GWP begrippen lj. 1 GESCHIEDENISWERKPLAATS BEGRIPPEN LEERJAAR 1 HOOFDSTUK 1 JAGERS EN BOEREN (historische) bron of sporen Alle zaken die informatie bevatten over het verleden. Er zijn geschreven bronnen en ongeschreven bronnen. Zonder bronnen is geschiedenis en geschiedschrijving onmogelijk. archeoloog Iemand die het verleden bestudeert door 1- opgravingen en onderzoek van bodemvondsten of 2-onderzoek van ongeschreven bronnen zoals tempels, kastelen, fabrieken enz. prehistorie De tijd uit de geschiedenis waarin mensen nog geen schrift hebben. Dit kan per gebied of groep mensen verschillen. In het Midden-Oosten ontstond het eerste schrift rond 3500 voor Chr., in onze streken brachten de Romeinen hun Latijn mee rond 50 v. Chr.. historie Geschiedenis. historisch besef Je bent je er bewust van dat wie jij bent resp. wie wij zijn ( = jouw of onze identiteit) sterk wordt beïnvloed door standplaatsgebondenheid. Historisch besef kan dus verschillen per generatie, per plaats enz. historische canon Een lijst met 50 personen, gebeurtenissen of voorwerpen uit het verleden van Nederland. In NL vinden we dat iedereen daarover geïnformeerd moet zijn. Kijk op www.entoen.nu archief Een verzameling historische bronnen die informatie geven over de geschiedenis van een land, een stad, een dorp, een vereniging, een familie, een waterschap enz. Meestal gaat het om geschreven bronnen, maar ook foto’s, kaarten, tekeningen, affiches, reclameborden kunnen in een archief zitten. monument Een gebouw, beeld, kunstwerk of stuk natuur dat beschermd wordt 1) omdat we het waardevol vinden of 2) om iets of iemand in herinnering te houden. museum Een gebouw of terrein waarin kunstwerken en/of voorwerpen uit het verleden worden bewaard. Musea hebben vooral ongeschreven bronnen. argument Een goede reden 1 GWP begrippen lj. 1 decennium Een periode van 10 jaar. Het eerste decennium van de 21ste eeuw loopt b.v. van 2000 t/m 2010. millennium Een periode van 1000 jaar. Wij leven in het derde millennium. historische indeling Een manier om de tijd van het verleden in te delen. We werken met 3 manieren: perioden, tijdvakken, soorten samenlevingen periode Een van de manieren om het verleden in te delen. De geschiedenis wordt ingedeeld in 5 perioden, nl: Prehistorie (tot 3000 vC.), oudheid (3000 vC.-500 naC.), middeleeuwen of me (500-1500), vroegmoderne tijd (15001870) en moderne tijd (1870-nu). tijdvak Een van de manieren om het verleden in te delen. Deze manier wordt in het Nederlandse onderwijds gebruikt. Er zijn 10 tijdvakken: Jagers en boeren (tot 3000 vC.), Grieken en Romeinen 3000 vC.-500 naC.), Monniken en Ridders (500-1000), Steden en Staten (1000-1500), Ontdekkers en Hervormers (1500-1600), Regenten en Vorsten (1600-1700), Pruiken en Revoluties (1700-1800), Burgers en Stoommachines (1800-1900), Wereldoorlogen (1900-1950), Televisie en Computer (1950-nu). soorten samenleving Een van de manieren om het verleden in te delen. Je deelt dan in op basis van het meest voorkomende middel van bestaan. We onderscheiden 5 soorten samenlevingen: Samenleving van jagers en verzamelaars (tot ± 10.000 vC. overal), landbouwsamenleving (± 8000 vC. – ± 2500 vC Midden-Oosten en 500 – 1100 West-Europa), landbouwstedelijke samenleving ( ± 2500 vC. - ± 500 naC. Egypte, Grieken, Romeinen en 1100 – 1850 West-Europa), industriële samenleving (± 1850 - ± 2000 West-Europa, Japan, VS, Rusland), informatiesamenleving (vanaf 2000). religie Godsdienst = het vereren van één god of van meerdere goden waarin men gelooft. Er bestaan heel veel verschillende godsdiensten die allemaal hun eigen opvattingen hebben over de invloed die god of de goden hebben op het ontstaan van de aarde en over hoe zij de gang van zaken op de aarde kunnen beïnvloeden. scheppingsleer of scheppingsverhaal De opvatting dat alle leven op aarde is ontstaan en zich ontwikkeld heeft omdat God dat zo gewild heeft. Volgens deze opvatting bepaalt God wat tot leven komt of niet meer leeft; al het leven ligt in de handen van God. Iedere godsdienst heeft een scheppingsverhaal. 2 GWP begrippen lj. 1 Tenach Het heilige boek van de Joodse godsdienst. Het is ontstaan tussen 600 en 500 vC. tijdens de Babylonische gevangenschap. Bijbel Het heilige boek van de christenen. Het heeft twee delen, het Oude Testament en het Nieuwe Testament. De tekst is ontstaan tussen 70 naC. en ± 200 na C. Oude Testament (OT) Het eerste deel van de Bijbel, ontstaan honderden jaren voor de geboorte van Christus. Belangrijke onderdelen zijn het scheppings-verhaal en de Tien Geboden. Er zijn joden en christenen die zich letterlijk aan de teksten uit het OT willen houden; er zijn ook joden en christenen die zoeken naar de waarde en betekenis van deze teksten voor onze tijd. Koran Het heilge boek van de islam. De tekst is ontstaan rond 650 na C. monotheïsme Een godsdienst die gelooft in het bestaan van één god. Jodendom, Christendom en Islam zijn de bekendste monotheïstische godsdiensten. evolutieleer of evolutietheorie De opvatting dat alle leven op aarde zich onder invloed van veranderende omstandigheden aan die omstandigheden gaat aanpassen en daardoor zich ontwikkelt en/of verandert. Zo is er een enorme variatie in planten en dieren op de wereld tot ontwikkeling gekomen. Aanhangers van de evolutieleer menen dat God helemaal niets te maken heeft met de ontwikkeling van het leven op aarde. cultuur De kenmerken of gewoonten van een bepaalde groep mensen op onderdelen als: middel(en) van bestaan, kleding, wonen, omgangsvormen, taal, opvattingen. etnische groep Een groep mensen of een bevolkingsgroep die door taal en/of door gewoontes en/of door godsdienst in meerdere of mindere mate verschillen ervaart met andere mensen of groepen. De meeste leden van een groep spreken van wij (= de eigen groep) en zij (= de anderen of andere groepen). ras Biologisch gezien bestaat er maar één mensensoort en bestaan er dus geen verschillende mensenrassen. Binnen die ene soort kunnen mensen wel verschillende uiterlijke lichamelijke kenmerken hebben, zoals huidskleur, vorm van de ogen e.d. 3 GWP begrippen lj. 1 homo sapiens sapiens De officiële wetenschappelijke naam voor de mensensoort die nu leeft op de aarde. Er bestaat nu op de hele wereld nog maar één mensensoort. standplaatsgebondenheid Ieder mens kijkt op een bepaalde manier naar de mensen en de wereld om hem heen. Je manier van kijken wordt beïnvloed door de tijd waarin je geboren bent, de cultuur waarin je bent opgegroeid, levenservaring enz. Standplaatsgebondenheid heeft als gevolg dat ieder persoon het verleden anders kan ervaren en uitleggen. identiteit Je eigenheid. Dat wat als kenmerkend voor één bepaalde persoon of voor een groep mensen wordt gezien. middel van bestaan Manier waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien. Voorb.: - jagen en verzamelen, - landbouw (akkerbouw en veeteelt) - handel, nijverheid, industrie - dienstverlening (bank, verzekering, arts, leraar). jagersverzamelaars De eerste groepen mensen. Hun middel van bestaan is jagen op dieren en verzamelen van bessen, noten, wortels e.d. Tot ± 8000 vC. waren er alleen jagers – verzamelaars. continuïteit Als iets continu = steeds blijft voortduren. Bijv. dat er nu nog mensen zijn die een cultuur van jagen en verzamelen hebben. revolutie Een ingrijpende verandering. agrarische- of Vond plaats tussen ± 8000 en ± 3000 vC. De verandering was landbouwrevolutie dat in het Midden-Oosten en later in Europa landbouw het belangrijkste middel van bestaan werd in plaats van jagen en verzamelen. agrarische samenleving of landbouwsamenleving Een samenleving waarin landbouw voor de meeste mensen het belangrijkste middel van bestaan is. Vanaf het ontstaan van landbouw tot het ontstaan van industriële samenlevingen (± 8000 vC. - ±1850 nC.) is overal ter wereld landbouw het belangrijkste middel van bestaan geweest. economie De manier waarop mensen in hun levensonderhoud voorzien (= middel van bestaan!) en hun inkomsten verdelen. hiernamaals De plaats waar volgens sommige mensen iemand naar toe gaat na zijn overlijden en daar verder leeft. 4 GWP begrippen lj. 1 natuurgodsdienst Mensen geloven dat krachten in de natuur het wel en wee van mensen kunnen bepalen en dat ze kunnen reageren op het doen en laten van mensen. magie Iets doen waarvan men denkt dat het een geheimzinnige 'kracht' heeft. Op die manier probeert men de natuur of natuurverschijn-selen te beheersen, zodat er wel of geen regen valt, ziekte is, je kinderen kunt krijgen enz. ritueel Het uitvoeren van bepaalde handelingen op een bepaalde manier en in een vaste volgorde. sociale verhoudingen Hoe mensen of groepen mensen in de samenleving zich tot elkaar verhouden. In een samenleving zijn vaak verschillende bevolkingslagen. gelaagde samenleving Een samenleving met verschillende lagen die van elkaar verschillen in inkomen en macht en daarmee ook in status. cultureel erfgoed Sporen/bronnen van de cultuur van vroeger die we de moeite waard vinden om te bewaren en die iedereen moet kunnen bekijken of onderzoeken. Bijv. in musea, openluchtmuseum enz. 5 GWP begrippen lj. 1 HOOFDSTUK 2: HET OUDE EGYPTE Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen: cultuur, middel van bestaan, economie, sociale verhoudingen, gelaagde samenleving, religie, historische bron of sporen, archeoloog. ambacht Een beroep waarbij iemand in een kleine werkplaats producten maakt of bewerkt met de hand en handgereedschap. landbouwstedelijke samenleving of agrarischstedelijke samenleving Een samenleving waarin de meeste mensen leven van de landbouw. Er is een landbouwoverschot waardoor sommige mensen bij elkaar kunnen gaan wonen en zich kunnen gaan specialiseren in een ambacht, handel of bestuur. Bijv. het oude Egypte, Grieken en Romeinen, W-Europa 1100-1850 staat Een groep mensen 1-die woont in een met duidelijke grenzen afgebakend gebied en 2- die een eigen regering heeft. vorst De hoogste bestuurder van een staat. Die komt meestal uit een groep aanzienlijken, de adel. regering De groep mensen die een staat of een gebied bestuurt. In Nederland bestaat die groep nu uit de koningin en de groep ministers o.l.v. de minister-president of premier. bestuur De groep mensen die: 1-regels (of wetten) voorstelt of vaststelt 2- aangenomen wetten/regels uitvoert 3- controleert of inwoners zich aan wetten en regels houden 4- maatregelen nemen als inwoners zich niet aan de regels of wetten houden. overheid (overheden) Hetzelfde als bestuur. In Nederland heb je bijv. de landelijke of rijksoverheid, de provinciale overheid en de gemeentelijke overheid. wet Een regel(Ing) die door de overheid/het bestuur is vastgesteld. De overheid en de burgers moeten zich aan die regel houden. politiek 1- De mensen die als beroep hebben het besturen of leiding geven aan een land ( of provincie of gemeente); bijv. een regering. 2-De mensen die bepaalde opvattingen hebben over de maatregelen en afspraken die een land (of provincie of gemeente) nodig heeft. Mensen met dezelfde opvattingen verenigen zich in politieke partijen die een meerderheid proberen te krijgen. 6 GWP begrippen lj. 1 ambtenaar Iemand die in dienst is van het bestuur van een land, provincie of gemeente. Hij/zij helpt het bestuur bij het bedenken van regels en bij de uitvoering en controle van ingevoerde regels. Vb: een politieman, een ambtenaar op het gemeentehuis belasting Een deel van je inkomen dat je aan de overheid moet afstaan. De overheid gebruikt dat voor openbare werken, scholen, ambtenarensalaris, salaris van de koning(in) of president, de ministers, uitkeringen enz. zuil Een rechtopstaande steen (of op elkaar gestapelde stenen). Dient vaak als steunpilaar waarop een dak rust. adel of edelen Een groep families die in een gelaagde samenleving een aparte laag vormen. In vergelijking met andere mensen zijn ze meestal rijk, hebben vaak veel macht en het blijft in de familie(s) = erfelijk. tempel Een gebouw waarin een godheid wordt vereerd. reliëf polytheïsme openbare werken Een afbeelding die je maakt door een (vlakke) plaat hout, steen of metaal te bewerken Een godsdienst waarbij de aanhangers geloven dat er meerdere goden zijn die ieder hun eigen werkterrein hebben. Bijv. de Egyptische, de Griekse en de Romeinse godsdienst. Voorzieningen waar de overheid voor zorgt en waar iedereen gebruik van kan maken. Bijv. wegen, viaducten, vliegvelden. 7 GWP begrippen lj. 1 HOOFDSTUK 3: DE GRIEKEN Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen: cultuur, middel van bestaan, nijverheid, economie, staat, regering, bestuur, overheid, belasting, mythe, politiek, landbouwstedelijke samenleving, religie, polytheïsme, tempel, zuil, adel/edelen, sociale verhoudingen, gelaagde samenleving, historische bron of sporen, archeoloog. klassieke oudheid De periode waarin eerst de Griekse en daarna de Romeinse cultuur belangrijk waren voor de latere ontwikkeling van Europa (500 vC - 500 naC). klassiek 1- Iets uit de tijd van Grieken of Romeinen 2- Iets wat door de jaren heen voor veel mensen waardevol of bekend blijft. Bijv. de klassieke oudheid, klassieke muziek, de Beatles. klassieke cultuur Alles wat we nog de moeite waard vinden uit de tijd van Grieken en Romeinen. Bijvoorbeeld hun tempels, (amfi)theaters en badhuizen, hun gedachten over goden, menselijke relaties en over rechtspraak. polis Het Griekse woord voor een stadstaat. Hier komt ons woord politiek van. acropolis Een versterkte heuvel in een Griekse stadstaat die dienst deed als militair en godsdienstig centrum (tempels). kolonie 1) Een gebied dat een land buiten zijn eigen grondgebied heeft veroverd voor machtsuitbreiding en/of handel. 2) Een groep mensen die zich vanuit een bepaald gebied in een ander gebied hebben gevestigd. Zij hebben dan een nederzetting of kolonie gesticht. koloniseren of kolonisatie 1) gebieden veroveren buiten je oorspronkelijke grondgebied 2) een groep mensen die in een ander gebied gaat wonen en een kolonie sticht. Redenen: machtsuitbreiding, handelscontrole, hoop op een beter bestaan. agora Een plein in een Griekse stadstaat dat dienst deed als politiek- of bestuurscentrum, als markt- of commercieel centrum en als ontmoetingsplek = sociaal centrum. nijverheid Een bedrijf of werkplaats waarin van een of meer grondstoffen iets wordt gemaakt. Bijv. van hout een tafel, van leer schoenen, van ijzer een slot. 8 GWP begrippen lj. 1 staatsvorm of staatsinrichting Hoe het bestuur van een staat is ingericht, bijv. als een monarchie, als democratische monarchie of als een republiek. monarchie of koninkrijk Een regeringsvorm waarbij één persoon van adel, een monarch of koning, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal over van vader op zoon, tegenwoordig zijn er ook vrouwelijke troonopvolgers. NL is een democratische monarchie. aristocratie Een regeringsvorm waarbij een kleine groep, meestal van adel, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal over van vader op zoon. In de 16e t/m 18e eeuw hadden we in wat nu Nederland is een aristocratie van rijke burgers, de zogenaamde regenten. oligarchie Een regeringsvorm waarbij aan kleine groep, meestal van adel, de bestuursmacht heeft; dit gaat meestal over van vader op zoon. autocratie of alleenheerschappij Een regeringsvorm waarbij één persoon alle bestuursmacht heeft. (Dit kan een monarchie zijn, maar dat hoeft niet). democratie Een regeringsvorm waarbij alle burgers beslissende invloed hebben op: 1) wie er regeert 2) wat de regering mag doen en 3) hoe de regering dingen aanpakt. In Nederland is nu een combinatie van monarchie en democratie. directe democratie Democratie waarin alle belangrijke bestuursbesluiten genomen worden door de mensen zelf die in een bepaald gebied wonen. Het oude Athene is voor ons het oudste voorbeeld van directe democratie. indirecte democratie Een democratie waarin vertegenwoordigers van de bewoners in de volksvertegenwoordiging ofwel het parlement de belangrijkste bestuursbesluiten nemen. Die vertegenwoordigers worden gekozen voor een bepaalde tijd, vaak is dat 4 jaar. In veel landen hebben ze nu een indirecte democratie, bijv. Nederland. burger(schap) De mensen die in een bepaald gebied wonen en die burgerrechten hebben, bijv. kiesrecht. In de Oudheid hadden vrouwen geen burgerrechten en vonden ze slaven zonder rechten heel gewoon. 9 GWP begrippen lj. 1 mythe De verhalen die een groep mensen bedacht heeft over bijv. het ontstaan van de aarde, het ontstaan van de eigen groep, de leefwijze en de invloed van de goden waarin ze geloven enz. Mythen beschouwen we nu als verzonnen verhalen. epos Een verhaal of gedicht waarin het gaat over heldendaden die mensen die bij een bepaalde groep horen in het verleden hebben verricht. Epen leveren een bijdrage aan de identiteit van een groep mensen. De Ilias en de Odyssee zijn beroemd gebleven epen van de Grieken, geschreven door Homerus . sage Een volksverhaal dat van generatie op generatie wordt doorverteld en meestal is gebaseerd op iets dat echt is gebeurd. Olympos of Olympus De berg in Noord-Griekenland waarop volgens de oude Grieken hun goden woonden. filosofie Wijsbegeerte, nadenken en vragen stellen over geluk, ongeluk, toeval, dood, leven, droefheid enz. hellenisme De cultuur die rond 330 vC. ontstond na de verovering van Griekenland en het Midden-Oosten door Alexander de Grote. De Griekse cultuur en die van het Midden-Oosten vermengden zich: bouwen, schrijven, filosofie, geneeskunst. zuilordes De Grieken hadden er 3: Dorisch (eenvoudig kapiteel), Ionisch (kapiteel met krul of hoorn), Korinthisch (kapiteel met bladvormen). aanleiding De directe oorzaak voor een bepaalde gebeurtenis, de druppel die de emmer doet overlopen. 10 GWP begrippen lj. 1 HOOFDSTUK 4: HET ROMEINSE RIJK Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen: cultuur, klassieke cultuur, klassiek, klassieke oudheid,middel van bestaan, agrarischstedelijke samenleving, nijverheid, economie, staat, regering, staatsvorm of staatsinrichting, bestuur, overheid, aristocratie, autocratie, burger (schap), belasting, mythe, politiek, landbouwstedelijke samenleving, polytheïsme, tempel, zuil, adel/edelen, sociale verhoudingen, gelaagde samenleving, monotheïsme, Oude Testament, bijbel. republiek Een staatsvorm waarbij het staatshoofd één persoon is of de hoogste macht bij enkele personen ligt. Deze persoon (en) worden voor een bepaalde tijd gekozen, dus niet vader op zoon! Tegenwoordig heet het staatshoofd in een republiek president. De Romeinen hadden van ± 500vC. tot 27vC een republiek waarin 2 consuls de hoogste dagelijkse leiding hadden. patriciërs Families die door afkomst (van adel) of rijkdom of een combinatie daarvan een aristocratische bovenlaag vormen. Aristocratische families in Rome waren in de tijd van de Romeinse republiek (500 – 27 vC.) in Rome de baas via de Senaat. plebejers (plebs) De gewone Romeinse burgers, vooral in de tijd van de republiek. recht van veto/vetorecht Een persoon, een groep van personen of een land heeft het recht om een besluit dat anderen willen nemen tegen te houden. imperium Latijns woord voor een groot rijk dat bestaat uit een staat die vervolgens andere staten of gebieden heeft veroverd. Bijv. het imperium romanum. Imperium Romanum (IR) ei Het rijk dat de Romeinen door veroveringen tot stand hadden gebracht. De natuurlijke grenzen waren rond 100 na C. in het noorden de Rijn en de Donau, in het westen de Noordzee en de Atlantische Oceaan, in het zuiden de Sahara en in het oosten de Tigris en de Eufraat. Gallië of Gallia De Romeinse naam voor het tegenwoordige Frankrijk. Gallia was een toen een Romeinse provincia. proletariërs Verarmde plebejers, die een nieuwe laag in de gelaagde Romeinse samenleving gingen vormen. Sinds de 19de eeuw: arbeiders of mensen die helemaal niets bezitten en in slechte woon- en werkomstandigheden leven. 11 GWP begrippen lj. 1 nobiles Rijke plebejers en patriciërs die een nieuwe laag in de gelaagde Romeinse samenleving gingen vormen. Van nobiles komt ons woord nobel. keizer en keizerrijk Afgeleid van Caesar. De titelnaam voor Romeinse alleenheersers van 27 vC.- ± 475 naC. In de Middeleeuwen en daarna werd keizer een statustitel die koningen zoals Karel de Grote of alleenheersers zoals Napoleon zichzelf gaven. forum Een plein in een Romeinse stad dat dienst deed als politiek centrum en als marktcentrum► Forum Romanum = het Forum in Rome. Tegenwoordig is een forum een bijeenkomst waarop deskundigen en publiek over een probleem praten. romaniseren Het verspreiden, overal in het Imperium Romanum, van de Romeinse cultuur en dus ook hun taal, rechtspraak, wetten, kennis van infrastructuur, bouwen, techniek. Daardoor is de cultuur van Grieken en Romeinen klassiek geworden en staat zij samen met het christendom aan de basis van wat we nu de Europese beschaving noemen. multiculturele samenleving Een samenleving waarin verschillende groepen mensen met verschillende culturen meer naast dan door elkaar leven. Als zij meer door elkaar gaan leven en één nieuwe mengcultuur gaan vormen dan noemen we dat integratie. Vrouwe Justitia De godin van de rechtspraak bij de Romeinen. Haar beeld met zwaard, weegschaal en blinddoek wordt nu in veel landen nog gebruikt als symbool voor de rechtspraak staatsgodsdienst De officiële godsdienst van een bepaald land. Wetten worden gebaseerd op die ene godsdienst, bestuurders en ambtenaren moeten aanhanger zijn van die godsdienst. Romeinse keizers waren tegelijk ook opperpriester. godsdienstvrijheid/ scheiding van kerk en staat Als het in een staat zo is geregeld dat niet de staat een godsdienst heeft maar dat iedere burger van die staat zelf bepaalt of hij aanhanger wil zijn van een godsdienst. Godsdienst is dan iets wat iedereen zelf regelt. tolerantie Verdraagzaamheid. Je accepteert en laat ruimte aan mensen met andere opvattingen of gebruiken dan je zelf hebt. 12 GWP begrippen lj. 1 kerk 1-Een groep mensen die hetzelfde geloof heeft en die daarvoor ook een organisatie oprichten met gebouwen, leidinggevenden, medewerkers enz. Bijv. de christelijke kerken, de katholieke kerk. 2-De naam voor het gebouw waarin christenen samen komen voor godsdienstige plechtigheden. kerk en staat De verhouding tussen een kerk (of een godsdienst) en het bestuur van een staat. Er zijn mensen die vinden dat een staat zich moet houden aan godsdienstige voorschriften, bijv. van christendom of islam. Er zijn ook mensen die vinden dat godsdienst ieders vrije keuze moet zijn. Een staat moet niet voor een godsdienst kiezen maar er voor zorgen dat ieder mens zijn eigen godsdienstkeuze kan maken en volgen. Het bestuur van een staat dan los van welke godsdienst dan ook en omgekeerd! jodendom De godsdienstige opvattingen van de Joden. Die zijn o.a. vastgelegd in het boek Tenach. Joden noemen de god waarin ze geloven Jahweh. De Tenach komt voor een deel overeen met het Oude Testament van de christenen. christendom De godsdienst van de aanhangers van Jezus Christus. Het heilige boek van de christenen met de opvattingen van Jezus Christus is de Bijbel. Nieuwe Testament (NT) Het tweede deel van de bijbel. In het NT vertellen 4 evangelisten wat Jezus gepredikt heeft, wat dus zijn boodschap is. apostelen De 12 eerste volgelingen van Jezus Christus. 4 van hen hebben hun verhaal over het leven van Jezus en zijn boodschap opgeschreven in een evangelie. De eerste apostel heette Petrus. evangelie Beschrijving van de leer en het leven van Jezus Christus. Deze beschrijvingen zijn ontstaan in de tijd na zijn overlijden. bisdom en bisschop Een provincie van de christelijke/ rooms-katholieke kerk o.l.v. een bisschop. paus Het hoofd van alle bisschoppen en daarmee het hoofd van de rooms-katholieke kerk. De paus woont in Vaticaanstad, een staatje in de stad Rome. 13 GWP begrippen lj. 1 ketters Aanhangers van een godsdienst die op bepaalde onderdelen andere opvattingen hebben dan de meerderheid van de geloofsgenoten. Ketters beginnen daarom soms een nieuwe godsdienst. volksverhuizingen Een periode tussen ± 350 - ± 500 nC waarin allerlei Germaanse stammen en Hunnen het Imperium Romanum binnenvielen vanuit Midden- en Oost-Europa waardoor het I.R. uiteindelijk ophield te bestaan. Germanen Een verzamelnaam voor een heleboel stammen die het Romeinse Rijk binnen vielen. Bijv. Franken, Goten, Vandalen, Angelen en Saksen zijn Germaanse stammen.. 14 GWP begrippen lj. 1 HOOFDSTUK 5 MONNIKEN EN RIDDERS (500 – 1000) Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen: gelaagde samenleving, agrarische samenleving, agrarisch-stedelijke samenleving, economie, adel, keizer, christendom, monarchie, cultuur, kerk, sociale verhoudingen, vorst, christendom, paus, bisdom, overheid of bestuur, koran Middeleeuwen (ME) Voor Europa de periode die volgde na het einde van de klassieke oudheid = de tijd van 500 – 1500 nC. In deze periode was Europa van 500 – 1100 een agrarische samenleving en daarna ontwikkelde zich in West-Europa een agrarisch-stedelijke samenleving. monnik Kloosterling. Een man die bij een (christelijke) kloosterorde hoort. Monniken waren in de ME heel belangrijk door hun werk voor de christelijke kerk, als hulp bij bestuur, als ontginners van grond, voor lezen en schrijven. klooster Een gebouw, meestal met een flink stuk grond, waarin een groep mannen of vrouwen samen wonen en zich houden aan bepaalde regels. Zij stellen hun leven en werken in dienst van God en de godsdienst waar ze bij horen. kloosterorde Een groep kloosters, vaak verspreid over verschillende landen, waarin de kloosterlingen zich houden aan dezelfde (orde)regels en zich richten op dezelfde taken voor hun godsdienst. ridder In het tijdvak van monniken en ridders krijgers met een paard, zwaard, lans en maliënkolder. Zij gingen de groep van de adel vormen en werden vaak leenmannen of vazallen. In het tijdvak van steden en staten kwamen er harnassen, hadden ridders vaak een kasteel of burcht en gingen ze een exclusieve groep van adel vormen. Karel de Grote of Keizer Karel Een koning die rond 800nC. leefde. Hij maakte van WEuropa weer een groot rijk en werd tot keizer gekroond. bekeren Er voor zorgen dat iemand een aanhanger wordt van het geloof dat je zelf hebt missie Een opdracht die je hebt. Bijv. de opdracht om mensen te bekeren. Missionaris/zendeling Iemand die de opdracht heeft om andere mensen te bekeren 15 GWP begrippen lj. 1 Gotische bouwstijl Een bouwstijl uit de ME, vooral gebruikt voor kerken en bestuursgebouwen. Kenmerken zijn luchtbogen buiten, spitsbogen voor ramen en tussen de zuilen, hoge ramen met gekleurd glas in lood. De St. Jan is een gotische kathedraal. geestelijken of geestelijkheid Alle mensen die na een speciale opleiding en wijding werkzaam zijn binnen en voor de (christelijke) kerk in een bepaalde functie of met een bepaalde taak. De hoogste geestelijke heet paus; er zijn ook bisschoppen, priesters, monniken. Volgens de katholieke kerk kun je niet zonder geestelijken om te leven zoals God het wil en daardoor een plaats in de hemel te krijgen. bisschop Een geestelijke die alle geestelijken, gelovigen en kerk(gebouw)en in een bepaald gebied (= kerkprovincie) bestuurt namens de paus. Nederland heeft bijv. nu zeven bisdommen o.l.v. 7 bisschoppen. non of zuster Een vrouw die bij een kloosterorde voor vrouwen hoort. leenstelsel of feodale stelsel Een manier van besturen in de Middeleeuwen. Een koning leent als hoogste heer stukken van zijn land uit aan mensen van adel of aan geestelijken. De koning is leenheer, de anderen zijn leenman. Leenmannen worden heer van een gebied, besturen dat en zorgen voor veiligheid. Zij krijgen inkomsten uit het werk van de bewoners. Als er gevochten moet worden is het de bedoeling dat de koning en de leenmannen elkaar steunen. hofstelsel of domeinstelsel Hoort bij het leenstelsel. Bisschoppen, kloosters en edelen krijgen van de heer van een gebied een stuk grond met de mensen die op die grond wonen = horigen. Horigen werken voor hun heer ► deel opbrengst afstaan, hand- en spandiensten uitvoeren, mogen niet verhuizen. Op deze manier had iedereen zijn werk, inkomen en bescherming = autarkie of zelfvoorziening. Herendiensten Werkzaamheden die iemand moest uitvoeren voor zijn domeinheer, b.v. een deel van de oogst afstaan, 50 dagen per jaar voor de heer werken, de molen van de heer gebruiken 16 GWP begrippen lj. 1 Privilege(s) Voorrechten of gunsten die je aan iemand of aan een groep geeft. Zo hoefden in de ME de kerk en de hoge adel geen belasting te betalen. autarkie of zelfvoorziening Als je je eigen boontjes kunt doppen zonder afhankelijk te zijn van anderen. Middeleeuwse In de middeleeuwen was er een samenleving met drie standensamenleving standen: de geestelijkheid, de adel en de rest = boeren en na 1100 ook burgers in steden. De 1e stand = de geestelijkheid: zorgt voor godsdienst en onderwijs en helpt bij bestuur. De 2e stand = de adel: zorgt voor bescherming en bestuur; vechten dus ook. De 3e stand = de boeren: zij werken vooral voor de adel en de geestelijkheid zodat die meer tijd hebben voor bidden en (trainen voor) beschermen en vechten. Allah De naam voor god in de Arabische taal. Kalief De naam voor een opvolger van Mohammed als hoogste leider van het Arabische Rijk 5 zuilen van de Islam 1. Geloven in Allah en dat Mohammed zijn profeet is 2. 5x per dag bidden richting Mekka 3. aalmoezen geven; mensen die het nodig hebben helpen 4. vasten tijdens de Ramadan 5. reis maken naar de heilige stad Mekka Afbeeldingen en Islam De islam verbiedt het afbeelden van personen of dieren in de koran en in moskeeën. Waar het echt om gaat is de boodschap van Allah die via Mohammed in de Koran op schrift is vastgelegd Soennieten De grootste groep binnen de islam. Zij gaan er van uit dat Mohammed er niet van uit ging dat alleen een afstammeling van hem kalief mocht worden. Verder menen zij dat het niet is toegestaan om de uitleg van de Koran aan te passen aan de veranderingen in de wereld sinds het op schrift stellen van de Koran. Sjiieten Een kleinere groep binnen de Islam die meent dat kaliefen afkomstig moeten zijn uit de familie van Mohammed en dat geestelijke leiders, imams, de gelovigen moeten vertellen hoe ze de islam in hun dagelijks bestaan moeten invullen. Arabisch Rijk Het rijk dat door Mohammed werd gesticht vanaf ongeveer 630. Dit Arabisch rijk bleef bestaan tot ongeveer 750. Dit rijk omvatte het Midden-Oosten, Noord-Afrika, Zuid-Spanje en 17 GWP begrippen lj. 1 Voor-Indië. Arabische wereld Een groot deel van Afrika boven de evenaar en het hele Midden-Oosten waar de Arabische cultuur een belangrijke invloed hield na het uiteenvallen van het Arabische Rijk. Dat komt vooral doordat de woorden van Allah in de Arabische taal aan Mohammed zijn overgebracht. Het Arabisch van de Koran moet dus overal door Islamieten worden gerespecteerd Heilige Land of Palestina 1-Het gebied dat door veel Joden als heilig wordt beschouwd omdat zij geloven dat hun God (Jahweh) hen dit gebied als woonplaats heeft gegeven. Veel Joden vinden om die reden dat alleen zij het recht hebben in dat gebied een staat te hebben. 2-Het gebied dat door Christenen als heilig wordt beschouwd omdat Jezus Christus in dat gebied heeft geleefd, gepredikt en gestorven is. 3-Het gebied waarin voor de Islamieten de heilige stad Jeruzalem ligt. In Jeruzalem is Mohammed naar de hemel gegaan. Het Heilige Land ligt waar nu Israël en de Palestijnse gebieden liggen. 18 GWP begrippen lj. 1 HOOFDSTUK 6 STEDEN EN STATEN (1000 – 1500) Begrippen die je al gehad hebt en voor dit hoofdstuk ook moet kennen: gelaagde samenleving, agrarisch-stedelijke samenleving, nijverheid, ambacht, economie, adel, keizer, christendom, monarchie, cultuur, kerk, sociale verhoudingen, vorst, christendom, paus, bisdom, overheid of bestuur, staat urbanisatie Het ontstaan en/of groeien van steden/verstedelijking gilde Een samenwerkingsverband van mensen die hetzelfde ambacht uitoefenen. Zij stellen regels op voor kwaliteit, opleidingseisen, onderlinge hulp bank Een bedrijf dat geld van klanten in bewaring neemt, in bewaring genomen geld weer uitleent, betalingen regelt e.d. Een bank verdient geld door rentetarieven en door vergoedingen te vragen voor geleverde diensten hanze Een samenwerkingsverband van handelssteden om de onderlinge handel veiliger en gemakkelijker te maken. De bekendste Hanze was die rond de Oostzee en de Noordzee stadsrecht(en) Rechten die een stad van een heer van een gebied kreeg om zichzelf te besturen, recht te spreken, iemand tot stadsburger te maken enz. Stadrechten waren nodig omdat steden andere regels nodig hebben dan het platteland met de domeinen. ketter (ij) Iemand die opvattingen heeft die volgens de overheersende kerk tegen het ware geloof in gaan. Ketters mag je ‘dus’ vervolgen en straffen antisemitisme jodenhaat pogrom Een uitbarsting van geweld tegen joden getto Oospronkelijk een deel van een stad waarin joden moeten wonen, afgezonderd van de niet-joodse bevolking. Nu wordt dit woord ook meer algemeen gebruikt voor een aparte wijk. staatsvorming Wanneer een gebied en de mensen in dat gebied een bestuurlijke eenheid gaan vormen centralisatie Wanneer een gebied of soms meerdere gebieden steeds meer vanuit één punt (het centrum) bestuurd gaan worden 19 GWP begrippen lj. 1 eenheidsstaat Wanneer verschillende gebieden één en hetzelfde hoogste bestuur hebben gewesten Delen van De Nederlanden die wel een landsheer hadden, maar o.l.v. een hertog of graaf ook een eigen bestuur, eigen rechtspraak en eigen belastingheffing. Bijv. Holland, Zeeland, Brabant, Vlaanderen. Staten-Generaal In De Nederlanden: De vergadering van afgevaardigden uit alle 17 gewesten. De landsheer organiseerde deze vergadering met name als hij geld nodig had voor de Nederlanden. Hij had de gewesten dan nodig omdat die allemaal zelf hun belastingen regelden. 20