B E L G I E B L O OT G E L E G D VLAANDEREN BOVEN De omvang van een economie wordt gemeten aan de hand van de toegevoegde waarde die in een jaar tijd wordt geproduceerd: het bruto binnenlands product. Die toegevoegde waarde wordt geproduceerd in de verschillende sectoren, op verschillende plaatsen in het land, en wordt ook opnieuw verdeeld over de bevolking. Meer dan de helft van de toegevoegde waarde in België wordt geproduceerd door de dienstensector, ook weleens tertiaire sector genoemd. Die omvat activiteiten zoals vervoer en transport, banken en verzekeringen, verhuur van vastgoed, handel en horeca, maar ook activiteiten van de zogeheten non-profitsector: onderwijs, gezondheidszorg en sociaal-culturele diensten. Door het grote aandeel van de dienstensector in het Belgische bbp zeggen we dat de Belgische economie hoofdzakelijk een diensteneconomie is. De industrie staat nog in voor ongeveer twintig procent van het bbp. Het gaat dan hoofdzakelijk om verwerkende industrie, want mijnbouw is er haast niet meer. De belangrijkste industrietakken zijn de metaalverwerkende nijverheid, de chemiesector en de voedingsindustrie. De bouwsector vertegenwoordigt een kleine vijf procent van het bbp, de landbouw- en visserijsector maar net iets meer dan één procent. Het grote aandeel van de dienstensector is een kenmerk van een sterk ontwikkelde economie. Een economie evolueert gewoonlijk van een landbouweconomie over een industriële economie naar een diensteneconomie. Naarmate de mensen welvarender worden, hebben ze meer geld om behalve voedingsmiddelen ook allerlei producten te kopen en vervolgens ook diensten. Het economisch zwaartepunt van België ligt in het noorden van het land. Vlaanderen is goed voor 57,1 procent van het Belgisch bbp, Wallonië voor 23,8 procent en Brussel voor 19 procent. De sterkste provin- GRAFIEK 4 cie is Antwerpen. Dat heeft natuurlijk te maken met de haven en de industrie eromheen. De zwakste provincie is Luxemburg. Die rurale en dunbevolkte provincie heeft weinig industrie en weinig dienstencentra. Ze moet het vooral hebben van de landbouw en de bosbouw. Tegenover de toegevoegde waarde die wordt geproduceerd staat ook een inkomen. Bijna de helft van dat inkomen komt terecht bij de werknemers, in de vorm van wedden en lonen. Zelfstandigen (vrije beroepen, handelaars, vaklui) ontvangen samen 15 procent. De winsten van de bedrijven vertegenwoordigen 22,5 procent van het nationaal inkomen. De overheid ten slotte ontvangt 11,2 procent van het nationale inkomen door de heffing van indirecte belastingen, vooral btw en accijnzen. Ter vervollediging: de overheid vult haar ontvangsten verder aan door belasting te heffen op de inkomens van de werknemers en de zelfstandigen en op de bedrijfswinsten. GRAFIEK 5 REGIONALE VERDELING BBP PROVINCIALE VERDELING BBP % 19 18,6 6,5 11,5 10,3 10,2 8,2 7,6 1,7 3,1 3,1 Brussels Hoofdstedelijk Gewest Provincie Antwerpen Provincie Limburg Provincie Oost-Vlaanderen Provincie Vlaams-Brabant Provincie West-Vlaanderen Provincie Henegouwen Provincie Luik Provincie Luxemburg Provincie Namen Provincie Waals-Brabant Brussel 19 % Vlaanderen 57,1 % Wallonië 23,8 % 0 Bron: INR GRAFIEK 6 4 8 12 16 20 Bron: INR GRAFIEK 7 SECTORALE VERDELING BBP INKOMENSVERDELING BBP Landbouw, bosbouw en visserij 1,3 % Industrie 19,5 % Bouw 4,7 % Marktdiensten 54 % Niet-marktdiensten 13,3 % Andere 7,3 % Bron: INR Wedden en lonen 51,2 % Inkomsten van zelfstandigen 15,1 % Winsten van bedrijven 22,5 % Indirecte belastingen 11,2 % Bron: INR | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | | || | | | | | | | < 17 februari 2003 | De Standaard | 4 >