Bewegingsagoog - Profi

advertisement
De inhoud van dit thema:
1.2 De geschiedenis van zorg en welzijn
1.3 Zorgmodellen
1.4 Overheidsbeleid
1.5 De Wet maatschappelijke ondersteuning
1.6 Vraagsturing en zorg op maat
1.7 Kwaliteitszorg
1.8 Marktwerking en resultaatgericht werken
1.9 Beleid Gehandicaptensport Nederland
1.10 Tips voor de praktijk
1-1
Zorgmodellen vanaf 1945:
medisch model:
nadruk op verzorgen en
verplegen
ontwikkelingsmodel:
nadruk op ontwikkelingskansen,
integreren en normaliseren
relationele model:
nadruk op relaties,
communicatie en
belevingswereld
Community care:
nadruk op integratie, opvang
binnen de samenleving
1-2
De belangrijkste kernbegrippen van het
medisch model:
• ‘ziek zijn’ en ‘defecten’
• verzorgen en verplegen
• totale instituties
• hospitalisatie
• separatie/segregatie
1-3
De belangrijkste kernbegrippen van het
ontwikkelingsmodel:
• iedereen heeft ontwikkelingsmogelijkheden
• eigen wil en keuzevrijheid
• kleinschaligheid
• prikkelende inrichtingsomgeving
• breed activiteitenaanbod
• integratie
• normalisatie
1-4
De belangrijkste kernbegrippen van het
relationele model:
• erkenning van behoefte aan intieme relaties en
seksualiteit
• (totale) communicatie
• belevingswereld van de cliënt centraal
• integratie
• zorg op maat (met als gevolg: zorgdifferentiatie)
1-5
De Wet maatschappelijke ondersteuning:
• het doel van de Wmo
• taken voor de gemeenten
• Wmo en sport
1-6
Vraagsturing en zorg op maat:
• vraagsturing
• persoonsgebonden budget
• de cliënt centraal
• integratie
1-7
Persoonsgebonden budget:
• PGB vanuit AWBZ en Wmo
• PGB en sport
• keuze in hoe je de zorg wilt ontvangen
• stappenplan PGB
1-8
Keuze in hoe je de zorg wilt ontvangen:
1 persoonsgebonden budget
2 zorg in natura
3 een combinatie van PGB en zorg in natura
1-9
Kwaliteitszorg:
• prioriteiten van de overheid
• beschikken over een kwaliteitssysteem
• werken met individuele zorg- en begeleidingsplannen
1-10
Prioriteiten van de overheid:
• het recht op goede zorg
• veiliger maken van de zorg
• vergroten van de invloed van patiënten en cliënten
• zichtbaar en meetbaar maken van de kwaliteit van de
zorg
1-11
Beschikken over een kwaliteitssysteem:
• kwaliteitssystemen
• de cliënt als uitgangspunt
• is meten wel weten?
1-12
Marktwerking en resultaatgericht werken:
• DBC’s
• concurrrentie
• resultaatgericht werken
1-13
Tien Speerpunten beleid Gehandicaptensport
Nederland:
• jeugdsport
• sport en bewegen voor mensen met een
verstandelijke handicap
• versterking sportparticipatie sporters met een
handicap in de reguliere sport
• topsport
• deskundigheidsbevordering
• classificatie
• vervoersregeling
• Wet maatschappelijke ondersteuning
• onderzoek en monitoring
• voorlichting en beeldvorming
1-14
De inhoud van dit thema:
2.2 Bewegingsagogiek
2.3 Uitgangspunten van de bewegingsagogiek
2.4 Betekenissen van het bewegen
2.5 De betekenis van bewegen voor de verschillende
doelgroepen
2.6 Lichaamsplan, lichaamsbesef, lichaamsidee
2.7 Tips voor de praktijk
2-1
Bewegingsagogiek:
• de begrippen
• bewegen en lichamelijkheid
• orthobewegingsagogisch werk en sociaal
bewegingsagogisch werk
• wat is je deskundigheid als bewegingsagoog?
2-2
Bewegingsagogiek:
• kennis en theorievorming over het beïnvloeden,
begeleiden en veranderen van het bewegen van
mensen met het oog op welzijnsverbetering
Bewegingsagogie:
• het daadwerkelijk in de praktijk beïnvloeden,
begeleiden en veranderen van het bewegen van
mensen met het oog op welzijnsverbetering
2-3
Uitgangspunten van de bewegingsagogiek:
• bewegen is relationeel
• bewegen is intentioneel
• bewegen beïnvloedt het zelfbeeld positief
• bewegen levert een bijdrage aan gedragsverandering
2-4
Ordeningsmodellen van betekenissen van
bewegen:
• model van Van Breukelen
• model van Geenen
• model van Windesheim
2-5
Model van Van Breukelen:
• de instrumentele betekenis
• de exploratieve betekenis
• de sociale betekenis
• de persoonlijke betekenis
2-6
Model van Geenen:
• actieve betekenis
• sociale (interactieve) betekenis
• belevingswaarde
• betekenis voor het zelfbeeld
• gezondheidswaarde
• betekenis voor de cognitieve ontwikkeling
2-7
De vier modaliteiten van bewegen:
• ontmoeten
• leren
• sparren
• vieren
2-8
De betekenis van bewegen voor
verschillende doelgroepen:
• kinderen en jeugdigen op de mytyl- en tyltylschool
• mensen die revalideren (ravalidanten)
• mensen met een chronische aandoening
• oudere mensen met een verstandelijke beperking
• mensen met een ernstig meervoudige beperking
• mensen met psychische problemen
• kinderen en jeugdigen met gedrags- en
opvoedingsproblemen
2-9
Doelstellingen bewegen voor kinderen en
jeugdigen op de mytyl- en tyltylschool:
• aanspreken en benutten van alle motorische
mogelijkheden (actieve betekenis)
• zich zo onafhankelijk mogelijk kunnen opstellen
(belevingswaarde)
• lenigheid, kracht en uithoudingsvermogen
optimaliseren (gezondheidswaarde)
• rolstoeltechniek oefenen en rolstoelbehendig worden
(sociale betekenis)
• opvoeren belastbaarheid waardoor de
gezondheidstoestand verbetert (gezondheidswaarde)
• verantwoordelijkheid dragen voor de eigen
gezondheid (gezondheidswaarde)
• integratie tussen kinderen met en zonder beperking
(sociale betekenis)
2-10
Betekenissen revalidatie:
• grenzen verleggen, gevoel nog wat te kunnen
(vergroten van competentiegevoelens)
• verbeteren en vergemakkelijken van sociale contacten
(integratie)
• verbeteren van uithoudingsvermogen, kracht, snelheid
en coördinatie (gezondheidswaarde)
• bijdragen aan het verliesverwerkingsproces en
acceptatieproces (belevingswaarde)
• voorbereiden op deelname aan de sport- en
bewegingscultuur (sport als zinvolle vrije
tijdsbesteding)
• verbeteren van de gezondheid, terugdringen van de
medische consumptie (gezondheidswaarde)
2-11
Betekenis van bewegen voor ouderen met
verstandelijke beperking:
• voorkomen/vertragen van fysieke achteruitgang
(actieve betekenis)
• voorkomen/doorbreken sociaal isolement (sociale
betekenis)
• lichaamsbeleving of succesbeleving
(belevingswaarde)
• vergroten gevoel van zelfstandigheid en
onafhankelijkheid (betekenis voor zelfbeeld)
• in stand houden/verberen fitheid (gezondheidswaarde)
• als onderdeel van realiteitsoriëntatietraining (ROT)
(cognitieve betekenis)
2-12
Betekenis van bewegen voor mensen met
een ernstig meervoudige beperking:
• onderhouden bewegingsvaardigheid (actieve
betekenis)
• stimuleren contact met omgeving (sociale betekenis)
• uitbreiden belevings- en ervaringswereld
(belevingswaarde)
• voorkomen gezondheidsklachten
(gezondheidsbetekenis)
2-13
Betekenis van bewegen voor mensen met
psychische problemen:
• bevorderen sociale contactname en sociaal gedrag,
(re)socialisatie (sociale betekenis)
• positieve invloed op lichaamsbeleving
(belevingswaarde)
• stimuleren zelfwaardering en zelfvertrouwen
(betekenis voor zelfbeeld)
2-14
Betekenis van bewegen voor jongeren met
gedrags- en opvoedingsproblemen:
• bevorderen positieve normencultuur (sociale
betekenis)
• manier om emoties te uiten (belevingswaarde)
• opdoen positieve ervaringen (betekenis voor
zelfbeeld)
2-15
Lichaamsplan, lichaamsbesef en
lichaamsidee
2-16
lichaamsplan
• het georganiseerde totaal van alle sensorische en
motorische structuren dat het geautomatiseerde
gedrag van de mens bepaalt
lichaamsbesef
• de informatie die een persoon verwerft over zijn eigen
lichaam: gestalte, aangenomen houding, positie van
de ledematen ten opzichte van elkaar en de
uitgevoerde bewegingen
lichaamsidee of lichaamsbeeld
• een subjectief, min of meer bewust oordeel
(waardering) over de eigen lichamelijkheid
De inhoud van dit thema:
De indeling in strategieën
Primaire activering
Bewegingsactivering
Bewegingsonderwijs
Bewegingsrecreatie
Psychomotorische therapie
Aangepaste sport
Sport- en bewegingsgedrag van mensen met een
beperking
3.10 Tips voor de praktijk
3.2
3.3
3.4
3.5
3.6
3.7
3.8
3.9
3-1
De indeling in strategieën:
• bewegingsagogische strategieën
• geschiedenis van de bewegingsagogie
3-2
Bewegingsagogische strategieën:
• basisbenadering of primaire activering
• bewegingsactivering
• bewegingsonderwijs
• bewegingsrecreatie
• psychomotorische therapie
• aangepaste sport
3-3
Deelgebieden bewegingsagogie:
• bewegingsopvoeding, bestaande uit drie
benaderingswijzen:
- bewegingsactivering
- bewegingsonderwijs
- bewegingsrecreatie
• bewegingstherapie
3-4
Primaire activering/basisbenadering:
• doelgroepen:
mensen in lichaamsgebonden ervaringsfase
• doelstellingen:
- onderhouden bewegingsvaardigheden
- ervaringsstimulering
- stimuleren sociaal-affectief contact
• sport- en bewegingsactiviteiten:
snoezelactiviteiten
• bewegingsagogisch handelen:
creëren van lichaamservaringssituaties en
bewegingssituaties
3-5
Bewegingsactivering:
• doelgroepen:
- mensen met een beperking
- mensen met psychische problemen of
gedragsproblemen
• doelstellingen:
vergroten/behouden actieve betrokkenheid op
omgeving
• sport- en bewegingsactiviteiten:
uitdagende en uitlokkende activiteiten
• bewegingsagogisch handelen:
- ontwerpen uitnodigende bewegingssituaties
- actieve houding
3-6
Bewegingsonderwijs:
• doelgroepen:
ieder die zijn bewegingsvaardigheid kan en wil
verbeteren
• doelstellingen:
- uitbouwen bewegingsvaardigheden
- uitbreiden sociale en emotionele vaardigheden
- verkrijgen positief zelfbeeld
• sport- en bewegingsactiviteiten:
alle activiteitsgebieden
• bewegingsagogisch handelen:
- open werkvormen
- werken vanuit het didactisch model
3-7
Leerlijnen basisdocument
bewegingsonderwijs:
3-8
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
balanceren
klimmen
zwaaien
over de kop gaan
springen (ver- en hoogspringen)
(hard)lopen
mikken (ver- en gericht werpen)
jongleren
doelspelen
tikspelen (inclusief slag- en loopspelen)
stoeispelen
bewegen op muziek
Aspecten didactisch model:
• de bewegingsvormen (sport- en bewegingsactiviteiten)
• de opbouw van de les
• de organisatie (met name gericht op
groepsdynamische aspecten)
• instructie, aanwijzingen, feedback
• de begeleiding
• de veiligheid
• de evaluatie
3-9
Bewegingsrecreatie:
• doelgroepen:
iedereen
• doelstellingen:
- ontspanning
- plezier
- bevorderen sociale contacten
- uitleven, stoom afblazen
• sport- en bewegingsactiviteiten:
- sportspelen
- spelvormen
• bewegingsagogisch handelen:
- aansluiten bij individuele wensen
- gebruik maken van didactisch model
3-10
Psychomotorische therapie:
• doelgroepen:
mensen met psychische problemen
• doelstellingen:
- vergroten sociale competentie
- leren omgaan met negatieve emoties
- vergroten zelfvertrouwen en zelfstandigheid
- verhogen vitaliteit
• sport- en bewegingsactiviteiten:
- bewegingsgeoriënteerde methoden
- lichaamsgeoriënteerde methoden
• bewegingsagogisch handelen:
functioneel-oefengericht, ervaringsgericht of
conflictgericht
3-11
Aangepaste sport:
• doelgroepen:
iedereen die in staat is tot oefenen en trainen van
bewegingsvaardigheden en zich kan en wil
conformeren aan de regels van het spel
• doelstellingen:
- presteren
- plezier, ontspanning
- bevorderen sociale contacten
- bevorderen gezondheid
- bevorderen zelfbeeld
• sport- en bewegingsactiviteiten:
- niet-aangepaste reguliere sportvormen
- aangepaste reguliere sportvormen
- speciaal ontwikkelde sportvormen
• bewegingsagogisch handelen:
- sport op maat bieden
- begeleiden vrijwilligers
3-12
Sport en bewegingsgedrag van mensen met
een beperking:
• sportdeelname van mensen met een lichamelijke
beperking
• sportdeelname van mensen met een verstandelijke
beperking
3-13
Sportdeelname van mensen met een
lichamelijke beperking:
• deelname in cijfers
• jeugdigen met een beperking
• motieven voor sportdeelname
• knelpunten en belemmeringen voor sportdeelname
3-14
Belangrijkste belemmeringen:
• aanbod
• persoonlijke belemmeringen
• organisatorische belemmeringen
3-15
Sportdeelname van mensen met een
verstandelijke beperking:
• deelname in cijfers
• populaire sporten
• motieven van sportdeelname
• knelpunten en belemmeringen voor sportdeelname
• sportdeelname van kinderen met een beperking in het
speciaal onderwijs
• populaire sporten
3-16
De inhoud van dit thema:
4.2 Visies op bewegen
4.3 Vakconcepten
4.4 Tips voor de praktijk
4-1
Twee visies op bewegen:
• substantiële visie:
bewegen is anatomisch-fysiologisch proces
• relationele visie:
bewegen is zinvol gedrag
4-2
Het vakconcept:
• stadia van het vakconcept
• inhoud van het vakconcept
• indeling van vakconcepten
4-3
Indeling vakconcepten:
1 biologisch georiënteerd vakconcept
2 vormingstheoretisch vakconcept
3 personalistisch vakconcept
4 sportgericht vakconcept
5 kritisch constructief vakconcept
4-4
De inhoud van dit thema:
5.2 Doelgroepen
5.3 Indeling in doelgroepen
5.4 Stoornis, beperking, participatieprobleem
5.5 De deviantietheorie
5.6 Tips voor de praktijk
5-1
Doelgroepindeling zorg en welzijn:
• indeling naar ontwikkelingsfase
• indeling naar welzijnsbedreiging
5-2
Doelgroepen naar ontwikkelingsfase:
• de baby (0 - 1,5 jaar)
• de peuter (1,5 - 4 jaar)
• het basisschoolkind:
- de kleuter (4 - 6 jaar)
- het jonge schoolkind (6 - 9 jaar)
- het oudere schoolkind (9 -12 jaar)
• de puber (12 - 16 jaar)
• de adolescent (16 - 21 jaar)
• de volwassene:
- de jonge volwassenheid (21 - 40 jaar)
- de middelbare leeftijd (40 - 55 jaar)
- de vroege ouderdom (55 - 65 jaar)
• de ouderdom (65 jaar en ouder)
5-3
Indeling naar welzijnsbedreiging:
• lichamelijk welzijn
• geestelijk welzijn
• materieel welzij;
• sociaal welzijn
• cultureel welzijn
5-4
Stoornis-beperking-participatieprobleem:
• de terminologie
• stoornis
• beperking
• participatieprobleem
• samenvatting
5-5
Stoornis, beperking, participatieprobleem:
• stoornis:
defect of ontbreken van orgaan of orgaanfuncties
• beperking:
vermindering van mogelijkheden ten aanzien van
gedrag of activiteiten
• handicap/participatieprobleem:
belemmering in het sociaal-maatschappelijk
functioneren als gevolg van een stoornis
5-6
Stoornissen kunnen zich voordoen op het
gebied van:
• de cognitie
• de zintuigen (oog- en oorstoornissen)
• het bewegingsapparaat
• de taal
• de organen
• de ledematen
5-7
Stoornissen leiden tot beperkingen op het
gebied van:
• communicatie
• persoonlijke verzorging
• mobiliteit
• vaardigheden
• gedrag
5-8
Participatieproblemen kunnen zich voordoen
op het gebied van:
• scholing/opleiding
• arbeid
• wonen
• het sociale leven/sociale contacten
• vrijetijdsbesteding (sport)
5-9
Deviantietheorie:
1 etikettering
2 stigmatisering
3 sociale druk
4 aanvaarding
5 bevestiging
5-10
De inhoud van dit thema:
6.2 De taken en werkzaamheden van de
bewegingsagoog
6.3 De professionele houding van de bewegingsagoog
6.4 De bewegingsagoog als begeleider
6.5 Teamrollen
6.6 Samenwerken in een team
6.7 Tips voor de praktijk
6-1
De taken en werkzaamheden van de
bewegingsagoog:
• opleiding en taken
• typering van het beroep volgens FWG
• het beroepscompetentieprofiel (BCP)
bewegingsagoog
6-2
De professionele houding van de
bewegingsagoog:
• communicatie
• afstand en nabijheid
• ongewenste intimiteiten
• gedragscodes
• reflecteren als onderdeel van een professionele
houding
6-3
Factoren bij ‘afstand en nabijheid’:
• de ruimte
- sociale ruimte
- persoonlijke ruimte
- intieme ruimte
• de zintuigen
• woorden en reacties
6-4
Gedragscode:
• een schriftelijke afspraak tussen een werkgever en
werknemers
• waarin wordt vastgelegd wat van iedereen wordt
verwacht
• als het gaat om het gedrag en de omgang met
hulpvragers
6-5
De bewegingsagoog als begeleider:
• doelgerichtheid
• bewust vormgeven van de (opvoedings)relatie
• bewust hanteren van het groepsklimaat
• bewust hanteren van middelen en methoden
6-6
Teamrollen:
• Remmerswaal
• teamrollen van Belbin
• typologie van Myers-Briggs
• de Roos van Leary
• kernkwaliteiten van Ofman
6-7
Vier onderdelen zelfevaluatie:
1 De aard van de sociale gerichtheid
A Exravert (E) = grote gerichtheid op anderen, op
grote vriendengroep
B Introvert (I)
= gericht op enkele goede vrienden
en bekenden
2 De wijze waarop je informatie opneemt
A Sensing (S) = gericht op praktische feiten,
oog voor details
B Intuition (N) = gericht op globale beelden,
fantasierijk, creatief
3 De wijze waarop je tot conclusies, besluitvorming komt
A Thinking (T) = redeneren logisch, analytisch,
objectief
B Feeling (F)
= volgen hun hart, gevoel,
medelevend
4 De aard van je levensstijl
A Judging (J) = leven geordend, gepland, werken
systematisch
B Percieving (P) = spontaan, flexibel, werken niet
6-8
vastomlijnd
Samenwerken in een team:
• voorwaarden voor effectieve samenwerking
• kwaliteiten
• samenwerken in een multidisciplinair team
6-9
De inhoud van dit thema:
7.2 Het belang van bewegingsdiagnostiek
7.3 Bewegingsdiagnostische methoden
7.4 Leerlingvolgsystemen
7.5 Tips voor de praktijk
7-1
Het belang van bewegingsdiagnostiek:
• het begrip
• het belang
• voorbereiding
• uitvoering
• evaluatie
7-2
Indeling bewegingsdiagnostische methoden:
• vaardigheidstests
• kwantitatieve motorische tests
• kwalitatieve motorische tests
• vragenlijstmethoden
• observatiemethoden
7-3
Leerlingvolgsystemen:
• Beleves, gebaseerd op de leerlijnen en tussendoelen
uit het Basisdocument Bewegingsonderwijs
• ‘Bewegen en spelen’ van Van Gelder en Stroes
7-4
De inhoud van dit thema:
8.2 Naar een planmatige aanpak van de zorg
8.3 Voordelen van het werken met zorgplannen
8.4 De inhoud van het zorgplan
8.5 Het bewegingsagogisch plan
8.6 Tips voor de praktijk
8-1
Ontstaan zorgplannen door:
• veranderde visie op zorg: cliënt staat centraal
• wens tot hogere kwaliteit en doelmatigheid
8-2
Voordelen van het werken met zorgplannen:
• verhoging kwaliteit
• continuïteit van de zorg
• duidelijke verantwoordelijkheden
• overeenstemming, samenhang en afstemming van
zorg
• zorg op maat
8-3
Het zorgplan:
• de onderverdeling van het zorgplan
• fasen van het zorgplan
8-4
Onderverdeling zorgplan:
• wonen en vrije tijd: een begeleidingsplan opgesteld
door en voor de groepsbegeleiding
• behandeling: een behandelplan, opgesteld door en
voor medici, paramedici en agogen
• dagbesteding: een activiteitenplan, opgesteld door en
voor activiteitenbegeleiders en bewegingsagogen
8-5
Fasen van het zorgplan:
1 de beeldvormingsfase
2 de diagnose, het vaststellen van de hulpvraag en de
zorgbehoefte
3 het bepalen van de doelstellingen (korte en lange
termijn)
4 de planning van de activiteiten
5 de uitvoering
6 de evaluatie
8-6
SCAMP:
S = somatisch
C = communicatie
A = ADL (algemeen dagelijkse levensverrichtingen)
M= maatschappelijk functioneren
P = psychisch functioneren
8-7
Afspraken begeleiding:
1 afspraken betreffende het hulpaanbod
2 afspraken over de persoon
3 afspraken over contacten en informatie
8-8
De opbouw van een bewegingsagogisch
plan:
• de taak van de bewegingsagoog
• de opbouw van het bewegingsagogisch plan
8-9
Fasen van het bewegingsagogisch plan:
1 de beeldvormingsfase
2 de diagnose, het vaststellen van de hulpvraag en de
zorgbehoefte
3 het bepalen van de doelstellingen (korte en lange
termijn)
4 de planning van de activiteiten
5 de uitvoering
6 de evaluatie
8-10
De inhoud van dit thema:
9.2 Methoden in zorg en welzijn
9.3 Gedragstherapeutische methoden
9.4 Gentle Teaching
9.5 Bewegingspedagogiek van Veronica Sherborne
9.6 Methode Heijkoop
9.7 Rehabilitatie
9.8 Methoden in de jeugdhulpverlening
9.9 Methoden in het speciaal onderwijs
9.10 Tips voor de praktijk
9-1
Gedragstherapeutische methoden:
• ontwikkelingen binnen de gedragstherapie
• conditionering
• cognitieve gedragstherapie
9-2
Conditionering:
• klassieke conditionering
• operante conditionering
• conditionering, wenselijk of verwerpelijk?
• toepassing conditioneringsprincipes in de
gezondheidszorg
• functionele analyse
9-3
Gentle Teaching:
• wat is Gentle Teaching?
• middelen
• persoonlijke relatie
• levenskwaliteit
• gewenst of ongewenst gedrag?
9-4
Levenskwaliteit; acht basiswaarden:
• je lichaam accepteren
• deel uitmaken van een sociale omgeving
• een positief zelfbeeld hebben
• liefdevolle relaties hebben
• een ondersteunende structuur hebben
• dagelijkse, zingevende activiteiten hebben
• jezelf veilig en geborgen voelen
• innerlijke rust ervaren
9-5
Veronica Sherborne:
• drie basale behoeften
• bouwen aan een relatie
9-6
Drie basale behoeften:
• persoonlijke lichaamsbehoefte
• persoonlijke omgevingsbehoefte
• persoonlijke relatiebehoefte
9-7
Fasen in het opbouwen van een relatie:
1 de fase van het ontvangen
2 de fase van het initiatief
3 de fase van het partnerschap
9-8
De methode Heijkoop:
• wat is de methode Heijkoop?
• begrijpen
• begrepen worden
9-9
Rehabilitatie:
• het begrip rehabilitatie
• systematisch rehabilitatiegericht handelen
• uitgangspunten rehabilitatie
• relatie en begeleiding
• planmatige aanpak
9-10
Domeinen rehabilitatie:
vier levensdomeinen:
• wonen
• werken
• leren
• recreëren
vier persoonlijke domeinen:
• zelfzorg
• gezondheid
• zingeving
• sociale relaties
9-11
Planmatige aanpak rehabilitatie:
1 stel de zorg- of ondersteuningsvragen van de cliënt
vast
2 stel de mogelijkheden en belemmeringen van de cliënt
vast met betrekking tot het zelfstandig vervullen van
de behoefte
3 stel de belangrijkste randvoorwaarden vast
4 stel de gewenste steunfactoren of hulpbronnen vast
5 stel de belemmeringen en mogelijkheden van de
omgeving vast
9-12
Methoden binnen de jeugdhulpverlening:
• de effectiviteit van programma’s
• aanpak van de Glen Mills School
• de sociogroepsstrategie van Den Engh
• Families First
9-13
Vijf fasen Glen Mills School:
• gewenningsfasen
• voorbereiding op lidmaatschap
• lidmaatschap
• voorbereiding op vertrek
• nabegeleiding
9-14
Methoden in het speciaal onderwijs:
• de PAD-methode
• de kanjermethode
9-15
De PAD-methode:
• het PAD-leerplan
• lesprogramma en PAD-kind van de dag
• padden
9-16
De kanjermethode:
• de kanjerafspraken
• de vier gedragstypen
9-17
De inhoud van dit thema:
10.2 Wat is agressie
10.3 Opvattingen over agressie
10.4 Agressie in de samenleving
10.5 Risicofactoren van agressiviteit
10.6 Het agressiemodel
10.7 Omgaan met en voorkomen van agressie
10.8 Signaleringsplan Amarant
10-1
Wat is agressie:
• de verschillende betekenissen van agressie
• verschijningsvormen van agressie
10-2
Indeling verschijningsvormen van agressie:
• naar aard van de agressie
• naar de gerichtheid van agressie
• naar de mate van directheid waarop de agressie geuit
wordt
• seksuele intimidatie
10-3
Opvattingen over agressie:
• biologisch
• behavioristisch
• psychoanalytisch
10-4
Biologisch georiënteerde theorieën:
• Darwin
• Lorenz
• De Waal
10-5
Behavioristisch georiënteerde theorieën:
• frustratieagressie theorie
• instrumentele agressie theorie
10-6
Risicofactoren van agressie:
• registratie van agressie-incidenten
• de belangrijkste factoren
• de zienswijze van G. Schuur
• het maken van een risico-inschatting
10-7
De belangrijkste factoren:
• aanlegfactoren
• psychiatrische aandoeningen
• opvoedingsfactoren
• omgevingsfactoren
10-8
Omgevingsfactoren:
• maatschappelijke factoren
• culturele factoren
• factoren die de fysieke omgeving bepalen
10-9
Het agressiemodel:
• het belang van het agressiemodel
• CFB-technieken
• verschijningswijzen en niveaus van agressie
• handelend optreden bij agressie: interventies
10-10
Omgaan met en voorkomen van agressie:
• houding en omgangsvormen
• sociaalcommunicatieve vaardigheden
• nazorg
10-11
Signaleringsplan Amarant:
• signaleringsplan
• de stappen van het signaleringsplan
10-12
De stappen van het signaleringsplan:
1 de ontspannen fase
2 de fase van onrust en lichte irritatie
3 de fase van oplopende spanning
4 de fase van dreigen met geweld
5 de fase van openlijke agressie
6 de fase van herstel
10-13
De inhoud van dit thema:
11.2 Leefomstandigheden
11.3 Interculturele opvoeding
11.4 Interculturele psychiatrie
11.5 Tips voor de praktijk
11-1
Leefomstandigheden:
• factoren die de leefomstandigheden bepalen
• samenhang tussen de factoren
• opleiding
• werk en inkomen
• huisvesting en buurt
• gezinsvormen
11-2
Factoren leefomstandigheden:
• opleiding
• werk en inkomen
• huisvesting en buurt
• gezinsvorm
11-3
Opleiding:
• type onderwijs
• opleiding, leefgewoonten en sport
• opleiding van allochtonen
11-4
Opleidingsniveau is afhankelijk van:
• aanleg
• stimulatie vanuit omgeving
• verwachtingen van de omgeving
11-5
Werk en inkomen:
• werk en inkomen bepalend voor leefomstandigheden
• werk, inkomen en sportbeoefening
• functies van werk
• minimaal inkomen
• inkomen en gezondheid
• positie van allochtonen
11-6
Huisvesting en buurt:
• direct verband met werk en inkomen
• indirect verband met opleiding
• goedkope woningen in grote steden
• socialisatie in buurt belangrijk
• achterstandswijk risico voor leefomstandigheden
11-7
Gezinsvormen:
leefverband waarbij kinderen betrokken zijn, zoals:
• traditionele kerngezin
• éénoudergezin
• pleeggezin
• stiefgezin
• co-oudergezin
• adoptief gezin
11-8
Interculturele opvoeding:
• F-culturen en G-culturen
• opgroeien in twee culturen
11-9
Interculturele psychiatrie:
• risicofactoren
• problemen in de hulpverlening
11-10
Problemen in de hulpverlening:
1 relationele problemen: er niet in slagen de relatie
optimaal vorm te geven
2 professionele problemen: er niet in slagen de juiste
hulpverlening/zorg te bieden
11-11
De inhoud van dit thema:
12.2 Aandoeningen van het houdings- en
bewegingsapparaat
12.3 Spierziekten
12.4 Tips voor de praktijk
12-1
Aandoeningen van het houdings- en
bewegingsapparaat:
• amputatie
• reumatische aandoeningen
• osteoporose
12-2
Reumatische aandoeningen:
• symptomen van reuma
• artrose of gewrichtsslijtage
• reumatoïde artritis of gewrichtsontstekingen
• de ziekte van Bechterew
• jeugdreuma
12-3
Spierziekten:
• oorzaken en verschijnselen
• verschillende aandoeningen
• de ziekte van Duchenne
12-4
De ziekte van Duchenne:
• dystrofine gen
• verloop en verschijnselen
• belang sport en bewegen
12-5
De inhoud van dit thema:
13.2 Aandoeningen van de hersenen
13.3 Aandoeningen van het ruggenmerg
13.4 Aandoeningen van het centrale zenuwstelsel
13.5 Tips voor de praktijk
13-1
Aandoeningen van de hersenen:
• niet-aangeboren hersenletsel
• cerebrale parese
• ziekte van Parkinson
• epilepsie
13-2
Niet-aangeboren hersenletsel:
• oorzaken
• gevolgen
• schade rechts en links
• de behandeling
• bewegingsagogische consequenties
• sporten
13-3
Belangrijkste gevolgen niet-aangeboren
hersenletsel:
• lichamelijke functiestoornissen
• cognitieve stoornissen
• taalstoornissen
• stoornissen in de waarneming
• veranderingen in de persoonlijkheid
13-4
Cerebrale parese:
• oorzaken
• verschijnselen
• indelingen
• bijkomende beperkingen
• bewegingsagogische consequenties
• het belang en effect van sportbeoefening
• sporten
13-5
Indeling vormen cerebrale parese:
naar het type spieren dat erbij betrokken is:
• het spastische type (spasme)
• het athetotische type (athetose, trage kronkelende
bewegingen van de handen en voeten)
• het atactische type (ataxie, beschadiging van
zenuwstelsel)
• het hypotone type (floppy-infant, slap)
• de gemengde vorm
naar de aangedane lichaamsgebieden:
• monoplegie (verlamming van één arm of been)
• diplegie of paraplegie (verlamming van beide armen of
benen)
• hemiplegie (eenzijdige verlamming)
• triplegie (verlamming van drie van de vier ledematen)
• tetraplegie (alle vier de ledematen zijn verlamd)
• quadriplegie (vier ledematen zijn verlamd en sommige
13-6
andere functies)
Ziekte van Parkinson:
• oorzaak en verloop
• verschijnselen
• belang van bewegen
• sporten
13-7
Epilepsie:
• wat is epilepsie
• oorzaken
• verschijnselen
• bewegingsagogische consequenties
• sportadvies
• sporten
• het belang van bewegen
13-8
Factoren die een rol spelen bij het ontstaan
van epilepsie:
• erfelijke factoren
• allerlei vormen van hersenbeschadiging als gevolg
van:
- een zuurstoftekort voor, tijdens of na de bevalling
- een stofwisselingsstoornis
- een tumor
- een cerebro vasculair accident (CVA)
- een infectie, bijvoorbeeld hersen(vlies)ontsteking
- een trauma (hersenletsel als gevolg van een
ongeval)
- vergiftiging
- een zuurstoftekort door bijna-verdrinking of bijna
13-9
stikken
Categorieën epileptische aanvallen:
• de gedeeltelijke of partiële aanvallen:
- eenvoudige partiële aanvallen
- complexe partiële aanvallen
• de gehele of gegeneraliseerde aanvallen:
- tonisch-clonische aanvallen (grote aanvallen)
- absences (wegrakingen)
13-10
Factoren die een rol spelen bij een
sportadvies aan mensen met epilepsie:
• epilepsiespecifieke factoren
• sportspecifieke factoren
• persoonlijke factoren
13-11
Aandoeningen aan het ruggenmerg:
• dwarslaesie
• spina bifida
13-12
Dwarslaesie:
• oorzaken
• verschijnselen
• indeling dwarslaesies
• bewegingsagogische consequenties
• het belang van sporten en bewegen
13-13
Indeling dwarslaesies:
• naar de hoogte van de laesie
• naar de compleetheid van de laesie
13-14
Multiple sclerose:
• wat is multiple sclerose
• gevolgen
• belang van bewegen
• sporten
13-15
De inhoud van dit thema:
14.2 Hart- en vaatziekten
14.3 Longaandoeningen
14.4 Diabetes mellitus
14.5 Kanker
14.6 Chronische pijn en chronische aandoeningen
14.7 Tips voor de praktijk
14-1
Hart- en vaatziekten:
• coronaire hartziekten
• hart- en vaatziekten bij mensen met Downsyndroom
• belang van bewegen
• sportadvies
14-2
Longaandoeningen:
• astma
• COPD (chronic obstructive pulmonary diseases):
- chronische bronchitis
- longemfyseem
• belang van bewegen
14-3
CODP:
• chronische bronchitis
- hoesten met opgeven van sputum
- verstopping luchtwegen
- kortademigheid bij inspanning
• longemfyseem
- beschadigde longblaasjes
- kortademigheid ook bij rust
14-4
Diabetes mellitus:
• wat is diabetes mellitus
• belang van sportbeoefening
14-5
Kanker:
• ontstaan en voorkomen van kanker
• het belang van bewegen
14-6
Chronische pijn en chronische aandoeningen:
• wat is pijn
• chronische pijnklachten
• fibromyalgie
• het belang van bewegen
• chronische aandoeningen
14-7
De inhoud van dit thema:
15.2 Auditieve beperking
15.3 Visuele beperking
15.4 Tips voor de praktijk
15-1
Auditieve beperkingen:
• oorzaken
• verschillende auditieve beperkingen
• ontwikkeling
• belang van sportbeoefening
15-2
Oorzaken auditieve beperkingen:
• aangeboren:
- erfelijke factoren
- stoornissen tijdens de zwangerschap
(aanlegfouten, fouten in de celdeling)
• verworven:
- hersenbeschadiging als gevolg van bijvoorbeeld
zuurstofgebrek
- lawaai
- ouderdom
- infectieziekte (rode hond, bof, mazelen, polio,
kinkhoest, hersenvliesontsteking)
15-3
Verschillende auditieve beperkingen:
• verlies van geluidssterkte
• verlies van bepaalde toonhoogten (frequenties)
• ouderdomsslechthorendheid
15-4
Ontwikkeling:
• de taalontwikkeling
• de sociaal-emotionele ontwikkeling
• de motorische ontwikkeling
15-5
Visuele beperkingen:
• oorzaken
• verschillende visuele beperkingen
• ontwikkeling
• het belang van sportbeoefening
15-6
Oorzaken visuele beperkingen:
• aangeboren:
- erfelijke factoren (in bijna de helft van de gevallen
is dit de oorzaak)
- stoornissen tijdens de zwangerschap (infecties als
rode hond, zuurstoftekort, overmatig alcohol en/of
drugsgebruik, hersenbloeding)
• verworven:
- ongevallen
- hersenvliesontsteking
- tumoren
- diabetes mellitus (suikerziekte)
15-7
Verschillende visuele beperkingen:
• verlies van gezichtsscherpte
• verlies van gezichtsveld
• leeftijd
• blind en braille
• hulpmiddelen
15-8
Ontwikkeling:
• de sociale ontwikkeling
• de emotionele ontwikkeling
• de motorische ontwikkeling
• integratie
15-9
De inhoud van dit thema:
16.2 Het begrip verstandelijke beperking
16.3 Niveau-aanduidingen
16.4 Ontwikkeling van mensen met een verstandelijke
beperking
16.5 Begeleiding van mensen met een verstandelijke
beperking
16.6 Syndromen
16.7 Ouderen met een verstandelijke beperking
16.8 Mensen met een ernstig meervoudige beperking
16.9 Tips voor de praktijk
16-1
Het begrip verstandelijke beperking:
• een heterogene groep
• definities en oorzaken
• cijfers en diagnose
• uitgangspunten beeldvorming
• benaming
16-2
Niveau-aanduidingen verstandelijke
beperking:
• indeling op basis van intelligentie
• indeling op basis van ervaringsfase
16-3
Indeling op basis van intelligentie:
• lichte verstandelijke beperking
(IQ 50 – 70)
• matige verstandelijke beperking
(IQ 20 – 50)
• ernstige verstandelijke beperking (IQ < 20)
16-4
Indeling op basis van ervaringsfasen:
1 de lichaamsgebonden ervaringsfase
2 de associatieve ervaringsfase
3 de structurerende ervaringsfase
4 de vormgevende ervaringsfase
16-5
Ontwikkeling van mensen met een
verstandelijke beperking:
• de motorische ontwikkeling
• de cognitieve ontwikkeling
• de sociaal-affectieve ontwikkeling
16-6
Belangrijke cognitieve functies:
• denken
• waarnemen
• onthouden
• leren
16-7
Begeleiding mensen met een verstandelijke
beperking:
• hoe kunnen we begeleiden
• situatieve (bege)leidingstijl
• de deelnemers
• de omgeving
• jij als bewegingsagoog
16-8
De deelnemers:
• hoe zelfstandig is de deelnemer?
• met welke motieven komt de deelnemer naar de
lessen?
• hoe is de belevingswereld van de deelnemer?
16-9
Syndromen:
• kenmerken van syndromen
• syndroom van Down
• het fragiele-X-syndroom
• syndroom van Prader-Willi
• Angelman-syndroom
16-10
Het syndroom van Down:
• lichamelijke kenmerken
• gedragskenmerken
• intelligentie
16-11
Lichamelijke kenmerken:
• uiterlijk
• bewegingsvaardigheid
• oogafwijkingen
• gehoorafwijkingen
• hartafwijkingen
• neurologische afwijkingen
• afwijkingen in keel en neus
• huidafwijkingen
• het immuniteitssysteem
16-12
Ouderen met een verstandelijke beperking:
• fysieke aspecten van veroudering
• cognitieve aspecten van veroudering
• psychosociale aspecten van veroudering
16-13
Mensen met een ernstig meervoudige
beperking:
• combinatie van beperkingen
• communicatie
• intensief zorgbehoeftig
• primaire activering of basisbenadering
16-14
De inhoud van dit thema:
17.2 Verhoogde kwetsbaarheid
17.3 Veelvoorkomende gedragsproblemen en
psychiatrische diagnoses
17.4 Het begeleiden van gedragsmoeilijke deelnemers
17.5 Zelfverwondend gedrag
17.6 Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk
gehandicapt (SGLVG)
17.7 Tips voor de praktijk
17-1
Verhoogde kwetsbaarheid:
• psychiatrie en verstandelijke beperking
• oorzaken van verhoogde kwetsbaarheid voor
psychische problemen
17-2
Oorzaken van verhoogde kwetsbaarheid voor
psychische problemen:
• organische factoren
• psychosociale factoren
• omgevingsfactoren
17-3
Veelvoorkomende gedragsproblemen en
psychiatrische diagnoses:
• agressieproblemen
• angst- en dwangstoornissen
• ADHD
• autisme en aan autisme verwante stoornissen
17-4
Autisme en aan autisme verwante
stoornissen:
• autisme en verstandelijke beperking
• diagnostische problemen
• verschijningsvormen van autisme bij mensen met een
verstandelijke beperking
• twee subtypen
• primaire en secundaire contactstoornis
17-5
Het begeleiden van gedragsmoeilijke
deelnemers:
• methodische benadering
• functionele analyse
• de bewegingsagoog als begeleider
17-6
Methodische stappen:
• beeldvormingsfase
• probleemformulering
• formulering van de doelstelling
• formulering van de aanpak
• de uitvoering
• de evaluatie
17-7
Drie mogelijkheden begeleiding:
1 het bewust hanteren van het groepsklimaat
2 het bewust vormgeven van de (opvoedings)relatie
3 het bewust hanteren van middelen en methoden
17-8
Zelfverwondend gedrag:
• vormen van zelfverwonding
• de methode Heijkoop
17-9
Methode Heijkoop:
1 beeldvormingsfase:
• nauwkeurige omschrijving
• zelfbescherming
• zelfverdediging
2 gewenste situatie
3 plan van aanpak:
• bevorderen van het (zelf)vertrouwen
• leren omgaan met het probleemgedrag
4 uitvoering
5 evaluatie
17-10
Sterk gedragsgestoord licht verstandelijk
gehandicapt (SGLVG):
• korte typering
• oorzaken
• aard van de problematiek
• poging tot typering van de SGLVG’er
17-11
Poging tot typering van de SGLVG’er:
• positie in de zorg
• kenmerken doelgroep
• gedragsstoornissen
• indeling in subgroepen
• moeilijke en groeiende problematiek
• SGLVG-behandelcentrum
• behandelmethoden
17-12
De meest gebruikte behandelmethoden:
• Gentle Teaching
• ontwikkelingsdynamische benadering
• sociaal competentiemodel
• psychosociale rehabilitatie
• methode Heijkoop
17-13
De inhoud van dit thema:
18.2 Vormen van psychiatrische hulpverlening
18.3 Wanneer spreken we van psychische nood?
18.4 Het ontstaan van psychische problemen
18.5 Algemene psychopathologische verschijnselen
18.6 Indeling van psychiatrische ziektebeelden
18.7 Tips voor de praktijk
18-1
Vormen van psychiatrische hulpverlening:
• ambulante hulp
• het algemeen psychiatrisch ziekenhuis
• psychiatrische afdeling van een algemeen ziekenhuis
(PAAZ)
• onderwijs
18-2
Ambulante hulp:
• psychiatrische thuishulp
• dagbehandeling, avondbehandeling,
weekendbehandeling
18-3
Wanneer is er sprake van psychische nood:
• wat is normaal of abnormaal
• geen meetlat, wel enkele criteria
• de continuïteitsgedachte en de evenwichtsgedachte
18-4
Factoren die bepalen wat (ab)normaal is:
• je persoonlijke opvatting
• de opvattingen van de omgeving
• de situatie
18-5
Belangrijkste factoren psychische problemen:
• psychosociale factoren
- traumatische ervaringen
- relationele factoren
- opvoeding en gezinsfactoren
- cultureel-maatschappelijke factoren
• aanlegfactoren
- erfelijkheid
- persoonlijkheid, temperament
• organische factoren
- lichamelijke factoren
- biochemische en hormonale factoren
18-6
Gedragsaspecten:
1 het bewustzijn
2 de zelfbeleving en de beleving van de werkelijkheid
3 de waarneming
4 het denken
5 de communicatie
6 de stemming
7 de motoriek en het handelen
18-7
Indeling van psychiatrische ziektebeelden:
•
•
•
•
•
•
•
•
•
18-8
angst- en dwangstoornissen
psychotische stoornissen
stemmingsstoornissen
verslavingsstoornissen en stoornissen in de
impulscontrole
somatoforme stoornissen
persoonlijkheidsstoornissen
organische stoornissen
gedragsstoornissen
pervasieve stoornissen
De inhoud van dit thema:
19.2 Angst- en dwangstoornissen
19.3 Schizofrenie
19.4 Depressiviteit
19.5 Borderline persoonlijkheidsstoornis
19.6 Tips voor de praktijk
19-1
Angst- en dwangstoornissen:
• angststoornissen
• dwangstoornissen
• oorzaken
• behandeling
• bewegingsagogische consequenties
19-2
Angststoornissen:
• paniekstoornis
• fobie
• posttraumatische stressstoornis
19-3
Dwangstoornissen:
• dwanggedachte (obsessie)
• dwanghandeling (compulsie)
19-4
Schizofrenie:
• psychose
• kenmerken schizofrenie
• oorzaken
• behandeling
• de bewegingsagogische consequenties
19-5
Algemene kenmerken of symptomen van een
psychose:
• derealisatie (gevoel voor de werkelijkheid kwijt zijn)
• depersonalisatie (gevoel voor eigen identiteit kwijt zijn)
• wanen
• hallucinaties
• bizar, vreemd gedrag
19-6
Kenmerken schizofrenie:
• kenmerken en verloop
• positieve psychotische symptomen
• negatieve psychotische symptomen
• gedesorganiseerde symptomen
19-7
Kenmerken schizofrenie:
• hallucinaties en wanen
• emotionele vervlakking
• afname behoefte aan sociaal contact
• afname interesses
• onsamenhangende spraak en gedachten
• chaotisch gedrag
19-8
Behandeling:
• medicijnen
- antipsychotica
• een gunstige omgeving
- structuur
- eigen plek
- lage EE van begeleiders
19-9
De bewegingsagogische consequenties:
• beginsituatie en doelstellingen
• de organisatie
• sport- en bewegingsactiviteiten
• werkvormen, opdrachten, instructie
• begeleiding
19-10
Depressiviteit:
• kenmerken
• oorzaken
• behandeling
• bewegingsagogische consequenties
19-11
Kenmerken depressie:
• gevoelens van somberheid en hopeloosheid
• verminderde belangstelling in alledaagse bezigheden
• onvermogen om plezier te beleven aan alledaagse
bezigheden
• verandering van eetlust
• gewichtsverandering
• moeite met inslapen en doorslapen
• cognitieve problemen (moeite met concentreren,
geheugenproblemen, besluiteloosheid, traagheid in
denken)
• rusteloosheid, geïrriteerdheid
• negatief zelfbeeld, gevoelens van waardeloosheid,
suïcidale gedachten
• vermoeidheid, vitaliteitsverlaging
19-12
Borderline persoonlijkheidsstoornis:
• kenmerken
• oorzaken
• behandeling
• bewegingsagogische consequenties
19-13
Kenmerken borderline:
• stemmingswisselingen
• impulsiviteit
• moeite met contacten
• zelfbeschadigend gedrag
• laag zelfbeeld
19-14
De inhoud van dit thema:
20.2 Dementie algemeen
20.3 Oorzaken van dementie
20.4 Kenmerken van dementie
20.5 Fasen dementie
20.6 Benaderingswijzen
20.7 Belang van sport- en bewegen
20.8 Depressiviteit
20.9 Tips voor de praktijk
20-1
Oorzaken dementie:
•
•
•
•
•
20-2
hersentraumata
meerdere CVA’s
vergiftiging
chromosomale fout
ziekten die de hersenen aantasten:
- hersentumor
- ziekte van Alzheimer
- ziekte van Parkinson
- ziekte van Huntington
- ziekte van Creutzfeldt-Jacob
- ziekte van Korsakow
- AIDS
- bepaalde aandoeningen van de schildklier
Algemene kenmerken dementie:
• geheugenstoornissen
• oriëntatiestoornissen (desoriëntatie)
• taalstoornissen (afasie)
• problemen in de praktische vaardigheden en
alledaagse handelingen (apraxie)
• problemen in de visuele herkenning (agnosie)
• stoornissen in de uitvoerende functies
20-3
Fasen van dementie:
• voorfase
• fase van lichte dementie
• fase van matige dementie
• fase van ernstige dementie
20-4
Benaderingswijzen:
• warme zorg
• realiteitsoriëntatietraining (ROT)
• validation
• snoezelen
20-5
De inhoud van dit thema:
21.2 Begripsbepaling
21.3 Autisme
21.4 Stoornis van Asperger
21.5 Stoornis van Rett
21.6 PDD-NOS
21.7 Behandelings- en begeleidingsmethoden
21.8 Tips voor de praktijk
21-1
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen:
A autistische stoornissen
1 autisme
2 aan autisme verwante stoornissen:
•
stoornis van Asperger
•
stoornis van Rett
•
stoornis van Heller
B PDD-NOS
21-2
Kenmerken autisme:
• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis
• een taal-/spraakstoornis
• weerstand tegen veranderingen
• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag
• gemis aan centrale coherentie
• vaak een verstandelijke beperking
• zintuiglijke overgevoeligheid
21-3
Kenmerken stoornis van Asperger:
• ernstige relatiestoornis of sociale stoornis
• weerstand tegen veranderingen
• opvallend dwangmatig en stereotiep gedrag
• intense en meer dan normale interesse in bepaalde
dingen
• normale tot hoge intelligentie
21-4
Kenmerken stoornis van Rett:
• zeldzame neurologische aandoening
• hoofdzakelijk bij meisjes
• aanvankelijk normale ontwikkeling gevolgd door
regressie
• ernstige verstandelijke beperking
• kleine schedelomvang
• verlies van sociale betrokkenheid
• ontwikkeling van stereotiepe handbewegingen
• ernstige taalbeperking
• slechte coördinatie
21-5
Kenmerken PDD-NOS:
• beperking in de ontwikkeling van
sociale vaardigheden, en/of
• beperking in verbale en non-verbale
communicatievaardigheden
• stereotiep gedrag
• voldoet niet aan criteria voor autisme of ASS
21-6
Behandelings- en begeleidingsmethoden:
• Applied Behavior Analyses
• contacttherapie
• TEACCH-programma
• Son Rise-programma
21-7
De inhoud van dit thema:
22.2 Jeugdzorg
22.3 Wat is gedragsproblematiek?
22.4 Antisociaal gedrag
22.5 Oppositioneel opstandig gedrag
22.6 Attention Deficit Hyperactivity Disorder
22.7 Tips voor de praktijk
22-1
Jeugdzorg:
• jeugdzorg of jeugdhulpverlening
• functie van jeugdzorg
• soorten voorzieningen
22-2
Typen jeugdhulpverlening:
• ambulante jeugdzorg
• dagbehandeling
• pleegzorg
• residentiële hulpverlening
• justitiële jeugdbescherming
22-3
Jeugdbescherming is:
• het geheel van activiteiten door daartoe aangewezen
instanties,
• dat erop gericht is het fundamentele recht van het kind
op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en
uitgroei naar zelfstandigheid te waarborgen,
• daar waar dat recht bedreigd wordt doordat het de
ouders aan mogelijkheden ontbreekt het kind een
aanvaardbare opvoedingssituatie te bieden.
(uit: Jeugdzorg van C.Tilanus)
22-4
Gedragsproblematiek:
gedragsstoornis:
ontwikkelingsstoornis bij kinderen waarbij het afwijkende
gedrag gestuurd wordt vanuit de aanleg (erfelijkheid of
aangeboren afwijking), onder andere:
• antisociaal gedrag
• oppositioneel opstandig gedrag
• ADHD
• Gilles de la Tourette
gedragsprobleem:
vorm van gedrag waarbij het afwijkende gedrag gestuurd
wordt vanuit de omgeving en kan leiden tot leerproblemen
en/of sociaal-emotionele problemen, onder andere:
• angstig gedrag
• faalangst
• onverschillig gedrag
• teruggetrokken gedrag
22-5
Antisociaal gedrag:
• kenmerken van antisociaal gedrag
• oorzaken
• behandeling en begeleiding
• bewegingsagogische consequenties
22-6
Antisociaal gedrag (CD):
een zich herhalend en aanhoudend gedragspatroon,
waarbij de grondrechten van anderen geweld wordt
aangedaan of belangrijke bij de leeftijd horende sociale
normen en regels worden overtreden
22-7
Oorzaken antisociaal gedrag:
• psychosociale factoren
• biologische factoren
22-8
Behandeling en begeleiding van antisociale
jongeren:
•
•
•
•
•
hulpvraag is uitgangspunt
vraaggerichte houding
gedragstherapeutische principes
ouders/opvoeders bij behandeling betrekken
bekende trainingen:
- Parent Management Training
- Problem Solving Skills Training (PSST)
• competentiemodel
• de Equip-methode
• onderwijs
22-9
Bewegingsagogische consequenties:
• doelstellingen
• organisatie
• sport- en bewegingsactiviteiten
• didactische werkvormen en samenstelling van
groepjes
• aanwijzingen en feedback
22-10
Oppositioneel opstandig gedrag:
een herhalend en aandringend patroon van gedrag dat
niet in overeenstemming is met leeftijdsgebonden
gedragsnormen, of dat de basisrechten van anderen
schaadt
22-11
ADHD:
• belangrijkste kenmerken
• oorzaken
• consequenties voor de behandeling en begeleiding
• bewegingsagogische consequenties
22-12
Kernwoorden ADHD:
• aandachtstekort
• hyperactiviteit
• impulsiviteit
22-13
Bewegingsagogische consequenties:
• voorbereiding/beginsituatieanalyse
• doelstellingen
• organisatie
• sport- en bewegingsactiviteiten
• werkvormen, opdrachten, instructie
• evaluatie
22-14
De inhoud van dit thema:
23.2 Wat is verslaving?
23.3 Kenmerken van verslaving
23.4 Oorzaken van verslaving
23.5 Gevolgen van verslaving
23.6 Behandeling en begeleiding
23.7 Belang van sport en bewegen
23.8 Tips voor de praktijk
23-1
Wat is verslaving:
• definitie
• verslaving aan middelen en handelingen
• proces van verslaafd raken
23-2
Verslaving:
een toestand waarin een persoon fysiek en/of mentaal
sterk afhankelijk is van:
• een verslavend middel
• lustbevredigend gedrag
23-3
Middelen:
• roesverwekkers:
alcohol, heroïne
• kalmerende middelen:
slaapmiddelen,
pijnstillers, marihuana
• stimulerende middelen:
cocaïne, XTC
• hallucinogene middelen:
LSD, paddo’s, lijm
23-4
Kenmerken van verslaving:
• middelen
• lustbevredigend gedrag
• onthoudingsverschijnselen
23-5
Oorzaken verslaving:
• reactie op problemen
• erfelijke factoren
• persoonlijke factoren
• sociale factoren
• omgevingsfactoren
23-6
Gevolgen verslaving:
• sociaal isolement
• neerwaartse spiraal
• ernstige gezondheidsrisico’s
23-7
Behandeling verslaving:
• detoxificatie (ontgifting/afkicken)
• gecombineerde behandeling
• camouflage en ontkenning
• dubbele diagnose behandeling
• voorzieningen
23-8
Voorzieningen:
• ambulant, semimuraal, intramuraal
• digitale hulpverlening
• aparte afdelingen in gevangenissen
• zelfhulpgroepen
• behandelingsvormen
23-9
De belangrijkste doelstellingen zijn:
• verbeteren algemene lichamelijke conditie
• beleven van plezier
• bevorderen van samenspel en sociale gerichtheid
• bevorderen zelfbeeld
• aanbrengen structuur in dagindeling
23-10
De inhoud van dit thema:
24.2 Kenmerken van de doelgroep
24.3 Strafmaatregelen
24.4 Justitiële inrichtingen
24.5 Aanpak van delinquenten
24.6 Sport binnen de penitentiaire inrichting
24.7 Tips voor de praktijk
24-1
Mensen met een justitiële maatregel zijn
relatief vaak:
• man
• allochtoon
• afkomstig uit Oost-Europa
• matig intelligent
• psychisch in de problemen
• verslaafd
24-2
Strafmaatregelen:
• overtredingen
• misdrijven
24-3
Berechting van lichtere vergrijpen:
• berisping
• geldboete
• Halt-afdoening (voor jongeren tot 18 jaar)
• STOP-reactie (voor kinderen tot 12 jaar)
24-4
Straffen en maatregelen:
• vrijheidsstraf
- detentie (in gevangenis)
- jeugddetentie (in opvanginrichting)
• taakstraf
- vrijheidsbenemende maatregel
- TBS (ter beschikkingstelling)
• PIJ-maatregel
24-5
De jeugdstrafrechtsketen:
1 de politie maakt proces-verbaal op
2 de Raad voor de kinderbescherming rapporteert
3 de officier van justitie vordert een straf
4 de kinderrechter veroordeelt de jeugdige
24-6
Justitiële inrichtingen:
1 sector gevangeniswezen:
• huis van bewaring
• gevangenis
2 sector justitiële jeugdinrichtingen:
• opvanginrichting
• behandelinrichting
3 sector TBS
• TBS-klinieken
4 sector Tijdelijke Dienst Bijzondere Voorzieningen
(TDBV)
• detentie- en uitzetcentra
24-7
Belangrijke pijlers in aanpak van
delinquenten:
• rehabilitatie:
iemand helpen weer een rol in de
maatschappij te vervullen
• resocialisatie:
herintegratie in de eigen of een
nieuwe sociale omgeving
24-8
Sportlessen binnen penitentiaire de inrichting:
• voor personeel
doel: eigen veiligheid waarborgen
• voor gedetineerden
doel: bevorderen positieve opstelling, discipline,
onderlinge sociale contacten, sociale vaardigheden
24-9
De inhoud van dit thema:
25.2 Nieuwkomers in Nederland
25.3 Asielprocedure
25.4 Naturalisatie en inburgering
25.5 Tips voor de praktijk
25-1
Benamingen:
• vreemdeling: iemand die niet de Nederlandse
nationaliteit heeft
• asielzoeker: een vreemdeling die zijn land heeft
verlaten en bij de Nederlandse
overheid een asielaanvraag indient
• vluchteling:
een asielzoeker die terecht bang is
voor vervolging in zijn land en een
asielvergunning krijgt
• AMA:
alleenstaande minderjarige asielzoeker
• illegaal:
iemand die langer in Nederland
verblijft dan waarvoor hij toestemming
heeft verkregen
25-2
Procedure asielaanvraag:
1 aanmelding
2 registratie
3 eerste gehoor
4 nader gehoor
5 beoordeling
6 beslissing
25-3
Naturalisatie en inburgering:
• naturalisatie:
de nationaliteit krijgen van het land
waar iemand naartoe is verhuisd
• inburgering:
een specifieke, begeleidde en
doelgericht gestuurde vorm van
maatschappelijke integratie
25-4
Download