Samenvatting blok 2 TAAL groep 5 De bult De chimpansee Het dons De dromedaris De fazant Het gaas Het ijzerdraad In het wild De jeuk De kameel De kudde De manen De neushoorn Op jacht De opmerking De panter De prooi Het ravijn De ren Het roofdier Slingeren / zwaaien Het stro Tam De tralie Verhongeren Verscheuren Verslepen Verzorgen Het voer Weigeren Een hobbel, een bobbel. Een mens-aap. De veren van een kip, eend of gans. Een kamelensoort met 1 bult. Een vogelsoort. Een van ijzer gemaakt hekje voor het kippenhok. Een draad van ijzer. Waar de dieren vandaan komen. Wanneer iets kriebelt, voel je jeuk. Een groot dier met 2 bulten op zijn rug. Een groep dieren (olifanten, koeien, buffels). De haren van een paard. Een groot diersoort met een hoorn op zijn neus. Wilde dieren proberen te vangen. Hetgene dat je zegt. Een katachtige met vlekjes. Het dier dat is gegrepen door een vleeseter. Een diepe afrond. Een afgezet stuk waar kippen en konijnen lopen. Een dier dat jaagt. Wanneer je heen en weer beweegt. Gedroogd gras. Door mensen opgevoed. Niet in het wild geboren IJzeren spijlen voor het raam van een gevangene. Zo’n honger hebben dat je dood gaat. Iets in stukken trekken met je handen. Over de grond verplaatsen. Zorgen dat het schoon, gezond en vrolijk blijft. Wat een mens, dier of plant eet. Nee zeggen. Op een tekening worden verschillende dingen uitgelegd: - over wie het gaat - hoe iets eruitziet - wat er gebeurt. Je kunt op verschillende manieren aan informatie komen: - bedenk wat je al weet - ga zelf op onderzoek uit - zoek informatie in een boek of op de computer - vraag informatie aan iemand anders. Een naamboord is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Voor naamwoorden kun je de, het of een zetten . Voor een naamwoord kunnen ook andere woorden staan. Die woorden zeggen iets over het naamwoord. “Ik ben een aardig meisje” – aardig zegt iets over het meisje. Teksten vind je overal. Niet alleen in boeken of kranten. Ook op straat of in een winkel. Op bijna alle voorwerpen staan teksten. Al die teksten vertellen je iets. Tekeningen helpen vaak bij het begrijpen van woorden. Er zijn verschillende soorten tekeningen. Bijvoorbeeld een kijkplaat of een strip. Op een kijkplaat zie je wat er allemaal tegelijk gebeurt. Op een strip zie je wat er na elkaar gebeurt. Met informatie kun je verschillende dingen doen: - een tekening maken - een woordweb maken - zinnen maken - aan iemand vertellen. Naamwoorden kunnen verschillende vormen hebben: 1) een vorm die vertelt dat het er één is. 2) een vorm die vertelt dat het er meer zijn. 3) Een vorm die vertelt dat het klein is. Soms staat er een aparte tekst bij een plaatje. Dat heet een bijschrift. In het bijschrift staat wat je op het plaatje ziet. Sommige plaatjes zijn gemaakt om iets uit te leggen. Zo’n plaatje noemen we een pictogram. Op zo’n plaatje kun je zien: - waar je bent - wat je moet doen - waar je naartoe moet - hoe je iets moet doen Als je informatie geeft, kun je verschillende plaatjes laten zien. Elk plaatje vertelt iets anders. Wil je geheimschrift oplossen? Dan moet je de sleutel kennen. De sleutel is de manier waarop letters anders zijn gemaakt. Je noemt die sleutel ook wel een code. Schrijven zoals je het ziet in de spiegel bijvoorbeeld. Of de letters als cijfers schrijven. In de volgorde van het alfabet. Elke tekst heeft zijn eigen plekje. Het nieuws staat in de krant of op internet. Een verhaal staat in een leesboek. Weetjes staan in een opzoekboek (encyclopedie) of op internet. Reclame vind je op plaatsen waar veel mensen het kunnen lezen. Wat in de pot pindakaas zit, staat op het etiket. De maat van je schoenen staat op je schoenzool.