GWP begrippen lj. 1 1 (historische) bron of sporen Alle

advertisement
GWP begrippen lj. 1
GESCHIEDENISWERKPLAATS BEGRIPPEN LEERJAAR 1
HOOFDSTUK 1 JAGERS EN BOEREN
(historische) bron
of sporen
Alle zaken die informatie bevatten over het verleden.
Er zijn geschreven bronnen en ongeschreven bronnen.
Zonder bronnen is geschiedenis en geschiedschrijving
onmogelijk.
archeoloog
Iemand die het verleden bestudeert door 1- opgravingen en
onderzoek van bodemvondsten of 2-onderzoek van
ongeschreven bronnen zoals tempels, kastelen, fabrieken
enz.
prehistorie
De tijd uit de geschiedenis waarin mensen nog geen schrift
hebben. Dit kan per gebied of groep mensen verschillen.
In het Midden-Oosten ontstond het eerste schrift rond 3500
voor Chr., in onze streken brachten de Romeinen hun Latijn
mee rond 50 v. Chr..
historie
Geschiedenis.
historisch besef
Je bent je er bewust van dat wie jij bent resp. wie wij zijn ( =
jouw of onze identiteit) sterk wordt beïnvloed door
standplaatsgebondenheid.
Historisch besef kan dus verschillen per generatie, per plaats
enz.
historische canon
Een lijst met 50 personen, gebeurtenissen of voorwerpen uit
het verleden van Nederland. In NL vinden we dat iedereen
daarover geïnformeerd moet zijn. Kijk op www.entoen.nu
archief
Een verzameling historische bronnen die informatie geven
over de geschiedenis van een land, een stad, een dorp, een
vereniging, een familie, een waterschap enz.
Meestal gaat het om geschreven bronnen, maar ook foto’s,
kaarten, tekeningen, affiches, reclameborden kunnen in een
archief zitten.
monument
Een gebouw, beeld, kunstwerk of stuk natuur dat beschermd
wordt 1) omdat we het waardevol vinden of
2) om iets of iemand in herinnering te houden.
museum
Een gebouw of terrein waarin kunstwerken en/of voorwerpen
uit het verleden worden bewaard.
Musea hebben vooral ongeschreven bronnen.
argument
Een goede reden
1
GWP begrippen lj. 1
decennium
Een periode van 10 jaar. Het eerste decennium van de 21ste
eeuw loopt b.v. van 2000 t/m 2010.
millennium
Een periode van 1000 jaar. Wij leven in het derde millennium.
historische
indeling
Een manier om de tijd van het verleden in te delen. We werken
met 3 manieren: perioden, tijdvakken, soorten samenlevingen
periode
Een van de manieren om het verleden in te delen. De
geschiedenis wordt ingedeeld in 5 perioden, nl:
Prehistorie (tot 3000 vC.), oudheid (3000 vC.-500 naC.),
middeleeuwen of me (500-1500), vroegmoderne tijd (15001870) en moderne tijd (1870-nu).
tijdvak
Een van de manieren om het verleden in te delen. Deze manier
wordt in het Nederlandse onderwijds gebruikt. Er zijn 10
tijdvakken:
Jagers en boeren (tot 3000 vC.), Grieken en Romeinen 3000
vC.-500 naC.), Monniken en Ridders (500-1000), Steden en
Staten (1000-1500), Ontdekkers en Hervormers (1500-1600),
Regenten en Vorsten (1600-1700), Pruiken en Revoluties
(1700-1800), Burgers en Stoommachines (1800-1900),
Wereldoorlogen (1900-1950), Televisie en Computer (1950-nu).
soorten
samenleving
Een van de manieren om het verleden in te delen. Je deelt dan
in op basis van het meest voorkomende middel van bestaan.
We onderscheiden 5 soorten samenlevingen:
Samenleving van jagers en verzamelaars (tot ± 10.000 vC.
overal), landbouwsamenleving (± 8000 vC. – ± 2500 vC
Midden-Oosten en 500 – 1100 West-Europa),
landbouwstedelijke samenleving ( ± 2500 vC. - ± 500 naC.
Egypte, Grieken, Romeinen en 1100 – 1850 West-Europa),
industriële samenleving (± 1850 - ± 2000 West-Europa, Japan,
VS, Rusland), informatiesamenleving (vanaf 2000).
religie
Godsdienst = het vereren van één god of van meerdere
goden waarin men gelooft.
Er bestaan heel veel verschillende godsdiensten die allemaal
hun eigen opvattingen hebben over de invloed die god of de
goden hebben op het ontstaan van de aarde en over hoe zij
de gang van zaken op de aarde kunnen beïnvloeden.
scheppingsleer of
scheppingsverhaal
De opvatting dat alle leven op aarde is ontstaan en zich
ontwikkeld heeft omdat God dat zo gewild heeft. Volgens
deze opvatting bepaalt God wat tot leven komt of niet meer
leeft; al het leven ligt in de handen van God.
Iedere godsdienst heeft een scheppingsverhaal.
2
GWP begrippen lj. 1
Tenach
Het heilige boek van de Joodse godsdienst. Het is ontstaan
tussen 600 en 500 vC. tijdens de Babylonische
gevangenschap.
Bijbel
Het heilige boek van de christenen. Het heeft twee delen, het
Oude Testament en het Nieuwe Testament. De tekst is
ontstaan tussen 70 naC. en ± 200 na C.
Oude Testament
(OT)
Het eerste deel van de Bijbel, ontstaan honderden jaren voor
de geboorte van Christus. Belangrijke onderdelen zijn het
scheppings-verhaal en de Tien Geboden. Er zijn joden en
christenen die zich letterlijk aan de teksten uit het OT willen
houden; er zijn ook joden en christenen die zoeken naar de
waarde en betekenis van deze teksten voor onze tijd.
Koran
Het heilge boek van de islam. De tekst is ontstaan rond 650
na C.
monotheïsme
Een godsdienst die gelooft in het bestaan van één god.
Jodendom, Christendom en Islam zijn de bekendste
monotheïstische godsdiensten.
evolutieleer of
evolutietheorie
De opvatting dat alle leven op aarde zich onder invloed van
veranderende omstandigheden aan die omstandigheden
gaat aanpassen en daardoor zich ontwikkelt en/of verandert.
Zo is er een enorme variatie in planten en dieren op de
wereld tot ontwikkeling gekomen.
Aanhangers van de evolutieleer menen dat God helemaal
niets te maken heeft met de ontwikkeling van het leven op
aarde.
cultuur
De kenmerken of gewoonten van een bepaalde groep
mensen op onderdelen als: middel(en) van bestaan, kleding,
wonen, omgangsvormen, taal, opvattingen.
etnische groep
Een groep mensen of een bevolkingsgroep die door taal
en/of door gewoontes en/of door godsdienst in meerdere of
mindere mate verschillen ervaart met andere mensen of
groepen. De meeste leden van een groep spreken van wij (=
de eigen groep) en zij (= de anderen of andere groepen).
ras
Biologisch gezien bestaat er maar één mensensoort en
bestaan er dus geen verschillende mensenrassen. Binnen
die ene soort kunnen mensen wel verschillende uiterlijke
lichamelijke kenmerken hebben, zoals huidskleur, vorm van
de ogen e.d.
3
GWP begrippen lj. 1
homo sapiens
sapiens
De officiële wetenschappelijke naam voor de mensensoort
die nu leeft op de aarde. Er bestaat nu op de hele wereld nog
maar één mensensoort.
standplaatsgebondenheid
Ieder mens kijkt op een bepaalde manier naar de mensen en
de wereld om hem heen. Je manier van kijken wordt
beïnvloed door de tijd waarin je geboren bent, de cultuur
waarin je bent opgegroeid, levenservaring enz.
Standplaatsgebondenheid heeft als gevolg dat ieder persoon
het verleden anders kan ervaren en uitleggen.
identiteit
Je eigenheid. Dat wat als kenmerkend voor één bepaalde
persoon of voor een groep mensen wordt gezien.
middel van bestaan Manier waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien.
Voorb.: - jagen en verzamelen,
- landbouw (akkerbouw en veeteelt)
- handel, nijverheid, industrie
- dienstverlening (bank, verzekering, arts, leraar).
jagersverzamelaars
De eerste groepen mensen. Hun middel van bestaan is jagen
op dieren en verzamelen van bessen, noten, wortels e.d.
Tot ± 8000 vC. waren er alleen jagers – verzamelaars.
continuïteit
Als iets continu = steeds blijft voortduren.
Bijv. dat er nu nog mensen zijn die een cultuur van jagen en
verzamelen hebben.
revolutie
Een ingrijpende verandering.
agrarische- of
Vond plaats tussen ± 8000 en ± 3000 vC. De verandering was
landbouwrevolutie dat in het Midden-Oosten en later in Europa landbouw het
belangrijkste middel van bestaan werd in plaats van jagen en
verzamelen.
agrarische
samenleving of
landbouwsamenleving
Een samenleving waarin landbouw voor de meeste mensen
het belangrijkste middel van bestaan is.
Vanaf het ontstaan van landbouw tot het ontstaan van
industriële samenlevingen (± 8000 vC. - ±1850 nC.) is overal
ter wereld landbouw het belangrijkste middel van bestaan
geweest.
economie
De manier waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien
(= middel van bestaan!) en hun inkomsten verdelen.
hiernamaals
De plaats waar volgens sommige mensen iemand naar toe
gaat na zijn overlijden en daar verder leeft.
4
GWP begrippen lj. 1
natuurgodsdienst
Mensen geloven dat krachten in de natuur het wel en wee van
mensen kunnen bepalen en dat ze kunnen reageren op het
doen en laten van mensen.
magie
Iets doen waarvan men denkt dat het een geheimzinnige
'kracht' heeft. Op die manier probeert men de natuur of
natuurverschijn-selen te beheersen, zodat er wel of geen
regen valt, ziekte is, je kinderen kunt krijgen enz.
ritueel
Het uitvoeren van bepaalde handelingen op een bepaalde
manier en in een vaste volgorde.
sociale
verhoudingen
Hoe mensen of groepen mensen in de samenleving zich tot
elkaar verhouden.
In een samenleving zijn vaak verschillende bevolkingslagen.
gelaagde
samenleving
Een samenleving met verschillende lagen die van elkaar
verschillen in inkomen en macht en daarmee ook in status.
cultureel erfgoed
Sporen/bronnen van de cultuur van vroeger die we de moeite
waard vinden om te bewaren en die iedereen moet kunnen
bekijken of onderzoeken. Bijv. in musea, openluchtmuseum
enz.
5
GWP begrippen lj. 1
HOOFDSTUK 2: HET OUDE EGYPTE
Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen:
cultuur, middel van bestaan, economie, sociale verhoudingen, gelaagde
samenleving, religie, historische bron of sporen, archeoloog.
ambacht
Een beroep waarbij iemand in een kleine werkplaats
producten maakt of bewerkt met de hand en
handgereedschap.
landbouwstedelijke
samenleving of
agrarischstedelijke
samenleving
Een samenleving waarin de meeste mensen leven van de
landbouw. Er is een landbouwoverschot waardoor sommige
mensen bij elkaar kunnen gaan wonen en zich kunnen gaan
specialiseren in een ambacht, handel of bestuur.
Bijv. het oude Egypte, Grieken en Romeinen, W-Europa
1100-1850
staat
Een groep mensen 1-die woont in een met duidelijke grenzen
afgebakend gebied en 2- die een eigen regering heeft.
vorst
De hoogste bestuurder van een staat. Die komt meestal uit
een groep aanzienlijken, de adel.
regering
De groep mensen die een staat of een gebied bestuurt.
In Nederland bestaat die groep nu uit de koningin en de
groep ministers o.l.v. de minister-president of premier.
bestuur
De groep mensen die:
1-regels (of wetten) voorstelt of vaststelt
2- aangenomen wetten/regels uitvoert
3- controleert of inwoners zich aan wetten en regels houden
4- maatregelen nemen als inwoners zich niet aan de regels
of wetten houden.
overheid
(overheden)
Hetzelfde als bestuur.
In Nederland heb je bijv. de landelijke of rijksoverheid, de
provinciale overheid en de gemeentelijke overheid.
wet
Een regel(Ing) die door de overheid/het bestuur is vastgesteld.
De overheid en de burgers moeten zich aan die regel houden.
politiek
1- De mensen die als beroep hebben het besturen of leiding
geven aan een land ( of provincie of gemeente); bijv. een
regering.
2-De mensen die bepaalde opvattingen hebben over de
maatregelen en afspraken die een land (of provincie of
gemeente) nodig heeft. Mensen met dezelfde opvattingen
verenigen zich in politieke partijen die een meerderheid
proberen te krijgen.
6
GWP begrippen lj. 1
ambtenaar
Iemand die in dienst is van het bestuur van een land,
provincie of gemeente. Hij/zij helpt het bestuur bij het
bedenken van regels en bij de uitvoering en controle van
ingevoerde regels.
Vb: een politieman, een ambtenaar op het gemeentehuis
belasting
Een deel van je inkomen dat je aan de overheid moet
afstaan.
De overheid gebruikt dat voor openbare werken, scholen,
ambtenarensalaris, salaris van de koning(in) of president, de
ministers, uitkeringen enz.
zuil
Een rechtopstaande steen (of op elkaar gestapelde stenen).
Dient vaak als steunpilaar waarop een dak rust.
adel of edelen
Een groep families die in een gelaagde samenleving een
aparte laag vormen.
In vergelijking met andere mensen zijn ze meestal rijk,
hebben vaak veel macht en het blijft in de familie(s) = erfelijk.
tempel
Een gebouw waarin een godheid wordt vereerd.
reliëf
polytheïsme
openbare werken
Een afbeelding die je maakt door een (vlakke) plaat hout,
steen of metaal te bewerken
Een godsdienst waarbij de aanhangers geloven dat er
meerdere goden zijn die ieder hun eigen werkterrein hebben.
Bijv. de Egyptische, de Griekse en de Romeinse godsdienst.
Voorzieningen waar de overheid voor zorgt en waar iedereen
gebruik van kan maken. Bijv. wegen, viaducten, vliegvelden.
7
GWP begrippen lj. 1
HOOFDSTUK 3: DE GRIEKEN
Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen:
cultuur, middel van bestaan, nijverheid, economie, staat, regering, bestuur, overheid,
belasting, mythe, politiek, landbouwstedelijke samenleving, religie, polytheïsme,
tempel, zuil, adel/edelen, sociale verhoudingen, gelaagde samenleving, historische
bron of sporen, archeoloog.
klassieke oudheid
De periode waarin eerst de Griekse en daarna de Romeinse
cultuur belangrijk waren voor de latere ontwikkeling van
Europa (500 vC - 500 naC).
klassiek
1- Iets uit de tijd van Grieken of Romeinen
2- Iets wat door de jaren heen voor veel mensen waardevol
of bekend blijft. Bijv. de klassieke oudheid, klassieke muziek,
de Beatles.
klassieke cultuur
Alles wat we nog de moeite waard vinden uit de tijd van
Grieken en Romeinen. Bijvoorbeeld hun tempels,
(amfi)theaters en badhuizen, hun gedachten over goden,
menselijke relaties en over rechtspraak.
polis
Het Griekse woord voor een stadstaat. Hier komt ons woord
politiek van.
acropolis
Een versterkte heuvel in een Griekse stadstaat die dienst
deed als militair en godsdienstig centrum (tempels).
kolonie
1) Een gebied dat een land buiten zijn eigen grondgebied
heeft veroverd voor machtsuitbreiding en/of handel.
2) Een groep mensen die zich vanuit een bepaald gebied
in een ander gebied hebben gevestigd.
Zij hebben dan een nederzetting of kolonie gesticht.
koloniseren of
kolonisatie
1) gebieden veroveren buiten je oorspronkelijke grondgebied
2) een groep mensen die in een ander gebied gaat wonen en
een kolonie sticht.
Redenen: machtsuitbreiding, handelscontrole, hoop op een
beter bestaan.
agora
Een plein in een Griekse stadstaat dat dienst deed als
politiek- of bestuurscentrum, als markt- of commercieel
centrum en als ontmoetingsplek = sociaal centrum.
nijverheid
Een bedrijf of werkplaats waarin van een of meer
grondstoffen iets wordt gemaakt. Bijv. van hout een tafel, van
leer schoenen, van ijzer een slot.
8
GWP begrippen lj. 1
staatsvorm of
staatsinrichting
Hoe het bestuur van een staat is ingericht, bijv. als een
monarchie, als democratische monarchie of als een
republiek.
monarchie of
koninkrijk
Een regeringsvorm waarbij één persoon van adel, een
monarch of koning, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal
over van vader op zoon, tegenwoordig zijn er ook vrouwelijke
troonopvolgers. NL is een democratische monarchie.
aristocratie
Een regeringsvorm waarbij een kleine groep, meestal van
adel, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal over van
vader op zoon.
In de 16e t/m 18e eeuw hadden we in wat nu Nederland is een
aristocratie van rijke burgers, de zogenaamde regenten.
oligarchie
Een regeringsvorm waarbij aan kleine groep, meestal van
adel, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal over van
vader op zoon.
autocratie of
alleenheerschappij
Een regeringsvorm waarbij één persoon alle bestuursmacht
heeft.
(Dit kan een monarchie zijn, maar dat hoeft niet).
democratie
Een regeringsvorm waarbij alle burgers beslissende invloed
hebben op: 1) wie er regeert 2) wat de regering mag doen en
3) hoe de regering dingen aanpakt.
In Nederland is nu een combinatie van monarchie en
democratie.
directe democratie
Democratie waarin alle belangrijke bestuursbesluiten
genomen worden door de mensen zelf die in een bepaald
gebied wonen. Het oude Athene is voor ons het oudste
voorbeeld van directe democratie.
indirecte
democratie
Een democratie waarin vertegenwoordigers van de
bewoners in de volksvertegenwoordiging ofwel het parlement
de belangrijkste bestuursbesluiten nemen. Die
vertegenwoordigers worden gekozen voor een bepaalde tijd,
vaak is dat 4 jaar. In veel landen hebben ze nu een indirecte
democratie, bijv. Nederland.
burger(schap)
De mensen die in een bepaald gebied wonen en die
burgerrechten hebben, bijv. kiesrecht. In de Oudheid hadden
vrouwen geen burgerrechten en vonden ze slaven zonder
rechten heel gewoon.
9
GWP begrippen lj. 1
mythe
De verhalen die een groep mensen bedacht heeft over bijv.
het ontstaan van de aarde, het ontstaan van de eigen groep,
de leefwijze en de invloed van de goden waarin ze geloven
enz.
Mythen beschouwen we nu als verzonnen verhalen.
epos
Een verhaal of gedicht waarin het gaat over heldendaden die
mensen die bij een bepaalde groep horen in het verleden
hebben verricht. Epen leveren een bijdrage aan de identiteit
van een groep mensen.
De Ilias en de Odyssee zijn beroemd gebleven epen van de
Grieken, geschreven door Homerus .
sage
Een volksverhaal dat van generatie op generatie wordt doorverteld
en meestal is gebaseerd op iets dat echt is gebeurd.
Olympos of
Olympus
De berg in Noord-Griekenland waarop volgens de oude
Grieken hun goden woonden.
filosofie
Wijsbegeerte, nadenken en vragen stellen over geluk,
ongeluk, toeval, dood, leven, droefheid enz.
hellenisme
De cultuur die rond 330 vC. ontstond na de verovering van
Griekenland en het Midden-Oosten door Alexander de Grote.
De Griekse cultuur en die van het Midden-Oosten
vermengden zich: bouwen, schrijven, filosofie, geneeskunst.
zuilordes
De Grieken hadden er 3: Dorisch (eenvoudig kapiteel),
Ionisch (kapiteel met krul of hoorn), Korinthisch (kapiteel met
bladvormen).
aanleiding
De directe oorzaak voor een bepaalde gebeurtenis, de
druppel die de emmer doet overlopen.
10
GWP begrippen lj. 1
HOOFDSTUK 4: HET ROMEINSE RIJK
Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen:
cultuur, klassieke cultuur, klassiek, klassieke oudheid,middel van bestaan, agrarischstedelijke samenleving, nijverheid, economie, staat, regering, staatsvorm of
staatsinrichting, bestuur, overheid, aristocratie, autocratie, burger (schap), belasting,
mythe, politiek, landbouwstedelijke samenleving, polytheïsme, tempel, zuil,
adel/edelen, sociale verhoudingen, gelaagde samenleving, monotheïsme, Oude
Testament, bijbel.
republiek
Een staatsvorm waarbij het staatshoofd één persoon is of de
hoogste macht bij enkele personen ligt. Deze persoon (en)
worden voor een bepaalde tijd gekozen, dus niet vader op
zoon!
Tegenwoordig heet het staatshoofd in een republiek
president.
De Romeinen hadden van ± 500vC. tot 27vC een republiek
waarin 2 consuls de hoogste dagelijkse leiding hadden.
patriciërs
Families die door afkomst (van adel) of rijkdom of een
combinatie daarvan een aristocratische bovenlaag vormen.
Aristocratische families in Rome waren in de tijd van de
Romeinse republiek (500 – 27 vC.) in Rome de baas via de
Senaat.
plebejers (plebs)
De gewone Romeinse burgers, vooral in de tijd van de
republiek.
recht van
veto/vetorecht
Een persoon, een groep van personen of een land heeft het
recht om een besluit dat anderen willen nemen tegen te
houden.
imperium
Latijns woord voor een groot rijk dat bestaat uit een staat die
vervolgens andere staten of gebieden heeft veroverd.
Bijv. het imperium romanum.
Imperium
Romanum
(IR)
ei Het rijk dat de Romeinen door veroveringen tot stand
hadden gebracht. De natuurlijke grenzen waren rond 100 na
C. in het noorden de Rijn en de Donau, in het westen de
Noordzee en de Atlantische Oceaan, in het zuiden de Sahara
en in het oosten de Tigris en de Eufraat.
Gallië of Gallia
De Romeinse naam voor het tegenwoordige Frankrijk. Gallia
was een toen een Romeinse provincia.
proletariërs
Verarmde plebejers, die een nieuwe laag in de gelaagde
Romeinse samenleving gingen vormen.
Sinds de 19de eeuw: arbeiders of mensen die helemaal niets
bezitten en in slechte woon- en werkomstandigheden leven.
11
GWP begrippen lj. 1
nobiles
Rijke plebejers en patriciërs die een nieuwe laag in de
gelaagde Romeinse samenleving gingen vormen.
Van nobiles komt ons woord nobel.
keizer en keizerrijk
Afgeleid van Caesar. De titelnaam voor Romeinse
alleenheersers van 27 vC.- ± 475 naC.
In de Middeleeuwen en daarna werd keizer een statustitel
die koningen zoals Karel de Grote of alleenheersers zoals
Napoleon zichzelf gaven.
forum
Een plein in een Romeinse stad dat dienst deed als politiek
centrum en als marktcentrum► Forum Romanum = het
Forum in Rome.
Tegenwoordig is een forum een bijeenkomst waarop
deskundigen en publiek over een probleem praten.
romaniseren
Het verspreiden, overal in het Imperium Romanum, van de
Romeinse cultuur en dus ook hun taal, rechtspraak, wetten,
kennis van infrastructuur, bouwen, techniek.
Daardoor is de cultuur van Grieken en Romeinen klassiek
geworden en staat zij samen met het christendom aan de
basis van wat we nu de Europese beschaving noemen.
multiculturele
samenleving
Een samenleving waarin verschillende groepen mensen met
verschillende culturen meer naast dan door elkaar leven.
Als zij meer door elkaar gaan leven en één nieuwe
mengcultuur gaan vormen dan noemen we dat integratie.
Vrouwe Justitia
De godin van de rechtspraak bij de Romeinen.
Haar beeld met zwaard, weegschaal en blinddoek wordt nu
in veel landen nog gebruikt als symbool voor de rechtspraak
staatsgodsdienst
De officiële godsdienst van een bepaald land. Wetten
worden gebaseerd op die ene godsdienst, bestuurders en
ambtenaren moeten aanhanger zijn van die godsdienst.
Romeinse keizers waren tegelijk ook opperpriester.
godsdienstvrijheid/
scheiding van kerk
en staat
Als het in een staat zo is geregeld dat niet de staat een
godsdienst heeft maar dat iedere burger van die staat zelf
bepaalt of hij aanhanger wil zijn van een godsdienst.
Godsdienst is dan iets wat iedereen zelf regelt.
tolerantie
Verdraagzaamheid. Je accepteert en laat ruimte aan mensen
met andere opvattingen of gebruiken dan je zelf hebt.
12
GWP begrippen lj. 1
kerk
1-Een groep mensen die hetzelfde geloof heeft en die
daarvoor ook een organisatie oprichten met gebouwen,
leidinggevenden, medewerkers enz.
Bijv. de christelijke kerken, de katholieke kerk.
2-De naam voor het gebouw waarin christenen samen
komen voor godsdienstige plechtigheden.
kerk en staat
De verhouding tussen een kerk (of een godsdienst) en het
bestuur van een staat.
Er zijn mensen die vinden dat een staat zich moet houden
aan godsdienstige voorschriften, bijv. van christendom of
islam.
Er zijn ook mensen die vinden dat godsdienst ieders vrije
keuze moet zijn. Een staat moet niet voor een godsdienst
kiezen maar er voor zorgen dat ieder mens zijn eigen
godsdienstkeuze kan maken en volgen. Het bestuur van een
staat dan los van welke godsdienst dan ook en omgekeerd!
jodendom
De godsdienstige opvattingen van de Joden. Die zijn o.a.
vastgelegd in het boek Tenach. Joden noemen de god
waarin ze geloven Jahweh.
De Tenach komt voor een deel overeen met het Oude
Testament van de christenen.
christendom
De godsdienst van de aanhangers van Jezus Christus. Het
heilige boek van de christenen met de opvattingen van Jezus
Christus is de Bijbel.
Nieuwe Testament
(NT)
Het tweede deel van de bijbel. In het NT vertellen 4
evangelisten wat Jezus gepredikt heeft, wat dus zijn
boodschap is.
apostelen
De 12 eerste volgelingen van Jezus Christus. 4 van hen
hebben hun verhaal over het leven van Jezus en zijn
boodschap opgeschreven in een evangelie. De eerste
apostel heette Petrus.
evangelie
Beschrijving van de leer en het leven van Jezus Christus.
Deze beschrijvingen zijn ontstaan in de tijd na zijn overlijden.
bisdom en
bisschop
Een provincie van de christelijke/ rooms-katholieke kerk o.l.v.
een bisschop.
paus
Het hoofd van alle bisschoppen en daarmee het hoofd van
de rooms-katholieke kerk. De paus woont in Vaticaanstad,
een staatje in de stad Rome.
13
GWP begrippen lj. 1
ketters
Aanhangers van een godsdienst die op bepaalde onderdelen
andere opvattingen hebben dan de meerderheid van de
geloofsgenoten.
Ketters beginnen daarom soms een nieuwe godsdienst.
volksverhuizingen
Een periode tussen ± 350 - ± 500 nC waarin allerlei
Germaanse stammen en Hunnen het Imperium Romanum
binnenvielen vanuit Midden- en Oost-Europa waardoor het
I.R. uiteindelijk ophield te bestaan.
Germanen
Een verzamelnaam voor een heleboel stammen die het
Romeinse Rijk binnen vielen.
Bijv. Franken, Goten, Vandalen, Angelen en Saksen zijn
Germaanse stammen..
14
GWP begrippen lj. 1
HOOFDSTUK 5 MONNIKEN EN RIDDERS (500 – 1000)
Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen:
gelaagde samenleving, agrarische samenleving, agrarisch-stedelijke samenleving,
economie, adel, keizer, christendom, monarchie, cultuur, kerk, sociale verhoudingen,
vorst, christendom, paus, bisdom, overheid of bestuur, koran
Middeleeuwen (ME) Voor Europa de periode die volgde na het einde van de
klassieke oudheid = de tijd van 500 – 1500 nC.
In deze periode was Europa van 500 – 1100 een agrarische
samenleving en daarna ontwikkelde zich in West-Europa een
agrarisch-stedelijke samenleving.
monnik
Kloosterling. Een man die bij een (christelijke) kloosterorde
hoort.
Monniken waren in de ME heel belangrijk door hun werk voor
de christelijke kerk, als hulp bij bestuur, als ontginners van
grond, voor lezen en schrijven.
klooster
Een gebouw, meestal met een flink stuk grond, waarin een
groep mannen of vrouwen samen wonen en zich houden aan
bepaalde regels. Zij stellen hun leven en werken in dienst
van God en de godsdienst waar ze bij horen.
kloosterorde
Een groep kloosters, vaak verspreid over verschillende
landen, waarin de kloosterlingen zich houden aan dezelfde
(orde)regels en zich richten op dezelfde taken voor hun
godsdienst.
ridder
In het tijdvak van monniken en ridders krijgers met een
paard, zwaard, lans en maliënkolder. Zij gingen de groep van
de adel vormen en werden vaak leenmannen of vazallen.
In het tijdvak van steden en staten kwamen er harnassen,
hadden ridders vaak een kasteel of burcht en gingen ze een
exclusieve groep van adel vormen.
Karel de Grote of
Keizer Karel
Een koning die rond 800nC. leefde. Hij maakte van WEuropa weer een groot rijk en werd tot keizer gekroond.
bekeren
Er voor zorgen dat iemand een aanhanger wordt van het
geloof dat je zelf hebt
missie
Een opdracht die je hebt. Bijv. de opdracht om mensen te
bekeren.
Missionaris/zendeling
Iemand die de opdracht heeft om andere mensen te bekeren
15
GWP begrippen lj. 1
Gotische bouwstijl
Een bouwstijl uit de ME, vooral gebruikt voor kerken en
bestuursgebouwen. Kenmerken zijn luchtbogen buiten,
spitsbogen voor ramen en tussen de zuilen, hoge ramen met
gekleurd glas in lood.
De St. Jan is een gotische kathedraal.
geestelijken of
geestelijkheid
Alle mensen die na een speciale opleiding en
wijding werkzaam zijn binnen en voor de (christelijke) kerk in
een bepaalde functie of met een bepaalde taak.
De hoogste geestelijke heet paus; er zijn ook bisschoppen,
priesters, monniken.
Volgens de katholieke kerk kun je niet zonder geestelijken
om te leven zoals God het wil en daardoor een plaats in de
hemel te krijgen.
bisschop
Een geestelijke die alle geestelijken, gelovigen en
kerk(gebouw)en in een bepaald gebied (= kerkprovincie)
bestuurt namens de paus.
Nederland heeft bijv. nu zeven bisdommen o.l.v. 7
bisschoppen.
non of zuster
Een vrouw die bij een kloosterorde voor vrouwen hoort.
leenstelsel of
feodale stelsel
Een manier van besturen in de Middeleeuwen. Een koning
leent als hoogste heer stukken van zijn land uit aan mensen
van adel of aan geestelijken.
De koning is leenheer, de anderen zijn leenman.
Leenmannen worden heer van een gebied, besturen dat en
zorgen voor veiligheid. Zij krijgen inkomsten uit het werk van
de bewoners. Als er gevochten moet worden is het de
bedoeling dat de koning en de leenmannen elkaar steunen.
hofstelsel of
domeinstelsel
Hoort bij het leenstelsel. Bisschoppen, kloosters en edelen
krijgen van de heer van een gebied een stuk grond met de
mensen die op die grond wonen = horigen. Horigen werken
voor hun heer ► deel opbrengst afstaan, hand- en
spandiensten uitvoeren, mogen niet verhuizen.
Op deze manier had iedereen zijn werk, inkomen en
bescherming = autarkie of zelfvoorziening.
Herendiensten
Werkzaamheden die iemand moest uitvoeren voor zijn
domeinheer, b.v. een deel van de oogst afstaan, 50 dagen
per jaar voor de heer werken, de molen van de heer
gebruiken
16
GWP begrippen lj. 1
Privilege(s)
Voorrechten of gunsten die je aan iemand of aan een groep
geeft. Zo hoefden in de ME de kerk en de hoge adel geen
belasting te betalen.
autarkie of
zelfvoorziening
Als je je eigen boontjes kunt doppen zonder afhankelijk te
zijn van anderen.
Middeleeuwse
In de middeleeuwen was er een samenleving met drie
standensamenleving standen: de geestelijkheid, de adel en de rest = boeren en
na 1100 ook burgers in steden.
De 1e stand = de geestelijkheid: zorgt voor godsdienst en
onderwijs en helpt bij bestuur.
De 2e stand = de adel: zorgt voor bescherming en bestuur;
vechten dus ook.
De 3e stand = de boeren: zij werken vooral voor de adel en
de geestelijkheid zodat die meer tijd hebben voor bidden en
(trainen voor) beschermen en vechten.
Allah
De naam voor god in de Arabische taal.
Kalief
De naam voor een opvolger van Mohammed als hoogste
leider van het Arabische Rijk
5 zuilen van de
Islam
1. Geloven in Allah en dat Mohammed zijn profeet is
2. 5x per dag bidden richting Mekka
3. aalmoezen geven; mensen die het nodig hebben helpen
4. vasten tijdens de Ramadan
5. reis maken naar de heilige stad Mekka
Afbeeldingen en
Islam
De islam verbiedt het afbeelden van personen of dieren in de
koran en in moskeeën. Waar het echt om gaat is de
boodschap van Allah die via Mohammed in de Koran op
schrift is vastgelegd
Soennieten
De grootste groep binnen de islam. Zij gaan er van uit dat
Mohammed er niet van uit ging dat alleen een afstammeling
van hem kalief mocht worden. Verder menen zij dat het niet
is toegestaan om de uitleg van de Koran aan te passen aan
de veranderingen in de wereld sinds het op schrift stellen van
de Koran.
Sjiieten
Een kleinere groep binnen de Islam die meent dat kaliefen
afkomstig moeten zijn uit de familie van Mohammed en dat
geestelijke leiders, imams, de gelovigen moeten vertellen
hoe ze de islam in hun dagelijks bestaan moeten invullen.
Arabisch Rijk
Het rijk dat door Mohammed werd gesticht vanaf ongeveer
630. Dit Arabisch rijk bleef bestaan tot ongeveer 750. Dit rijk
omvatte het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Zuid-Spanje en
17
GWP begrippen lj. 1
Voor-Indië.
Arabische wereld
Een groot deel van Afrika boven de evenaar en het hele
Midden-Oosten waar de Arabische cultuur een belangrijke
invloed hield na het uiteenvallen van het Arabische Rijk.
Dat komt vooral doordat de woorden van Allah in de
Arabische taal aan Mohammed zijn overgebracht. Het
Arabisch van de Koran moet dus overal door Islamieten
worden gerespecteerd
Heilige Land of
Palestina
1-Het gebied dat door veel Joden als heilig wordt beschouwd
omdat zij geloven dat hun God (Jahweh) hen dit gebied als
woonplaats heeft gegeven. Veel Joden vinden om die reden
dat alleen zij het recht hebben in dat gebied een staat te
hebben.
2-Het gebied dat door Christenen als heilig wordt beschouwd
omdat Jezus Christus in dat gebied heeft geleefd, gepredikt
en gestorven is.
3-Het gebied waarin voor de Islamieten de heilige stad
Jeruzalem ligt. In Jeruzalem is Mohammed naar de hemel
gegaan.
Het Heilige Land ligt waar nu Israël en de Palestijnse
gebieden liggen.
18
GWP begrippen lj. 1
HOOFDSTUK 6 STEDEN EN STATEN (1000 – 1500)
Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen:
gelaagde samenleving, agrarisch-stedelijke samenleving, nijverheid, ambacht,
economie, adel, keizer, christendom, monarchie, cultuur, kerk, sociale verhoudingen,
vorst, christendom, paus, bisdom, overheid of bestuur, staat
urbanisatie
Het ontstaan en/of groeien van steden/verstedelijking
gilde
Een samenwerkingsverband van mensen die hetzelfde
ambacht uitoefenen. Zij stellen regels op voor kwaliteit,
opleidingseisen, onderlinge hulp
bank
Een bedrijf dat geld van klanten in bewaring neemt, in
bewaring genomen geld weer uitleent, betalingen regelt e.d.
Een bank verdient geld door rentetarieven en door
vergoedingen te vragen voor geleverde diensten
hanze
Een samenwerkingsverband van handelssteden om de
onderlinge handel veiliger en gemakkelijker te maken.
De bekendste Hanze was die rond de Oostzee en de
Noordzee
stadsrecht(en)
Rechten die een stad van een heer van een gebied kreeg
om zichzelf te besturen, recht te spreken, iemand tot
stadsburger te maken enz.
Stadrechten waren nodig omdat steden andere regels nodig
hebben dan het platteland met de domeinen.
ketter (ij)
Iemand die opvattingen heeft die volgens de overheersende
kerk tegen het ware geloof in gaan. Ketters mag je ‘dus’
vervolgen en straffen
antisemitisme
jodenhaat
pogrom
Een uitbarsting van geweld tegen joden
getto
Oospronkelijk een deel van een stad waarin joden moeten
wonen, afgezonderd van de niet-joodse bevolking.
Nu wordt dit woord ook meer algemeen gebruikt voor een
aparte wijk.
staatsvorming
Wanneer een gebied en de mensen in dat gebied een
bestuurlijke eenheid gaan vormen
centralisatie
Wanneer een gebied of soms meerdere gebieden steeds
meer vanuit één punt (het centrum) bestuurd gaan worden
19
GWP begrippen lj. 1
eenheidsstaat
Wanneer verschillende gebieden één en hetzelfde hoogste
bestuur hebben
gewesten
Delen van De Nederlanden die wel een landsheer hadden, maar
o.l.v. een hertog of graaf ook een eigen bestuur, eigen
rechtspraak en eigen belastingheffing.
Bijv. Holland, Zeeland, Brabant, Vlaanderen.
Staten-Generaal
In De Nederlanden: De vergadering van afgevaardigden uit alle 17
gewesten. De landsheer organiseerde deze vergadering met
name als hij geld nodig had voor de Nederlanden.
Hij had de gewesten dan nodig omdat die allemaal zelf hun
belastingen regelden.
20
Download