2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1

advertisement
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 1
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 2
ANATOMIE & FUNCTIE I:
CENTRAAL ZENUWSTELSEL: HERSENEN, HERSENZENUWEN &
VASCULARISATIE
1. Gegeven: Onderstaand plaatje toont 4 voorbeelden van een laesie door een staaf
zoals in casus 1 besproken.
Vraag: Welke van de vier corticale laesies zal het meest waarschijnlijk taalproblemen
ten gevolge hebben?
A. a
B. b
C. c
D. d
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 3
2. Gegeven: Onderstaand plaatje toont een coronale doorsnede van de hersenen ter
hoogte van de gyrus precentralis.
Vraag: Welke structuur is met een pijl aangegeven?
A. Capsula interna
B. Corpus callosum
C. Decussatio pyramidum
D. Fornix
3. Welk ruimte wordt in onderstaand plaatje met de witte pijl aangegeven?
A. Aquaeductus mesencephali
B. Cisterna magna
C. Epidurale ruimte
D. Vierde ventrikel
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 4
4. Door welke van de in onderstaand plaatje aangegeven structuren moeten de
specifieke naar de cortex opstijgende banen, maar niet alle afdalende banen heen?
A. 1
B. 2
C. 3
D. 4
5. Wat voor type zenuw is de n. V?
A. Een motorische en sensibele zenuw.
B. Een motorische zenuw.
C. Een sensibele zenuw.
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 5
6 Gegeven: Een man komt bij de huisarts met de klacht dat hij zijn hoofd niet goed
naar links kan draaien. De huisarts constateert een verlamming van de m.
sternocleidomastoideus rechts. De meest waarschijnlijke oorzaak is volgens de
huisarts gelegen in een aandoening van een hersenzenuw.
Vraag: Welke hersenzenuw is meest waarschijnlijk aangedaan?
A. n. accessorius links
B. n. accessorius rechts
C. n. facialis links
D. n. facialis rechts
7. U bent KNO-arts in het ziekenhuis. Op uw spreekuur ziet u een vrouw met
slikklachten. Bij onderzoek ontdekt u dat de pharynxboog aan de rechterzijde niet
opgetrokken kan worden. Welke hersenzenuw is meest waarschijnlijk aangedaan?
A. n. glossopharyngeus links
B. n. glossopharyngeus rechts
C. n. hypoglossus links
D. n. hypoglossus rechts
8. Waarin bevindt zich de nucleus van de n. trochlearis (IV)?
A. de medulla oblongata
B. de pons
C. het mesencephalon
D. het ruggenmerg
9. Een motorrijder komt ongeveer twee uur na een val met zijn motorfiets naar de
spoedeisende hulp (SEH). Hij is bij bewustzijn maar klaagt over hevige hoofdpijn en
misselijkheid. Uit de CT-scan blijkt dat patiënt een bloeding heeft. Welk van de
onderstaande CT-scans past het best bij het klinisch beeld van deze patiënt?
A. A
B. B
C. C
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 6
10. Een 82-jarige man ontwikkelt een durale tumor (meningioma). Deze comprimeert
de confluens sinuuum. Onderstaand plaatje laat een normaal (dus niet van de
patiënt) venogram zien. Welke van de aangegeven bloedvaten wordt meest
waarschijnlijk in zijn afvoer belemmerd door de tumor?
A. Sinus saggitalis superior (1)
B. Sinus cavernosus (2)
C. Sinus transversus (3)
D. Sinus petrosus inferior (4)
11. Welk hersenvlies ligt het dichtst bij de schedel?
A. arachnoidea mater
B. dura mater
C. pia mater
12. Uit welke vaten ontstaat de a. basilaris?
A. de beide aa. carotis interna
B. de beide aa. cerebri posterior
C. de beide aa. subclavia
D. de beide aa. vertebralia
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 7
NEUROTRANSMISSIE& NEUROTRANSMITTERS
13. De Na+/K+ pomp in de neuronen pompt Na+ en K+ ionen in een bepaalde
richting.
Welke van onderstaande opties beschrijft deze richting?
A. Na+ en K+ beide naar binnen
B. Na+ en K+ beide naar binnen
C. Na+ naar binnen en K+ naar buiten
D. Na+ naar buiten en K+ naar binnen
14. In onderstaande figuur is een actiepotentiaal afgebeeld. Potentiaalveranderingen
over de celmembraan zijn het gevolg van veranderingen in de doorgankelijkheid van
verschillende ionkanalen.
Welk van de onderstaande beweringen geldt tijdens de refractaire periode ?
A. de K+ en Na+ kanalen zijn beide gesloten
B. de K+ kanalen zijn open en de Na+ kanalen gesloten
C. de Na+ kanalen zijn open en de K+ kanalen gesloten
15. Welke van de volgende enzymen is betrokken bij de afbraak van dopamine tot
inactieve reststoffen?
A. acetylcholinetransferase
B. cathechol-O methyltransferase (COMT)
C. dopamine-β-hydroxylase
D. tyrosinehydroxylase (TH)
16. Welk deel van het dopaminerge neurotransmittersysteem wordt is het meest
betrokken bij verslaving?
A. het mesocorticale systeem
B. het mesolimbische systeem
C. het nigrostriatale systeem
D. het tubero-infundibulaire (hypothalame) systeem
2014-2015 BT 1.4 toetsmoment 1 | 8
ANATOMIE & FUNCTIE II:
CENTRAAL ZENUWSTELSEL: RUGGENMERG
17. Waar liggen de celkernen van de tweede sensorische neuronen van de
achterstrengen?
A. spinale ganglia
B. achterhoorn
C. voorhoorn
D. medulla oblongata
18. In onderstaand plaatje is een baansysteem binnen het ruggenmerg met een pijl
aangegeven. Op welke hoogte van het centraal zenuwstelsel kruisen deze neuronen
de middellijn?
A. medulla oblongata
B. pons
C. ruggenmerg
D. thalamus
19. Welk neuron is meest waarschijnlijk aangedaan wanneer een positieve
Babinskireflex optreedt?
A. Het eerste sensorische neuron
B. Het tweede sensorische neuron
C. Het eerste motorische neuron
D. Het tweede motorische neuron
20. Gegeven: De Franse filosoof en wiskundige René Descartes (1596 –1650) stelde
dat de geest een immateriële substantie is die verschilt van het materiële lichaam.
Vraag: Welke van de volgende begrippen komt het best overeen met deze
Cartesiaanse theorie?
A. Monisme
B. Materialisme
C. Dualisme
EIND
Download