naast de zestien lidstaten die in het WMV worden vermeld, heeft ook Ierland een diepgaande evaluatie
gekregen, na de conclusie van de Raad dat het land volledig in het gewone toezichtkader dient te worden
opgenomen nu het programma van financiële bijstand met succes is voltooid.
4
Het NHP is goedgekeurd door de federale regering, en de bij het NHP gevoegde gewestelijke NHP's waren
eerder goedgekeurd door de verschillende gewestregeringen. Voordat het NHP werd goedgekeurd, heeft de
federale regering met de sociale partners overlegd over de kwesties die met Europa 2020 verband houden.
2
4
De groei en werkgelegenheid in België zijn in 2013 gedrukt door de zwakke
investeringen en de nog altijd schuchtere particuliere consumptie. Begin 2013 werden
dalingen opgetekend van de investeringen en zowel de uitvoer als de invoer, die door de
aanhoudend zwakke consumptie van de huishoudens niet werden gecompenseerd. De
consumptie trok in de loop van het jaar overigens wel weer aan en de investeringen lieten een
broos begin van herstel zien. De verwachtingen omtrent het algemeen economisch klimaat en
de vertrouwensindices zijn geleidelijk verbeterd en bereikten hun hoogste peil sinds midden
2011. Na een daling met 2,5% in 2013 als gevolg van de zwakke start herstelden de
investeringen zich gaandeweg, vooral door toedoen van de bedrijfsinvesteringen. De nettouitvoer maakte de negatieve binnenlandse vraag goed en bracht de jaarlijkse bbp-groei op
0,2%.
Niettegenstaande dat de werkgelegenheid sinds midden 2013 weer toeneemt, is de
werkloosheid gestegen van 7,6% in 2012 tot 8,4% in 2013. En alhoewel het cijfer zich aan
het einde van het jaar stabiliseerde op een niveau dat onder het EU-gemiddelde ligt, blijft het
naar historische maatstaven hoog. Tevens stagneerde de totale werkgelegenheid op een niveau
onder het EU-gemiddelde en is de zeer lage werkgelegenheidsgraad van sommige groepen
(laaggeschoolden, jongeren, oudere werknemers en personen met een migratieachtergrond 5)
zorgwekkend.
De totale inflatie is in 2013 vertraagd tot 1,2% op jaarbasis, onder het EU-gemiddelde
van 1,5%. De vertraging is voornamelijk het gevolg van lagere invoer- en inputprijzen en van
regeringsmaatregelen om de concurrentie en de transparantie op de binnenlandse
energiemarkten te stimuleren. De geringere inflatiedruk zou loonmatiging voor België
gemakkelijker kunnen maken vanwege de verminderde impact van de loonindexering op de
totale loongroei, één van de factoren die in het verleden tot loonstijgingen met meer dan de
productiviteitsgroei hebben bijgedragen. Tijdens de eerste paar maanden van 2014 heeft de
inflatie haar neerwaartse tendens voortgezet en is daarmee onder het peil in de buurlanden
gezakt.
Economische vooruitzichten
Volgens de voorjaarsprognoses 2014 van de Commissie zou de groei van het reële bbp in
de loop van 2014 versnellen en uitkomen op 1,4% dankzij de opverende binnenlandse
vraag en een tijdelijke bijdrage van de netto-uitvoer. De verwachting is dat zowel de
particuliere consumptie als de investeringen verder aantrekken tegen het einde van het jaar en
zich opnieuw stabiliseren vanaf 2015; tegen dan wordt een groei van het reële bbp van 1,6%
voorspeld, voornamelijk gedragen door de binnenlandse vraag. Betere vooruitzichten voor de
arbeidsmarkt, een krachtigere inkomensgroei en aantrekkende investeringen zullen deze
groeiprojectie schragen. Dit zal naar verwachting echter gepaard gaan met een toename van
de invoer die de groei van de uitvoer overtreft en het verdwijnen van tijdelijke
competitiviteitswinsten.
De verwachting is dat het algemene klimaat van lage inflatie en de beslissing van de
regering om de btw op het elektriciteitsverbruik van de huishoudens te verlagen, de
afname van de inflatiedruk verder zal versnellen en de indexering van de lonen voor de
meeste werknemers zal uitstellen. In combinatie met de bevriezing van de reële lonen en
productiviteitswinsten zal dit bijdragen tot een vertraging van het tempo waarin de loonkosten
per eenheid product stijgen. De werkloosheid zal in 2014 naar verwachting marginaal
toenemen tot 8,5% gemiddeld en vanaf 2015 traag dalen.
5
Deze groep omvat zowel nieuwkomers als migranten van de tweede en derde generatie, van wie velen de
Belgische nationaliteit hebben.
5
De macro-economische aannamen die in het nationale hervormingsprogramma en het
stabiliteitsprogramma van België voor 2014 worden gehanteerd, zijn gebaseerd op
projecties van het Federaal Planbureau van 24 maart 2014 en op de prognoses van de
Commissie voor de internationale context. Voor 2013 en 2014 wordt uitgegaan van een
reële bbp-groei van respectievelijk 1,4% en 1,8%. Dit is ietwat optimistischer dan de 1,4 en
1,6% van de Commissie, maar blijft binnen een redelijke marge. Ook de voorspellingen
inzake de inflatie- en werkloosheidscijfers liggen zeer dicht in de buurt van die van de
Commissie. De in het stabiliteitsprogramma opgenomen ramingen van de potentiële groei in
2013 en 2014 zijn daarentegen aanzienlijk hoger dan die van de Commissie op basis van de
voorjaarsprognoses. Het gevolg daarvan is dat de output gap en het geraamde effect van de
conjunctuur op het overheidstekort aanmerkelijk negatiever zijn in het programma dan in de
beoordeling van de Commissie. In het nationaal hervormingsprogramma wordt een
effectbeoordeling gemaakt van de verlagingen van de socialezekerheidsbijdragen die in het
"Concurrentiepact" zijn overeengekomen, bovenop de verlaging van de btw op elektriciteit.
Voor de simulaties zijn twee verschillende hypothesen voor de loonontwikkeling gebruikt
(gecontroleerde en vrije loonvorming). Beide hebben een positieve impact op de bbp-groei en
de werkgelegenheid en leiden tot een vermindering van de nominale uurloonkosten, waarbij
evenwel de impact in het geval van de hypothese van de gecontroleerde loonvorming groter
is. Volgens die projecties zouden de verlagingen tegen 2020 de arbeidskosten drukken met
0,19% tot 1,1%, met een positief effect op de werkgelegenheid van 0,09% tot 0,27% en op het
bbp van 0,11% tot 0,18% als gevolg.
3.
3.1.
UITDAGINGEN VOOR EN BEOORDELING VAN DE BELEIDSAGENDA
Begrotingsbeleid en belastingen
Ontwikkeling van de begroting en schulddynamiek
Doel van de in het stabiliteitsprogramma 2014 uitgestippelde begrotingsstrategie is
uiterlijk in 2016 een structureel begrotingsevenwicht te realiseren en het volgende jaar
de middellangetermijndoelstelling (MTD) te verwezenlijken. In verband met het einde van
de kabinetsperiode en de nationale en regionale verkiezingen van eind mei wordt het
begrotingstraject, dat gebaseerd is op de aanbevelingen van de Hoge Raad van Financiën, in
het programma als indicatief aangemerkt. Het programma bevestigt de vorige MTD met een
structureel overschot van 0,75% van het bbp, wat de doelstellingen van het Pact weerspiegelt.
Alhoewel de MTD een aanzienlijke budgettaire inspanning vereist, zoals uit het
overeenkomstige primaire saldo blijkt, dient er rekening te worden gehouden met de
impliciete lasten van de vergrijzing. Het programma gaat ervan uit dat de MTD in 2017 zal
worden bereikt, oftewel één jaar later dan de streefdatum van het programma van vorig jaar.
Het nominaal tekort voor 2013 is op 2,6 % van het bbp uitgekomen, tegen een
streefcijfer van 2,5 % van het bbp in het stabiliteitsprogramma van 2013. Het structureel
tekort is afgenomen van 3,0% van het bbp in 2012 tot 2,3%. De structurele verbetering
bedroeg bijgevolg 0,7 procentpunt van het bbp, minder dan het streefcijfer van 1 pp van het
bbp van het programma 2013.
Voor 2014 bevestigt het stabiliteitsprogramma wat het nominaal tekort betreft het
streefcijfer van 2,15% van het bbp dat in het ontwerpbegrotingsplan voor 2014 was
vooropgesteld en dat iets hoger ligt dan de 2,0% van het bbp van het
stabiliteitsprogramma van vorig jaar. De verbetering van het (herberekende) structurele
6
saldo6 waarop het programma mikt, komt neer op 0,5 pp van het bbp, tegenover 0,6 pp van
het bbp in het ontwerpbegrotingsplan, en resulteert in een (herberekend) structureel tekort van
1,7% van het bbp in 2014. Dit is een opwaartse herziening ten opzichte van de (herberekende)
structurele doelstelling van 1,3% van het bbp van het ontwerpbegrotingsplan, die te wijten is
aan de bijstelling naar beneden van de potentiële groei en het feit dat een groter deel van de
verbetering van het nominaal saldo afkomstig zal zijn van eenmalige factoren. De Europese
Commissie voorspelt in haar voorjaarsprognoses 2014 een nominaal tekort van 2,6% van het
bbp voor 2014. Het verschil ten opzichte van het programma houdt verband met de meer
dynamische uitgavenontwikkelingen in de projecties van de Commissie. Bijna de helft van het
onderlinge verschil is gesitueerd op het niveau van de lokale overheden. Volgens de
voorjaarsprognoses verbetert het structureel saldo niet verder in 2014. Anders dan in de
voorjaarsprognoses, wordt er in het stabiliteitsprogramma van uitgegaan dat ongeveer 0,25%
van het bbp aan loonsubsidies zal worden omgezet in directe verlagingen van de
socialezekerheidsbijdragen, wat de vergelijking van de ontvangsten- en uitgavenratio's in
beide projecties vertekent.








Kader 1. Voornaamste maatregelen
Belangrijkste begrotingsmaatregelen
Ontvangsten
Uitgaven
2013
Verhoging van de accijnzen
 n.b.
Verhoging van de belasting op
inkomsten uit financiële activa
Invoering van een minimumbelasting in
de vennootschapsbelasting
2014
Verlaging van de btw op elektriciteit
 Efficiëntiewinst in de overheidsdiensten
Verhoging van de accijnzen
 Slechts gedeeltelijke vervanging van
ambtenaren die met pensioen gaan
 Plafonnering van de (reële) stijging van
de uitgaven in de gezondheidszorg op
3%
2015
Verlaging
van
de  n.b.
socialezekerheidsbijdragen
2016
n.b.
 n.b.
2017
Verlaging
van
de  n.b.
socialezekerheidsbijdragen
Noot: De gevolgen voor de begroting worden in het programma niet meegedeeld.
België heeft eveneens macrostructurele maatregelen genomen waarvan wordt verwacht dat zij
de economische groei stimuleren en de begrotingsconsolidatie ondersteunen, nl. structurele
6
Conjunctuurgezuiverd saldo, exclusief eenmalige en tijdelijke maatregelen, dat door de diensten van de
Commissie op basis van de in het programma vervatte informatie is herberekend volgens de gezamenlijk
overeengekomen methode.
7
hervormingen van de arbeidsmarkt en het pensioenstelsel die de werkgelegenheidsgraad van
oudere werknemers zouden moeten verhogen. Verlagingen van de socialezekerheidsbijdragen
en van de belastingen voor laagbetaalde werknemers moeten werk financieel aantrekkelijker
maken. De vraag naar arbeid wordt gestimuleerd door een verlaging van de loonlasten – in het
algemeen en voor specifieke doelgroepen – voor de ondernemingen. Het
concurrentievermogen wordt voorts verbeterd door een bevriezing van de reële lonen en
inflatiedrukkende maatregelen, die de automatische loonindexering moeten vertragen. De
genomen fiscale maatregelen spitsen zich toe op belasting van de consumptie en kapitaal, en
beogen te vermijden dat arbeid zwaarder wordt belast.
Het programma mikt op een (herberekende) structurele verbetering van 0,6% van het
bbp in 2015 en 0,9% van het bbp in 2016 en 2017. Gelet op de macro-economische
aannames waarop het programma berust, is dit traject consistent met een nominaal tekort van
1,4% van het bbp in 2015, 0,4% in 2016 en een begrotingsoverschot van 0,6% van het bbp in
2017. Deze doelstellingen liggen onder die van het vorige programma (zijnde een tekort van
0,5% van het bbp in 2015 en een overschot van 0,4% van het bbp in 2016), en dat is
hoofdzakelijk te wijten aan een kleinere (herberekende) structurele inspanning in 2015 in
vergelijking met het programma van vorig jaar (0,6 in plaats van 1,2 pp van het bbp), terwijl
de bbp-groei marginaal opwaarts is herzien. Geen van de doelstellingen is vooralsnog met
specifieke maatregelen onderbouwd.
Alle doelstellingen van het programma worden als indicatief aangemerkt, wat de
geloofwaardigheid van het traject schaadt. Daarenboven vormen de als gevolg van de
verkiezingen in mei 2014 beperkte bevoegdheden van de verschillende regeringen een risico
voor de doelstelling 2014, waarvan de verwezenlijking volgens de prognoses van de
Commissie nog niet zeker is. Hierdoor zou het kunnen dat België een grotere dan in het
programma vooropgestelde inspanning moet leveren in de laatste jaren van programma om
tegen 2016 een structureel begrotingsevenwicht en tegen 2017 de MTD te bereiken. Een
dergelijke verschuiving naar het einde houdt risico's in voor het halen van de doelstellingen.
Overigens zou ook een langere periode van politieke onzekerheid na de verkiezingen, zoals in
2007 en 2010, en het daarmee gepaard gaande uitstellen van aanvullende maatregelen, de
doelstelling voor 2015 op de helling kunnen zetten. Tot slot is, niettegenstaande de
doelstellingen in structurele termen zijn geformuleerd, het risico aanwezig dat de autoriteiten
– zoals we in 2014 hebben gezien (zie boven) – zich beroepen op nominale cijfers als het zo
uitkomt dat de vereiste inspanning daardoor lichter is als gevolg van gunstige
conjunctuureffecten of éénmalige meevallers. Anderzijds, bij eerbiediging van de structurele
doelstellingen, zullen het de macro-economische omstandigheden zijn die bepalen wanneer
weer een nominaal begrotingsoverschot wordt geboekt.
8
Kader 2. Buitensporigtekortprocedure voor België
België is momenteel onderworpen aan het correctieve deel van het stabiliteits- en groeipact.
De buitensporigtekortprocedure tegen België is op 2 december 2009 ingeleid door de Raad,
met de aanbeveling om het tekort tegen uiterlijk 2012 te corrigeren. Op 21 juni 2013
concludeerde de Raad dat België geen doeltreffend gevolg had gegeven aan zijn
aanbevelingen en besloot hij een aanmaning te geven. België kreeg tot 21 september 2013 om
het buitensporige tekort effectief en duurzaam te corrigeren. De Raad besloot tevens dat
België structurele maatregelen voor het jaar 2014 diende te presenteren die een duurzame
correctie van het buitensporige tekort en voldoende vooruitgang in de richting van de MTD
waarborgen.
Het jaar na de correctie van het buitensporige tekort zal België onder het preventieve gedeelte
van het pact komen en dient het voldoende vooruitgang in de richting van de MTD te
waarborgen. Omdat de schuldquote in 2013 met 101,5% van het bbp boven de
referentiewaarde van 60% uitkwam, is België gedurende de drie jaar na de correctie van het
buitensporige tekort eveneens onderworpen aan overgangsmaatregelen betreffende de
naleving van het schuldcriterium; gedurende die periode dient voldoende vooruitgang in de
richting van naleving te worden geboekt.
Een overzicht van de huidige situatie van de buitensporigtekortprocedure kan worden
geraadpleegd
op:
http://ec.europa.eu/economy_finance/economic_governance/sgp/deficit/index_en.htm.
Op 21 juni 2013 besloot de Raad België aan te manen om de situatie van buitensporig
tekort te beëindigen in 2013. België bracht ieder kwartaal verslag uit over de gemaakte
vorderingen en rapporteerde over de uitstaande overheidswaarborgen overeenkomstig de in
december 2013 in werking getreden extra rapportageverplichtingen van artikel 10, lid 6, onder
b), van Verordening (EU) 473/2013. Het nominaal tekort kwam in 2013 uit op minder dan het
door de Raad gestelde doel van 2,7%. De voorspelling is dat het tekort in 2014 en 2015 onder
de grens van 3% van het bbp zal blijven. Anderzijds was de in 2013 geleverde (bijgestelde)
begrotingsinspanning kleiner dan de inspanning van 1% van het bbp die in het besluit van de
Raad was vastgesteld. Uit een bottom-up beoordeling om op basis van de discretionaire
maatregelen aan de ontvangstenzijde en de ontwikkelingen van de uitgaven tussen het
basisscenario waarop het besluit van de Raad steunt en de effectieve resultaten te ramen hoe
groot de aanvullende begrotingsinspanning moet zijn, blijkt dat België voor 2013 aanvullende
maatregelen van in totaal ¼% van het bbp heeft genomen, wat in de lijn ligt van het volume
dat noodzakelijk werd geacht om de structurele doelstelling van het besluit te halen.
Na de correctie van het buitensporige tekort zal België onder het preventieve deel van
het pact komen en dient het voldoende vooruitgang in de richting van de MTD te
waarborgen. De ingeplande jaarlijkse bijsturing van het (herberekende) structureel saldo in
2014 en 2015 is adequaat. De voorjaarsprognoses van de Commissie geven echter geen
wezenlijke structurele verbetering in 2014 te zien en, in de gebruikelijke hypothese van
ongewijzigd beleid, een structurele verslechtering in 2015. De (herberekende) jaarlijkse
bijsturing van het structurele saldo overtreft de vereiste minimale inspanning in 2016 en 2017.
Volgens de indicatieve informatie in het stabiliteitsprogramma zal het groeipercentage
van de overheidsuitgaven, verminderd met discretionaire maatregelen aan de
ontvangstenzijde, in de periode 2014-2015 naar verwachting 0,5% van het bbp
bijdragen tot de jaarlijkse structurele aanpassing in de richting van de MTD. Volgens de
prognose van de Commissie zou het groeipercentage van de overheidsuitgaven, ongerekend
discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, in 2014 en 2015 geen 0,5% van het bbp
bijdragen tot de jaarlijkse structurele aanpassing in de richting van de MTD. Dit komt doordat
de uitgaven groeien met meer dan 0,0%, zijnde het lagere referentiepercentage voor de
9
uitgavenbenchmark van de desbetreffende jaren. Het nadelige effect van deze niet-naleving
op het structureel saldo zou vanaf 2015 boven de drempel van significante afwijking
uitkomen. Het verschil heeft te maken met een andere kijk op de uitvoering van de begroting
2014 en met de aanname van ongewijzigd beleid in de Commissieprojecties voor 2015,
terwijl het programma uitgaat van een consolidatiescenario.
Op basis van een algehele evaluatie van de begrotingsplannen van België, waarbij het
structurele saldo als ijkpunt is genomen en onder meer een analyse is verricht van de
uitgaven, ongerekend discretionaire maatregelen aan de ontvangstenzijde, kan worden
geconcludeerd dat het aanpassingstraject in de richting van de MTD passend lijkt.
Volgens de voorjaarsprognoses van de Commissie wordt vanaf 2014 echter een aanzienlijke
afwijking van het aanpassingstraject in de richting van de MTD verwacht, die de naleving van
de voorwaarden van het preventieve deel van het Pact in het gedrang zou kunnen brengen.
België heeft er zich in zijn stabiliteitsprogramma 2013 toe verbonden zijn
overheidsschuld tegen eind 2013 terug te brengen tot minder dan 100% van het bbp. Als
gevolg van herindeling van een aantal vennootschappen in de overheidssector, vooral op het
regionale en het lokale bestuursniveau, kwam het eindcijfer evenwel uit op 101,5% van het
bbp, en dit ondanks de verkoop van een aantal overheidsactiva. In de prognose van de
Commissie zou de schuldquote over de voorspellingshorizon stabiel blijven. Volgens het
consolidatiescenario van het stabiliteitsprogramma zou zij over die horizon geleidelijk dalen.
2014 en 2015 zijn voor België een overgangsperiode wat de schuldbenchmark betreft.
Volgens de plannen zal de schuldbenchmark aan het einde van de overgangsperiode worden
gehaald. Volgens de prognose van de Commissie, die uitgaat van ongewijzigd beleid, zal de
overgang naar naleving van het schuldcriterium niet worden verwezenlijkt in 2014 noch in
2015, en dreigt België dus onder de BTP te worden geplaatst als niet wordt bijgestuurd. De
voorwaardelijke verplichtingen in verband met aan de financiële sector verstrekte waarborgen
zijn verder afgenomen van rond de 13,5% van het bbp begin 2013 tot 11,3% van het bbp in
februari 2014.
Begrotingskader
Door de zesde staatshervorming van eind 2013 worden vanaf medio 2014 extra
bevoegdheden overgeheveld naar de Belgische gewesten en gemeenschappen. Hun
aandeel in de overheidsuitgaven zal van 24% vóór de hervorming toenemen tot 31% erna. De
daarmee gepaard gaande herziening van de Bijzondere Financieringswet geeft de gewesten
meer fiscale autonomie via "hogere regionale opcentiemen" op de federale personenbelasting
die zullen worden gecompenseerd met een belastingvermindering op federaal niveau. De in
toenemende mate decentrale structuur van België en de afwezigheid van een
"normenhiërarchie" voor de verschillende bestuursniveaus vragen om een effectieve
begrotingscoördinatie, met inbegrip van transparante regels voor de uitgaven en uitbreiding
van begrotingsplanning op middellange termijn tot alle bestuursniveaus.
In het kader van het Europees Semester 2013 is aan België aanbevolen expliciete
afspraken voor begrotingscoördinatie te maken. Eind 2013 diende België een rapport in
over de manier waarop het gevolg wil geven aan die aanbeveling, overeenkomstig het Besluit
van de Raad van 21 juni 2013 betreffende de maatregelen die noodzakelijk worden geacht om
het buitensporige tekort van België te corrigeren. In juli 2013 bereikten de federale en de
gewest- en gemeenschapsregeringen een akkoord over een ad-hoc lastenverdeling inzake de
consolidatie-inspanning in 2013 en 2014, overeenkomstig het stabiliteitsprogramma 2013.
België heeft sinds de aanbeveling van vorig jaar aanzienlijke vorderingen gemaakt met
het invoeren van meer structurele coördinatieregelingen. De federale regering en de
gewest- en gemeenschapsregeringen hebben op 13 december 2013 een
Samenwerkingsakkoord inzake begrotingscoördinatie gesloten dat de uitvoering van het
10
begrotingsverdrag tot doel heeft7. Zoals het verdrag bepaalt, stelt dit akkoord een regel in dat
de begroting structureel in evenwicht moet zijn (conform de MTD) op het niveau van de
overheid als geheel. Voorts formaliseert het de in de praktijk tot stand gekomen coördinatie
door i) het intergouvernementeel overlegcomité8 een officiële rol te geven in het proces en ii)
de adviserende rol9 van de Hoge Raad van Financiën (HRF) meer expliciet te maken.
Daarnaast versterkt het akkoord de toezichthoudende rol van de Hoge Raad door uitdrukkelijk
te voorzien in een correctiemechanisme wanneer significant van de overeengekomen
doelstellingen wordt afgeweken. Alhoewel het akkoord een wezenlijke verbetering betekent,
zal veel afhangen van de uitvoering ervan en van de mate waarin de Hoge Raad van Financiën
erin slaagt een consensus te bewerkstelligen over de begrotingsdoelstellingen op middellange
termijn voor de overheid als geheel en over de spreiding van de lasten10. Misschien zijn
aanvullende afspraken nodig om de doelstellingen post 2014 bindend te maken en de
strategieën op elkaar af te stemmen om de negatieve impact van de resterende consolidatieinspanningen te beperken.
Houdbaarheid op lange termijn
De houdbaarheid van de Belgische begroting lijkt op middellange termijn aan
aanzienlijke risico's onderhevig te zijn. Het houdbaarheidstekort op middellange termijn11,
dat de aanpassingsinspanning weergeeft die tot 2020 vereist is om de schuldquote tegen 2030
op 60% van het bbp te brengen, bedraagt 5,4% van het bbp, voornamelijk als gevolg van het
hoge peil van de overheidsschuld (101,5% van het bbp in 2015) en de voorspelde kosten van
de vergrijzing, die tegen 2030 2,2 pp van het bbp zullen bijdragen. Volledige
tenuitvoerlegging van het stabiliteitsprogramma zou de schuld op een neerwaarts pad
brengen, maar dan nog zou deze in 2030 boven de referentiewaarde van 60% van het bbp
uitkomen.
Ook op lange termijn lijkt België met aanzienlijke risico's voor de houdbaarheid van de
begroting geconfronteerd te worden, die hoofdzakelijk verband houden met het structurele
primaire saldo in 2015 en de voorspelde kosten van de vergrijzing, die op zeer lange termijn
6,6 pp van het bbp bijdragen. Het houdbaarheidstekort op lange termijn12, dat de
Het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de Economische en Monetaire Unie, waarvan het
begrotingsverdrag deel uitmaakt, is eind 2013 door alle Belgische parlementen goedgekeurd.
8
Dit Overlegcomité/Comité de concertation, waarin alle Belgische regeringen vertegenwoordigd zijn, is in 1980
opgericht om bevoegdheidsconflicten te voorkomen en belangenconflicten tussen de verschillende regeringen op
te lossen.
9
Overeenkomstig het Samenwerkingsakkoord wordt in het Overlegcomité onderhandeld over een doelstelling
voor de overheid als geheel, waarna de HRF advies uitbrengt over de verdeling van het algemeen
begrotingssaldo over de verschillende bestuursniveaus. Op basis van dat advies moet in het Overlegcomité een
akkoord worden bereikt over afzonderlijke doelstellingen.
10
Met name dat laatste bleek de jongste jaren geen sinecure te zijn. In zijn advies van maart 2013 kon de Hoge
Raad niet tot een consensus komen inzake één spreiding van de consolidatie-inspanningen over de verschillende
bestuursniveaus, maar stelde hij in plaats daarvan twee alternatieve verdeelsleutels voor. Anderzijds is in het
advies van 2014 wel een ondubbelzinnige verdeling van de doelstellingen opgenomen, maar slaagde de Hoge
Raad er niet in om deze eensgezind goed te keuren.
11
Zie tabel V. De indicator voor het houdbaarheidssaldo voor de middellange termijn (S1) geeft weer welke
aanpassing in de vorm van een gestage verbetering van het structurele primaire saldo tot en met 2020 vereist is
en vervolgens tien jaar lang moet worden volgehouden om de schuldquote in 2030 terug te brengen tot 60 % van
het bbp, met inbegrip van de financiering voor eventuele aanvullende uitgaven die tot en met het streefjaar nodig
zijn in verband met de vergrijzing.
12
Zie tabel V. De indicator voor het houdbaarheidssaldo voor de lange termijn (S2) geeft weer welke
onmiddellijke en blijvende aanpassing vereist is om aan de intertemporele begrotingsbeperking, met inbegrip
van de vergrijzingskosten, te voldoen. S2 bestaat uit twee componenten: i) de initiële begrotingssituatie (IBS),
die het verschil ten opzichte van het schuldstabiliserende primaire saldo weergeeft, en ii) de extra aanpassing die
in verband met de vergrijzingskosten vereist is. De voornaamste aanname bij de afleiding van S2 is dat de
7
11
aanpassingsinspanning weergeeft die nodig is om te waarborgen dat de schuldquote niet
opnieuw in een opwaartse spiraal terechtkomt, bedraagt 7,2% van het bbp. De risico's zouden
kleiner zijn mocht het structurele primaire saldo terugkeren naar de hogere niveaus die in het
verleden zijn opgetekend, zoals het gemiddelde in de periode 2004–2013. Het is daarom
dienstig dat België de overheidsschuld blijft afbouwen en de toename van de uitgaven in
verband met de vergrijzing13 verder in bedwang houdt om zodoende bij te dragen tot de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën op middellange en lange termijn.
De voorspelde vergrijzingskosten, en in het bijzonder de uitgaven voor pensioenen en
voor langdurige zorg, vormen een uitdaging voor België. De geactualiseerde
pensioenprojecties, waarin rekening is gehouden met de in 2012 geïntroduceerde strengere
regels voor vervroegde uittreding, laten een toename met 5,1 pp van het bbp zien voor de
pensioenuitgaven tussen 2010 en 2060 (vergeleken met 1,4 pp in de EU als geheel). Voor de
overheidsuitgaven voor langdurige zorg wordt een toename met 2,7 pp van het bbp tegen
2060 voorspeld (vergeleken met 1,5 pp voor de EU).
In 2013 kreeg België de landspecifieke aanbeveling extra inspanningen te doen om de
kloof tussen de werkelijke en de wettelijke pensioenleeftijd te verkleinen, parallel aan de
hervormingen van de sociale zekerheid voor ouderen maatregelen te nemen die actief
ouder worden in de hand werken, de pensioenleeftijd of pensioenvoordelen te koppelen
aan de ontwikkeling van de levensverwachting en de langdurige institutionele zorg
kostenefficiënter te maken. België heeft vooruitgang geboekt bij het terugschroeven van
de wijdverspreide mogelijkheden tot vervroegde uittreding. De eind 2011 ingeleide
hervorming van de sociale zekerheid voor ouderen wordt zoals gepland in fasen uitgevoerd en
het aantal vroegtijdige arbeidsmarktverlaters vertoont sedert enkele jaren een dalende trend.
De verwachting is evenwel dat deze trend in 2014 zou kunnen worden onderbroken als gevolg
van grootschalige bedrijfsherstructureringen, wat de behoefte aan verdere hervormingen op
dit gebied accentueert. Ter ondersteuning van de hervormingen zijn aanvullende maatregelen
genomen die actief ouder worden bevorderen, met name afstemming van de pensioenbonus
op de nieuwe leeftijd voor vervroegde uittreding, een billijkere behandeling van de
"gemengde" loopbanen en versterking van de werkprikkels in de overlevingspensioenen.
Daarnaast zijn de regels inzake het bijverdienen na pensioen versoepeld, waardoor het
lonender wordt om te blijven werken na het bereiken van de leeftijd voor vervroegde
uittreding of om op de arbeidsmarkt te blijven of herin te treden na de wettelijke
pensioenleeftijd. Terzelfder tijd is het ontslaan van werknemers met de brugpensioenregeling
("werkloosheid met bedrijfstoeslag") duurder gemaakt en is aan de ondernemingen gevraagd
actief ouder worden in hun beleidsplannen te integreren. Daarentegen is geen vooruitgang
gemaakt met het afstemmen van de pensioenleeftijd of pensioenvoordelen op de ontwikkeling
van de levensverwachting. Er is een deskundigengroep opgericht, maar die heeft nog geen
hervormingsvoorstellen bekendgemaakt.
Er is geen vooruitgang geboekt inzake het verhogen van de kostenefficiëntie van de
overheidsuitgaven in de langdurige institutionele zorg. Het bbp-aandeel van de
overheidsuitgaven voor langdurige institutionele bedraagt momenteel 2,5% en zou volgens de
voorspellingen kunnen oplopen tot meer dan 5% in 206014. Om de toekomstige behoeften aan
stijging van de schuldquote over een oneindige tijdshorizon wordt begrensd door het renteverschil (d.w.z. het
verschil tussen de nominale rente en de reële groei), hetgeen dus niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de
schuldquote tot onder de in het EU-Verdrag vastgelegde drempelwaarde van 60 % zal dalen.
13
De vergrijzingskosten omvatten de langetermijnprojecties voor de leeftijdsgebonden uitgaven aan pensioenen,
gezondheidszorg, langdurige zorg, onderwijs en werkloosheidsuitkeringen. Zie voor nadere bijzonderheden:
Ageing Report (het Vergrijzingsverslag) 2012.
14
Europese Commissie en Economic Policy Committee (AWG), 2012, 2012 Ageing Report.
Economic and budgetary projections for the 27 EU Member States, European Economy, No 2/2012, EC,
12
en de kosten van langdurige zorg onder controle te houden, en zodoende de kostenefficiëntie
van de langdurige zorg te verhogen, zou het dienstig kunnen zijn sterker te focussen op
preventie- en revalidatiebeleid en op verbetering van de omstandigheden waarin mensen
zelfstandig kunnen blijven leven. Of de voortgaande overheveling van bevoegdheden naar de
decentrale entiteiten tot grotere kostenefficiëntie leidt, is afhankelijk van de beleidskeuzes die
nog moeten worden gemaakt en ten uitvoer worden gelegd.
In het algemeen heeft België enige vooruitgang geboekt bij de hervorming van de sociale
zekerheid voor ouderen. In het licht van de omvang van de uitdaging waarvoor de
vergrijzing België stelt, blijven aanvullende maatregelen noodzakelijk om tegen 2020 de
doelstelling om 50% van de ouderen aan het werk te houden, te verwezenlijken en de
houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn te waarborgen. In het bijzonder zou
de aanzienlijke kloof tussen de wettelijke en de reële pensioenleeftijd doortastender kunnen
worden aangepakt door de stelsels voor vervroegde uittreding sneller dan gepland te laten
uitdoven. Ook het koppelen van de pensioenleeftijd, pensioenvoordelen of de lengte van de
loopbaan aan de hogere levensverwachting zou de langetermijnhoudbaarheid van de
overheidsfinanciën ten goede komen. Aangezien voor een relatief groot gedeelte van de 65plussers inkomensarmoede dreigt, zal een juist evenwicht moeten worden gevonden tussen
wat nodig is om de pensioenen financieel houdbaar te maken en wat nodig is om de
pensioenen toereikend te houden.
Belastingstelsel
De belastingdruk in België, die in 2012 45,4% van het bbp bedroeg, is de op één na
hoogste in de EU en treft met name de arbeid15. Vanwege de interactie tussen de
belastingen en de uitkeringen, creëert deze situatie werkloosheids- en inactiviteitsvallen
voor de meeste categorieën werknemers16. Anderzijds liggen de ontvangsten uit minder
groeiverstorende belastingen (consumptie, milieu en vermogen) op of onder het EUgemiddelde17. Zo zijn de ontvangsten uit energiebelasting de op één na laagste in de EU,
niettegenstaande de belastingquote in haar totaliteit en de energie-intensiteit van de Belgische
economie hoog zijn. Tot slot gaan in het Belgische belastingsysteem hoge nominale tarieven
gepaard met een sterke complexiteit van het geheel, dat onder andere heel wat
aftrekregelingen omvat18. De efficiëntie van het btw-systeem19 wordt uitgehold door de
wijdverspreide toepassing van verlaagde tarieven, waardoor de begroting aanzienlijke
bedragen misloopt. In de plaats van verlaagde btw-tarieven zouden directe en
kosteneffectievere herverdelingsmechanismen kunnen worden gebruikt20. Dit zou de
Brussel. Zie:
http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/european_economy/2012/2012-ageing-report_en.htm.
15
Het impliciete belastingtarief voor arbeid behoort met 42,8% (2012) tot de hoogste in de EU, net als de
belastingwig volgens de definitie van de OESO-methodologie, uitgezonderd voor de categorie zeer laagbetaalde
werknemers (50% van het gemiddelde loon).
16
Voor een analyse van de werkloosheidsvallen, zie punt 3.1.4 van de diepgaande evaluatie van België,
Europese Commissie, 2014.
17
De belastingen op consumptie maakten maar 23,7% van de totale belastingopbrengsten uit, het laagste
percentage van de EU-28. Btw en accijnzen vertegenwoordigden 7,2% en 2,1% van het bbp respectievelijk; dat
laatste percentage was het laagste in de EU, zowel in verhouding tot het bbp als tot de totale
belastingopbrengsten.
18
De gederfde inkomsten als gevolg van fiscale tegemoetkomingen worden geraamd op 6,6% van het bbp in
2011, voornamelijk in de personenbelasting en de btw.
19
De efficiëntie van het btw-stelsel wordt uitgedrukt aan de hand van de verhouding tussen de werkelijke btwopbrengsten en de opbrengsten bij een volmaakte toepassing op alle consumptie.
20
Verlaagde btw-tarieven zijn een zwak herverdelingsinstrument omdat zij voor dezelfde consumptie geen
onderscheid maken tussen lagere en hogere inkomensgroepen. Zie bijvoorbeeld Valenduc, 2013, "Réformes
13
grondslag voor het normale btw-tarief verbreden en het mogelijk maken de belastingdruk op
arbeid te verlichten.
In verband met de hoge belastingdruk op arbeid en de complexiteit van het
belastingstelsel had de Raad België aanbevolen een deel van die druk te verleggen naar
minder groeiverstorende belastinggrondslagen en het systeem te vereenvoudigen.
Niettegenstaande bij de maatregelen om de ontvangsten te vergroten in het kader van de
begrotingscontrole 2013 en de begroting 2014 is vermeden arbeid extra te belasten, heeft
België slechts beperkte vooruitgang geboekt bij het verleggen van de belastingdruk op arbeid
naar minder groeiverstorende belastinggrondslagen21. In plaats van de belastingen te
verschuiven, heeft de federale regering in opeenvolgende stappen de arbeidskosten
verminderd22, in de meeste gevallen ten gunste van specifieke groepen, soorten bedrijven of
sectoren. Verlagingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid ten voordele van
jongeren en laaggeschoolden zijn adequaat omdat zij nieuwe banen kunnen opleveren.
Sectorspecifieke verlagingen (bijvoorbeeld in de bouw en de horeca) kunnen weliswaar
bijdragen tot de strijd tegen sociale fraude, maar zouden ook kunnen leiden tot schadelijke
substitutie-effecten. Voor 2015, 2017 en 2019 zijn ingrijpendere structurele en gerichte
verlagingen van de socialezekerheidsbijdragen ten belope van ongeveer 0,1% van het bbp
overeengekomen. Met het oog op een bredere belastinghervorming is een bijzondere
parlementaire commissie opgericht, die een aantal conclusies heeft geformuleerd23, maar over
concrete hervormingsvoorstellen zal een akkoord moeten worden bereikt door de volgende
regeringscoalitie.
Alhoewel dit zou kunnen helpen om lagere belasting van arbeid te compenseren, valt er
geen vooruitgang te constateren wat betreft het verhogen van de efficiëntie van het btwstelsel en het op grotere schaal toepassing van milieubelastingen, zoals in de
landspecifieke aanbevelingen van 2013 werd aanbevolen. Met ingang van 1 januari 2014 is
de vrijstelling van de btw voor de diensten van advocaten afgeschaft. Anderzijds is het btwtarief voor het elektriciteitsverbruik vanaf april 2014 verlaagd van 21 naar 6% om de inflatie
te temperen en de opwaartse druk die de elektriciteitsprijzen via de automatische indexering
op de lonen uitoefenen, te verminderen. Deze maatregel staat evenwel haaks op
vereenvoudiging van het belastingstelsel en de hoge budgettaire kostprijs ervan beperkt de
ruimte voor directe verlagingen van de arbeidskosten. Het zou ook de prikkels om zuiniger
om te springen met energie en de broeikasgasemissies te verminderen, kunnen afzwakken. De
accijnzen op diesel en brandstoffen zijn van de algemene verhoging van de accijnzen
vrijgesteld. Ondanks de negatieve effecten voor het milieu en de mobiliteit, zijn slechts zeer
beperkte maatregelen genomen om de belasting van het privégebruik van bedrijfswagens aan
te passen en om voor het milieu nadelige subsidies te verminderen. België zou, om de
milieudoelstellingen van Europa 2020 te halen, ook het belastingpotentieel (van congestie- en
Fiscales, Soutenabilité budgétaire et croissance equitable", Contribution au Congrès des Economistes Belges de
Langue Française.
21
Zie over de ruimte voor een opbrengstneutrale belastingverschuiving, "Het Belgische belastingstelsel in de
context van macro-economische onevenwichtigheden", in de diepgaande evaluatie van België, Europese
Commissie, 2014.
22
De bestaande verlagingen van de werkgeversbijdragen voor de sociale zekerheid voor de eerste drie
indienstnemingen zijn uitgebreid tot de eerste vijf indienstnemingen. De in 2012 ingevoerde "werkbonus" voor
de laagbetaalden is groter geworden, doordat zowel de bestaande verlaging van de socialezekerheidsbijdragen
als het belastingkrediet voor de laagbetaalden zijn opgetrokken, hetgeen resulteert in een toename van het
nettoloon met 68 tot 202 EUR extra op jaarbasis.
23
Zie:
http://www.senate.be/www/webdriver?MItabObj=pdf&MIcolObj=pdf&MInamObj=pdfid&MItypeObj=applicati
on/pdf&MIvalObj=83891072.
14
kilometerheffingen) kunnen benutten als middel om de GHG-emissies te helpen verminderen
of op zijn minst de externe effecten in rekening te brengen24.
Alhoewel de opbrengsten van de onroerendgoedbelasting in vergelijking met andere
lidstaten betrekkelijk hoog zijn, is er behoorlijk wat ruimte om over te schakelen van
transactiebelastingen op meer recurrente vormen van belasting. Deze hebben, behalve dat
zij een stabiele bron van inkomsten zijn, een minder verstorend effect op de economie.
Daartoe zouden de thans voorbijgestreefde kadastrale waarden wellicht geactualiseerd moeten
worden, aangezien deze huurwaardeschattingen (de netto jaarlijkse huurinkomsten uit een
gebouw of een perceel grond) de basis vormen voor de onroerende voorheffing in België. De
bevoegdheid om te beslissen over de aftrek van hypothecaire aflossingen in de
personenbelasting wordt aan de gewesten overgedragen.
België heeft ook slechts beperkte vooruitgang geboekt wat betreft het eenvoudiger en
efficiënter maken van zijn belastingstelsel. Er zijn wat kleinere maatregelen genomen in de
vennootschapsbelasting25, maar in de aftrek voor risicokapitaal (de "notionele" interestaftrek)
zitten nog steeds achterpoortjes die misbruik door vennootschappen voor fiscale
planningdoeleinden van hun winsten (cascadesysteem) mogelijk maken. Het systeem heeft
ook een hoge budgettaire kostprijs omdat het, anders dan het Italiaanse, de volledige
kapitaalstock in aanmerking neemt en niet de nieuwe toevoegingen. De invoering van
kassasystemen om belastingfraude tegen te gaan die de btw-verlaging in de horeca had
moeten vergezellen, zal pas in 2015 volledig zijn. Het stroomlijnen en vereenvoudigen van
het belastingstelsel zou niet alleen de belastingadministratie en naleving van de wetgeving
verder verbeteren, maar ook ruimte vrijmaken voor ambitieuzere maatgelen om de
belastingdruk op arbeid te verminderen en om aan een verlaging van de tarieven in de directe
belastingen te sleutelen.
In het algemeen heeft België dus, in plaats van zijn relatief groeiverstorend
belastingstelsel te hervormen, mondjesmaat aanpassingen doorgevoerd, wat het stelsel
nog complexer maakt. Een volwaardige belastinghervorming, door middel van verlichting
van de belastingdruk op arbeid, het sterk verbreden van de grondslagen — in het bijzonder
voor de indirecte belastingen — en grotere efficiëntie als gevolg van ingrijpende
vereenvoudiging van het systeem en het dichten van achterpoortjes, zou de groei kunnen
aanzwengelen, de werking van de arbeidsmarkt en het concurrentievermogen kunnen
verbeteren, en bijdragen tot het verwezenlijken van de milieudoelstellingen.
3.2.
Financiële sector
De Belgische financiële sector is schokbestendiger geworden, maar blijft kwetsbaar op
sommige punten, die goed in de gaten moeten worden gehouden. De meeste Belgische
banken voldoen volgens de meegedeelde kapitaalratio's reeds aan de Bazel III-vereisten en
hebben een gezonde liquiditeitsratio. De kredietverlening aan de privésector is gestaag
gegroeid omdat de banken kunnen putten uit een ruime binnenlandse liquiditeitspool van
particuliere deposito's. De band tussen de banken en de overheidsschuld, en de mogelijke
negatieve effecten daarvan, blijft sterk, terwijl het bedrijfsmodel van de banken aan
verandering onderhevig is en de rentabiliteit op een laag peil blijft.
24
Zie bijvoorbeeld Eunomia research & consulting with Aarhus University (2014), "Study on environmental tax
reform potential in 12 EU Member States"
25
Bv. de zogenaamde fairnesstaks: een minimale vennootschapsbelasting voor grote ondernemingen die
dividenden uitkeren uit winst die onbelast is gebleven dankzij het gebruik van de notionele interestaftrek en/of
de voorwaartse verrekening van verliezen.
15
België kreeg in 2013 geen landspecifieke aanbeveling met betrekking tot de financiële
sector. België heeft een macroprudentiële maatregel genomen waarbij de kapitaalvereisten
zijn opgetrokken in verband met de blootstelling van de banken op de woningmarkt. Een
nieuwe bankenwet voorziet in een strenger toezichthoudend en regelgevend kader.
De Belgische banksector heeft een herstructureringsfase achter de rug waarin terzelfder
tijd de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen is verbeterd en risico's uit de
balansen zijn verwijderd. De sector heeft sedert 2008 belangrijke stappen gezet en de totale
bankactiva, die in dat jaar nog 410% van het bbp bedroegen, zijn teruggebracht tot 271% van
het bbp in 2013. Tegelijk met de schuldafbouw, is de risicograad van de financiële sector
verlaagd door het opschonen van de balansen en zijn de voorgeschreven kapitaal- en
liquiditeitsratio's verbeterd. Het verbeteren van de liquiditeitsratio's werd mogelijk gemaakt
doordat de banken vlot kunnen putten uit een ruime en stabiele binnenlandse depositobasis en
de meeste Belgische banken reeds voldoen aan de liquiditeitsdekkingsratio van Bazel III. De
beschikbaarheid van liquide middelen heeft de banken ook in staat gesteld om de groei van de
kredietverlening aan de privésector op peil te houden.
De kredietvoorwaarden zijn in 2013 enigszins versoepeld en de niet-financiële
vennootschappen en de huishoudens kregen iets vlotter toegang tot krediet. De groei van
de kredietverlening aan de ondernemingen werd opnieuw positief (+0,7% in december 2013
ten opzichte van een jaar eerder), terwijl die aan de huishoudens vertraagde tot +1,98% op
hetzelfde tijdstip. De Belgische kmo's kunnen zich weer vlotter financieren, kunnen in
toenemende mate een beroep doen op financiële steun van de overheid en krijgen hun
facturen stipter betaald. De gewesten hebben hun financiële steunregelingen uitgebreid, maar
omdat de toegang tot crowdfunding, mezzaninefinanciering, microkredieten en waarborgen
complex is, doen innovatieve ondernemingen minder een beroep op externe financiering. De
investeringen in de eerste fasen van innovatieve ondernemingen zijn aanzienlijk teruggelopen
en het rentedifferentieel voor leningen van minder dan 1 miljoen EUR blijft een punt van
zorg, en wijst op een verslechtering van de positie van België in 2013.
De verwevenheid van de banken met de staatsschuld is nog altijd sterk. De
voorwaardelijke verplichtingen van de overheid in verband met aan de financiële sector
verstrekte garanties zijn afgebouwd26, maar blijven aanzienlijk. De grootste
garantieregeling betreft Dexia (39,8 miljard EUR eind 2013). Alhoewel de groep erin is
geslaagd de balans af te bouwen, zijn liquiditeitspositie te verbeteren en de
financieringskosten te drukken, wijzen de geconsolideerde resultaten voor de eerste helft van
2013 erop dat zijn toestand fragiel blijft. De inspanningen moeten worden voortgezet om de
solvabiliteit te verbeteren en de afwikkeling van de groep gestalte te geven, teneinde het
systeemrisico dat Dexia vormt verder te ontmantelen. Daarnaast hebben de binnenlandse
banken meer Belgisch schuldpapier in portefeuille genomen. Dit betekent dat eventuele
problemen die nog in de bankbalansen aanwezig zijn, nadelig zouden uitpakken voor de staat:
de nog steeds sterke kruisverbanden maken het daarom des te noodzakelijker het
hervormingstempo te handhaven om het vertrouwen van de markten te bewaren en stabiele
financieringscondities voor de banken te waarborgen.
Het regelgevend en toezichthoudend kader is in 2013 verbeterd. De op 24 april 2014
goedgekeurde bankenwet is een belangrijke stap ter versterking van het toezichthoudend en
regelgevend kader voor de financiële sector. De wet heeft hoofdzakelijk tot doel de Europese
richtlijn kapitaalvereisten voor de financiële sector en andere belangrijke onderdelen van de
structurele bankenhervorming om te zetten in Belgische wetgeving. De wijzigingen in de
wetgeving betreffen het instellen van een limiet voor tradingactiviteiten en het versterken van
26
Van 59,6 miljard EUR in 2012 tot 44,1 miljard EUR (11,3 % van het bbp) in februari 2014.
16
het kader voor herstel en afwikkeling, met inbegrip van de bescherming van deposito's.
Daarnaast voerde de Nationale Bank van België met ingang van 8 december 2013 een
macroprudentiële maatregel in betreffende de portefeuilles hypothecaire kredieten van de
banken. Deze maatregel verstrengt de kapitaalvereisten en houdt in dat de banken voor de
raming van de blootstelling op de woningmarkt hun volgens interne ratings risicogewogen
activa met 5 pp moeten verhogen. De kredietverlening is gezond en niettegenstaande de
blootstelling van de banken op de woningmarkt aanzienlijk is, is het aantal slechte leningen
maar marginaal gestegen in de loop van het jaar en wordt in de regel maar mondjesmaat tot
het toepassen van waardeverminderingen overgegaan.
De uitdaging voor de Belgische banksector bestaat erin dat hij de rendabiliteit moet
opschroeven en terzelfder tijd zijn bedrijfsmodel moet aanpassen. De rendabiliteit van de
banken is uitgehold door de recente ontwikkelingen in de financiële sector. De ratio's wijzen
weliswaar erop dat de Belgische banken financieel sterker zijn geworden, maar hun
winstgevendheid is niet in dezelfde mate aangetrokken omdat de rente nog op een laag peil
staat. De geringe rendabiliteit is van invloed op het inhouden van winst en de bijdrage
daarvan op het versterken van het kapitaal is dus kleiner dan die van de schuldafbouw en het
opschonen van de balansen. Tegen de achtergrond van de nieuwe wettelijke kapitaalvereisten
lijkt het optrekken van de rendabiliteit via besparingen op de bedrijfskosten een door de
Belgische banken te overwegen alternatieve piste.
3.3.
Arbeidsmarkt27, onderwijs en sociaal beleid
Alhoewel de Belgische arbeidsmarkt, getuige de beperkte toename van de werkloosheid,
de crisis redelijk goed heeft doorstaan, leiden hoge entreebarrières en aanzienlijke
mismatches ertoe dat de werkgelegenheidsgraad stagneert op een peil dat ver onder dat
van sommige buurlanden ligt. Deze hardnekkige manco's in de werking en het
aanpassingsvermogen van de arbeidsmarkt zijn nadelig voor het concurrentievermogen en
hollen het groeipotentieel van de economie uit. De gevolgen van de crisis op het vlak van de
werkgelegenheid en de sociale gevolgen zijn redelijk binnen de perken gebleven, maar zowel
de jongerenwerkloosheid als het risico op armoede of sociale uitsluiting nemen toe, het
aandeel van mensen in huishoudens met een geringe arbeidsintensiteit ligt boven het EUgemiddelde en het percentage vroegtijdige schoolverlaters is aanzienlijk in Wallonië en
verontrustend hoog in Brussel.
De hervormingen van de arbeidsmarkt in 2013 waren toegespitst op het harmoniseren
van de arbeidsbeschermingswetgeving voor arbeiders en bedienden28, de
tenuitvoerlegging van de hervorming van de werkloosheidsuitkeringen en het
doeltreffender maken van de activeringsmaatregelen, onder andere de begeleiding van
werkzoekenden. In 2014 biedt de verdere regionalisering van de bevoegdheid voor het
werkgelegenheidsbeleid in het kader van de zesde staatshervorming kansen om de
doeltreffendheid van het activeringsbeleid te verhogen en de stimuleringsmaatregelen voor
specifieke doelgroepen beter af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt in de
verschillende gewesten.
In de aanbeveling van 2013 voor de arbeidsmarkt werd benadrukt dat België er goed
aan deed de negatieve werkprikkels verder af te bouwen door effectief de hand te
houden aan de werkzoekverplichting, te voorzien in gepersonaliseerde bijstand en de
27
Voor meer details, zie het gezamenlijk verslag over de werkgelegenheid 2014, COM(2013)801, dat een
scorebord van kernindicatoren op sociaal en werkgelegenheidsgebied bevat.
28
De belangrijkste elementen van deze hervorming en de verwachte gevolgen zijn samengevat in tekstkader 3.3
van de diepgaande evaluatie van België, Europese Commissie, 2014.
17
intergewestelijke arbeidsmobiliteit te bevorderen 29. Op dit vlak heeft België enige
vooruitgang geboekt. Eind 2013 is een nieuw samenwerkingsakkoord betreffende de
begeleiding en opvolging van werklozen gesloten tussen de federale overheid en de gewesten
en gemeenschappen. Een van de punten is dat eerste evaluatiegesprekken (eventueel leidend
tot sancties) veel eerder dan nu het geval is in de periode van werkloosheid zullen
plaatsvinden. Daarnaast dienen de regionale arbeidsbemiddelingsdiensten sneller en vaker
individuele actieplannen voor te stellen en de actieve bijstand en opvolging uit te breiden tot
oudere werknemers en jongeren met een deeltijdse baan, maar die voltijds willen werken. Er
worden dus initiatieven genomen om meer mensen intensiever persoonlijk te begeleiden en
overal in het land toe te zien op het naleven van de werkzoekverplichtingen. De grotere vraag
naar gepersonaliseerde opvolging kan de bestaande capaciteitsknelpunten bij de regionale
arbeidsbemiddelingsdiensten echter verergeren, zodat de uitvoering van het akkoord wellicht
geen sinecure is.
De openbare arbeidsbemiddelingsdiensten hebben ter bevordering van de interregionale
arbeidsmobiliteit verder geïnvesteerd in bilaterale en multilaterale samenwerking, met
de focus op de verspreiding van jobaanbiedingen, de harmonisatie van functiebenamingen,
opleiding van werkzoekenden, koppeling van databases en inschakeling van interregionale
bemiddelingsteams. De meest recente cijfers laten zien dat de interregionale mobiliteit
toeneemt. De geografische mobiliteit mag dan al toenemen, de beroepsmobiliteit tussen
functies en sectoren blijft in het algemeen laag en de gemiddelde duur van een dienstverband
behoort tot de hoogste in de EU. Hiervoor zijn verschillende factoren verantwoordelijk, zoals
de betrekkelijk geringe loondifferentiatie tussen sectoren en beroepen, loonschalen die
anciënniteit in de sector belonen en het grootschalige gebruik van tijdelijke werkloosheid om
ontslagen te vermijden in tijden van crisis. Bovendien is er als gevolg van de
langetermijnevolutie weg van arbeidsintensieve industriële activiteiten, tegelijk met diepteinvesteringen in tal van sectoren, relatief minder vraag naar ongeschoolde arbeidskrachten.
Dit, bovenop de hoge arbeidskosten en de neiging om bij indienstnemingen zo weinig
mogelijk risico te lopen, maakt het voor outsiders zoals jongeren, laaggeschoolden en
personen met een migratieachtergrond bijzonder moeilijk om de arbeidsmarkt te betreden.
Deze combinatie van zwakke doorstroming op de arbeidsmarkt en hoge entreebarrières leidt
tot een situatie waarin in sommige sectoren en gebieden tekorten aan bepaalde vaardigheden
groei in de weg staan en er tegelijkertijd in andere gebieden aanhoudend hoge werkloosheid
heerst.
Sommige segmenten van de bevolking, in het bijzonder personen met een
migratieachtergrond, lopen in alle Belgische regio's meer dan gemiddeld in de EU risico
op sociale uitsluiting en uitsluiting van de arbeidsmarkt. De werkgelegenheidsgraad onder
personen van Belgische origine30 ligt ongeveer op de nationale 2020-doelstelling, terwijl die
van personen met een andere origine veel lager is31. Bovendien werken personen met een
migratieachtergrond als gevolg van een lager genoten hoogste onderwijsniveau en
arbeidsmarktbelemmeringen vaak in sectoren waar het verloop zeer groot is, in deeltijds
tijdelijk dienstverband en voor een lager loon32. De in 2013 in antwoord op dit onderdeel van
de LSA genomen maatregelen zijn voornamelijk op het vraagstuk van de integratie van
29
De aanbevelingen betreffende de hervorming van de fiscaliteit (LSA5) en collectieve loononderhandelingen en
loon- en productiviteitsontwikkelingen (LSA3) kunnen eveneens een wezenlijke invloed hebben op de
werkgelegenheidsresultaten. Zij worden respectievelijk behandeld in de punt 3.1 en 3.4.
30
Personen waarvan beide ouders de Belgische nationaliteit hadden. Bron: Sociaal-economische Monitoring
2013.
31
Volgens ramingen van de OESO (2013) zou de budgettaire impact van het dichten van de
werkgelegenheidskloof tussen immigranten en autochtonen netto ongeveer één percent van het bbp bedragen.
32
Sociaal-economische Monitoring 2013.
18
nieuwkomers toegespitst33. Het voormalige federale Centrum voor gelijkheid van kansen en
voor racismebestrijding is het interfederaal Gelijkekansencentrum geworden en is nu ook
bevoegd voor aangelegenheden die de gewesten en gemeenschappen betreffen. België heeft
eveneens een statistisch instrument ontwikkeld om de arbeidsmarktintegratie van personen
met een migratieachtergrond te beschrijven en te monitoren. Alomvattende strategieën om
personen met een migratieachtergrond met succes in de samenleving te integreren, moeten
echter nog worden voltooid en geïmplementeerd. Op dit gebied is maar beperkte vooruitgang
geboekt.
In de landspecifieke aanbevelingen van 2013 werd tevens een oproep aan de bevoegde
autoriteiten gedaan om de coherentie te vereenvoudigen en te versterken tussen het
werkgelegenheidsbeleid en het beleid op het gebied van onderwijs en opleidingen. Met
het oog daarop heeft Vlaanderen een masterplan annex stappenplan goedgekeurd voor een
ingrijpende hervorming van het secundair onderwijs (2013–2025) om het aantal vroegtijdige
schoolverlaters terug te dringen, de invloed van de sociaaleconomische achtergrond op de
onderwijsresultaten te beperken en de overgangen tussen de verschillende onderwijstrajecten
en -niveaus te vergemakkelijken. Een aantal maatregelen is reeds in werking getreden 34, maar
de meer fundamentele beslissingen inzake de algemene structuur van het secundair onderwijs
zijn verschoven naar 2016. In het Franstalige landsgedeelte is een serie (proef)maatregelen ter
verbetering van het beroepsonderwijs- en opleidingssysteem verder uitgevoerd, is een
akkoord gesloten om “Bassins de vie Enseignement-Formation-Emploi” op te richten, zijn de
bestaande regelingen voor leerwerkstages geharmoniseerd en zijn maatregelen genomen om
werkzoekenden te stimuleren zich voor dergelijke programma's in te schrijven. Het aantal
plaatsen, de resultaten en het tempo van de initiatieven lijken evenwel onvoldoende te zijn in
het licht van de uitdagingen. Alle gemeenschappen hebben thans een kader uitgewerkt dat de
transparantie inzake de verworven vaardigheden moet vergroten en de communicatie tussen
het onderwijs en de arbeidsmarkt moet vergemakkelijken, maar Vlaanderen staat het verst met
de uitvoering ervan. Wat een leven lang leren betreft, ligt de participatiegraad van
volwassenen nog altijd ver onder het EU-gemiddelde en het is momenteel onduidelijk of de
verkende denkpistes en aanbevelingen ter hervorming van het aanbod en verbetering van de
samenwerking tussen de betrokken private en publieke actoren tot concrete
beleidsmaatregelen zullen leiden.
Het mismatchprobleem moet in een vroeg stadium en in het gehele onderwijs- en
opleidingssysteem worden aangepakt. De op dit punt geconstateerde regionale,
sociaaleconomische en culturele verschillen inzake vroegtijdig schoolverlaten en prestaties op
het gebied van basisvaardigheden zijn reden tot bezorgdheid. Daar waar de landelijke cijfers
inzake vroegtijdig schoolverlaten beterschap vertonen, is het niveau in Wallonië en met name
in Brussel nog steeds zorgwekkend hoog. Daarenboven lijkt het Belgische onderwijssysteem
er niet in te slagen om de ongelijkheid inzake onderwijskansen ten gevolge van de
sociaaleconomische en/of migratieachtergrond significant te verminderen. De Vlaamse
regering blijft haar strategie om vroegtijdig schoolverlaten terug te dringen, verder
33
Bijvoorbeeld het recente Decreet betreffende het integratie- en inburgeringsbeleid van het Vlaamse gewest en
het besluit tot oprichting van het Vlaams Agentschap voor inburgering, alsook het decreet/de ordonnantie van
respectievelijk de Waalse en de Brusselse gewestregering over integratiepistes voor nieuwe immigranten. De
gewesten en gemeenschappen hebben eveneens hun aanbod van taalcursussen voor migranten uitgebreid.
34
Zo zijn er bijvoorbeeld stappen gezet om het leren van zowel het Nederlands als vreemde talen te intensiveren,
de studierichtingen te rationaliseren om de relevantie voor de arbeidsmarkt te vergroten en wetenschappelijke en
technische vakken beter in het onderwijscurriculum te integreren. Tevens worden verplichte stages geleidelijk in
de onderwijsprogramma's van het technisch en beroepsonderwijs opgenomen, worden hogere
beroepsopleidingen beter uitgebouwd en wordt een actieplan uitgerold om een carrière in wetenschappen,
wiskunde en ingenieurswetenschappen aan te moedigen.
19
ontwikkelen. In 2013 heeft zij een totaalplan goedgekeurd dat preventie, optreden en
compensatie omvat en dat steunt op verbeterde gegevens en coördinatie van de
beleidsactoren. Het is nog te vroeg om te zeggen of de geplande maatregelen toereikend zijn
om de ambitieuze doelstellingen waar te maken. De Franstalige gemeenschap heeft decreten
aangenomen om de coördinatie van de strijd tegen vroegtijdig schoolverlaten te verbeteren en
recentelijk een akkoord bereikt om de eerste graad van het secundair onderwijs te hervormen
en zodoende schooluitval te beperken. Niettegenstaande men zich in de Franstalige
gemeenschap en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in toenemende mate bewust is van de
urgentie, ontbreekt nog altijd een brede aanpak van het vroegtijdig schoolverlaten, een aanpak
die gehinderd wordt door het ontbreken van gegevens en van evaluatie en onderlinge
afstemming van de inspanningen tussen regionale, communautaire en lokale actoren en het
relevante beleid.
Op sociaal gebied is het risico op armoede of sociale uitsluiting kleiner dan gemiddeld in
de EU, maar groter dan in de buurlanden. Het aandeel van de bevolking dat leeft in een
huishouden met zeer lage arbeidsintensiteit is sinds 2008 voortdurend gestegen en ligt boven
het EU-gemiddelde. Ook maken jonge kinderen uit sociaal achtergestelde milieus aanzienlijk
minder kans om een kleuterschool of crèche te bezoeken, waarvan geweten is dat het
vroegtijdige schooluitval vermindert en van invloed is op de arbeidsmarktparticipatie van
vrouwen. België heeft in 2013 een plan tegen kinderarmoede aangenomen en alle drie de
gewesten hebben besloten om meer in kinderopvang te investeren35. Mensen met een
migratieachtergrond worden geconfronteerd met zeer uiteenlopende, elkaar versterkende
factoren die sociale uitsluiting in de hand werken, zoals een lager opleidingsniveau,
discriminatie en een verhoogd risico op overdracht van armoede van generatie op generatie.
Bovendien is het percentage van ernstige materiële deprivatie onder niet-EU-ingezetenen
tweemaal zo hoog als het EU-gemiddelde en is het verschil met ingezetenen bijna vier keer zo
hoog als gemiddeld in de EU.
Zoals eerder gezegd, zal in het kader van de zesde staatshervorming vanaf midden 2014
opnieuw een aantal bevoegdheden voor werkgelegenheidsbeleid naar de gewesten
worden overgeheveld. Vanuit het oogpunt van de boven belichte uitdagingen brengt dit
nieuwe kansen en risico's mee. Meer in het bijzonder kan de institutionele hervorming
bijdragen tot het doeltreffender maken van activeringsmaatregelen door de bijstand voor
werkzoekenden en het toezicht op en de stimulering van het werkzoekgedrag op regionaal
niveau op elkaar af te stemmen. Tevens biedt de regionalisering van het stimuleringsbeleid
voor specifieke categorieën werknemers de gelegenheid om bestaande regelingen te
rationaliseren en toe te snijden op de behoeften van de regionale arbeidsmarkten. Om de
potentiële winst maximaal te realiseren en de risico's van negatieve overloopeffecten, dubbele
financiering en suboptimale inzet van middelen te beperken, zal de regionalisering van deze
extra werkgelegenheidshefbomen evenwel gepaard moeten gaan met een effectieve
coördinatie van het beleid tussen de gewesten en tussen de gewesten en het federale niveau,
dat belangrijke bevoegdheden inzake arbeidsmarktbeleid behoudt.
3.4.
Structurele maatregelen
concurrentievermogen
ter
bevordering
van
duurzame
groei
en
Het groeipotentieel van de Belgische economie wordt momenteel geraamd op ongeveer
de helft van het niveau van vóór de crisis. Alhoewel ook andere componenten in het
voorbije decennium zijn verzwakt, moeten met name de zeer geringe winsten van de totale
factorproductiviteit worden vermeld. Dit wijst op problemen met het vermogen om te
35
Voorbeelden zijn het Kinderarmoedefonds en het decreet houdende de organisatie van kinderopvang in
Vlaanderen, het Brussels Kinderopvangplan en het Cigogne 3-plan in Wallonië.
20
innoveren en efficiëntiewinsten te realiseren. Bijzonder problematisch is het feit dat de
zwakke productiviteitsgroei samenging met een snelle loonstijging, waardoor de
kostencompetitiviteit van industriële ondernemingen werd uitgehold. Dit punt is belicht in de
diepgaande evaluatie van de België voor 2014 (zie tekstkader 3). Het externe
concurrentievermogen, en de rol van het loonvormingssysteem daarin, is aan de orde gesteld
in de landspecifieke aanbevelingen van vorig jaar en wordt hierna besproken. In de paragrafen
daarna wordt ingegaan op knelpunten in de werking van de markten en op de maatregelen
inzake energiedoelstellingen en emissies van broeikasgassen, die verleden jaar eveneens het
voorwerp uitmaakten van aanbevelingen.
Kader 3: Conclusies van de diepgaande evaluatie van België van maart 2014
De derde diepgaande evaluatie (in-depth review – IDR) van België in het kader van de
procedure voor macro-economische onevenwichtigheden is op 5 maart 2014
gepresenteerd. Op grond van die evaluatie concludeerde de Commissie dat België nog
steeds wordt geconfronteerd met macro-economische onevenwichtigheden die in het oog
moeten worden gehouden en een beleidsoptreden vergen. Meer in het bijzonder zijn de
bevindingen van de IDR als volgt:

De tweevoudige trend van een verslechterend saldo van de lopende rekening en
verliezen van exportmarktaandelen duidt op een aanhoudend verlies van
kostencompetitiviteit. Specialisatie in producten die zich in het midden van de
waardeketen bevinden, heeft die verliezen niet kunnen goedmaken. Een verbreding
van het innovatiespectrum, door meer technologie in producten te integreren, blijft
daarom cruciaal. Het beleid zou meer kunnen focussen op ondersteuning van clusters
en de subsidiëringsstructuur kunnen vereenvoudigen zodat de bedrijven meer
investeren in onderzoek en ontwikkeling. De discrepanties tussen gevraagde en
aangeboden vaardigheden aanpakken, zou ook de overgang naar een kenniseconomie
ten goede komen.

Men name de industriële activiteiten ondervinden de gevolgen van de snelle loongroei
voor hun internationale concurrentiepositie, wat zich weerspiegelt in krimpende
marges en vernietiging van arbeidsplaatsen. Het in stand houden van de industriële
basis van België vraagt bijgevolg om een ambitieuzer en tijdiger overheidsingrijpen
dan tot dusver het geval is geweest. Een van de kandidaat-thema's voor een
ambitieuzere hervormingsagenda is de loonvorming, teneinde het mechanisme meer
ontvankelijk te maken voor de economische realiteit en de verschillen tussen de
sectoren, die aanzienlijk zijn doch niet doeltreffend worden weerspiegeld in het
huidige loonvormingsmechanisme. In de plaats van de huidige benadering waarbij de
parafiscale druk op arbeid wordt verminderd met telkens kleine ingrepen zou een
grootschalige fiscale hervorming, met een verlegging van de druk naar andere factoren
dan arbeid, kunnen worden doorgevoerd.

De hoge schuldenlast van België blijft de houdbaarheid van de overheidsfinanciën
bezwaren. Het regeringsoptreden heeft een verdere toename sinds de IDR van vorig
jaar evenwel voorkomen, terwijl de aan de schuld verbonden macro-economische
risico's zijn getemperd door lange gemiddelde looptijden, minder vervlechting met de
binnenlandse financiële sector en de gezondheid van de privésector.
21
Extern concurrentievermogen
Volgens de actuele projecties stijgen de loonkosten per eenheid product in 2014-2015
minder snel dan de voorbije jaren, als gevolg van de geringere inflatiedruk en
corrigerende maatregelen van de regering. Enerzijds zorgt de afnemende inflatie – deels
het gevolg van regeringsmaatregelen op een aantal essentiële markten – ervoor dat de lonen
minder opwaartse druk van de automatische indexering ondervinden. Anderzijds heeft ook de
loonmatigingsstrategie van de regering bijgedragen tot het afremmen van de loongroei 36. Het
effect zal naar alle waarschijnlijkheid echter ontoereikend zijn opdat er op korte termijn
sprake zou zijn van een daadwerkelijke correctie van de historisch gegroeide loonkostenkloof.
Zonder tegenmaatregelen kan deze cumulatieve scheefgroei de voor de werkgelegenheid
nefaste langetermijntrends van kapitaalverdieping door automatisering of volledige
delokalisatie van activiteiten nog versterken.
Eind 2013 hebben de federale en regionale overheden een Interfederaal Pact voor
Competitiviteit, Werkgelegenheid en Relance gesloten. Op federaal niveau omvatte dit pact
een verlaging van de btw op het elektriciteitsverbruik van de huishoudens (zie punt 3.1) en
daarnaast drie structurele verlagingen van de socialezekerheidsbijdragen (in 2015, 2017 en
2019) met telkens 450 miljoen EUR37. Deze in het vooruitzicht gestelde verminderingen,
waarvan de financiering onduidelijk is, gaan gepaard met enkele kleinere maatregelen ten
behoeve van o.a. kmo's, ploegenarbeid en jonge werklozen. Ook de gewesten hebben in het
kader van het pact enkele initiatieven aangekondigd, waaronder een budget van 125 miljoen
EUR in Vlaanderen om de loonkosten voor werknemers jonger dan 30 jaar en ouder dan 55
jaar te drukken.
De scheidende regering heeft geen vooruitgang gemaakt met het hervormen van het
loonvormingsmechanisme om ontkoppeling van de lonen en de productiviteit te
voorkomen. Na herhaaldelijk uitstellen, zal de hervorming van het kader voor collectieve
loononderhandelingen nu worden doorgeschoven naar de volgende regering. Het huidige
kader wordt geregeld door de wet van 1967 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten
en de wet van 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van
het concurrentievermogen. Deze laatste bepaalt de marge voor de reële loonstijging, maar laat
de sociale partners de vrijheid om op sectorniveau loonindexeringsakkoorden te sluiten.
Omdat de praktijk van loonindexering wijdverspreid is, wordt een belangrijk deel van de
loonstijgingsmarge voor individuele bedrijven van loononderhandelingen op hun niveau
uitgesloten, waardoor zij worden beperkt in hun mogelijkheden om rekening te houden met
factoren zoals geringe productiviteitswinst, teruglopende vraag of stijgende productiekosten.
Deze praktijk is ook blind voor de economische context, wat mede verklaart waarom de
loonkosten per eenheid product de jongste jaren zo snel zijn gestegen ondanks de zwakke
conjunctuur.
Wat de niet-kostenaspecten van het concurrentievermogen betreft, bestaat één van de
grote uitdagingen erin de overgang naar een kennisintensievere economie te versnellen.
De brede consensus over het kritieke belang van de verdere bevordering van het op innovatie
gebaseerde concurrentievermogen van het bedrijfsleven komt tot uiting in de ontwikkeling
van complexe, integrale beleidsplannen op de verschillende bestuursniveaus. In het nieuwe
"Marshall Plan 2022" van het Waalse Gewest wordt de focus op het ondersteunen van
bedrijvenclusters versterkt. Naast zijn op de grote uitdagingen gerichte innovatiebeleid rond
36
De desbetreffende regeringsmaatregelen zijn uitvoerig behandeld in het SWD van vorig jaar.
Een derde daarvan zou gaan naar lineaire verminderingen, een derde naar de lage lonen en een derde naar
sectoren die aan internationale concurrentie zijn blootgesteld en waarvan het groeipotentieel door het oplopen
van de loonkosten in verhouding tot de productiviteitswinst in gevaar is.
37
22
zes "hubs", is ook Vlaanderen de jongste jaren opgeschoven in de richting van een
clusterbenadering onder impuls van zijn "Nieuw Industrieel Beleid". Op federaal niveau is de
vrijstelling van de ingehouden bedrijfsvoorheffing voor onderzoekers sinds juli 2013
opgetrokken tot 80%. De grotere overheidssteun voor bedrijfs-O&O lijkt vruchten af te
werpen, want de O&O-intensiteit neemt sinds 2005 constant toe38. Als deze trend zich
voortzet, zou België bijna zijn Europa 2020-doelstelling van 3% van het bbp voor O&Ouitgaven kunnen bereiken. België mist echter snelgroeiende ondernemingen in
innovatiesectoren. De traagheid waarmee het economische weefsel wordt vernieuwd, is het
grote knelpunt dat moet worden aangepakt opdat België de troeven van zijn onderzoeks- en
innovatiesysteem beter zou kunnen vertalen in economische prestaties. Bovendien wordt het
verkrijgen van subsidiëring nog steeds als ingewikkeld en tijdrovend ervaren, terwijl de
beschikbare steun zeer versnipperd is en de volledige benutting van transregionale synergieën
wordt gehinderd door een gebrek aan coördinatie tussen de geregionaliseerde entiteiten. Tot
slot worden O&O en de ontwikkeling van activiteiten met een hogere toegevoegde waarde
afgeremd door de beschikbare kwalificaties, doordat het aantal afgestudeerde wetenschappers,
wiskundigen en ingenieurs en studenten in technologische richtingen laag blijft.
Werking van de markten
Er is onvoldoende gedaan om excessieve beperkingen voor aanbieders van diensten te
elimineren. Sommige professionele diensten blijven onderworpen aan toegangs- en
gedragsregels die de mededinging beperken39. In het kader van de dienstenrichtlijn
geïdentificeerde belemmeringen zoals de aanwezigheid van verschillende regionale
vergunningssystemen of het vereiste voor kmo's om bewijs te leveren dat zij over de nodige
bekwaamheid beschikken om een gereglementeerd beroep uit te oefenen, zijn slechts
gedeeltelijk uit de weg geruimd. Dergelijke belemmeringen schaden het economisch
potentieel. Zo is geraamd dat een ambitieuzere uitvoering van de dienstenrichtlijn tot 1,7%
van het bbp winst zou kunnen opleveren40. De aan de gang zijnde wederzijdse
evaluatieoefening voor de gereglementeerde beroepen op Europees niveau is een gelegenheid
voor de Belgische autoriteiten om de beperkingen tegen het licht te houden. Bovendien wordt
in de zesde staatshervorming de bevoegdheid voor de vestigingsregels voor sommige
beroepen naar de gewesten overgeheveld, wat dus eveneens de gelegenheid biedt om de
bestaande regels te herzien en te vereenvoudigen. Het is momenteel echter onduidelijk of dat
effectief zal gebeuren. Anderzijds houdt die regionalisering ook een risico van
marktfragmentatie in, wanneer bijkomende administratieve lasten zouden worden gecreëerd
voor ondernemingen die in meer dan één gewest actief zijn. In dat geval zouden de beginselen
van wederzijdse erkenning41 en landelijke geldigheid van de vergunningssystemen in gevaar
kunnen komen42. Wat de postdiensten betreft, rijzen er vragen omtrent de verenigbaarheid van
sommige barrières van regelgevende aard met de EU-richtlijnen die het openstellen van de
38
Dumont, M., 'The impact of subsidies and fiscal incentives on corporate R&D expenditures in Belgium (20012009)', Federaal Planbureau, Working Paper 1-13, 2013.
39
OESO, Product market regulation, gegevens voor 2013. In dit rapport worden obstakels voor juridische
beroepen, accountants en architecten in kaart gebracht. Er zou echter een algemene evaluatie van alle
professionele diensten nodig zijn om potentieel ongerechtvaardigde beperkingen te identificeren voor andere
beroepen dan die welke door de OESO zijn onderzocht.
40
Monteagudo, J., Rutkowski, A. & Lorenzani, D., The economic impact of the Services Directive: A first
assessment following implementation, 2012, Europese Commissie. Verschillen tussen het "wat als" beste
scenario en het "centrale scenario".
41
Niettegenstaande de Bijzondere wet met betrekking tot de Zesde Staatshervorming uitdrukkelijk "wederzijdse
erkenning" vermeldt als een essentieel gevolg van het beginsel van vrij verkeer, blijft het mogelijk voor een
gewest om strengere regels dan de andere te hanteren voor gerechtvaardigde doeleinden. Mogelijke
concurrentieverstoring tussen de gewesten kan bijgevolg niet worden uitgesloten.
42
Zie artikel 10, leden 3 en 4, van de dienstenrichtlijn.
23
postdienstenmarkt voor concurrentie beogen. Er is geen vooruitgang waarneembaar wat de
dienstensector betreft.
De detailhandelsprijzen van levensmiddelen en non-foodartikelen liggen in België
wezenlijk hoger dan in de buurlanden43. Het verschil is de jongste jaren nog toegenomen.
Volgens een analyse van het Federaal Planbureau44 zijn de belangrijkste factoren die voor de
hogere prijzen verantwoordelijk zijn, de omvang van de markt, de totale arbeidskosten en de
toeleveringsvoorwaarden. De sector is evenwel ook onderworpen aan een aantal reguleringen
en operationele restricties die zijn ontwikkeling hinderen en een belangrijk effect op de
prijzen kunnen hebben. Daartoe behoren bijvoorbeeld een verbod op verkopen onder de
kostprijs. Bij een recente wet is de motivering weliswaar veranderd (kmo-bescherming in
plaats van bescherming van de consument) alsook de berekeningsmethode, maar het verbod is
in beginsel gehandhaafd. Ook de vestigingsbelemmeringen in de detailhandel, en de daarmee
samenhangende betrekkelijk geringe markttoetreding en -uittreding, blijven een
aandachtspunt. De aanstaande regionalisering van de vestigingswetgeving opent
perspectieven om de bestaande regels te vereenvoudigen en een systeem van één vergunning
in te voeren. Het valt evenwel nog te bezien in welke mate de nieuwe maatregelen in hun
totaliteit het gemakkelijker maken om zich te vestigen en of de mededinging eventueel zal
worden beïnvloed door regionale verschillen. Het afgelopen jaar is slechts beperkte
vooruitgang geboekt.
In september 2013 is de geïntegreerde Mededingingsautoriteit opgericht; de nieuwe
structuur bevindt zich in de initiële werkingsfasen. Alhoewel het budget groter is
geworden, is de autoriteit nog steeds kleiner dan haar tegenhangers in landen met een
vergelijkbare grootte. De aanwerving van nieuwe medewerkers is evenwel stopgezet omdat
onduidelijk is wie de leiding over het proces heeft.
België heeft het afgelopen jaar aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het verbeteren van
de voorwaarden voor het aanbieden van mobiel breedband. Alhoewel het gebruik van
mobiel breedband in België toeneemt, is de penetratiegraad nog steeds een van de laagste in
de EU. Het frequentiespectrum in de 800MHz-band is toegewezen voor
mobielebreedbanddiensten en de strenge stralingsnormen in het Brusselse Gewest worden
herzien. Naar analogie van initiatieven in de energiesector hebben de Belgische autoriteiten
maatregelen genomen om het prijsbewustzijn van telecomconsumenten te verhogen. Door de
Telecomwet van 2012 is het gemakkelijker geworden om van operator te veranderen. Recente
studies wijzen erop dat de Belgische markt voor mobiele telefonie dynamischer is geworden.
Het consumentenoordeel over de markt is tussen 2012 en 2013 aanzienlijk gestegen en inzake
verandering van operator of tariefplan staat het land nu op de vierde plaats in de EU45. Voor
sommige bundels met (snelle) breedbandverbinding blijven de Belgische prijzen evenwel nog
hoger46. Alhoewel het algemene consumentenoordeel over de markt sinds 2012 is verbeterd,
is het nog steeds het op één na laagste in de EU waar het gaat om de tevredenheid met de
keuze van internetprovider47. Tot slot biedt het huidige wetgevingskader geen volledige
garantie inzake de onafhankelijkheid van de telecomregulator.
Analyse van de prijzen – Jaarverslag 2013 van het Instituut voor de Nationale Rekeningen,
Prijzenobservatorium, 2014. De Belgische detailhandelsprijzen (gegevens 2012) lagen respectievelijk 11,7%,
8,6% en 6,5% hoger dan de Nederlandse, Duitse en Franse.
44
Van der Linden, J., Consumptieprijzen in België en de buurlanden, Working Paper 13-12, Federaal
Planbureau, 2012.
45
10th Consumer Markets Scoreboard, http://ec.europa.eu/consumers/consumer_research.
46
Vergelijkende studie Prijsniveau Telecomproducten in België, Nederland, Frankrijk, Duitsland en het
Verenigd Koninkrijk, BIPT, februari 2014. Deze studie is gebaseerd op de prijzen in augustus 2013.
47
10th Consumer Markets Scoreboard.
43
24
De vervoerssector heeft nog altijd te kampen met een inefficiënt functionerende markt.
Om te beginnen, heeft België zijn binnenlandse markt voor passagiersvervoer per spoor nog
niet voor concurrentie opengesteld. Er is een nieuwe tweeledige structuur opgezet, bestaande
uit een formeel afgescheiden spoorwegoperator en een infrastructuurbeheerder. Het valt te
bezien of deze structuur een effectief antwoord biedt op de knelpunten inzake markttoegang
en stiptheid en betrouwbaarheid van het treinverkeer. Bovendien is de introductie van het
Brussels Gewestelijk Expresnet uitgesteld. Ten tweede belet de wetgeving inzake havenarbeid
leveranciers van havendiensten hun arbeidskrachten vrij te kiezen en schrijft ze voor dat
potentiële arbeiders zich moeten laten registreren in een arbeidspool. Deze beperkingen op de
vrijheid van vestiging worden bovendien op een discriminerende manier toegepast. Tot slot is
de onafhankelijkheid van de luchthavenregulator niet volledig waar het gaat om de
vaststelling van de luchthavengelden en de onafhankelijkheid van de leden met betrekking tot
de luchthaven Brussels South–Charleroi.
Verkeerscongestie tijdens de spitsuren is een belangrijk probleem in België, zowel in de
stedelijke agglomeraties als op essentiële verbindingswegen tussen de steden48.
Luchtverontreiniging is in België jaarlijks voor ongeveer 10 000 voortijdige sterfgevallen en
2,5 miljoen verloren werkdagen door ziekte verantwoordelijk49. De ernst van het probleem ten
spijt, blijven verschillende knelpunten onopgelost, zoals: benutting van het potentieel van
congestieheffingen op de drukste momenten om een beter gebruik van de infrastructuur aan te
moedigen, de fiscaal gunstige behandeling van het privégebruik van bedrijfswagens en
brandstofkaarten en de tekortkomingen in het openbaar vervoer.
De integratie van de groothandelsmarkten voor gas en elektriciteit met die van de
buurlanden is goed en de detailhandelsmarkten zijn de jongste jaren dynamischer
geworden doordat maatregelen van de regering de consumenten prijsbewuster en de
prijzen flexibeler hebben gemaakt. Het oordeel van de Belgische consumenten over de gasen elektriciteitsdiensten is sinds 2012 aanzienlijk verbeterd en wat het veranderen van
tariefplan of operator betreft, zijn zij koploper in de EU50. Toch behoren de
elektriciteitsdistributietarieven, die door de exploitanten van distributienetwerken in rekening
worden gebracht en een belangrijk deel van de totale energieprijzen uitmaken, nog altijd tot
de hoogste in Europa en doen zij het effect van de lagere grondstoffenkosten op de
eindgebruikersprijzen gedeeltelijk teniet. Na juridische geschillen over de bevoegdheid om de
methodologie voor de distributietarieven vast te stellen en in het vooruitzicht van de
overheveling van deze bevoegdheid zijn de tarieven van 2012 verlengd voor 2013 en 2014.
Intussen zijn de kosten van de netwerkexploitanten verder gestegen, als gevolg van
uitgebreidere verplichtingen op het vlak van openbare dienstverlening en noodzakelijke
investeringen. Dit houdt het risico in van een scherpe verhoging van de bruto
elektriciteitsprijzen wanneer de huidige bevriezing van de tarieven afloopt en de
regionalisering van de distributietarieven haar volledige beslag heeft gekregen 51. Omdat de
kosten van de distributiesysteembeheerders aanzienlijk variëren, is het in dit stadium moeilijk
te beoordelen welke soorten huishoudens en ondernemingen en welke gebieden het meest
zullen worden getroffen door de toekomstige kostenstijgingen, maar het lijdt geen twijfel dat
hogere bruto energiekosten de totale concurrentiepositie van de Belgische economie nog meer
nadelig zullen beïnvloeden. Een arrest van het Grondwettelijk Hof heeft geschillen over de
48
http://www.inrix.com/scorecard/summary.asp en raming van de Commissie van de congestie in stedelijke en
tussenstedelijke gebieden, http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/themes/14_transport.pdf.
49
Effectbeoordeling van het Beleidspakket Schone lucht, 2014.
50
10th Consumer Markets Scoreboard.
51
De kans dat dat risico werkelijkheid wordt, wordt vergroot door de aanwezigheid van een overschot aan,
ondergefinancierde, certificaten voor alternatieve energie, dat vroeg of laat in de eindgebruikersprijzen tot uiting
zal komen of de overheidsfinanciën zal bezwaren.
25
onafhankelijkheid en de bevoegdheden van de regulators grotendeels beslecht. Er zijn
desondanks verdere stappen nodig om de wetgeving volledig in overeenstemming te brengen
met de derde richtlijnen betreffende de interne energiemarkt. Er is sprake van enige
vooruitgang wat betreft de werking van de energiesector.
De beslissing om de oudste twee kernreactoren te sluiten in 2015 doet vragen rijzen
omtrent de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in België op middellange termijn,
met name omdat ook verschillende andere (gasgestookte) elektriciteitscentrales worden
gesloten. Het probleem wordt verergerd door de herhaalde inactiviteit van twee andere
kernreactoren. Tegen de achtergrond hiervan hebben de autoriteiten besloten offshore
windfarms verder te ontwikkelen, een aanbesteding uit te schrijven voor de bouw van nieuwe
gasgestookte centrales52 en een strategische buffercapaciteit aan te leggen door middel van
jaarlijkse aanbestedingen. Het op tijd verbeteren van de interconnecties is in de
regeringsplannen minder sterk ontwikkeld. Verdere integratie met het fysieke net en de
elektriciteitsmarkten van buurlanden zou bijdragen tot het verzekeren van zowel de
voorzieningszekerheid als de opname van eventuele overtollige binnenlandse productie die
voortvloeit uit de hogere productie van hernieuwbare energie en een toenemend aandeel van
periodieke opwekkingscapaciteit in de totale energiemix. In deze context zou intensievere
samenwerking met buurlanden en vraagrespons kunnen worden aangemoedigd.
Kader 4: De potentiële impact van structurele hervormingen op de groei – een
benchmarkingstudie
Structurele hervormingen zijn cruciaal om de groei aan te zwengelen. Het is daarom van
belang te weten welke de potentiële baten van dergelijke hervormingen zijn. Om die baten te
ramen zijn er economische modellen. De Commissie maakt gebruik van haar QUEST-model
om na te gaan welk effect er van structurele hervormingen in een lidstaat op de groei uitgaat
als die lidstaat erin slaagt om de kloof ten opzichte van het gemiddelde van de drie best
presterende EU-lidstaten te verkleinen voor essentiële indicatoren zoals de
arbeidsmarktparticipatie of de mededingingsintensiteit in de economie. Betere prestaties voor
deze indicatoren zouden het bbp van België met ongeveer 4½% kunnen doen groeien over een
periode van 10 jaar. Sommige hervormingen zouden zelfs binnen een relatief korte
tijdsspanne effect kunnen sorteren. De modelsimulaties confirmeren de analyse die in dit
werkdocument wordt gemaakt, namelijk dat de grootste baten waarschijnlijk worden
teweeggebracht door het optrekken van de arbeidsmarktparticipatie, in het bijzonder bij de
laaggeschoolde groepen; het versterken van de marktwerking; het omlaag brengen van de
vervangingsratio's van uitkeringen (de basisgegevens voor de raming houden nog geen
rekening met de in november 2012 in gang gezette hervorming); en het verleggen van de
belastingdruk naar consumptieve belastingen. Bovenop de aanzienlijke winsten inzake
potentiële output, zijn er ook positieve effecten op de werkgelegenheid (+6% na 10 jaar) en
op de begrotingspositie (een verbetering van 4% van het bbp na 10 jaar). Dit illustreert hoe
structurele hervormingen helpen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange
termijn te waarborgen.
52
De federale regulator (de CREG) heeft over deze procedure een (zeer) negatief advies uitgebracht. Zie "Advies
over de modaliteiten voor de procedure van offerteaanvraag voorzien in artikel 5 van de wet van 29 april 1999
betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt", CREG, mei 2013.
26
Tabel 1: Structurele indicatoren, doelstellingen en potentiële bbp-effecten53
Hervormingsgebied
Marktconcurrentie
Marktregulering
Belastinghervorming
Hervormingen verbetering
vaardigheden*
Hervormingen arbeidsmarkt
BE
Marges sector finale goederen (prijs/kostenmarge)
Toetredingskosten
Impliciet belastingtarief voor consumptie
0,16
5,20
21,0
Gemiddelde 3
best
presterende
0,13
0,13
28,6
Aandeel hooggekwalificeerden
Aandeel laaggekwalificeerden
Niet-participatiegraad vrouwen (25-54 jr):
- laaggekwalificeerd
- gemiddeld gekwalificeerd
4- hooggekwalificeerd
Niet-participatiegraad laaggekwalificeerde mannen (25-54 jr)
Niet-participatiegraad ouderen (55-64 jaar):
- laaggekwalificeerd
- gemiddeld gekwalificeerd
- hooggekwalificeerd
AAMB (percentage van het bbp over het percentage
werklozen)
Vervangingsratio uitkeringen**
8,1
28,4
10,7
7,5
45,8
19,6
8,9
19,3
26,4
10,5
4,3
7,7
25,6
10,7
6,8
13,4
4,8
3,3
43,9
65,0
37,4
52,6
Totaal
% bbp ten opzichte
van basisscenario
5 jaar
10 jaar
0,7
0,8
0,0
0,0
0,4
0,4
0,0
0,0
0,6
0,1
0,1
1,1
0,1
0,6
0,2
1,2
0,0
0,4
2,7
0,0
0,5
4,5
Bron: diensten van de Commissie. Noot: In deze simulatie wordt aangenomen dat alle lidstaten hervormingen
ondernemen die hun structurele tekorten met de helft dichten. De tabel toont de bijdrage van elke hervorming
aan het totale bbp na vijf en tien jaar. Indien het land voor een bepaalde indicator boven de benchmark zit, wordt
de impact van de hervormingsmaatregelen op dat gebied niet gesimuleerd; de betrokken lidstaat kan echter nog
steeds voordeel halen uit maatregelen van andere lidstaten54. Het langetermijneffect van de verhoging van het
aandeel van de hooggekwalificeerde bevolking zou 1,1 % van het bbp zijn en het effect van vermindering van de
laaggekwalificeerde groep zou 5,1 % bedragen.** Het EU-gemiddelde wordt als benchmark gebruikt.
Emissies van broeikasgassen, energiedoelstellingen en efficiënt gebruik van hulpbronnen
De federale en regionale autoriteiten zijn er niet in geslaagd heldere en volledige
afspraken te maken over de verdeling van de inspanningen om de emissies van
broeikasgasemissies in sectoren die niet onder het EU-emissiehandelssysteem vallen,
tegen 2020 met 15% ten opzichte van 2005 terug te dringen. Op regionaal niveau zijn
plannen goedgekeurd of is het proces daartoe aan de gang, maar het blijft onduidelijk wat hun
impact zal zijn op de totale emissies en of en hoe flexibele mechanismen zullen worden
ingezet om de nationale doelstellingen te realiseren. Insgelijks is niet geweten in hoeverre
maatregelen zullen worden genomen op het federale niveau. Er heeft zich het afgelopen jaar
geen significante verschuiving in de richting van milieubelastingen voorgedaan. Nochtans zou
hieraan dringend iets moeten worden gedaan voor het wegvervoer, dat in 2011
verantwoordelijk was voor 21% van alle emissies en de enige grote sector is waarvan de
emissies sinds 2005 zijn toegenomen. Daardoor is het zeer twijfelachtig of de doelstelling
voor 2020 zonder extra beroep te doen op flexibele instrumenten zal worden gehaald. Volgens
de jongste projecties (2013) van het land zelf, zal België 11 pp. verwijderd blijven van de
53
De winstmarge op eindgoederen is het verschil tussen de verkoopprijs van een goed/dienst en zijn kostprijs.
Onder intredekosten wordt verstaan, de kosten om een onderneming te beginnen in de intermediaire sector. Het
impliciete belastingtarief op consumptie is een indicator voor de verschuiving van de belastingdruk op arbeid
naar indirecte belastingen. De vervangingsratio van een uitkering drukt de verhouding in procenten uit tussen het
laatst verdiende inkomen van een werkende en de werkloosheidsuitkering. Zie de bijlage voor een gedetailleerde
toelichting bij de indicatoren.
54 Voor een gedetailleerde toelichting bij de doorgiftemechanismen van de hervormingsscenario's zie: Europese
Commissie (2013), "The growth impact of structural reforms", hoofdstuk 2, in QREA nr. 4. December 2013.
Brussel; http://ec.europa.eu/economy_finance/publications/qr_euro_area/2013/pdf/qrea4_section_2_en.pdf
27
doelstelling55. De diensten van de Commissie zijn bijgevolg van oordeel dat België slechts
beperkte vorderingen heeft gemaakt met betrekking tot de aanbeveling op dit punt.
Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt op weg naar de doelstelling van 13%
hernieuwbare energie in het finaal verbruik tegen 2020, niettegenstaande de
verschillende niveaus geen gemeenschappelijke strategie hebben. In 2012 maakten
hernieuwbare bronnen 6,8% van het finaal verbruik van energie uit, waarbij met name
elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare bronnen in de lift zit. De ontwikkeling van deze
laatste wordt ondersteund met groenestroomcertificaten, gewaarborgde prijzen en een
programma voor de bouw van windturbines op zee. De kosten daarvan worden echter
doorgerekend in hoge distributietarieven, zoals eerder gezegd. Fragmentatie van de
bevoegdheden voor hernieuwbare energie, waarbij de gewesten het merendeel hebben maar
offshore windenergie een federale materie blijft, draagt bij tot de complexiteit van het
Belgische beleid op dit gebied. Het zou de efficiëntie ten goede komen mocht de fungibiliteit
van de groenestroomcertificaten van de verschillende gewesten groter zijn, maar dit zou een
harmonisering van de subsidiabiliteitscriteria vereisen.
België heeft de op één na hoogste energie-intensiteit van alle EU-15 landen56 en in alle
economische sectoren is er ruimte voor een rationeler energieverbruik. De maatregelen
van de gewesten zijn in het bijzonder toegespitst op de woonsector (renovatie), het vervoer,
de openbare sector en informatieverplichtingen. Een belangrijk knelpunt is de financiering
van programma's voor efficiënt energiegebruik, die jaar na jaar met steeds krappere
begrotingen en onzekerheid te kampen hebben. De nakende tenuitvoerlegging van de energieefficiëntierichtlijn kan extra instrumenten verschaffen om een efficiënt gebruik te bevorderen.
Verder blijkt er ook behoefte te zijn aan grotere inspanningen op het gebied van opleiding en
certificering van deskundigen op dit gebied. België zou gebaat kunnen zijn bij de
tenuitvoerlegging van het Europa 2020-kerninitiatief inzake efficiënt gebruik van
hulpbronnen en bij de transitie naar een meer "circulaire" economie57. Er liggen in het
bijzonder mogelijkheden om het bedrijfsklimaat te verbeteren door middel van programma's
waarbij kmo's worden gesteund om minder hulpbronnen – waaronder energie – te gebruiken
om kosten te besparen en arbeidsplaatsen te creëren of in stand te houden58.
3.5.
Modernisering van de overheidsdiensten
Volgens de governance-indicatoren van de Wereldbank voor 2012 presteert België goed
wat de effectiviteit van het overheidsapparaat betreft. Wat deze algemene indicator echter
niet tot uiting brengt zijn het beperkte gebruik van vernieuwende werkmethoden en de
administratieve belemmeringen op een aantal gebieden. Wat de modernisering van de
overheidsdiensten betreft, scoort België gewoonlijk iets beter dan het EU-gemiddelde inzake
gebruikmaking van elektronische diensten door de burgers en het bedrijfsleven. Alhoewel er
aanzienlijke inspanningen zijn geleverd om online toegang en elektronische vereenvoudiging
te bevorderen, staat het gebruik van ICT en vernieuwende instrumenten bij de overheid op een
55
De voorspellingen van de Commissie, die uitgaan van volledige uitvoering van bestaand en goedgekeurd
beleid, zijn optimistischer en laten een vermindering van de niet-ETS-emissies met 12,5% tegen 2020 ten
opzichte van 2005 zien, aangenomen dat de doelstelling inzake hernieuwbare energie wordt gehaald en de
energie-efficiëntierichtlijn wordt uitgevoerd.
56
Dit komt voornamelijk door de energie-intensiteit van de Belgische industrie, die 50% boven het EUgemiddelde ligt. Vanwege zijn ligging heeft België relatief veel olieraffinaderijen en dus grootschalige
petrochemische activiteiten, die aardolie niet alleen voor energieopwekking, maar ook als productiegrondstof
gebruiken.
57
Zevende milieuactieprogramma, Publicatieblad L 354 van 28.12.2013, blz. 171–200.
58
RPA (2014) 'Study on Economic and Social Benefits of Environmental Protection and Resource Efficiency
related to the European Semester'.
28
laag peil in vergelijking met de particuliere dienstverleningssectoren. Volgens het EUscorebord voor justitie59 vertoont het vermogen van België om gegevens te verzamelen over
de kwaliteit en de doeltreffendheid van het gerechtelijk systeem eveneens belangrijke lacunes.
Het feit dat, in het algemeen, het bedrijfsklimaat wordt gekenmerkt door een beperkte
mate van bureaucratie, verhult de negatieve impact van de beslommeringen op gebieden
die cruciaal zijn voor de concurrentiepositie. Alhoewel de tijd die nodig is om een nieuwe
onderneming op te starten aanzienlijk onder het EU-gemiddelde ligt, blijkt uit gegevens van
de Commissie dat de kosten hoger liggen. Volgens de "Doing Business"-indicatoren van de
Wereldbank zit België in de onderste helft van de EU-groep waar het gaat om het verkrijgen
van bouwvergunningen en het registreren van eigendommen. Ook blijft de fiscale en de
socialezekerheidswetgeving deels ingewikkeld en stroef, terwijl er verbetering merkbaar is
wat de milieuwetgeving betreft. Tot slot wijzen de beschikbare indicatoren60 erop dat er
bijzonder weinig gebruik wordt gemaakt van op empirische gegevens gebaseerde
instrumenten (zoals grondige effectbeoordelingen) in het beleidsvormingsproces. De
complicaties en vertragingen die met de geleidelijke invoering van dergelijke instrumenten
gepaard gaan, worden evenwel aangepakt.
België heeft maatregelen genomen om de belastingadministratie te vereenvoudigen door
middel van vereenvoudigde (reeds deels ingevulde) belastingformulieren voor specifieke
groepen en stimulering van het gebruik van onlinediensten (Tax-on-web, Zoomit).
Anderzijds is het enige nationale loket voor diensten nog steeds niet meer dan een
informatieportaalsite zonder koppelingen met bestaande e-governmentoepassingen. Dit
betekent dat formaliteiten niet online via "bedrijfsloketten"61 kunnen worden vervuld, wat zou
bijdragen tot een vereenvoudiging van de administratieve context, tot efficiëntiewinsten en op
termijn mogelijke besparingen voor de overheidsdiensten en de ondernemingen zou kunnen
opleveren. Het gebrek aan beschikbaarheid en grensoverschrijdende toegankelijkheid van eprocedures is een ernstig manco. Er is de jongste jaren geen vooruitgang geboekt, behalve dan
dat er aanvullende informatie beschikbaar is.
België heeft een zeer sterk gedecentraliseerde structuur waarbij de bevoegdheden vaak
verspreid zijn over verschillende bestuursniveaus. Samenwerking en coördinatie van de
verschillende niveaus is bijgevolg essentieel voor het efficiënt functioneren van de
overheidsdiensten. De recentelijk goedgekeurde zesde staatshervorming brengt wezenlijke
veranderingen voor de verdeling van de bevoegdheden en de financiering ervan mee. De
tenuitvoerlegging van de staatshervorming vormt een administratieve uitdaging voor de
volgende legislatuur, maar opent tegelijkertijd perspectieven om verdere efficiëntiewinsten te
boeken.
4.
CONCLUSIES
De Belgische economie staat voor talrijke uitdagingen, waarvan de meeste op gebieden
die door de jaarlijkse groeianalyse en de Europa 2020-doelstellingen worden bestreken.
Begrotingsplanning op middellange termijn en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op
lange termijn zijn nog steeds prangende kwesties. Het belastingstelsel blijft complex en
inefficiënt, en de hoge belastingdruk op arbeid draagt bij tot een lage werkgelegenheidsgraad
en hardnekkige werkloosheidsvallen. De beperkte fluïditeit op de arbeidsmarkt en
59
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het
Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's "Het EU-scorebord voor justitie 2014",
COM(2014) 155 final, beschikbaar op: http://ec.europa.eu/justice/effective-justice/scoreboard/index_en.htm
60
Sustainable Government Indices (2011), Bertelsmann Stiftung.
61
Het doel van deze loketten is te zorgen voor één enkel contactpunt voor ondernemingen door de toegang tot
verschillende diensten te centraliseren.
29
entreebarrières resulteren in een lage arbeidsmarktparticipatie en aanhoudende mismatches,
terwijl sommige indicatoren voor de onderwijsprestaties op zorgwekkende ontwikkelingen
wijzen. Het verlies van concurrentievermogen is gedeeltelijk te wijten aan kostenfactoren
zoals de hoge loonkosten per eenheid product en aan niet-kostenfactoren zoals een onbenut
O&O-potentieel en knelpunten in de werking van markten. Voor een aantal tekortkomingen
op milieugebied blijft een aanpak uit. Tot slot zijn de lage informatiseringsgraad van de
overheidsdiensten en de complexiteit van de wetgeving en de overheidsregelingen.
De conclusie van de analyse in dit werkdocument is dat België enige vooruitgang heeft
geboekt met het uitvoeren van de landspecifieke aanbevelingen van 2013. Het tekort is in
2013 teruggebracht tot 2,6% van het bbp. Het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en
bestuur is ten uitvoer gelegd via een samenwerkingsakkoord dat een regel inzake structureel
begrotingsevenwicht voor de overheid als geheel invoert en de onderlinge afstemming van het
begrotingsbeleid tussen de verschillende bestuursniveaus formaliseert. De hervorming van de
sociale zekerheid voor ouderen van 2011 wordt volgens planning in fasen doorgevoerd en er
zijn aanvullende maatregelen genomen die actief ouder worden in de hand werken. De
werkzoekverplichtingen en de gepersonaliseerde bijstand bij het zoeken voor alle werklozen
zijn uitgebreid. De factoren die in het verleden voor hoge opwaartse prijsdruk zorgden zijn
aangepakt via concurrentieversterkende maatregelen op essentiële markten zoals energie en
telecommunicatie. Voor de meeste van de sinds de goedkeuring van de aanbevelingen
genomen maatregelen is evenwel verdere actie nodig, bv. op het vlak van het
concurrentievermogen, de beperkingen en de concurrentie in de detailhandel en de
netwerkindustrieën, de fiscaliteit en het terugdringen van emissies van broeikasgassen.
De door België ingediende beleidsplannen pakken de uitdagingen breed aan en beide
programma's zijn in grote trekken coherent. In het nationale hervormingsprogramma
worden de acties uit de doeken gedaan die sinds de landspecifieke aanbevelingen van 2013
zijn ondernomen om de tekortkomingen op het gebied van de langetermijnhoudbaarheid van
de overheidsfinanciën, het concurrentievermogen, de arbeidsmarkt, de mededinging en het
milieu aan te pakken. Het stabiliteitsprogramma toont aan dat België vastbesloten is om
conform het stabiliteits- en groeipact een verbetering van de begrotingssituatie in de richting
van de middellangetermijndoelstelling te bewerkstelligen. In het nationaal
hervormingsprogramma ontbreekt evenwel een toekomstvisie. Bovendien dient de vertraging
op sommige hervormingsterreinen (fiscaliteit, loonvorming) onder de aandacht te worden
gebracht. Om de nationale 2020-doelstellingen en begrotingsdoelstellingen te halen, is het van
wezenlijk belang dat de gewestelijke en nationale doelstellingen onderling consistent zijn en
dat de gewestelijke actoren hun inspanningen coördineren.
30
OVERZICHTSTABEL
Samenvattende beoordeling62
Toezeggingen 2013
Landspecifieke aanbevelingen (LSA)
LSA 1: Aanvullende maatregelen te
nemen
om
de
structurele
aanpassingsinspanning te realiseren die is
gespecificeerd in het besluit van de Raad
tot aanmaning om maatregelen te treffen
om het buitensporige tekort uiterlijk in
2013 te corrigeren en om de consolidatie
een duurzamer en geloofwaardiger
karakter te verlenen. Een duurzame
correctie
van
de
budgettaire
onevenwichtigheden
vereist
een
geloofwaardige
implementatie
van
ambitieuze structurele hervormingen die
de aanpassingscapaciteit verhogen en de
potentiële groei doen toenemen.
Na de correctie van het buitensporige
tekort de structurele aanpassing in een
passend tempo voort te zetten teneinde
uiterlijk
in
2016
de
middellangetermijndoelstelling
te
realiseren, en er tevens voor te zorgen dat
de hoge schuldquote een duidelijke
neerwaartse tendens te zien geeft. Te dien
einde uiterlijk op 15 oktober 2013
groeivriendelijke structurele maatregelen
voor het jaar 2014 te presenteren die een
duurzame correctie van het buitensporige
tekort en voldoende vooruitgang in de
richting
van
de
middellangetermijndoelstelling
waarborgen. Erop toe te zien dat de
aanpassing evenwichtig is gespreid in de
tijd of zelfs overwegend in de eerste jaren
plaatsvindt.
België heeft enige vooruitgang geboekt om gevolg te geven aan
LSA 1.
 Aanzienlijke vooruitgang in vermindering van het tekort.
Het nominaal tekort voor 2013 is op 2,6 % van het bbp
uitgekomen, onder het streefcijfer van 2,7 % zoals
voorgesteld door de Raad in juni 2013. De voorspelling is dat
het tekort in 2014 en 2015 onder de grens van 3% van het bbp
zal blijven.
 Beperkte
vooruitgang
om
de
middellangetermijndoelstelling te realiseren. De begroting
van 2014 bevat consolidatiemaatregelen van structurele aard
die voor een duurzame correctie van het buitensporige tekort
zorgen. De voorjaarsprognoses van de Commissie geven
echter geen verdere structurele verbetering in 2014 te zien en,
in de gebruikelijke hypothese van ongewijzigd beleid, een
structurele verslechtering in 2015. Dit brengt de haalbaarheid
van de doelstelling in gevaar en kan leiden tot een
aanzienlijke afwijking ten opzichte van de aanpassing in de
richting van de MTD in 2014-2015.
 Aanzienlijke vooruitgang om het begrotingskader te
verbeteren. De lopende zesde staatshervorming voorziet in
een bijdrage van de gewesten en de gemeenschappen tot de
begrotingsconsolidatie en tot de kosten van de vergrijzing.
Het begrotingsverdrag, dat deel uitmaakt van het Verdrag
inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de economische en
monetaire unie, is ten uitvoer gelegd door middel van een
samenwerkingsovereenkomst tussen de federale regering en
de regeringen van gewesten en gemeenschappen van
13 december 2013, die een regel inzake structureel
begrotingsevenwicht voor de overheid invoert en een formeel
kader verschaft voor de coördinatie van het begrotingsbeleid
tussen de verschillende bestuurslagen.
De volgende categorieën worden gebruikt om de vooruitgang in de uitvoering van de landspecifieke
aanbevelingen van 2013 te beoordelen.
Geen vooruitgang: De lidstaat heeft geen maatregelen aangekondigd of goedgekeurd om gevolg te geven aan de
LSA. Deze categorie wordt ook gebruikt als de lidstaat een studiegroep heeft aangesteld om mogelijke
maatregelen te onderzoeken.
Beperkte vooruitgang: De lidstaat heeft een aantal maatregelen aangekondigd om gevolg te geven aan de LSA
maar deze maatregelen blijken ontoereikend en/of de goedkeuring/uitvoering ervan is in gevaar.
Enige vooruitgang: De lidstaat heeft maatregelen aangekondigd of goedgekeurd om gevolg te geven aan de LSA.
Deze maatregelen zijn veelbelovend maar zijn nog niet allemaal uitgevoerd en de uitvoering ervan is niet zeker
in alle gevallen.
Aanzienlijke vooruitgang: De lidstaat heeft maatregelen goedgekeurd en de meeste daarvan zijn uitgevoerd.
Deze maatregelen zullen zeker bijdragen om te voldoen aan de LSA.
Volledige uitvoering: De lidstaat heeft maatregelen goedgekeurd en uitgevoerd die op passende wijze gevolg
geven aan de LSA.
62
31
Expliciete coördinatieregelingen te treffen
om
te
garanderen
dat
de
begrotingsdoelstellingen bindend zijn op
federaal niveau en op subfederaal niveau
binnen
een
planninghorizon
op
middellange termijn, onder meer door de
spoedige aanneming van een regel
betreffende het overheidssaldo/overschot
die strookt met de vereisten van het
Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en
bestuur in de economische en monetaire
unie, alsook om de lastenverdeling over en
de verantwoordingsplicht van de diverse
geledingen van de overheid transparanter
te maken.
LSA 2: De inspanningen te intensiveren
om de kloof tussen de werkelijke en de
wettelijke pensioenleeftijd te dichten,
onder meer door de lopende hervormingen
ter beperking van de vervroegdeuittredingsmogelijkheden voort te zetten.
De
hervormingen
van
de
socialezekerheidsstelsels voor ouderen te
onderbouwen
met
werkgelegenheidsbevorderende
maatregelen en arbeidsmarkthervormingen
die actief ouder worden in de hand
werken.
De
werkelijke
pensioenleeftijd
te
verhogen door de pensioenleeftijd of de
pensioenuitkeringen aan de veranderingen
in de levensverwachting aan te passen.
Door te gaan met het kostenefficiënter
maken van de overheidsuitgaven voor
langdurige institutionele zorg.
LSA 3: De aangevatte inspanningen tot
hervorming
van
het
loonvormingsmechanisme, met inbegrip
van de loonindexering, voort te zetten om
het concurrentievermogen te herstellen.
met name door in overleg met de sociale
partners en conform de nationale
praktijken structurele maatregelen te
nemen om ervoor te zorgen dat de
België heeft enige vooruitgang geboekt om gevolg te geven aan
LSA 2.
 Enige vooruitgang in het verminderen van de
mogelijkheden tot vervroegde uittreding. De lopende
hervorming van de sociale zekerheid voor ouderen is einde
2011 van start gegaan. Ter ondersteuning van de
hervormingen van het socialezekerheidsstelsel voor ouderen
zijn aanvullende maatregelen genomen die actief ouder
worden bevorderen, met name de afstemming van de
pensioenbonus op de nieuwe leeftijd voor vervroegde
uittreding, een billijke behandeling van gemengde loopbanen
en
versterking
van
de
werkprikkels
in
de
overlevingspensioenen. Verder zijn de regels inzake het
bijverdienen na pensioen versoepeld waardoor mensen
beloond worden die na het bereiken van de leeftijd voor
vervroegde uittreding blijven werken of op de arbeidsmarkt
blijven of herintreden na de wettelijke pensioenleeftijd.
Daaraan verbonden is de ontslagregeling in het
brugpensioenstelsel
duurder
gemaakt
en
wordt
ondernemingen gevraagd plannen voor "actief ouder worden"
uit te voeren.
 Geen vooruitgang om de pensioenleeftijd of de
pensioenuitkeringen aan te passen aan veranderingen in
de levensverwachting. Er is een deskundigengroep
opgericht, maar deze heeft nog geen hervormingsvoorstellen
bekendgemaakt.
 Geen vooruitgang in de kosteneffectiviteit van de
langdurige zorg in verzorgingsinstellingen. Door de zesde
staatshervorming worden een aantal bevoegdheden inzake
langdurige verzorging (en voor gezondheidszorg) naar de
gemeenschappen overgeheveld, hetgeen de last van de
vergrijzing enigszins verlicht voor de federale regering. Of de
overheveling van bevoegdheden tot grotere kosteneffectiviteit
leidt, is afhankelijk van de beleidskeuzes die nog moeten
worden gemaakt en ten uitvoer worden gelegd.
België heeft beperkte vooruitgang geboekt om gevolg te geven
aan LSA 3.
 Enige vooruitgang om het concurrentievermogen te
herstellen: Een aantal maatregelen zijn genomen om de
stijgende loonkosten te beteugelen en factoren die in het
verleden voor hoge opwaartse prijsdruk zorgden, zijn
aangepakt via concurrentieversterkende maatregelen op een
aantal essentiële markten. Een tweede reeks herzieningen van
de formule voor de berekening van de gezondheidsindex is op
32
loonvorming
aansluit
bij
productiviteitsontwikkelingen,
de
subregionale en lokale verschillen in
productiviteit
en
arbeidsmarktomstandigheden
weerspiegelt,

en in automatische correcties voorziet
wanneer
de
loonontwikkeling
het
kostenconcurrentievermogen ondermijnt.

LSA 4: Concrete en aan een specifiek
tijdschema
gebonden
structurele
maatregelen te presenteren om een betere
concurrentie in de dienstensector te
waarborgen door belemmeringen in de
detailhandel uit de weg te ruimen,
buitensporige
beperkingen
professionele diensten op te heffen
op
en in een betere verschaffing van mobiele
breedband te voorzien.
De werking van de energiesector te blijven
verbeteren door de distributiekosten terug
te schroeven en de retailprijzen te
monitoren,
en de onafhankelijkheid te versterken van
de toezichthouders in de energie-,
telecommunicatie- en vervoersectoren
(spoorwegen, luchthavens).
De resterende belemmeringen van
regelgevende aard in de postsector op te
heffen.
1 januari 2014 in werking getreden met het oog op een betere
weergave van consumptiepatronen, en de methode voor de
prijsbepaling van verschillende grondstoffen en diensten is
herzien. Naar verwachting zullen de genoemde herzieningen
de neerwaartse druk in de gemeten inflatie versterken en
derhalve bijdragen tot loonmatiging.
Geen vooruitgang in de hervorming van het
loonvormingsmechanisme, waarbij het loon aan
ontwikkelingen in de productiviteit wordt gekoppeld, en
lokale
verschillen
in
productiviteit
en
arbeidsmarktomstandigheden beter weergeeft.
Geen vooruitgang in de invoering van automatische
correcties. Volgens de regeringsverklaring in het parlement
zou de hervorming van de wet van 1996 inzake het
concurrentievermogen een nieuwe, striktere methode voor de
vaststelling van de loonnorm invoeren, waarbij het gevaar
voor overwaardering van loonontwikkelingen in buurlanden
wordt beperkt, de discretionaire bevoegdheid van de regering
om in het loonvormingsmechanisme in te grijpen wordt
versterkt en het mechanisme voor correcties achteraf wordt
verstevigd. Deze hervorming is echter tot stilstand gekomen
en zal tijdens de huidige regeerperiode waarschijnlijk niet
meer worden aangenomen.
België heeft beperkte vooruitgang geboekt om gevolg te geven
aan LSA 4.
 Beperkte vooruitgang in het uit de weg ruimen van
belemmeringen in de detailhandel. België heeft beperkte
vorderingen geboekt inzake vestiging van detailhandel. De
overdracht van de desbetreffende bevoegdheden naar de
gewesten, die in juli 2014 zal plaatsvinden, biedt de
gelegenheid om de huidige regels te hervormen maar tot op
heden zijn nog geen concrete maatregelen genomen. Het blijft
afwachten hoe effectief de nieuwe regels zullen zijn om de
vestiging van detailhandel te vereenvoudigen.
 Geen vooruitgang wat het opheffen van buitensporige
beperkingen op professionele diensten betreft. Sommige
beroepen ondervinden nog steeds belemmeringen om de
markt te betreden en om in de sector in zijn geheel
bijkomende diensten aan te bieden.
 Aanzienlijke vooruitgang wat de betere voorwaarden voor
het aanbieden van mobiele breedband betreft. Het
frequentiespectrum in de 800 MHz-band is uiteindelijk
toegekend voor het aanbieden van mobiele breedbanddiensten
en voor de EMF-kwestie in het Brusselse gewest wordt nu
een oplossing gezocht.
 Enige vooruitgang inzake de betere werking van de
energiesector. De groothandelsmarkten voor gas en
elektriciteit zijn goed geïntegreerd met de buurlanden. De
retailmarkten zijn dynamischer geworden; door middel van
voorlichtingscampagnes zijn de consumenten prijsbewuster
geworden. De distributietarieven voor elektriciteit behoren
echter tot de hoogste in Europa (na Spanje) en er staat nog
werk op stapel om de wetgeving af te stemmen op de derde
richtlijnen betreffende de interne energiemarkt.
 Enige vooruitgang om de onafhankelijkheid van de
toezichthouders te versterken. In de energiesector is de
onafhankelijkheid van de toezichthouders niet verzekerd en
hun taken zijn niet in overeenstemming met de
internemarktrichtlijnen (derde pakket). In de telecomsector
zijn de regels volgens welke de Belgische ministerraad kan
33

ingrijpen in de besluiten of plannen van het BIPT (Belgisch
Instituut voor postdiensten en telecommunicatie), in strijd met
de onafhankelijkheid van de regulator. In de vervoersector is
uitvoering gegeven aan de in 2012 aangenomen wet inzake de
toezichthoudende instantie voor spoorwegvervoer en voor de
werking van Brussels Airport, waarbij de onafhankelijkheid
van deze toezichthouder versterkt is. Er bestaan verder geen
grote problemen met de regelgevende functie voor
spoorwegvervoer. In het geval van Brussels Airport heeft het
voornaamste probleem te maken met de buitensporige
bevoegdheid die de minister uitoefent bij het beslechten van
geschillen met betrekking tot luchthavenheffingen. In het
geval van de luchthaven van Brussels-South Charleroi Airport
zou ook de onafhankelijkheid van de Waalse
toezichthoudende instantie gegarandeerd moeten worden.
Geen vooruitgang in het opheffen van de resterende
belemmeringen van regelgevende aard in de postsector.
Aanhoudende
regelgevende
belemmeringen
(d.i.
buitensporige vergunningsvereisten, met name verplichte
geografische en dagelijkse bediening en een uniform tarief
voor diensten waarvoor vergunning is verleend) beperken de
consumentenkeuze en staan de ontwikkeling van
gereguleerde postmarkten in de weg.
Het belastingstelsel te vereenvoudigen
door het aantal aftrekken in de
inkomstenbelasting te verminderen, de
efficiëntie van de btw te verhogen en
tevens voor een betere naleving van de
belastingwetgeving te zorgen door
bestaande lacunes te dichten;
België heeft beperkte vooruitgang geboekt om gevolg te geven
aan LSA 5.
 Beperkte vooruitgang in de verschuiving van de
belastingen op arbeid naar minder groeiverstorende
belastinggrondslagen. Hoewel een aantal kleine maatregelen
zijn genomen in het kader van een "pact voor competitiviteit",
heeft er geen essentiële verschuiving van belasting op arbeid
naar minder groeiverstorende grondslagen plaatsgevonden. Er
zijn geen concrete voorstellen gedaan om meer gebruik te
maken van milieubelastingen en diesel en benzine werden
uitgesloten van de algemene verhoging van de accijnzen op 1
augustus 2013.
 Beperkte vooruitgang in de vereenvoudiging van het
belastingstelsel. Een aantal maatregelen ter vereenvoudiging
zijn in de wetgeving aangebracht. Wat de verhoging van de
efficiëntie van de btw betreft, is de btw-vrijstelling voor
advocatendiensten afgeschaft maar druist de vermindering
van het btw-tarief van 21 % tot 6 % voor elektriciteit (die in
werking treedt in april 2014) in tegen de doelstellingen van
vereenvoudiging van het belastingstelsel en verschuiving naar
een minder groeiverstorende belastinggrondslag. Er is sprake
van betere naleving van de belastingwetgeving door het
opdrijven van de strijd tegen fraude. De zogenoemde
"fairness tax" voor grote ondernemingen kan worden gezien
als een indirecte reactie op het gebruik van belastingplanning
in de vennootschapsbelasting, door middel van achterpoortjes
in de aftrek voor risicokapitaal (allowance for corporate
equity – ACE), die ondernemingen de mogelijkheid kan
geven de ACE-winsten in een cascadesysteem te gebruiken
op basis van dezelfde aanvankelijke kapitaalstock. Deze
achterpoortjes zijn niet gedicht.
LSA 6: De prikkels die werken
onaantrekkelijk
maken,
verder
te
reduceren door effectief de hand te houden
aan de verplichting om werk te zoeken en
ervoor te zorgen dat alle werklozen
België heeft enige vooruitgang geboekt om gevolg te geven aan
LSA 6.
 Enige vooruitgang in het reduceren van negatieve
prikkels. Een nieuw samenwerkingsakkoord tussen de
federale regering en de gewesten over de begeleiding en
LSA 5: Concrete en aan een specifiek
tijdschema gebonden voorstellen uit te
werken om een verschuiving van de
belastingen op arbeid naar minder
groeiverstorende belastinggrondslagen te
bewerkstelligen, met name door de
mogelijkheden te onderzoeken die worden
geboden
door
milieubelastingen
(bijvoorbeeld op diesel en stookolie) en
door de belastingheffing op het
particuliere gebruik van bedrijfswagens.
34
gepersonaliseerde bijstand wordt geboden
bij het zoeken naar werk.
Maatregelen
te
treffen
om
intergewestelijke arbeidsmobiliteit
vergroten.
de
te
De coherentie te vereenvoudigen en te
versterken tussen prikkels om aan het
werk te gaan, het activeringsbeleid, de
afstemming van arbeidsvraag en -aanbod,
onderwijs, een leven lang leren en
beleidsmaatregelen op het gebied van
beroepsopleiding voor ouderen en
jongeren.
Alomvattende strategieën uit te stippelen
met het oog op de sociale inclusie en de
integratie in de arbeidsmarkt van mensen
met een migrantenachtergrond;



LSA 7: Concrete maatregelen te treffen en
afspraken te maken over een duidelijke
verdeling van de inspanningen tussen de
federale en gewestelijke overheden om
vooruitgang
te
boeken
bij
de
verwezenlijking van de doelstellingen
voor
het
verminderen
van
de
broeikasgasemissies van niet onder de
emissiehandelsregeling
vallende
activiteiten, en met name van vervoer en
gebouwen.
opvolging- van werkzoekenden is op 1 januari 2014 in
werking getreden en voorziet in verhoogde activering,
voorwaardelijkheid, snellere opvolging en sancties. Prikkels
die werk onaantrekkelijk maken, zouden aan de onderkant
van het loongebouw moeten wegvallen ten gevolge van de
hervorming van het stelsel van werkloosheidsuitkeringen en
de versterking van de werkbonus. Niettemin is in België nog
steeds sprake van omvangrijke en alomtegenwoordige
werkloosheidsvallen.
Enige vooruitgang op het gebied van intergewestelijke
arbeidsmobiliteit De gewestelijke arbeidsdiensten zijn zich
blijven
toeleggen
op
bilaterale
en
multilaterale
samenwerking. Recente statistieken wijzen op groeiende
pendelaarsstromen over de gewestgrenzen vanuit gebieden
met hoge naar gebieden met lage werkloosheid.
Beperkte vooruitgang in de vereenvoudiging en
versterking van de coherentie Zowel de arbeidsmarkt als
onderwijsinstellingen en openbare opleidingscentra in de drie
gewesten/gemeenschappen hebben de samenwerking
opgevoerd om de aanvankelijke beroepsopleiding relevanter
te maken voor de behoeften van de arbeidsmarkt en om de
groeiende behoefte aan voortdurende beroepsopleiding en
volwassenenvorming op te vangen. Er is geen samenhang
tussen de verschillende beleidsmaatregelen/instanties om de
problematiek inzake schooluitval over het hele land aan te
pakken. Statistieken wijzen op voortdurende en toenemende
verschillen tussen gewesten/gemeenschappen.
Beperkte vooruitgang op het gebied van alomvattende
strategieën voor mensen met een migratieachtergrond. De
gewesten/gemeenschappen hebben actie ondernomen die
vooral nieuwkomers ten goede komt, zonder een
samenhangende strategie te ontwikkelen ten aanzien van de
problemen waarmee migranten van de tweede of de derde
generatie – waarvan velen de Belgische nationaliteit bezitten te maken hebben. Een belangrijke uitzondering hierop is het
grote aanbod aan taalcursussen. Opmerkelijk is de
ontwikkeling van een statistisch instrument om de
arbeidsmarktintegratie
van
personen
met
een
migratieachtergrond te beschrijven en te monitoren.
België heeft beperkte vooruitgang geboekt om gevolg te geven
aan LSA 7.
 Beperkte vooruitgang in de concrete maatregelen voor het
verminderen van broeikasgasemissies.
 Beperkte vooruitgang in de duidelijke verdeling van de
inspanningen tussen de federale en gewestelijke
overheden. Het Waalse gewest heeft zijn "Décret Climat"
aangenomen en het Brusselse gewest heeft het Brussels
wetboek van lucht, klimaat en energiebeheer aangenomen
maar het eerste vijfjaarlijkse lucht-klimaat-energieplan met
concrete maatregelen moet nog worden aangenomen en
uitgevoerd. Het Vlaamse gewest heeft het "Vlaams
Klimaatbeleidsplan 2013-2020" aangenomen maar dit is nog
niet volledig uitgevoerd.
Europa 2020 (nationale doelen en vooruitgang)
Beleidsdoelstelling
Doelstelling arbeidsparticipatie gesteld
Geboekte vooruitgang
De participatiegraad bedroeg:
35
67,6 % in 2010
67,3 % in 2011
67,2 % in 2012 en
67,3 % in de eerste drie kwartalen van 2013.
in het NHP 2012: 73,2 %
Gelet op de prestaties in het verleden blijkt een participatiegraad
van 73,2 % als Europa 2020-doelstelling een ambitieuze
doelstelling te zijn. Om deze te bereiken zouden jaarlijks ongeveer
50 000 banen moeten worden geschapen, veel meer dan het
gemiddelde sinds 2008 en zelfs meer dan het cijfer van vóór de
crisis van 2008.
O&O-doel gesteld in het NHP 2012:
3%
De O&O-intensiteit van België is sinds 2005 gestaag aan het
stijgen (2005: 1,8 %, 2012: 2,2 %), dankzij de toename van de
O&O-uitgaven in de bedrijfswereld (van 1,24 % naar 1,52 %) en
in de overheid (van 0,56 % naar 0,70 %). Indien deze trend zich
doorzet, zou België zijn 2020-doelstelling zo goed als halen.
In 2013 waren de publieke O&O-budgetten van alle instanties
beschermd (of zelfs aanzienlijk verhoogd in het geval van de
federale en de Waalse begroting) overeenkomstig het beginsel van
groeivriendelijke consolidatie.
Nationale
broeikasgasemissie:
Evolutie van broeikasgasemissies (excl. ETS) tussen 2005 en
2012: -6 %.
doelstelling
-15 % in 2020 in vergelijking met de
emissies van 2005 (in niet-ETSsectoren).
Volgens de jongste nationale prognoses die aan de Commissie
voorgelegd zijn, en rekening houdend met bestaande maatregelen
zal de doelstelling naar verwachting niet worden gehaald: -4 % in
2020 in vergelijking met 2005 (verwacht tekort van
11 procentpunten).
2020-doelstelling hernieuwbare energie:
13 %
Aandeel van hernieuwbare energie in
alle vervoerswijzen: 10 %
België heeft goede vorderingen gemaakt in de ontwikkeling van
hernieuwbare energie: het aandeel van hernieuwbare
energiebronnen in het finaal verbruik van energie bereikte 6,8 %
in 2012; daarmee had België zijn tussentijdse streefdoelen
overeenkomstig de richtlijn hernieuwbare energie voor 2011/2012
en 2013/2014 reeds overschreden.63 Het aandeel van hernieuwbare
energiebronnen in het vervoer bereikte 4,5 %64 in 2012.
Doelstelling energie-efficiëntie: 6.911
Mtoe in het finale energieverbruik
België heeft de Commissie meegedeeld welke beleidsmaatregelen
het overweegt om artikel 7 van de richtlijn inzake energieefficiëntie ten uitvoer te leggen.
In 2020: niveau van 43,7 Mtoe primair
verbruik en
32,5
Mtoe
finaal
energieverbruik
Doelstelling
schoolverlaters: 9,5 %
vroegtijdige
Het schooluitvalpercentage bedroeg:
11,9 % in 2010
12,3 % in 2011
12,0 % in 2012 en
11,0 % in 2013.
Hoewel het schooluitvalpercentage van België onder het Europese
gemiddelde van de EU28-lidstaten (11,9 % vergeleken met
12,9 % in 2012) ligt, blijft het boven de 10 %-benchmark. In
overeenstemming met de gemiddelde EU-trend is het percentage
63
64
2012 EUROSTAT.
Idem.
36
in 2013 gedaald in vergelijking met 2012. Hierachter liggen echter
grote verschillen tussen bevolkingsgroepen verborgen alsmede
voortdurende discrepanties tussen gewesten. Het percentage van
vroegtijdige schoolverlaters met een migratieachtergrond ligt twee
keer zo hoog als bij de Belgische ingezetenen. Tegen de algemene
EU-trend in zijn de percentages sinds 2009 nog opnieuw gestegen
in Wallonië en in het Brusselse gewest; in Brussel bereikt dit
percentage zorgwekkende niveaus (15,6 % in 2009, 17,7 % in
2013).
Ten gevolge van het loopbaanakkoord van 2012 tussen het
Vlaamse gewest en de sociale partners heeft Vlaanderen een
nieuw actieplan goedgekeurd om schooluitval te bestrijden.
Ondanks een aantal maatregelen en nieuwe decreten ter
verbetering van de coördinatie bestaat er in het Brusselse en in het
Waalse gewest geen strategie om in samenwerking met de
gemeenschappen schooluitval tegen te gaan. Er is geen beleid dat
op empirische gegevens berust. Met name wijst de bijzondere
situatie in Brussel (betrokkenheid van het gewest en de
verschillende taalgemeenschappen) op specifieke problemen in de
samenwerking
tussen
het
grote
aantal
betrokken
bestuursinstanties.
Doelstelling tertiair opleidingsniveau:
47 %
Het percentage afgestudeerden in het tertiair onderwijs bedroeg:
44,4 % in 2010
42,6 % in 2011
43,9 % in 2012 en
42,7 % in 2013.
Terwijl Belgiës percentage van afgestudeerden in het hoger
onderwijs aanzienlijk hoger is dan het EU-gemiddelde (42,7 %
tegen 36,8 % in 2013), behoort België tot de drie EU-landen waar
de participatiegraad in 2013 afgenomen is. De nationale
doelstelling bereiken zou dus een probleem kunnen worden.
Doelstelling verkleining van het
bevolkingsdeel met risico op armoede
en sociale uitsluiting, in aantal
personen: -380 000
Het aantal personen (in duizend personen) met risico op armoede
en sociale uitsluiting bedroeg:
2.235 in 2010
2.271 in 2011
2.353 in 2012.
Ten gevolge van een opwaartse trend is België zich aan het
verwijderen van zijn 2020-doelstelling. Bovendien lopen bepaalde
bevolkingsgroepen een overmatig hoog risico: het percentage nietEU-ingezetenen met risico op armoede bedroeg 50,5 % in 2012,
hetgeen voor alle lidstaten veruit het hoogste percentage en de
grootste kloof ten opzichte van nationale ingezetenen vormt. Het
percentage van ernstige materiële deprivatie onder niet-EUingezetenen behoort tot de slechtste resultaten en is meer dan
tweemaal zo hoog als het EU-gemiddelde, terwijl het verschil met
ingezetenen bijna vier keer zo hoog is als gemiddeld in de EU.
37
BIJLAGE
Standaardtabellen
Tabel I. Macro-economische indicatoren
1996- 2001- 20062000 2005 2010
Kernindicatoren
Bbp-groei
1
Output gap
HICP (jaarlijkse verandering in %)
Binnenlandse vraag (jaarlijkse verandering in %)2
3
Werkloosheidscijfer (% van de beroepsbevolking)
Bruto-investeringen in vaste activa (in % van het bbp)
Bruto nationale besparingen (in % van het bbp)
Overheid (in % van het bbp)
Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-)
Brutoschuld
Netto financiële activa
Totale ontvangsten
Totale uitgaven
waarvan: rente
Vennootschappen (in % van het bbp)
Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-)
Netto financiële activa, niet-financiële
vennootschappen
Netto financiële activa, financiële instellingen
Investeringen (bruto)
Exploitatieoverschot (bruto)
Huishoudens en IZW's t.b.v. huishoudens (in %
van het bbp)
Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-)
Netto financiële activa
Brutolonen
Netto-inkomen uit vermogen
Ontvangen lopende overdrachten
Besparingen (bruto)
Buitenland (in % van het bbp)
Vorderingenoverschot (+) of -tekort (-)
Netto financiële activa
Netto-uitvoer van goederen en diensten
Netto primair inkomen, ontvangen van het buitenland
Kapitaaltransacties (netto)
Verhandelbare sector
Niet-verhandelbare sector
waarvan: bouwnijverheid
Reële effectieve wisselkoers (index, 2000=100)
Ruilvoet goederen en diensten (index, 2000=100)
Exportprestatie (index, 2000=100)
2011
2012
2013
2014
2015
2,9
1,6
1,2
1,8
-0,1
0,2
1,4
1,6
0,5
1,6
0,3
2,0
0,7
2,2
-0,3
3,4
-1,3
2,6
-1,7
1,2
-1,1
0,9
-0,5
1,3
2,5
1,3
1,4
2,0
-0,6
-0,4
1,3
1,9
8,7
20,7
25,8
7,8
19,9
25,2
7,8
21,2
24,3
7,2
20,7
22,5
7,6
20,4
20,8
8,4
19,7
19,6
8,5
19,8
20,0
8,2
20,2
19,9
-1,6
-0,5
117,6 98,8
-106,8 -88,7
49,0
49,6
50,6
50,1
7,4
5,2
-2,0
90,7
-76,5
48,5
50,5
3,7
-3,8
99,2
-81,2
49,6
53,4
3,3
-4,1
101,1
-81,8
51,0
55,0
3,4
-2,6
101,5
n.b.
52,0
54,6
3,2
-2,6
101,7
n.b.
51,4
53,9
3,0
-2,8
101,5
n.b.
51,4
54,2
3,0
1,0
2,1
0,8
0,3
1,0
0,3
-90,5 -101,4 -100,9 -73,8
-7,0
-5,7
2,1
4,4
13,2
13,2
13,7
14,1
20,5
21,3
23,1
24,1
-88,6
2,9
13,2
22,8
n.b.
n.b.
12,4
22,7
n.b.
n.b.
12,4
23,9
n.b.
n.b.
12,8
23,9
5,2
253,6
38,8
11,6
21,8
11,4
4,5
232,7
39,3
9,6
21,7
10,3
3,2
210,3
38,8
8,7
21,7
10,2
2,0
205,4
39,0
7,7
22,6
8,6
2,9
217,3
39,7
7,9
23,2
9,5
2,1
n.b.
39,6
7,2
23,8
8,6
1,9
n.b.
38,8
7,4
23,8
8,4
2,1
n.b.
38,8
7,5
24,1
8,5
4,4
-47,2
3,6
2,0
0,0
42,1
47,2
4,6
98,5
4,6
-35,0
4,7
1,2
-0,1
40,8
48,6
4,5
98,4
2,1
-32,6
2,7
0,9
-0,3
38,5
50,8
5,0
104,2
0,3
-50,3
0,8
0,9
-0,1
36,8
52,6
5,3
106,2
-0,3
-45,3
1,1
0,3
-0,1
36,3
52,9
5,3
106,2
-0,4
n.b.
1,8
-0,1
-0,1
36,2
53,1
5,1
108,8
0,4
n.b.
2,5
-0,3
0,1
n.b.
n.b.
n.b.
108,4
-0,3
n.b.
1,9
-0,3
-0,1
n.b.
n.b.
n.b.
108,7
102,3
110,7
100,7
103,6
99,1
97,0
97,6
97,6
97,4
99,0
97,5
100,1
98,1
99,5
97,9
98,8
0,8
0,7
Noten:
1
De output gap is het verschil tussen het feitelijk en het potentieel bruto binnenlands product tegen marktprijzen van 2005.
2
In de indicator voor de binnenlandse vraag zijn de voorraden begrepen.
3
Werklozen zijn alle personen die geen werk hebben, actief naar werk zoeken en bereid zijn onmiddellijk of binnen een termijn van twee weken
aan het werk te gaan. De beroepsbevolking is het totale aantal werkenden en werklozen. Het werkloosheidscijfer heeft betrekking op de
leeftijdsgroep van 15-74-jarigen.
Bron :
Voorjaarsprognoses 2014 van de diensten van de Commissie (COM); Stabiliteitsprogramma (SP).
38
Tabel II. Vergelijking van macro-economische ontwikkelingen en prognoses
2013
2014
2015
COM SP COM SP COM SP
2016
SP
2017
SP
Reëel bbp (verandering in %)
0,2
0,2
1,4
1,4
1,6
1,8
1,7
1,7
Particuliere consumptie (verandering in %)
0,7
0,6
1,6
1,3
1,9
1,6
1,6
1,6
Bruto-investeringen in vaste activa
-2,5
-1,6
1,6
1,3
3,2
3,1
3,1
2,9
Uitvoer van goederen en diensten (ver. %)
1,7
1,9
3,0
3,0
4,7
4,1
3,7
3,7
Invoer van goederen en diensten (ver. %)
0,9
1,3
2,7
2,7
5,1
3,9
3,7
3,6
- Finale binnenlandse vraag
0,1
-0,1
1,4
1,2
1,8
1,7
1,7
1,6
- Veranderingen in voorraden
-0,5
-0,4
-0,1
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
- Netto-uitvoer
0,7
0,5
0,2
0,3
-0,2
0,2
0,1
0,1
Output gap
Werkgelegenheid (verandering in %)
-1,7
-0,2
-1,7
-0,3
-1,1
0,3
-1,2
0,3
-0,5
0,8
-0,5
0,7
-0,2
0,7
-0,1
0,8
Werkloosheidscijfer (verandering in %)
8,4
8,4
8,5
8,4
8,2
8,3
8,2
7,9
Arbeidsproductiviteit (verandering in %)
0,5
0,4
1,1
1,2
0,8
1,1
1,0
1,0
HICP- inflatie (%)
1,2
1,2
0,9
0,9
1,3
1,3
1,5
1,6
Bbp-deflator (verandering in %)
1,2
1,4
1,4
1,4
1,4
1,6
1,6
1,6
Beloning van werknemers (per hoofd,
2,0
verandering
in
%)
Vorderingenoverschot/-tekort t.o.v. het buitenland -0,4
(in % van het bbp)
2,3
0,6
0,7
2,2
2,0
2,6
2,3
-0,1
0,4
0,8
-0,3
1,4
1,9
2,4
Bijdragen tot de reële bbp-groei:
1
Noot:
1
Als % van het potentiële bbp, waarbij de potentiële bbp-groei is herberekend door de diensten van de Commissie op basis van
het programmascenario volgens de gezamenlijk overeengekomen methode.
Bron :
Voorjaarsprognoses 2014 van de diensten van de Commissie (COM); Stabiliteitsprogramma (SP).
39
Tabel III. Samenstelling van de begrotingsaanpassing
(in % van het bbp)
Ontvangsten
waarvan:
- Belastingen op productie en invoer
- Belastingen op inkomen, vermogen
enz.
- Sociale premies
- Overige (restpost)
Uitgaven
waarvan:
- Primaire uitgaen
waarvan:
Beloning van werknemers en
intermediair verbruik
Sociale uitkeringen
Subsidies
Bruto-investeringen in vaste activa
Overige (restpost)
- Rente-uitgaven
Overheidssaldo
Primair saldo
Eenmalige en andere tijdelijke
maatregelen
Overheidssaldo excl. eenmalige
maatr.
Output gap
2
Conjunctuurgezuiverd saldo2
3
Structureel saldo
Verandering in het structurele saldo
Gemiddelde verandering over twee
jaar in het structurele saldo
3
Structureel primair saldo
Verandering in het structurele
primaire saldo
Uitgavenbenchmark
Toepasselijk referentiepercentage
5
2014
2013
4
Afwijking (in % van het bbp)
Gemiddelde afwijking (2 jaar) in % van
het bbp
2016
2017
Veranderi
ng: 20132017
SP
51,3
SP
51,7
SP
52,3
SP
0,3
2015
1
COM
52,0
COM
51,4
SP
51,1
COM
51,4
12,9
12,8
12,9
12,8
12,8
12,8
12,9
0,0
17,1
17,3
4,7
54,6
17,1
17,0
4,4
53,9
17,2
16,8
4,3
53,3
17,3
17,1
4,2
54,2
17,7
16,8
4,0
52,8
17,9
17,0
4,0
52,2
18,2
17,1
4,1
51,8
1,1
-0,2
-0,6
-2,8
51,4
50,9
50,2
51,2
49,8
49,3
49,0
-2,5
16,8
16,4
16,3
16,3
16,0
15,7
15,3
-1,4
26,5
2,6
1,6
3,9
3,2
-2,6
0,6
26,5
2,6
1,6
3,7
3,0
-2,6
0,5
26,3
2,3
1,5
3,7
3,1
-2,1
1,0
26,8
2,7
1,6
3,7
3,0
-2,8
0,2
26,1
2,4
1,6
3,8
3,0
-1,4
1,6
26,0
2,4
1,6
3,7
2,9
-0,4
2,5
25,9
2,4
1,6
3,7
2,8
0,6
3,4
-0,6
-0,2
0,0
-0,2
-0,4
3,2
2,8
0,6
0,3
0,3
0,0
0,0
0,0
0,0
-0,6
-3,2
-2,9
-2,4
-2,7
-1,4
-0,4
0,6
3,8
-1,7
-1,1
-1,2
-0,5
-0,5
-0,2
-0,1
1,6
-1,7
-2,0
-1,4
-2,5
-1,1
-0,3
0,7
2,3
-2,3
-2,3
-1,7
-2,5
-1,1
-0,3
0,7
2,9
0,7
0,0
0,5
-0,2
0,6
0,9
0,9
-
0,6
0,3
0,6
-0,1
0,6
0,7
0,9
-
0,9
0,8
1,4
0,5
1,9
2,6
3,5
2,6
-0,1
0,5
-0,2
0,5
0,8
0,8
-
n.b.
0,2
0,2
0,0
0,0
n.b.
n.b.
-
n.b.
-0,1
1,1
-1,5
-0,1
n.b.
n.b.
-
n.b.
n.b.
n.b.
-0,8
0,5
n.b.
n.b.
-
Noten:
1
Bij ongewijzigd beleid.
2
Output gap (in % van het potentiële bbp) en conjunctuurgezuiverd saldo volgens het programma zoals herberekend door de
Commissiediensten op basis van het programmascenario volgens de gezamenlijk overeengekomen methode.
3
Structureel (primair) saldo = conjunctuurgezuiverd (primair) saldo excl. eenmalige en andere tijdelijke maatregelen.
4
Middellangetermijnreferentiepercentage voor de potentiële bbp-groei. Het (standaard)referentiepercentage is van toepassing met
ingang van het jaar t+1 indien het betrokken land in het jaar t zijn MTD heeft gehaald. Het lagere referentiepercentage is van
toepassing zolang het land nog op weg is naar zijn MTD, met inbegrip van het jaar t. De vanaf 2014 geldende referentiepercentages
zijn in 2013 geactualiseerd.
5
Afwijking van het toepasselijke referentiepercentage van het groeitempo van de overheidsuitgaven exclusief discretionaire
maatregelen aan de ontvangstenzijde en de bij wet geregelde stijging van de ontvangsten. Het voor de uitgavenbenchmark
gehanteerde uitgaventotaal is verkregen volgens de gezamenlijk overeengekomen methode. Een minteken betekent dat de
uitgavengroei het toepasselijke referentiepercentage overtreft.
Bron :
Stabiliteitsprogramma (SP); Voorjaarsprognoses 2014 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen van de
diensten van de Commissie.
40
Tabel IV. Schulddynamiek
(in % van het bbp)
1
Brutoschuldquote
Veranderingen in de quote
Bijdragen 2 :
1. Primair saldo
2. Sneeuwbaleffect
waarvan:
Rente-uitgaven
Groei-effect
Inflatie-effect
3. Stock-flow
adjustment
waarvan:
Verschil
kasbasis/transactiebasis
Geacc. financiële activa
Privatisering
Waarderings- en andere
resteffecten
Gemiddeld
e
2013
2008-2012
2014
2015
2016
2017
COM
SP
COM
SP
SP
SP
96,4
3,4
101,5
0,4
101,7
0,2
101,2
-0,3
101,5
-0,2
99,4
-1,8
96,7
-2,7
93,2
-3,5
0,2
1,4
-0,6
1,7
-0,5
0,2
-1,0
0,3
-0,2
0,1
-1,6
-0,4
-2,5
-0,4
-3,4
-0,3
3,5
-0,4
-1,7
3,2
-0,2
-1,2
3,0
-1,4
-1,4
3,1
-1,4
-1,5
3,0
-1,5
-1,3
3,0
-1,8
-1,6
2,9
-1,6
-1,6
2,8
-1,6
-1,6
1,9
-0,8
0,5
0,4
0,0
0,2
0,2
0,3
2016
SP
n.b.
2017
SP
n.b.
2013
2014
COM
SP
n.b.
n.b.
2015
COM
SP
n.b.
n.b.
Kloof t.o.v. schuldbenchmark3,4
Structurele aanpassing5
Te vergelijken met:
n.b.
n.b.
0,0
n.b.
-0,2
n.b.
n.b.
n.b.
Vereiste aanpassing6
n.b.
0,3
n.b.
0,5
n.b.
n.b.
n.b.
Notes:
1
Aan het einde van de periode
2
Het sneeuwbaleffect geeft het effect weer van de rentelasten op de totale overheidsschuld en van de reële bbpgroei en de inflatie op de schuldquote (via de noemer). De stock-flow adjustment omvat verschillen tussen de
berekening op kasbasis en op transactiebasis, de accumulatie van de financiële activa en de waarderings- en andere
resteffecten.
3
Niet relevant gedurende BTP's die liepen in november 2011 en in de drie jaren na de correctie van het buitensporige
tekort.
4
Geeft het verschil aan tussen de schuldquote en de schuldbenchmark. Als dit cijfer positief is, voldoet de geraamde
bruto schuldquote niet aan de schuldreductiebenchmark.
5
Alleen van toepassing gedurende de overgangsperiode van drie jaar vanaf de correctie van het buitensporige
tekort voor BTP's die in november 2011 liepen.
6
Geeft de resterende jaarlijkse structurele aanpassing aan die - indien in acht genomen - waarborgt dat de lidstaat aan
het einde van de overgangsperiode zal voldoen aan de schuldreductiebenchmark, uitgaande van de veronderstelling
dat de COM- en SP-begrotingsramingen voor de voorgaande jaren worden gehaald.
Bron :
Stabiliteitsprogramma (SP); Voorjaarsprognoses 2014 van de diensten van de Commissie (COM); berekeningen
van de diensten van de Commissie.
41
Tabel V. Houdbaarheidsindicatoren
Belgium
Scenario
2013
Europese Unie
Scenario bij Stabiliteitspr
ongewijzigd ogrammabeleid
scenario
Scenario
2013
Scenario bij Stabiliteitspr
ongewijzigd ogrammabeleid
scenario
S2*
7,0
7,2
4,3
2,4
2,4
0,7
waarvan:
Initiële begrotingssituatie (IBP)
0,3
0,6
-2,1
0,5
0,4
-1,3
Langetermijnverandering van
het primaire saldo
6,7
6,6
6,4
1,9
2,0
2,0
Pensioenen
4,1
4,0
3,8
0,7
0,8
0,9
Gezondheidszorg
0,3
0,3
0,3
0,9
0,9
0,8
Langetermijnzorg
1,9
1,9
1,9
0,6
0,6
0,6
Overige
0,4
0,4
0,4
-0,4
-0,4
-0,3
4,9
5,4
1,4
1,5
1,7
-0,2
Budgettaire uitgangspositie
0,4
0,5
-3,2
-0,2
-0,4
-2,0
Financieringsbehoeften
Langetermijnkosten van
de vergrijzing
2,4
2,7
2,5
1,5
1,8
1,5
2,2
2,2
2,2
0,2
0,3
0,3
waarvan:
S1**
waarvan:
S0 (risico op begrotingsstress)
0,09
:
:
Schuld, % van bbp (2013)
101,5
88,9
Leeftijdsgerelateerde uitgaven, %
van bbp (2013)
28,2
25,8
Bron: Commissiediensten; Stabiliteitsprogramma 2014.
Noot : Het scenario van 2013 geeft het houdbaarheidstekort weer onder de aanname dat de begrotingspositie tot 2013 overeenkomstig de lenteprognose
2014 van de Commissie verloopt. Het scenario van “ongewijzigd beleid” geeft het houdbaarheidstekort weer onder de aanname dat de begrotingssituatie
tot 2015 evolueert overeenkomstig de voorjaarsprognose 2014 van de Commissie. Het scenario “stabiliteitsprogramma” geeft het houdbaarheidstekort
weer onder de aanname dat de begrotingsplannen in het programma volledig worden uitgevoerd. Leeftijdsgerelateerde uitgaven zoals aangegeven in het
Ageing Report 2012.
* De indicator voor het houdbaarheidstekort voor de lange termijn (S2) geeft weer welke onmiddellijke en blijvende aanpassing vereist is om aan de
intertemporele begrotingsbeperking, met inbegrip van de vergrijzingskosten, te voldoen. S2 bestaat uit twee componenten: i) de initiële begrotingssituatie
(IBS), die het verschil ten opzichte van het schuldstabiliserende primaire saldo weergeeft, en ii) de extra aanpassing die in verband met de vergrijzingskosten
vereist is. De voornaamste aanname bij de afleiding van S2 is dat de stijging van de schuldquote over een oneindige tijdshorizon wordt begrensd door het
renteverschil (d.w.z. het verschil tussen de nominale rente en de reële groei), hetgeen dus niet noodzakelijkerwijs impliceert dat de schuldquote tot onder de in
het EU-Verdrag vastgelegde drempelwaarde van 60 % zal dalen. De volgende drempelwaarden werden gebruikt voor de S2-indicator: i) indien de waarde van S2
lager is dan 2, wordt het land gerangschikt als een land met laag risico, ii) indien de waarde tussen 2 en 6 ligt, wordt het beschouwd als een land met een
middelhoog risico, en iii) indien de waarde hoger is dan 6, gaat het om een land met een hoog risico.
** De indicator voor het houdbaarheidssaldo voor de middellange termijn (S1) geeft weer welke aanpassing in de vorm van een gestage verbetering van het
structurele primaire saldo tot en met 2020 vereist is en vervolgens tien jaar lang moet worden volgehouden, om de schuldquote in 2030 terug te brengen tot 60
% van het bbp, met inbegrip van de financiering voor eventuele aanvullende uitgaven die tot en met het streefjaar nodig zijn in verband met de vergrijzing. De
volgende drempelwaarden werden gebruikt om de schaal van het houdbaarheidsprobleem te beoordelen: i) indien de waarde van S1 lager is dan 0, wordt het
land gerangschikt als een land met laag risico, ii) indien een structurele aanpassing in het primaire saldo vereist is van ten hoogste 0,5 procentpunt van het bbp
per jaar tot 2020 na het laatste jaar dat gedekt is door de voorjaarsprognose 2014 (2015) (hetgeen een gecumuleerde aanpassing van 2,5 procentpunt aangeeft),
wordt het land beschouwd als land met een middelhoog risico, en iii) indien de S1-waarde hoger is dan 2,5 (d.w.z. een structurele aanpassing van meer dan 0,5
procentpunt van het bbp per jaar is noodzakelijk), wordt het beschouwd als een land met een hoog risico.
*** De S0-indicator geeft geactualiseerde informatie over de rol die variabelen met betrekking tot begrotings- en financiële concurrentie spelen in het creëren
van potentiële begrotingrisico's. De methodologie voor de S0-indicator verschilt fundamenteel van die voor de S1- en S2-indicatoren. Anders dan S1 en S2
geeft S0 geen kwantitatieve voorstelling van de vereiste begrotingsaanpassing maar is het een samengestelde indicator die raamt in hoeverre op korte termijn
sprake kan zijn van gevaar voor spanningen in de begrotingssituatie. De kritieke drempelwaarde voor S0 is 0,43.
42
43
Tabel VI. Fiscale indicatoren
2002
2006
2008
2010
2011
2012
45,2
44,4
44,2
43,8
44,2
45,4
10,9
11,1
10,7
10,8
10,7
10,8
- btw
6,9
7,1
7,0
7,1
7,0
7,2
- accijnzen op tabak en alcohol
0,8
0,7
0,7
0,7
0,6
0,7
- energie
1,4
1,4
1,2
1,3
1,3
1,3
- overige (restpost)
1,9
1,9
1,8
1,7
1,7
1,7
Arbeidskrachten, werkend
22,7
21,3
21,7
21,9
22,2
22,4
Arbeidskrachten, niet-werkend
2,1
1,7
1,9
2,0
2,0
2,0
Inkomen uit vermogen en onderneming
5,9
6,3
6,2
5,2
5,5
5,9
Voorraden kapitaal/vermogen
3,4
3,8
3,7
3,7
3,7
4,1
p.m. Milieubelastingen2
2,4
2,3
2,1
2,2
2,3
2,2
48,3
50,6
48,7
48,2
47,9
48,2
Totale belastinginkomsten (incl. verplichte sociale bijdragen, % van bbp)
Opsplitsing naar economische functie (% van bbp)1
Consumptie
waarvan:
Btw-efficiëntie
3
Feitelijke btw-inkomsten als % van de theoretische inkomsten tegen
standaardtarief
Noot:
1 Belastinginkomsten worden opgesplitst naar economische functie, al naar gelang het belastingen op consumptie, arbeid of kapitaal betreft. Zie: Europese
Commissie (2014), Taxation trends in the European Union, voor een meer gedetailleerde toelichting.
2 Deze categorie omvat belastingen op energie, vervoer en vervuiling en middelen begrepen in belastingen op consumptie en kapitaal.
3. De btw-efficiëntie wordt gemeten via de btw-inkomstenratio. Dit is de verhouding tussen de feitelijk geïnde btw en het bedrag dat theoretisch geïnd zou worden
als op alle finale consumptie btw geheven zou worden volgens het standaardtarief en alle (nationale) finale consumptieve uitgaven, hetgeen een imperfecte
maatstaf is van de theoretische zuivere btw-grondslag. Een lage ratio kan duiden op een beperkte grondslag als gevolg van ruime vrijstellingen of de toepassing
van gereduceerde tarieven op een groot aantal goederen en diensten ('policy gap') of op gebrekkige inning van de belasting, bijv. door fraude ('collection gap').
Zie: Europese Commissie (2012), Tax reforms in EU Member States, European Economy 6/2012 en Taxation Papers 34/2012, voor een meer gedetailleerde
toelichting.
Bron: Commissie.
44
Tabel VII. Indicatoren voor de financiële markten
2009
2010
2011
2012
2013
Totale activa van de banksector (in % van het bbp)
339,8
319,0
325,2
288,7
267,8
Aandeel van de activa van de grootste vijf banken (in % van de totale activa)
77,1
74,9
70,8
66,3
-
Buitenlandse participatie in het bankwezen (in % van de totale activa)
60,6
59,4
64,3
64,1
-
- dubieuze leningen (% van de totale leningen)1)
3,1
2,8
3,3
3,8
3,8
- solvabiliteitsratio (%) 1)
17,3
19,3
18,5
18,2
18,9
- winstgevendheid - rendement eigen vermogen (%) 1), 2)
-2,5
10,6
1,2
3,4
6,3
Particuliere kredietverlening (jaarlijkse verandering in %)
-5,1
-2,4
-1,4
-1,2
6,2
Woningkredieten (jaarlijkse verandering in %)
-8,1
6,6
-1,9
6,0
10,1
Verhouding uitstaande leningen/deposito's
65,2
62,4
60,1
56,6
58,2
CB-liquiditeit als % van passiva
4,6
0,9
6,1
4,8
2,0
17,7
14,8
10,8
8,4
8,0
144,7
140,0
150,1
146,8
149,4
61,2
57,1
51,4
57,1
57,6
91,7
92,5
106,4
115,5
94,8
67,9
71,9
162,5
150,5
84,0
66,0
94,9
173,2
124,8
36,3
Indicatoren voor de financiële soliditeit:
Blootstelling van banken aan landen die officiële financiële bijstand ontvangen
(% van het bbp)3
Particuliere schuld (% van het bbp)
Brutoschuld t.o.v. het buitenland (% van het bbp)
- Overheid
- Particuliere sector
Langerenteverschil t.o.v. Duitse bunds (basispunten)*
Kredietverzuimswapspreads voor overheidspapier (5 jaar)*
Notes:
1)
Laatste gegevens (derde kwartaal van 2013).
2)
Na buitengewone posten en belastingen.
3)
De bestreken landen zijn CY, EL, ES, LV, HU, IE, PT en RO.
* Uitgedrukt in basispunten.
Bron :
Bank voor Internationale Betalingen en Eurostat (blootstelling aan macrofinancieel kwetsbare landen), IMF (indicatoren financiële gezondheid),
Commissie (rentetarieven op lange termijn), Wereldbank (brutoschuld t.o.v. buitenland) en ECB (alle andere indicatoren).
45
Tabel VIII. Arbeidsmarktindicatoren en sociale indicatoren
Arbeidsmarktindicatoren
2008
Arbeidsparticipatie
(% van de bevolking van 20-64 jaar)
Toename van de werkgelegenheid
(verandering in % t.o.v. het voorafgaande jaar)
Arbeidsparticipatie van vrouwen
(% van de vrouwelijke bevolking van 20-64 jaar)
Arbeidsparticipatie van mannen
(% van de mannelijke bevolking van 20-64 jaar)
Arbeidsparticipatie van ouderen
(% van de bevolking van 55-64 jaar)
Deeltijdarbeid
(in % van de totale werkgelegenheid, 15 jaar en ouder)
Deeltijdarbeid onder vrouwen
(% van werkende vrouwen, 15 jaar en ouder)
Deeltijdarbeid onder mannen
(% van werkende mannen, 15 jaar en ouder)
Arbeid voor bepaalde tijd
(% werknemers met een contract voor bepaalde tijd, 15 jaar en ouder)
2009
2010
2011
2012
2013
68,0
67,1
67,6
67,3
67,2
67,2
1,8
-0,2
0,7
1,4
0,2
-0,2
61,3
61,0
61,6
61,5
61,7
62,1
74,7
73,2
73,5
73,0
72,7
72,3
34,5
35,3
37,3
38,7
39,5
41,7
22,6
23,4
24,0
25,1
25,1
24,7
40,9
41,5
42,3
43,4
43,6
42,7
7,9
8,6
9,0
9,8
9,7
9,4
8,3
8,2
8,1
9,0
8,1
8,2
40,6
36,1
36,1
32,5
43,1
:
Werkloosheidscijfer (% van de beroepsbevolking, leeftijdsgroep 15-74
jaar)
7,0
7,9
8,3
7,2
7,6
8,4
Langdurige werkloosheid2 (% van de beroepsbevolking)
3,3
3,5
4,1
3,5
3,4
3,9
18,0
21,9
22,4
18,7
19,8
23,7
10,1
11,1
10,9
11,8
12,3
12,7
12,0
11,1
11,9
12,3
12,0
11,0
42,9
42,0
44,4
42,6
43,9
42,7
20,0
17,0
17,0
19,0
21,0
:
23,0
16,0
19,0
20,0
27,0
:
Arbeidsproductiviteit per werknemer (jaarlijkse verandering in %)
-0,8
-2,6
1,6
0,4
-0,3
0,5
Aantal gewerkte uren per werknemer (jaarlijkse verandering in %)
-0,4
-1,2
0,3
0,7
-0,1
-0,2
Arbeidsproductiviteit per gewerkt uur (jaarlijkse verandering in %;
constante prijzen)
-0,4
-1,5
1,3
-0,3
-0,2
0,7
Beloning per werknemer (jaarlijkse verandering in %; constante prijzen)
1,4
0,0
-0,7
1,1
1,7
0,8
4,4
3,9
-0,3
2,7
4,1
1,9
2,2
2,7
-2,3
0,7
2,1
0,3
Overgang van tijdelijk naar vast werk
1
Jeugdwerkloosheid
(% van jonge arbeidskrachten (15-24 jaar))
NEET-percentage onder jongeren
(% van de bevolking van 15-24 jaar)
School- en opleidingsuitval (% van de bev. van 18-24 jaar die lager sec.
onderwijs als hoogste opleidingsniveau hebben en geen verder onderwijs of
Tertiair opleidingsniveau (% van de bevolking van 30-34 jaar dat hoger
onderwijs met succes heeft doorlopen)
Officiële opvangregelingen (van 1 tot 29 uur; % van de bevolking van
minder dan 3 jaar)
Officiële opvangregelingen (30 uur en meer; % van de bevolking van minder
dan 3 jaar)
Nominale stijging van de loonkosten per eenheid product (jaarlijkse
verandering in %)
Reële stijging van de loonkosten per eenheid product (jaarlijkse verandering
in %)
Noten:
1
Werklozen zijn alle personen die geen werk hebben, actief naar werk zoeken en bereid zijn onmiddellijk of binnen een termijn van twee weken aan het werk te gaan. De
beroepsbevolking is het totale aantal werknemers en werklozen.
2
Langdurig werklozen zijn personen die gedurende ten minste 12 maanden werkloos zijn.
Bronnen:
Commissie (EU-arbeidskrachtenenquête en Europese nationale rekeningen).
46
Uitgaven voor sociale zekerheidsuitkeringen (% van het bbp)
2007
2008
2009
2010
2011
Ziekte/gezondheidszorg
7,2
7,6
8,3
8,2
8,3
Invaliditeit
1,8
1,9
2,1
2,1
2,2
10,2
10,8
11,6
11,3
11,5
Gezin/kinderen
2,1
2,1
2,2
2,2
2,3
Werkloosheid
3,3
3,3
3,8
3,8
3,7
Huisvesting en sociale uitsluiting, n.e.g.
0,1
0,2
0,2
0,2
0,2
25,5
26,7
29,1
28,6
29,0
1,2
1,4
1,4
1,5
1,4
Ouderdom en nabestaanden
Totaal
waarvan: inkomensafhankelijke uitkeringen
Indicatoren voor sociale integratie
2008
2009
2010
2011
2012
Armoede- of uitsluitingsrisico's1 (% van de totale bevolking)
20,8
20,2
20,8
21,0
21,6
Armoede- of uitsluitingsrisico voor kinderen (% van de personen van 0-17
jaar)
21,3
20,5
23,2
23,3
23,1
Armoede- of uitsluitingsrisico's voor ouderen (% van de personen van
ouder dan 65 jaar)
22,9
23,1
21,0
21,6
19,6
14,7
14,6
14,6
15,3
15,0
5,6
5,2
5,9
5,7
6,5
11,7
12,3
12,7
13,8
14,1
4,8
4,6
4,5
4,2
4,6
45,6
45,3
45,3
45,0
45,5
10 598
10 892
10 977
11 028
10 696
213 171
217 208
218 884
223 600
231 779
17,2
18,1
18,0
18,6
18,0
2
Armoederisico (% van de totale bevolking)
3
Ernstige materiële deprivatie (% van de totale bevolking)
Percentage personen in huishoudens met lage werkintensiteit4 (% van de
personen van 0-59 jaar)
Percentage werkenden dat een armoederisico loopt (in % van de
werkenden)
Effect van sociale overdrachten (exclusief pensioenen) op de vermindering
van de armoede
Armoededrempels, uitgedrukt in nationale valuta tegen constante prijzen5
Bruto beschikbaar inkomen (huishoudens)
Relatieve mediane armoederisicokloof (60% van het equivalent mediaan
inkomen, leeftijd: totaal)
Noten:
1
Personen die een armoede- of uitsluitingsrisico lopen (AROPE): personen die een armoederisico lopen en/of die met ernstige materiële deprivatie kampen
en/of die deel uitmaken van een huishouden met een werkintensiteit die nul of bijzonder laag is.
2
Armoederisicopercentage: percentage van de bevolking met een gestandaardiseerd beschikbaar inkomen dat minder bedraagt dan 60% van het nationale
gestandaardiseerde mediaan inkomen.
3
Percentage van de bevolking dat kampt met ten minste 4 van de volgende 9 deprivaties: ze kunnen het zich niet veroorloven i) de huur- of
energierekeningen te betalen; ii) hun woning voldoende te verwarmen; iii) onverwachte uitgaven te doen; iv) om de twee dagen vlees, vis of even
proteïnerijk voedsel te eten; v) één keer per jaar een week met vakantie te gaan; of zich vi) een auto; vii) een wasmachine; viii) een kleurentelevisie, ix) een
telefoon aan te schaffen.
4
Personen in huishoudens met zeer lage werkintensiteit: percentage van de 0-59-jarigen dat deel uitmaakt van de huishoudens waar de volwassenen de
voorbije 12 maanden minder dan 20% van hun totale potentiële arbeidstijd hebben gewerkt.
5
Voor EE, CY, MT, SI en SK, drempels in nominale waarde in euro; HICP - index = 100 in 2006 (onderzoek van 2007 heeft betrekking op inkomens van 2006)
Bronnen:
ESSPROS voor de uitgaven voor socialezekerheidsuitkeringen; EU-SILC voor sociale insluiting/integratie.
47
Tabel IX. Indicatoren voor de prestatie van productmarkten en beleidsindicatoren
20042008
2009
2010
2011
2012
2013
Arbeidsproductiviteit1 totale economie (jaarlijkse groei in %)
0,7
-2,7
1,4
0,7
-0,4
0,4
Arbeidsproductiviteit1 in be- en verwerkende industrie (jaarlijkse groei
in %)
1,9
-10,1
9,0
-0,7
-1,3
1,8
Arbeidsproductiviteit in de elektriciteits-, gas- en watersector
(jaarlijkse groei in %)
0,1
16,5
-0,4
-4,7
-3,4
n.b.
Arbeidsproductiviteit1 in de bouwnijverheid (jaarlijkse groei in %)
0,8
-2,6
-0,1
5,4
0,6
-0,2
Totaal aantal octrooiaanvragen2 per miljoen arbeidskrachten
324,7
288,2
272,8
260,6
n.b.
n.b.
Beleidsindicatoren
20042008
2009
2010
2011
2012
2013
Afdwingen van contracten3 (dagen)
505,0
505
505
505
505
505
Benodigde tijd om een bedrijf te starten3 (dagen)
20,6
4
4
4
4
4
O&O-uitgaven (in % van het bbp)
1,9
2,0
2,1
2,2
2,2
n.b.
Tertiair opleidingsniveau (% van de bevolking van 30-34 jaar)
41,0
42,0
44,4
42,6
43,9
42,7
Totale overheidsuitgaven voor onderwijs (in % van het bbp
6,1
6,6
6,6
n.b.
n.b.
n.b.
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Productmarktregulering , algemeen
(Index; 0=niet gereguleerd; 6=sterkst gereguleerd)
1,6
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1,4
Productmarktregulering4 , detailhandel
(Index; 0=niet gereguleerd; 6=sterkst gereguleerd)
4,6
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
4,1
Productmarktregulering4 , netwerksectoren5
(Index; 0=niet gereguleerd; 6=sterkst gereguleerd)
2,1
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
1,8
Prestatie-indicatoren
1
4
Noten:
1
De arbeidsproductiviteit is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde (tegen constante prijzen) gedeeld door het aantal werknemers.
2
Totaal aantal octrooiaanvragen bij het Europees Octrooibureau (EOB) per miljoen arbeidskrachten.
3
De methodologie, met inbegrip van de aannames, voor de opstelling van deze indicator wordt in detail beschreven op de website
http://www.doingbusiness.org/methodology.
4
De methodologieën voor de indicatoren voor de productmarktregulering worden in detail beschreven op de website
http://www.oecd.org/document/1/0,3746,en_2649_34323_2367297_1_1_1_1,00.html. De laatste beschikbare indicatoren voor de
productmarktregulering hebben betrekking op 2003 en 2008, behalve wat de netwerksectoren betreft.
5
Geaggregeerde ETCR-indicator.
Bron :
Commissie, Wereldbank - Doing Business (voor afdwinging van contracten benodigde tijd om een bedrijf te starten) en de OESO (voor de
indicatoren voor de productmarktregulering).
48
Tabel X. Groene groei
Green Growth performance
Macroeconomic
Energie-intensiteit
Koolstofintensiteit
Hulpbronnenintensiteit (tegenpool van
hulpbronnenproductiviteit)
Afvalintensiteit
Energiehandelsbalans
Gewicht energie in HICP
Verschil tussen verandering energieprijzen en
inflatie
Milieubelasting in verhouding tot belasting op
arbeid
Milieubelasting in verhouding tot totale
belastingen
Sectoral
Energie-intensiteit industrie
Aandeel van energie-intensieve industrieën in
de economie
Elektriciteitsprijzen voor middelgrote
industriële gebruikers**
Gasprijzen voor middelgrote industriële
gebruikers***
Overheidsuitgaven O&O voor energie
Oveheidsuitgaven O&O voor het milieu
Recyclingpercentage van gemeentelijk afval
Aandeel broeikasgasemissies dat onder ETS
valt*
Energie-intensiteit vervoer
Koolstofintensiteit vervoer
Security of energy supply
Afhankelijkheid van invoer van energie
Diversificatie van invoer van aardolie
Diversificatie van de energiemix
Aandeel hernieuwbare energie in de
energiemix
2003-2007
2008
2009
2010
2011
2012
kgoe / €
kg / €
0,21
0,52
0,20
0,47
0,20
0,44
0,21
0,45
0,20
0,41
0,19
n.b.
kg / €
0,67
0,64
0,63
0,62
0,62
n.b.
kg / €
% bbp
%
n.b.
-3,5%
10
0,17
-5,4%
11
n.b.
-3,3%
11
0,22
-3,8%
11
n.b.
-4,8%
11
n.b.
-5%
12
%
2,84
21,70
-12,90
4,70
14,60
3,30
ratio
9,5%
8,3%
8,4%
8,6%
8,7%
n.b.
ratio
5,0%
4,4%
4,7%
4,7%
4,7%
n.b.
kgoe / €
0,24
0,22
0,20
0,23
n.b.
n.b.
% bbp
11,0
10,1
9,6
n.b.
n.b.
n.b.
€ / kWh
n.b.
0,09
0,10
0,09
0,10
0,10
€ / kWh
n.b.
0,04
0,03
0,03
0,03
0,03
% bbp
% bbp
ratio
n.b.
n.b.
87,6%
0,01%
0,01%
93,3%
0,01%
0,02%
95,8%
0,01%
0,02%
97,4%
0,01%
0,01%
96,8%
0,01%
0,02%
97,3%
%
n.b.
40,8%
37,5%
38,4%
38,4%
37,0%
kgoe / €
kg / €
0,44
1,16
0,48
1,17
0,49
1,19
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
n.b.
%
HHI
HHI
79,1%
n.b.
0,28
79,8%
0,15
0,29
73,7%
0,15
0,29
76,4%
0,17
0,29
72,8%
0,19
0,26
74,0%
n.b.
0,26
%
2,0%
3,1%
3,9%
4,2%
4,8%
5,9%
Landspecifieke noten:
Bij gebrek aan gegevens is het jaar 2012 niet in de tabel opgenomen.
Algemene uitleg van de items:
Bron: Eurostat tenzij anders aangegeven; uitleg ECFIN hieronder.
Alle macro-intensiteitsindicatoren zijn uitgedrukt als een verhouding van een fysieke hoeveelheid tot het bbp (in prijzen van 2000)
Energie-intensiteit: bruto binnenlands energieverbruik (in kgoe) gedeeld door het bbp (in EUR)
Koolstofintensiteit: broeikasgasemissies (in kg CO2 -equivalenten) gedeeld door het bbp (in EUR)
Hulpbronnenintensiteit: binnenlands verbruik van grondstoffen (in kg) gedeeld door het bbp (in EUR)
Afvalintensiteit: afval (in kg) gedeeld door het bbp (in EUR)
Energiehandelsbalans: de verhouding tussen export en import van energie, uitgedrukt als % van het bbp
Gewicht energie in HICP: het aandeel van de "energie"-items in het consumptiemandje gebruikt voor de berekening van het HICP
Verschil tussen verandering energieprijs en inflatie: energiecomponent van de HICP, en totale HICP-inflatie (jaarlijkse verandering in %)
Milieubelasting in verhouding tot belasting op arbeid en totale belastingen: uit de database van DG TAXUD "Taxation trends in
the European Union"
Energie-intensiteit industrie: finale energieconsumptie van de industrie (in kgoe) gedeeld door de bruto toegevoegde waarde van de industrie
(in 2005 EUR)
Aandeel van energie-intensieve industrieën in de economie: aandeel van de bruto toegevoegde waarde van de energie-intensieve industrieën
in het bbp
Elektriciteits- en gasprijzen voor middelgrote industriële verbruikers; verbruikcategorie 500 - 2000MWh en 10000 - 100000 GJ;
gegevens excl. btw
Recyclingpercentage van gemeentelijk afval: verhouding gerecycled afval - totaal afval
Overheidsuitgaven O&O voor energie of voor het milieu: overheidsuitgaven voor O&O (GBAORD) voor deze categorieën als % van het bbp
Aandeel broeikasgasemissies dat onder ETS valt: gebaseerd op door de lidstaten aan de EEA gemelde broeikasgasemissies (excl. LULUCF)
Energie-intensiteit vervoer: finaal energieverbruik van vervoer (in kgoe) gedeeld door de bruto toegevoegde waarde van de industrie (in 2005 EUR)
Koolstofintensiteit vervoer: broeikasgasemissies in het vervoer gedeeld door de bruto toegevoegde waarde van de sector vervoer
Afhankelijkheid van invoer van energie: netto-invoer van energie gedeeld door bruto binnenlands enegieverbruik incl. door internationale
bunkers
Diversificatie van invoer van aardolie: Herfindahl-index (HHI), berekend als de som van de gekwadrateerde marktaandelen van de landen van
oorsprong
Diversificatie van de energiemix: Herfindahl-index voor aardgas, totaal petroleumproducten, nucleaire energie, hernieuwbare energie en vaste
brandstoffen
Aandeel hernieuwbare energie in de energiemix: percentage bruto binnenlands energieverbruik, uitgedrukt in equivalenten van tonnen aardolie
* Diensten van de Commissie en EER
**Voor 2007 gemiddelde van S1 & S2 voor DE, HR, LU, NL, FI, SE & UK. Andere landen hebben alleen S2.
*** Voor 2007 gemiddelde van S1 & S2 voor HR, IT, NL, FI, SE & UK. Andere landen hebben alleen S2.
49
Lijst van indicatoren in kader 4 over de mogelijke effecten van structurele
hervormingen op de groei
Marges sector finale goederen: de prijs/kostenmarge, d.w.z. het verschil tussen de
verkoopprijs van een goed of dienst en de kosten ervan. De finale-goederenmarges worden
indirect gemeten op basis van de marges in bepaalde dienstensectoren (vervoer en opslag,
post en telecommunicatie, elektriciteits-, gas- en watervoorziening, horeca, en financiële
intermediatie, exclusief vastgoed en de verhuur van machines en uitrusting en andere
zakelijke activiteiten65).
Bron: raming van de diensten op basis van de methodiek van W. Roeger (1995): "Can
imperfect Competition explain the Difference between primal and dual Productivity?".
Journal of Political Economy, vol. 103(2), blz. 316-30, op basis van Euklems-gegevens over
1996-2007.
Toetredingskosten: de kosten van het opstarten van een bedrijf in de intermediaire sector als
percentage van het inkomen per hoofd van de bevolking. De intermediaire sector wordt in het
model indirect gemeten op basis van de be- en verwerkende sector.
Bron: Wereldbank, Doing Business Database. www.doingbusiness.org Gegevens over 2012.
Impliciet belastingtarief voor consumptie: de totale belastingen op consumptie over de
waarde van de particuliere consumptie. In de simulaties wordt het gebruikt als vervangende
indicator voor de verschuiving van belasting op arbeid naar indirecte belastingen. De
impliciete belastingtarieven voor consumptie worden verhoogd (zodanig dat de achterstand op
de best presterende landen met de helft wordt ingelopen), terwijl de belastingtarieven voor
arbeid worden verlaagd zodat het gecombineerde effect vooraf budgettair neutraal is.
Bron: Europese Commissie, Taxation trends in the European Union, editie 2013, Luxemburg,
2013. Gegevens over 2011.
Aandeel
hooggekwalificeerden
en
laaggekwalificeerden:
Het
aandeel
hooggekwalificeerden wordt verhoogd en het aandeel laaggekwalificeerden wordt verlaagd
(zodanig dat de achterstand op de best presterende landen met de helft wordt ingelopen).
Laaggekwalificeerden vallen in de Isced-categorieën 0-2, hooggekwalificeerden zijn
wetenschappers (wiskunde en informatie, technische wetenschappen, industriële
wetenschappen en bouwkunde), de rest is middelhoog gekwalificeerd.
Bron: Eurostat. Gegevens over 2012 dan wel meest recente gegevens.
Niet-participatiegraad vrouwen: Aantal vrouwen in de werkende leeftijd dat geen betaald
werk heeft en niet op zoek is naar betaald werk, als percentage van het totale aantal vrouwen
in de werkende leeftijd.
Bron: Eurostat. Gegevens over 2012 dan wel meest recente gegevens.
Niet-participatiegraad laaggekwalificeerde mannen: Aantal laaggekwalificeerde mannen
in de werkende leeftijd dat geen betaald werk heeft en niet op zoek is naar betaald werk, als
percentage van het totale aantal mannen in de werkende leeftijd.
Bron: Eurostat. Gegevens over 2012 dan wel meest recente gegevens.
65
De vastgoedsector is uitgesloten vanwege statistische moeilijkheden bij het ramen van een marge in deze
sector. De verhuur van machines en uitrusting en andere zakelijke activiteiten maakt conceptueel deel uit van de
sector intermediaire goederen.
50
Niet-participatiegraad ouderen (55-64 jaar): Aantal personen in de leeftijd van 55-64 jaar
dat geen betaald werk heeft en niet op zoek is naar betaald werk, als percentage van het totale
aantal personen in de leeftijd van 55-64 jaar.
Bron: Eurostat. Gegevens over 2012 dan wel meest recente gegevens.
AAMB: Uitgaven aan actief arbeidsmarktbeleid als percentage van het bbp over het
percentage werklozen.
Bron: Eurostat. Gegevens over 2011 dan wel meest recente gegevens.
Vervangingsratio uitkeringen: Percentage van het laatstverdiende loon van een werknemer
dat wordt uitgekeerd in het kader van een werkloosheidsverzekering. Gemiddelde van de
netto vervangingsratio's over 60 maanden werkloosheid.
Bron: OESO, Benefits and Wages Statistics.
www.oecd.org/els/benefitsandwagesstatistics.htm Gegevens over 2012.
51
Download