Geschiedenis Basisbegrippen, Tijdvak 1 t/m 4 (OB) (gebaseerd op Sprekend Verleden, Geschiedenis Werkplaats, Memo en Gamma voor de onderbouw) Tijdsbegrippen millennium – eeuw – decennium/ periode – tijdvak Prehistorie: periode voor de uitvinding van het schrift Christelijke jaartelling: jaartelling die begint met jaar 1 bij de geboorte van Christus Vakbegrippen Archeologen: doen opgravingen en onderzoeken de vondsten (bronnen) Archief: gebouw waar men de administratie van de overheid en belangrijke instellingen bewaart en waar ook belangrijke gegevens van personen te vinden zijn. Bron: overblijfsel uit het verleden, waardoor je iets over het verleden te weten kunt komen. Primaire bron (uit de eerste hand) is een bron van een ooggetuige die direct informeert over wat je wilt weten. Secundaire bron (uit de tweede hand) is een bron die je via een tussenpersoon informeert over wat je wilt weten. Geschreven bronnen: teksten uit het verleden Geschiedenis:/historie: alles wat mensen de moeite waard vinden om te vertellen over het verleden en waar wij meer over te weten willen komen door middel van bronnenonderzoek Museum: gebouw waarin kunstwerken en voorwerpen uit het verleden worden bewaard Ongeschreven bronnen: gesproken bronnen, (bewegende) beeldbronnen, gebouwen en voorwerpen Oorzaak en gevolg: oorzaak geeft aan hoe iets gebeurd is, het gevolg is het effect van die bepaalde gebeurtenis Standplaatsgebonden: de beïnvloeding van ieders kijk door de eigen achtergrond, zoals leeftijd, sekse, geloof en land waar men woont Tijdvak 1 Adel: een groep families die rijk en machtig waren en hun rijkdom en macht erfden van hun voorouders Agora: een plein waarop de burgers van een Griekse polis elkaar ontmoetten om over het bestuur van de polis te praten en waar handel werd gedreven Autocratie: regering door 1 persoon Akkerbouw: verbouwen op veld van graan, groenten etc. Ambacht: handwerk, beroep waarbij je iets met de handen maakt Ambtenaar: iemand die de regering helpt bij het besturen van de staat Beroep: een vak waarin iemand zich heeft gespecialiseerd Bestuur: mensen die regels en wetten maken en controleren of iedereen zich daaraan houdt Cultuur: wat een bepaalde groep mensen denkt, doet en maakt, op het gebied van politiek, economie, wetenschap, kunst, techniek, godsdienst en gewoontes Dorp: kleine nederzetting waar de meeste inwoners leven van akkerbouw en veeteelt Evolutietheorie: theorie van Darwin over ontstaan en ontwikkeling van leven op aarde Farao: koning van Egypte tussen ca. 3000 – 1000 voor Chr. Grafgiften: voorwerpen die overledenen meekregen in hun graf Handel: het kopen en verkopen van producten Hiernamaals: het leven na de dood Hiërogliefen: beeldschrift (tekeningen) dat Egyptenaren gebruikten vanaf ca. 3000 voor Chr. Hunebedden: grafkamers van gestapelde grote stenen Irrigatielandbouw landbouw waarbij je door middel van kanalen water naar akkers brengt Jagers/verzamelaars: mensen die leven van jacht, vissen en voedsel verzamelen in de natuur Landbouw: akkerbouw en veeteelt Landbouwrevolutie: overgang van jagen en verzamelen naar landbouw Landbouwsamenleving: meeste mensen wonen in dorpen en leven van de landbouw Middel van bestaan: manier waarop mensen zich in leven houden Mummie: een dode op speciale manier behandeld en in doeken gewikkeld, waardoor het lichaam niet vergaat Mythe: verhaal over goden, halfgoden en sterfelijke helden (mensen die als held werden beschouwd) Natuurgodsdienst: godsdienst waarin natuurkrachten als zon en water aanbeden worden Nijverheid: het maken van (een deel van een) product met behulp van grondstoffen Nomaden: rondtrekkende mensen zonder vaste woonplaats Piramide: groot puntvormig gebouw, graf voor farao Politiek: de manier waarop mensen de macht onder elkaar verdelen Priester: dienaar in een tempel of kerk die zorgt voor contact tussen mensen en god(en) Schrift: tekens of letter op papier (of ander materiaal) die samen woorden vormen Sociale laag: een groep mensen die van elkaar verschilt in rijkdom, macht en aanzien Taakverdeling: manier waarop werkzaamheden zijn verdeelt tussen verschillende groepen mensen, zoals mannen en vrouwen Veenlijken: goed bewaarde lijken, die in veengebieden in Denemarken, Noord-Duitsland, Engeland en Nederland gevonden zijn Veeteelt: fokken en houden van nuttige dieren voor vlees, wol etc. Vaste woonplaats: een groep huizen waar mensen blijvend wonen Tijdvak 2 Acropolis: het hoogste punt van de (Griekse) stad waar de burcht of paleis was gebouwd Amfitheater: rond of ovaal gebouw waar voorstellingen worden gegeven Aquaduct: bovengrondse waterleiding die door een gemetseld kanaal loopt Aristocratie: regering van de aanzienlijkste mensen (van adel of zeer rijke families) Bataven: naam van volk in Nederland ten tijde van de Grieken en Romeinen Bijbel: heilig boek van de Christenen, bestaande uit Oude en Nieuwe Testament Burgerrecht: in Griekenland (polis): gegeven aan burgers die land bezaten, zij mochten de stad besturen, in Rome: geheel van voorrechten die sommige mensen in het Romeinse Rijk hadden Christen: aanhanger van het Christendom Christendom; godsdienst, geloof in god volgens de leer van Jezus Christus Democratie: als het volk of de burgers meebeslissen over het bestuur van een land. Directe democratie: als alle burgers of (Atheense) leden van de volksvergadering besluiten nemen. Indirecte democratie: als gekozen vertegenwoordigers van de burgers besluiten nemen. Filosoof: iemand die zoekt naar wijsheid en kennis om de wereld en mens beter te begrijpen Galliërs: naam van volk in Midden-Europa ten tijde van de Grieken en Romeinen Geld: betaalmiddel dat binnen een gemeenschap algemeen aanvaard is, zoals schelpen, kralen en munten Germanen & Kelten: namen van volken in West-Europa ten tijde van de Grieken en Romeinen Joden: bewoners van de Romeinse provincie Judea, geloven in 1 god, leven volgens OT Kerk: gebedshuis van Christenen of organisatie van Christenen Kolonie: groot veroverd gebied waarin landgenoten van de veroveraars zich konden vestigen Latijn: taal van de Romeinen Limes: grens van het Romeinse Rijk Monarchie: regering door een vorst (koning of keizer) Monotheïsme; geloof in 1 god Olympische Spelen: Griekse sportwedstrijden ter ere van oppergod Zeus, vanaf 776 voor Chr. in Olympia gehouden Pax Romana: ‘Romeinse vrede’ een lange periode van rust en vrede in het Romeinse Rijk in de eerste en tweede eeuw na Chr. Polis: Griekse stadstaat, een stad met land dat daaromheen lag Polytheïsme; geloof in meerdere goden Republiek: in Romeinse tijd was dit een rijk met een keizer als hoogste bestuurder Rijk: groot gebied waarover een vorst regeert Romanisering: het overnemen van de Romeinse cultuur Romeins recht: stelsel van rechtspraak geïntroduceerd door de Romeinen Ruilhandel: goederen en diensten worden tegen andere goederen en diensten geruild Schervengericht: personen die de Atheense democratie bedreigden konden verbannen worden door hun naam op een scherf te schrijven Senaat: groep van Romeinse aristocratische bestuurders, adviesorgaan van de keizer Slaven: mensen die het eigendom zijn van anderen, onvrij, zonder rechten Stad: grote nederzetting waar de meeste mensen leefden van handel en ambacht Tempel: gebouwen waarin 1 of meerdere goden werden vereerd, Griekse en Romeinse tempels waren gebouwd op zuilen Triomfboog: stadspoort ter ere van Romeinse overwinning Volksvergadering: vergadering van alle Atheense mannen (vrije mannen, hadden burgerrecht) over het bestuur van een stad Volksverhuizingen: tijd waarin veel volken van woonplaats veranderden (Germaanse stammen trokken naar Zuid en West- Europa) Vooroordeel: opvatting die niet klopt met de werkelijkheid Waarden: wat mensen goed of slecht vinden, belangrijk of onbelangrijk Wetenschap: verzamelen van kennis door het bestuderen van een verschijnsel, wetenschappers zoeken naar verklaringen en bewijzen Tijdvak 3 & 4 Adel (edelen): belangrijke mensen die land en macht bezitten Bisschop: hoofd van een bisdom, een provincie naar kerkelijke indeling Burgerij: inwoners van een stad Centralisatie: het land meer vanuit 1 punt regeren Concilie: vergadering van de bisschoppen Domein: gebied waar 1 landheer de baas was, waar de landheer en horige boeren woonden en het bijbehorende land werd bewerkt Drieslagstelsel: akkerland in jaarlijks afwisselende stukken gebruikt voor zomergraan, wintergraan en braakliggend land Frankische Rijk: rijk gesticht door belangrijk Germaans volk, zesde tot en met negende eeuw Geestelijke: iemand die zijn/haar leven in dienst van het Christendom stelde Gilde: vereniging van mensen die in de middeleeuwen in de stad hetzelfde beroep uitoefenden Hanze: samenwerking van handelssteden in Noordwest-Europa Heer: edelman die de baas was over gebied met horigen Heiden: iemand met een andere godsdienst Heiligen: mensen die heel vroom waren en heilig verklaard door de paus Herendienst: verplicht werk van een horige voor zijn heer Hofstelsel: economisch systeem, waarin de heer de horige boeren beschermd in ruil voor herendiensten en een deel van de opbrengst van het land Horigen: boeren die verbonden waren aan het door hen bewerkte land, maar bezaten het land niet, ze hadden verplichtingen aan de landbezitter (heer) Islam: geloof in Allah, godsdienst volgens de leer van de profeet Mohammed Kathedralen: grote kerken van bisschoppen Klooster: apart gelegen gebouw waar monniken (met aan het hoofd een abt) of nonnen (met aan het hoofd een abdis) wonen Koran: heilig boek van de moslims Kruistocht: reis naar en strijd om Jeruzalem door christelijke legers uit Europa Landbouwstedelijke Samenleving: meer dan de helft van de mensen leeft op het platteland, een minderheid woont in steden met handel en ambachten Leenheer: iemand die stukken land uitleende aan leenmannen in ruil voor trouw en steun Leenman (vazal): iemand die een heer hielp bij het bestuur, de rechtspraak en de oorlogsvoering en als beloning een stuk land in leen had Leenstelsel: systeem, waarbij een heer grote stukken land aan leenmannen te leen gaf in ruil voor hun trouw en steun Monnik: geestelijke die in een klooster woont om zich aan god te wijden en het geloof te verspreiden Moskee: gebedshuis voor moslims Moslim: aanhanger van de Islam, volgeling van Mohammed Oost-Romeinse Rijk deel van Romeinse rijk, van 4e eeuw tot 1453, bestuurd vanuit Constantinopel Profeet: boodschapper van God, iemand die voorspellingen doet Paus: hoogste priester van de (katholieke) kerk, plaatsvervanger van Christus op aarde en bisschop van Rome Priester: godsdienstig leider over een plaats Schout: voorzitter van de rechtbank Staat: land met centraal bestuur, waar dezelfde wetten en regels gelden Stand: groep mensen (geestelijken, adel en boeren) die volgens middeleeuwers een eigen taak had, de stand was door geboorte bepaald Stadsrechten: het recht van burgers om zelf hun stad te besturen, recht te spreken, een stadmuur te bouwen en eigen munten te slaan Ridder: goed bewapende ruiter, soldaat te paard Tolerant verdraagzaam West-Romeinse Rijk deel van Romeinse rijk , van 4e eeuw tot 476, bestuurd vanuit Italië