1 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding Nieuw Nederlands 1 vwo docentenhandleiding Tiddo Ekens Wolters-Noordhoff Groningen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 2 © 2007 Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten, The Netherlands Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van korte gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van niet-korte gedeelte(n) dient men zich rechtstreeks te wenden tot de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or otherwise without prior written permission of the publisher. ISBN 978 9001 76316 9 © Wolters-Noordhoff 3 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding INHOUD 1 Nieuw Nederlands in het kort: de methode 4 2 Nederlands in de vernieuwde onderbouw 5 3 Inhoud Nieuw Nederlands in de onderbouw 7 4 Lesvoorbereiding 13 5 Nieuw Nederlands in de scenario’s 19 6 Nieuw Nederlands van A tot Z 23 7 Achtergrondliteratuur 112 8 Overzicht leerstof vwo 1 113 9 Auteurs gezocht 147 © Wolters-Noordhoff 4 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS DE BASISMETHODE Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo. vmbo vmbo/havo havo/vwo vwo vmbo-basis 1 vmbo-kgt 1 vmbo-t/havo 1 havo/vwo 1 vwo 1 vmbo-basis 2 vmbo-kgt 2 vmbo-t/havo 2 havo/vwo 2 vwo 2 vmbo-basis 3 vmbo-bk 3 vmbo-gt 3 havo 3 vwo 3 vmbo-basis 4 vmbo-bk 4 vmbo-gt 4 havo 4/5 vwo 4 vwo 5/6 HET ACTIVITEITENBOEK Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen: portfolio extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling werkbladen bij drie projecten invulbladen bij het leerlingenboek gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items: Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling zes minicursussen Schrijven cursussen Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests taalregister Projecten Teleblik Daarnaast is een gedeelte van de i-clips vrij toegankelijk en te vinden op de website 1v.nieuwnederlands.i-clips.wolters.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden. SERVICEBOX VOOR DOCENTEN Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s: kijkfragmenten op dvd luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie) een cd-rom met: - docentenhandleiding - een didactisch naslagwerk met ongeveer 70 trefwoorden - een jaarplanner - antwoordkaarten - 60 toetsen - kopieerbladen: invulbladen voor de leerling DIGITALE PROEFWERKEN Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld, afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 5 2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDERBOUW DOMEINEN IN DE ONDERBOUW De vernieuwde onderbouw is augustus 2006 officieel van start gegaan. De onderbouw heeft betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3. De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is 2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel zeven domeinen: Nederlands Mens en maatschappij Engels Kunst en cultuur Rekenen en wiskunde Bewegen en sport Mens en natuur SAMENHANG IN DE ONDERBOUW De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt. KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn: De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig. De leerling leert samen met anderen. De leerling leert in samenhang. De leerling oriënteert zich. De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving. De leerling leert in een doorlopende leerlijn. KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst. Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote betekenis. Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels: dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt. De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om met taal te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit. Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 6 reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf. De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en cultuur. KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS Het vak Nederlands in de onderbouw telt 10 globaal geformuleerde kerndoelen: Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen, woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien. Kerndoel 3: De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat. Kerndoel 4: De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken en geschreven teksten. Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen. Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep. Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven. Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te bereiden en uit te voeren. Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van nieuwe taalactiviteiten. MEER INFORMATIE Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouw-vo.nl. © Wolters-Noordhoff 7 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS VWO 1 3.1 OPBOUW METHODE De methode Nieuw Nederlands bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen, zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren etc. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden. In ieder hoofdstuk is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag gaan. De taak integreert de leerstof uit de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. De methode bevat per deel drie projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en integratie met andere vakken een belangrijke rol spelen. Lezen Spreken / kijken / luisteren Schrijven Taak Studievaardigheid Taal en woordenschat 1 Vriendschap Het onderwerp van een tekst 2 Feest De hoofdgedachte van een tekst Instructie 3 Nieuw(tjes) Hoofd- en bijzaken; voorkeursplaatsen Spreekbeurt 4 Gezond Zoekend lezen in een tekst Adviesgesprek 5 Vrije tijd Feiten, meningen en argumenten Telefoneren 6 Boos Tekstdoel en tekstsoort Kattebelletje Netjes schrijven Echte vriendschap Systematisch werken Uitnodiging Lay-out Nieuwsbericht Alinea’s Folder Variatie Ingezonden brief Woordkeus Feest Jeugdjournaal Open dag Mijn mening Werken met studieboeken Studeren E-mail Formele en informele taal Gezondheids -tips Zoeken in naslagwerke n Bronnen beoordelen Zoeken op internet Nieuwe woorden: synoniemen Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities Homoniemen Etymologie Nieuwe woorden: tegenstellin-gen Uitdrukkingen Neologismen, leenwoorden Nieuwe woorden: voorbeelde n Vaste voorzetsels Talen vergelijken Nieuwe woorden: afbeeldingen Verwijzen Beeldtaal Lijdend voorwerp Meewerkend voorwerp Lijdende/bedrijvende vorm Persoonlijk/ bezittelijk voornaamwoord Wederkerend/w ederkerig voornaamwoord D of t aan het eind? au of ou? Naamwoord elijk gezegde Koppelwerk woord Aanwijzend/vrage nd/onbepaald voornaamwoord Voorzetselvo orwerp Bijwoordelijke bepaling Voorzetsel Telwoord Nieuwe woorden: afleidingen, samenstellingen Spierballentaal Figuurlijk taalgebruik: uitdrukkingen/ spreekwoorden Bijvoeglijke bepaling, ondergeschikte bijwoordelijke bepaling Bijstelling Bijwoord Tegenwoordige tijd g, gg of ch? Spanning Verleden tijd ei of ij? Interview Vreemde woorden, leenwoorden Grammatica Ontleden: woordsoorten en zinsdelen Persoonsvorm Onderwerp Zelfstandig naamwoord Lidwoord Werkwoord Werkwoordelijk gezegde Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord Werkwoordstijden Bijvoeglijk naamwoord Spelling Hoofdletters en leestekens Verkleinwoorden Fictie en nonfictie Meervoud i, ie of y? Fictie Test Project © Wolters-Noordhoff Beoordelen PROJECT Altijd en overal feest! Boeken zoeken PROJECT Hoe leef ik gezonder? Hoofdpersonen Discussie Voltooid / onvoltooid deelwoord c, ck, k of kk? Volksverhalen PROJECT Boosheid: wat doe je eraan? e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 8 3.2 CURSUSSEN In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit: Opdracht 1 Om te beginnen Theorie Opdracht 2 Tip Opdracht 3, 4 en verder Variatietip * -opdracht (steropdracht) Alles op een rij Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van de leerling. De theorie (groene letters) bestaat uit een: korte beschrijving van het belang van de leerstof gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie. De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in de praktijk toe te passen. Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te betrekken. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht waarin een hoger beheersingsniveau wordt geoefend. Deze steropdracht kan gezien worden als de overgang naar een hoger niveau. De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig herhaald. De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding. Lezen Leerlingen ontdekken in het onderdeel Lezen hoe zij het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst snel kunnen herkennen. Ook ontdekken ze uit welke elementen een tekst bestaat. Deze kennis en vaardigheden worden vervolgens ingezet om leesstrategieën in de praktijk toe te passen: globaal lezen, intensief lezen, zoekend lezen en kritisch lezen. Tot slot leren leerlingen hoe zij het doel van een tekst en de tekstsoort kunnen vaststellen. De titels van de cursussen zijn: 1 Het onderwerp van een tekst 2 De hoofdgedachte van een tekst 3 Hoofd- en bijzaken; voorkeursplaatsen 4 Zoekend lezen in een tekst 5 Feiten, meningen en argumenten 6 Tekstdoel en tekstsoort Spreken/kijken/luisteren In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen verschillende gespreks- en spreeksituaties, variërend van interviews, spreekbeurt tot discussie. Elke cursus besluit met een kijken luisterfragment met vragen en opdrachten. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Interview 2 Instructies 3 Spreekbeurt 4 Adviesgesprek 5 Telefoneren 6 Discussie Schrijven Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten. Vervolgens wordt gericht geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals bijvoorbeeld de opmaak van een tekst. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 9 De titels van de zes cursussen zijn: 1 Kattebelletje; Netjes schrijven 2 Uitnodiging; Lay-out 3 Nieuwsbericht; Alinea’s 4 E-mail; Formele en informele taal 5 Folder; Variatie 6 Ingezonden brief; Woordkeus Studievaardigheid Het onderdeel Studievaardigheid helpt de leerlingen met het aanleren en oefenen van vaardigheden die van belang zijn in andere domeinen in de onderbouw. Omdat leerlingen aan het begin van het schooljaar direct deze vaardigheden nodig hebben voor alle andere vakken, kan dit onderdeel ook in zijn geheel als een aaneengesloten cursus worden gegeven bij de start van de onderbouw. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Systematisch werken 2 Werken met studieboeken 3 Studeren 4 Zoeken in naslagwerken 5 Bronnen beoordelen 6 Zoeken op internet Taal en woordenschat Het onderdeel Taal en woordenschat besteedt aandacht aan het aanleren en gebruiken van zes woordraadstrategieën met als doel om de woordenschat systematisch uit te breiden. Naast de woordraadstrategieën is er ook aandacht voor een keur aan taaleigenaardigheden. Belangrijk motto hierbij is plezier beleven aan taal en het spelen met taal. De titels van de zes cursussen zijn: Woordraadstrategieën Taal 1 Nieuwe woorden: synoniemen Vreemde woorden, leenwoorden 2 Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities Homoniemen; Etymologie 3 Nieuwe woorden: tegenstellingen Uitdrukkingen; Neologismen, leenwoorden 4 Nieuwe woorden: voorbeelden Vaste voorzetsels; Talen vergelijken 5 Nieuwe woorden: afbeeldingen Verwijzen; Beeldtaal 6 Nieuwe woorden: afleidingen en samenstellingen Spierballentaal; Figuurlijk taalgebruik: uitdrukkingen/spreekwoorden Grammatica Het onderdeel Grammatica gaat in op de belangrijkste grammaticale begrippen voor leerjaar 1. De behandelde begrippen bereiden de leerlingen onder andere voor op de spellingproblemen in het onderdeel Spelling. Daarnaast hebben de leerlingen de meeste van deze begrippen nodig bij het aanleren van een of meer moderne vreemde talen. Tot slot wil de cursus Grammatica een uitdaging op niveau bieden aan leerlingen die dat aankunnen. De titels van de zes cursussen zijn: 1 Ontleden: woordsoorten en zinsdelen; Persoonsvorm; Onderwerp; Zelfstandig naamwoord; Lidwoord; Werkwoord 2 Werkwoordelijk gezegde; Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord; Werkwoordstijden; Bijvoeglijk naamwoord 3 Lijdend voorwerp; Meewerkend voorwerp; Lijdende/bedrijvende vorm; Persoonlijk/bezittelijk voornaamwoord; Wederkerend/wederkerig voornaamwoord 4 Naamwoordelijk gezegde; Koppelwerkwoord; Aaanwijzend/vragend/onbepaald voornaamwoord 5 Voorzetselvoorwerp; Bijwoordelijke bepaling; Voorzetsel; Telwoord 6 Bijvoeglijke bepaling, ondergeschikte bijwoordelijke bepaling; Bijstelling; Bijwoord Spelling De onderwerpkeuze bij Spelling is ingegeven door de fouten die leerlingen het vaakst maken én door het belang van deze fouten bij het begrijpelijk schrijven. Om deze reden wordt begonnen met hoofdletters en leestekens. Naast meervoudsvormen is er uitvoerige aandacht voor de spelling van werkwoordsvormen, terwijl iedere cursus ook theorie en opdrachten bevat met aandacht voor klassieke spellingproblemen zoals de spelling van tweeklanken. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 10 De titels van de zes cursussen zijn: 1 Hoofdletters en leestekens; Verkleinwoorden 2 Meervoud; i, ie of y? 3 D of t aan het eind?; au of ou? 4 Tegenwoordige tijd; g, gg of ch? 5 Verleden tijd; ei of ij? 6 Voltooid / onvoltooid deelwoord; c, ck, k of kk? Fictie Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met een keur aan fictie. Verhalen, romanfragmenten, gedichten, film en tv, liedteksten en strips wisselen elkaar af. Leerlingen krijgen niet alleen uitleg over soorten fictie maar ook hoe je bijvoorbeeld zelf interessante fictie kunt vinden. In keuzeopdrachten kunnen leerlingen hun eigen interesses verder verkennen en ontwikkelen. Elke cursus besluit met enkele actuele leestips voor 12-13-jarigen. De titels van de cursussen zijn: 1 Fictie en non-fictie 2 Beoordelen 3 Boeken zoeken 4 Spanning 5 Hoofdpersonen 6 Volksverhalen e Op www.nieuwnederlands.nl en de docenten Servicebox vindt u een fictielijst bij Nieuw Nederlands 4 editie deel 1 vwo. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel 1 vwo aan de orde komen in het onderdeel Fictie. 3.3 TAKEN In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent – globaal gezien – een vaste opbouw oriënteren kiezen informatie verzamelen laten zien De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of interesses. Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben. In iedere taak worden de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. Het resultaat van iedere taak kan bewaard worden in het taalportfolio. Dit zijn de zes taken van deel 1: 1 Echte vriendschap 2 Feest 3 Jeugdjournaal 4 Gezondheidstips geven 5 Een open dag organiseren 6 Daar denk ik heel anders over! © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 11 3.4 PROJECTEN De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. In deel 1 zijn er drie projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! Hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je eraan? Relatie met andere vak- en leergebieden mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties) mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en cultuur (presentaties) mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging); sociaal-communicatieve vaardigheden of drama Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de servicebox. De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op www.nieuwnederlands.wolters.nl. Hiervoor hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het activiteitenboek. 3.5 ACTIVITEITENBOEK Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de volgende onderdelen: 1 Portfolio 2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling 3 Werkbladen projecten 4 Invulbladen 5 Gereedschapskist voor taal + lijst Latijnse grammaticale termen Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot iclips, de website bij Nieuw Nederlands. 3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items: Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling zes minicursussen Schrijven cursussen Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests taalregister Projecten Teleblik - Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Muziek en een project over Film, soap & toneel. De Teleblikprojecten zijn beschikbaar via de i-clips en zijn ook als projectbladen opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik te kunnen bekijken is een speciale toegangscode nodig. Deze code is gratis en meer informatie over hoe u deze kunt aanvragen, vindt u op de site van Teleblik: www.teleblik.nl. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 12 3.7 DIGITALE PROEFWERKEN Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de i-clips. Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 13 4 LESVOORBEREIDING VWO 1 INLEIDING Nieuw Nederlands is gemaakt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook zonder voortdurende hulp door de methode kan gaan. In hoofdstuk 7 worden vier soorten werkwijzers beschreven die meer leerlinggestuurd onderwijs bevorderen. Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is echter wel de hulp en de sturing van de docent gewenst en noodzakelijk. Bijvoorbeeld omdat van tevoren het computerlokaal gereserveerd moet worden, of omdat er voldoende woordenboeken aanwezig moeten zijn. Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen. Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt. HOOFDSTUK 1 VRIENDSCHAP Onderdeel Lezen Lezen SKL Schrijven Taak Studievaardigheid Taal en woordenschat Taal en woordenschat Grammatica Grammatica Spelling Fictie © Wolters-Noordhoff Opdracht 4 Raad het onderwerp (variatietip) Actie Kies een van beide of beide mogelijkheden: 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften, bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Kijk naar het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1. 5 CJP 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad bij deze opdracht. Echte Kies een van deze of alle drie mogelijkheden: vriendschap 0 Laat leerlingen als huiswerkopdracht drie teksten opzoeken. 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften, bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding voor het online zoeken van teksten. 4 Agenda invullen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad vanaf de (agenda van een week) bij deze opdracht. periodeplanner 7 Puzzel 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (puzzel met vreemde woorden) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 5 Om te 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad beginnen: (puzzel) bij deze opdracht. woordsoorten Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 14 HOOFDSTUK 2 FEEST! Onderdeel Lezen SKL SKL SKL Schrijven Taak Taal en woordenschat Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Project © Wolters-Noordhoff Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets Actie 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (plattegrond) bij deze opdracht. 4 Maak het maar! 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. Kijk naar het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2. 3 Partytime 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van 4 Theatercafé Word en printerfaciliteiten. 5 Poster 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Controleer of de kopieermachine voldoende A3-papier heeft (opdracht 5). Feest 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van Word en printerfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Controleer of de kopieermachine voldoende A3-papier heeft. 8 Maak een 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee puzzel kopieerbladen (puzzel) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. Altijd en overal 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij feest! het Project Feest. 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word en printerfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Overleg en stem af met collega’s van mens en maatschappij. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 15 HOOFDSTUK 3 NIEUW(TJES) Onderdeel Lezen Opdracht 4 Nieuwjaar Lezen Meer oefenen Maak de D-toets SKL Taak 4 Jouw spreekbeurt Kijk naar het fragment Jeugdjournaal Taal en woordenschat Meer oefenen Maak de D-toets Grammatica Meer oefenen Maak de D-toets Spelling Meer oefenen Maak de D-toets Fictie Tekst 1, 2 en 3 SKL © Wolters-Noordhoff Actie 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (invulschema) bij deze opdracht. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3. Maak voor stap 2 gebruik van deze mogelijkheden: 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften, bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 16 HOOFDSTUK 4 GEZOND Onderdeel Lezen Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets SKL 2 Mentorgesprek SKL 4 Bij de dokter SKL Schrijven Kijk naar het fragment Opdracht 2 en 3 Schrijven 6 Unicef Taak Gezondheidstips geven Studievaardigheid Taal en woordenschat 7 Encarta Grammatica Meer oefenen Maak de D-toets Spelling Meer oefenen Maak de D-toets Fictie Project Tekst 1, 2 en 3 Hoe leef ik gezonder? © Wolters-Noordhoff Meer oefenen Maak de D-toets Actie 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4. 0 De e-mail kan het beste op papier worden geschreven, omdat het bericht niet verzonden hoeft te worden. 0 Beslis of u de klas inderdaad iemand van Unicef wilt laten uitnodigen. Zo ja, zorg dan voor een internetverbinding en emailfaciliteiten. 0 Reserveer computerlokaal, controleer internetverbinding en emailfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over gebruik van e-mailprogramma’s, als berichten op de harde schijf worden opgeslagen. 0 Reserveer computerlokaal en controleer de werking van het programma Encarta. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij het Project Gezond. 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, Word, PowerPoint en printerfaciliteiten. 0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan van bestanden. 0 Overleg en stem af met collega’s van mens en natuur, met name biologie en verzorging. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 17 HOOFDSTUK 5 VRIJE TIJD Onderdeel Lezen SKL SKL SKL Schrijven Taak Taak Studievaardigheid Taal en woordenschat Grammatica Spelling Spelling Fictie © Wolters-Noordhoff Opdracht Meer oefenen Maak de D-toets Actie 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht. 4 Zakelijk 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad telefoongesprek (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. Kijk naar het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5. Opdracht 5 0 Reserveer computerlokaal, controleer de beschikbaarheid van bijvoorbeeld Word, indien u de leerlingen de opdrachten met de computer wilt laten maken. Een open dag 0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften, organiseren:stap1 bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc. Een open dag 0 Reserveer computerlokaal, controleer beschikbaarheid van organiseren:stap3 bijvoorbeeld Word en printerfaciliteiten. 4 Bronnen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad vergelijken (invulblad en teksten) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 2 Zwak of sterk? 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (diagram met werkwoorden) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 2 en 3 0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 18 HOOFDSTUK 6 BOOS Onderdeel Lezen Lezen SKL SKL SKL SKL Taak Studievaardigheid Studievaardigheid Taal en woordenschat Taal en woordenschat Grammatica Spelling Fictie Project © Wolters-Noordhoff Opdracht 4 Op zoek? (variatietip) Actie 0 Reserveer eventueel ook computerlokaal en controleer internetverbinding, met name de beschikbaarheid van Amnesty International. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. 1 Om te beginnen 0 Zet dvd-speler en cd klaar. 0 Kies op de cd het fragment bij opdracht 1 van hoofdstuk 6. 3 Twee tegen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad twee (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. 5 Discussie0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad programma (beoordelingsformulier) bij deze opdracht. Kijk naar het 0 Zet dvd-speler en cd klaar. fragment 0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6. Mijn mening 0 Neem kranten mee of laat kranten meenemen waarin ingezonden brieven staan. 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding, beschikbaarheid van bijvoorbeeld Word en printerfaciliteiten. Opdracht 2, 3, 4 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding, met en 5 name de beschikbaarheid van www.davindi.nl en www.wikipedia.nl. en www.google.nl (of een andere zoekmachine). 4 Goede doelen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (invulschema) bij deze opdracht. 7 Crypto 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad (puzzel) bij deze opdracht. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Meer oefenen 0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding. Maak de D-toets 0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek nodig. Tekst 1, 2, 3 en 4 0 Laat eventueel tekst 1, 2, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd. Boosheid: wat 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij doe je eraan? het Project Boos. 0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van internet, tekstverwerking (bijvoorbeeld Word) en printerfaciliteiten. 0 Overleg eventueel met kunst- en cultuurvakken over het ontwerp van een decor, en met mens-en-natuurvakken over de technische realisatie van het decor. 0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling, groepswerk en zelfbeoordeling. e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 19 5 NIEUW NEDERLANDS IN DE SCENARIO’S 5.1 SCENARIO’S IN DE ONDERBOUW In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven en hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang in leerstof en werkwijze. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: 1 2 3 4 Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid Het doel van de onderbouw is onder andere dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. Nieuw Nederlands kan in alle vier scenario’s worden ingezet. In dit hoofdstuk worden een aantal mogelijkheden geschetst om de methode geheel of gedeeltelijk in te zetten binnen genoemde scenario’s. 5.2 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 1 In scenario 1 is Nederlands een apart vak op het rooster. Afstemming met andere vakken vindt plaats door middel van overleg met de collega’s van andere vakken. Omdat in de onderbouw geen sprake is van een advieslessentabel, kan het vak Nederlands in aantal uren per school sterk verschillen. Daarom hebben we het vak Nederlands binnen scenario 1 uitgewerkt in drie varianten: variant A: Nederlands als 4-uursvak (ca. 144 uren op jaarbasis) variant B: Nederlands als 3-uursvak (ca. 108 uren op jaarbasis) variant C: Nederlands als 2-uursvak (ca. 72 uren op jaarbasis) Deze drie varianten kunnen ook ter inspiratie dienen als Nederlands geperiodiseerd wordt. Als Nederlands in jaar 1 bijvoorbeeld alleen in het eerste half jaar wordt aangeboden als 4-uursvak (dus ongeveer 18 weken x 4 uur = 72 uur), kan worden uitgegaan van variant C. Variant A: Nederlands als 4-uursvak (voorbeeld) In variant A worden de drie projecten en alle lessen Studievaardigheid uitgevoerd buiten de lesuren van het vak Nederlands. Deze onderdelen hebben immers meerwaarde voor alle andere vakken in de onderbouw. Voor Nieuw Nederlands deel 1 is dan ongeveer 144 uur vereist, oftewel 36 weken à 4 uur. Bijvoorbeeld: Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. Variant B: Nederlands als 3-uursvak (voorbeeld) In variant B vindt net als in variant A overheveling plaats van de projecten en van Studievaardigheid naar andere uren in het rooster. Daarnaast worden sommige onderdelen versneld, beperkt of © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 20 geïntegreerd uitgevoerd, bijvoorbeeld Grammatica, Spelling en Fictie. Voor Nieuw Nederlands deel 1 is dan ongeveer 108 uur vereist, oftewel 36 weken à 3 uur. Bijvoorbeeld: Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus Studievaardigheid. Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en leergebieden. Combineer het onderdeel Grammatica met het onderwijs in een moderne vreemde taal. Verkort het onderdeel Spelling binnen de uren Nederlands en maak spelling tot inzet van alle vakken. Verkort het onderdeel Fictie tot twee lessen per hoofdstuk en integreer overige aspecten van Fictie met kunst- en cultuurvakken. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. Variant C: Nederlands als 2-uursvak (voorbeeld) In variant C is met 2 uur per week op jaarbasis ongeveer 72 uur beschikbaar. Bijvoorbeeld: Kies alleen voor de onderdelen die sterk op communicatieve vaardigheden gericht zijn, bijvoorbeeld Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven. Kies alleen voor die onderdelen die bij andere domeinen niet of niet voldoende aan de orde komen, bijvoorbeeld: Schrijven, Studievaardigheid, Spelling en Fictie. Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes. 5.3 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 2 In scenario 2 wordt uitgegaan van aparte vakken waarbij samenhang wordt bereikt door projecten waaraan verschillende vakken tegelijk deelnemen. De verhouding tussen vakuren en projecturen kan verschillen. Sommige scholen kiezen bijvoorbeeld voor 50% vaklessen en 50% projecttijd. Er zijn tal van andere opties om projecten in scenario 2 een plaats te geven. Bijvoorbeeld: keuzewerktijd: leerlingen voeren in de reguliere keuzewerktijduren een project uit, bijvoorbeeld e e het 5 en 6 lesuur op woensdagmiddag projectdagdelen: in het rooster worden voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier weken, dagdelen vrijgepland voor het werken aan een project projectrooster: in het rooster wordt bijvoorbeeld twee keer per jaar één week ingepland voor het werken aan een schoolbreed project of aan het werken aan een project naar keuze Nieuw Nederlands biedt drie projecten aan. Eén project kost ongeveer 6 lessen maar kan gemakkelijk worden uitgebreid door het aantal bronnen uit te breiden of door de complexiteit van bronnen te vergroten. Ook kan het eindproduct in omvang worden vergroot. Verder kan de inhoudelijke reikwijdte van het project toenemen door leerstof of vaardigheden uit andere domeinen een grotere rol te laten spelen. De samenhang met andere vak- en leergebieden is als volgt: Projecten Relatie met andere vak- en leergebieden Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties) Hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en cultuur (presentaties) Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging); eraan? sociaal-communicatieve vaardigheden of drama De volgende onderdelen van Nieuw Nederlands spelen een belangrijke voorwaardelijke rol bij de uitvoering van projecten in andere domeinen: Lezen Spreken/kijken/luisteren Schrijven Studievaardigheid Spelling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 21 Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt worden over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de projectlessen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster. 5.4 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 3 In scenario 3 wordt uitgegaan van samenhang door integratie van vakken tot grotere gehelen, zoals leergebieden. In dit scenario kan Nederlands worden geïntegreerd met het domein mens en maatschappij, waarbij Nederlands als apart vak nog maar één uur heeft, bijvoorbeeld voor spelling-, grammatica- of fictieonderwijs. Nieuw Nederlands kan in scenario 3 nog steeds als 1-, 2- of 3-uursvak bestaan. Afhankelijk van de mate van integratie blijven er voor een apart vak meer of minder uren over. Integratie van onderdelen van Nieuw Nederlands in andere domeinen kan er bijvoorbeeld zo uitzien: Integratie Nederlands binnen domein … mens en maatschappij mens en natuur kunst en cultuur moderne vreemde talen bewegen en sport alle domeinen alle domeinen alle domeinen Onderdelen van Nieuw Nederlands Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven Lezen, Spreken/kijken/luisteren Fictie Grammatica Spreken/kijken/luisteren de drie projecten de zes taken Studievaardigheid Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de andere domeinen. De varianten in scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster. 5.5 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 4 In scenario 4 vindt samenhang plaats via de competenties van leerlingen. Leerlingen kiezen hun eigen weg door de leerstof en volgen daarin eigen interesses. Docenten en lesmethodes faciliteren de leerling en zorgen ervoor dat de leerling voldoende in aanraking komt met de kerndoelen voor de onderbouw. Scenario 4 vraagt van de docent een klantgerichte opstelling. De docent biedt cursussen, begeleiding, workshops of gastlessen aan in samenspraak met de leerlingen. Ook kan er binnen scenario 4 een aantal funderende cursussen worden aangeboden voor alle leerlingen. Nieuw Nederlands heeft in scenario 4 verschillende gebruiksmogelijkheden. Bijvoorbeeld: cursorisch: leerlingen volgen groepsgewijs bijvoorbeeld een basiscursus Lezen, Schrijven of Spelling uit de methode naslagwerk vaardigheden: leerlingen gebruiken Nieuw Nederlands als naslagwerk om zich vaardigheden eigen te maken, bijvoorbeeld het zoeken naar en beoordelen van informatie of het voorbereiden en uitvoeren van een schriftelijke of mondelinge presentatie remedial teaching: op basis van diagnostische toetsen of het onderdeel Weet je het? (i-clips) of op basis van persoonlijke interesses, kan een leerling besluiten om zich onderdelen van Nieuw Nederlands eigen te gaan maken Tussen docenten en leerlingen worden voortdurend afspraken gemaakt over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen dit scenario. Docenten en leerlingen hebben gezamenlijk de verantwoordelijkheid dat minimaal de kerndoelen worden bereikt zoals deze voor Nederlands geformuleerd zijn. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 22 5.6 NIEUW NEDERLANDS EN INDIVIDUEEL ONDERWIJS Nieuw Nederlands kan ingezet worden voor individueel onderwijs. Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen vervolgens met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. © Wolters-Noordhoff 23 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 6 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z A K S actief leren activerende didactiek activerende werkvormen actualiteit in taallessen Adviestoets Cito atheneum-plus keuzes maken in de methode keuzevrijheid kerndoelen nader uitgelegd klassenmanagement samenwerkend leren samenhang tussen vakken scenario’s Schoolwise sectorwerkstuk sociaal-communicatieve vaardigheden spelling B beoordelen buitenschoolse opdrachten C competentiegericht leren conflicthantering coöperatief leren cursus D determinatie diagnostische toets D-toetsen digitale proefwerken docentrollen E expertwerkvorm L leerlingen in de onderbouw leerlingrollen leerstijlen leren door te doen leren leren lesplanning maken met Nieuw Nederlands lokaalinrichting M meer oefenen meervoudige intelligenties methodesite natuurlijk leren Nederlands in kleine, heterogene groepen Nederlands taalonderwijs in het buitenland nieuwe leren (het) nieuwe spelling U uitgestelde aandacht vaardigheidsgericht taalonderwijs variatietip veilig leren verschillen tussen leerlingen Volgtoets Cito vwo-plus W gereedschapskist voor taal groepsbeoordeling groepswerk O H P hoogbegaafde leerlingen i-clips internet positieve feedback portfolio probleemgestuurd onderwijs proefwerken profielwerkstuk project J R jaarplanner in Nieuw Nederlands remedial teaching © Wolters-Noordhoff taak taalgericht vakonderwijs taallessen maken thuiswerkvrij onderwijs toetsen V N G I T ontdekkend leren ordeproblemen voorkomen webquests werkvormen werkwijzer werkwoordspelling met expertwerkvorm woordenschatverwerving woordraadstrategieën Z zelf lessen maken zelfbeoordeling zelfstandig leren zelfverantwoordelijk leren e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 24 ACTIEF LEREN WAT IS ACTIEF LEREN? Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de slag te gaan. Kortom: leren door te doen. Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol. Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met elkaar. WAAROM ACTIEF LEREN? Belangrijke argumenten voor actief leren zijn: 1 motivatie van leerlingen 2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen 3 snel veranderende samenleving 4 informatiemaatschappij 5 voorkomen van uitval 6 aansluiten bij vervolgonderwijs 7 afwisselender rol docent ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS! Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren: De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling - richten de aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan. De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt. De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen. Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt. ZIE OOK docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding ACTIVERENDE DIDACTIEK Zie: actief leren - activerende werkvormen © Wolters-Noordhoff 25 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 26 ACTIVERENDE WERKVORMEN WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN? Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen. Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te kijken. WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN? Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn: 1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer 2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les 3 effectiever: meer leerlingen bij de les 4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen 5 andere rol docent ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende: Denken-delen-uitwisselen Check-in-duo’s Drie-stappen-interview Genummerde hoofden Experts Denken-delen-uitwisselen Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om: te controleren of de uitleg goed begrepen is de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren samen een probleem te verkennen Stap 1 Stap 2 Stap 3 Denken Delen Uitwisselen Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd. Laat in tweetallen de antwoorden navertellen. Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling reageren. In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de verwerking van de theorie in groene letters. Check-in-duo’s Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en opdrachten waarop maar één antwoord goed is. Stap 1 Stap 2 Individueel Check-in-duo’s Stap 3 Check-in-de-klas Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren. Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek samen het goede antwoord. Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden. In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica. Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 27 Drie-stappen-interview Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het eind samen wat de ander gezegd heeft. Stap 1 Interviewen Stap 2 Stap 3 Rollen wisselen Samenvatten Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1 interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt. Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc. Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de ander heeft gehoord. In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden (persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst. Genummerde hoofden De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Nummeren Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc. Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen: De groep moet het samen eens worden. Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven. Nummer Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep noemen te geven. In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten. Experts De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben. Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de expertise van de afzonderlijke leden. Stap 1 Stap 2 Stap 3 Stap 4 Leerstof verdelen Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen. Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen, Bestuderen Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het deel te bestuderen. Kennis delen Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren. Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten. In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 28 ACTUALITEIT IN TAALLESSEN WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne fictiewerken. Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties zoals straattaal en groepstaal. WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN? Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn: 1 motivatie leerlingen 2 herkenbaarheid voor de leerling 3 onmiddellijk nut in het hier en nu 4 beter inspelen op taalveranderingen ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende manieren toe om de lessen actueel te houden: de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van het hier en nu de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in aanraking met actuele teksten en thema’s de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen die actueel zijn ZIE OOK buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 29 ADVIESTOETS CITO WAT IS DE ADVIESTOETS CITO? De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden – gevolg, middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten – meningen en verwijzingen. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM ADVIESTOETS CITO? Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor determinatie. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding ATHENEUM-PLUS Zie: vwo-plus © Wolters-Noordhoff 30 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 31 BEOORDELEN WAT IS BEOORDELEN? Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op verschillende manieren: door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10 door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties door een portfolio door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed proces kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen. WAAROM BEOORDELEN? Belangrijke doelen van beoordelen zijn: 1 leervorderingen zichtbaar maken 2 motivatie en discipline bevorderen 3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld. spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud, op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica te beoordelen de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar: Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het taalportfolio de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio ZIE OOK diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 32 BUITENSCHOOLSE OPDRACHT WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook ín de school te maken. WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT? Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn: 1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school 2 motivatie 3 variatie 4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend: variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist zijn taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke, buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het zoeken van actuele rapteksten ZIE OOK actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding COMPETENTIEGERICHT LEREN Zie: nieuwe leren (het) © Wolters-Noordhoff 33 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 34 CONFLICTHANTERING EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de aandacht. Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren: 1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover. 2 Vraag of de beschrijving klopt. 3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen. 4 Vat regelmatig neutraal samen. 5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen. 6 Vat de concrete afspraak samen. ZIE OOK ordeproblemen voorkomen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding COÖPERATIEF LEREN Zie: samenwerkend leren © Wolters-Noordhoff 35 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 36 CURSUS WAT IS EEN CURSUS? Een cursus is een aantal lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een cursus heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de leerstof te beheersen. WAAROM EEN CURSUS? Belangrijke argumenten voor een cursus: 1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen 2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel 3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken), integreren (projecten) 4 onnodige herhaling voorkomen CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands heeft in deel 1 de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven, Studievaardigheid, Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes cursussen (één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen. De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten worden gegeven. De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden naar het volgende schooljaar. ZIE OOK diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding DETERMINATIE Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito © Wolters-Noordhoff 37 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 38 DIAGNOSTISCHE TOETS WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training nodig heeft. WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS? Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets: 1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen 2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau 3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus 4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen: Lezen Taal en woordenschat Grammatica Spelling ZIE OOK beoordeling – D-toets © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding D-TOETS Zie: diagnostische toets © Wolters-Noordhoff 39 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 40 DIGITALE PROEFWERKEN WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN? Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line – dus via internet – kunnen maken. De docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken. De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen ook in aanraking via de i-clips. WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN? Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn: 1 tijdwinst 2 variatie in toetsen 3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl. ZIE OOK beoordelen – i-clips © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 41 DOCENTROLLEN WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN? Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden: de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten bij individuele leerbehoeftes en knelpunten De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten. WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn: 1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen 2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek 3 variatie in het werk als docent DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld: de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider de variatietip: de docent als begeleider de taak: de docent als begeleider het project: de docent als coach ZIE OOK actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 42 EXPERTWERKVORM Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met expertwerkvorm © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 43 GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook tips, strategieën en stappenplannen. De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken. WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL? Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn: 1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug 2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten 3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren ZIE OOK activiteitenboek – cursus – project – taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 44 GROEPSBEOORDELING WAT IS GROEPSBEOORDELING? Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren: groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de eigen inbreng individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten krijgen op basis van het groepsresultaat zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28 punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie WAAROM GROEPSBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn: 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten 3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces 4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld: spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning de taak: groepsbeloning het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet in cijfers ZIE OOK beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 45 GROEPSWERK WAT IS GROEPSWERK? Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol. WAAROM GROEPSWERK? 1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw 2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren 3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in: de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren de taak het project ZIE OOK groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN Zie: vwo-plus © Wolters-Noordhoff 46 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 47 I-CLIPS WAT IS I-CLIPS? De i-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal. Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek. In de i–clips vindt u de volgende extra’s: Weet je het? : een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar) D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren zes minicursussen Schrijven het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen uit de theorieblokken instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie drie webquests WAAROM I-CLIPS? Belangrijke argumenten voor het gebruik van i-clips zijn: 1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen 2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal 3 motivatie en variatie I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS De i-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. Het optionele activiteitenboek geeft toegang via een wachtwoord tot de i-clips en ander lesmateriaal. ZIE OOK buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 48 INTERNET WAT IS INTERNET? Internet – oftewel het world wide web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites: www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in handige rubrieken www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze dochterpagina’s bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema WAAROM INTERNET? Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn: 1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet 2 grote diversiteit aan bronnen 3 actualiteit 4 individueel onderwijs mogelijk dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen 5 variatie en motivatie INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld: Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet Schrijven: forumdiscussies op internet Studievaardigheid: zoekvaardigheid op internet en beoordelen betrouwbaarheid van informatie Taak: informatie verzamelen op internet Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven ZIE OOK actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - i-clips – Meer oefenen - project © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 49 JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS? In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven. Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden. Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld: Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak Nederlands geïntegreerd in een leergebied Nederlands als individueel onderwijs WAAROM EEN JAARPLANNER? Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn: 1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd 2 lesvoorbereiding vergemakkelijken 3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken 4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding. ZIE OOK keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 50 KERNDOELEN NADER UITGELEGD TIEN KERNDOELEN Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw? TYPERING VAN DE KERNDOELEN In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3 hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid. Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor. Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te leren. Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te verwerven uit gesproken en geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in deze kerndoelen een cruciale rol. Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie – zowel voor jezelf als voor anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier gepropageerd. In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een mondelinge presentatie. Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling én zijn belevingswereld uitbreiden. Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren op taalactiviteiten. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding KEUZES MAKEN IN DE METHODE Zie: jaarplanning © Wolters-Noordhoff 51 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 52 KEUZEVRIJHEID WAT IS KEUZEVRIJHEID? In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere: het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden. WAAROM KEUZEVRIJHEID? Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn: 1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen 2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen 3 de school kan doen waar de school goed in is KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school, de docent als de leerling. Bijvoorbeeld: jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten variatie in opdrachten, teksten en bronnen onderscheid in cursus, taak en project ZIE OOK cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding KLASSENMANAGEMENT Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht © Wolters-Noordhoff 53 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 54 LEERLINGEN IN DE ONDERBOUW WAT VINDEN LEERLINGEN? Op een conferentie over de onderbouw is een tiental leerlingen gevraagd wanneer zij school leuk vinden. De leerlingen waren afkomstig uit alle schooltypen. Hun voorkeuren hebben we samengevat in een Top 5. TOP 5 1 Met elkaar kunnen praten / kunnen overleggen. 2 Inlevingsvermogen van de docent: serieuze omgang en niet gemeen doen. 3 Individuele benadering door docent: ‘Ik ben de klas niet!’ 4 Meer ict of gewoon eens wat anders. 5 Niet uit het boek werken maar gewoon iets doen! © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 55 LEERLINGROLLEN WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol heeft. Bijvoorbeeld: schrijver: noteert alle uitkomsten rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine vrager: roept de docent erbij als dat nodig is materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen organisator: verdeelt werk over groepsleden checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan criticus: stelt lastige vragen opzoeker: raadpleegt naslagwerken uitvoerder: voert praktische handelingen uit scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN? Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn: 1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk 2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur 3 variatie in leeractiviteiten 4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld: cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver, vrager, opzoeker, uitvoerder en informant taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker, uitvoerder, informant en pretletter projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt expliciet aangestuurd op verdeling van rollen ZIE OOK cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 56 LEERSTIJLEN WAT ZIJN LEERSTIJLEN? Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen. Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie leerstrategieën). Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld: leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen leren door exacte analyse leren door een globale benadering leren door extravert te zijn leren door introvert te zijn leren door reflectief te reageren leren door impulsief te reageren leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een bepaalde leerstijl. WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen 3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan verschillen in leerstijlen. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen ook kennismaken met andere manieren van leren. ZIE OOK leerstrategieën – meervoudige intelligenties © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 57 LEERSTRATEGIEËN WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN? Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken. Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen. Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld: betekenis van een woord afleiden uit de tekst voorkennis activeren categoriseren (rijtjes maken) concretiseren met voorbeelden schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg betekenis geven door koppeling aan eigen ervaringen vereenvoudigen door gebruik van metaforen uit je hoofd leren aantekeningen maken concentreren jezelf moed inpraten onderwerpen of invalshoeken kiezen op basis van eigen interesses ontspannen met muziek of sport doelgericht lezen met behulp van een je eigen vooruitgang bijhouden leesstrategie huiswerk plannen vragen stellen om verheldering of lastige woorden en zinnen niet gebruiken verbetering omschrijvingen geven samenwerken met klasgenoten WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn: 1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: klasgenoten als bron gebruiken om te leren vragen stellen en doorvragen eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen leesstrategieën schrijfstrategieën spreekstrategieën woordraadstrategieën strategieën om woorden te onthouden ZIE OOK leerstijlen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding LEREN DOOR TE DOEN Zie: actief leren © Wolters-Noordhoff 58 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding LEREN LEREN Zie: zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff 59 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding LESPLANNING MAKEN Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer © Wolters-Noordhoff 60 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 61 LOKAALINRICHTING WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING? De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld: de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels zijn gericht op de docent en het bord de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar maar ook de docent en het bord zien eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken te creëren. Bijvoorbeeld: een rustig-werken-hoek een luisterhoek met apparatuur een computerhoek een opzoekhoek met naslagwerken een lekker-lezen-hoek Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen werken. WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING? De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld: de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van activerende werkvormen en zelfstandig werken De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle drie vormen. LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst. De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld: cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en meer) zijn mogelijk projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij de projectfasen presentatie en nabespreking ZIE OOK uitgestelde aandacht – zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 62 MEER OEFENEN WAT IS MEER OEFENEN? Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. WAAROM MEER OEFENEN? Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn: 1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes 2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer 3 remedial teaching 4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan: Lezen Taal en woordenschat Spelling Grammatica Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna besluiten om wel of niet meer te oefenen. ZIE OOK diagnostische toets – i-clips – internet © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 63 MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties. Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter leerresultaat. Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie een beroep genoemd. logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen, patronen en volgorde (de wetenschapper) linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden (de dichter) muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en toon (de componist) visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar) lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het lichaam en van objecten (de atleet of de danser) interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen (de koopman of de leraar) WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn: 1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten 2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties 3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te maken van al ontwikkelde intelligenties. Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische intelligentie en interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken. ZIE OOK leerstijlen – leerstrategieën © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding METHODESITE Zie: i-clips © Wolters-Noordhoff 64 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding NATUURLIJK LEREN Zie: nieuwe leren (het) © Wolters-Noordhoff 65 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 66 NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN? Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs worden aangeboden. GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met Nieuw Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips. Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK i-clips – D-toetsen – digitale proefwerken © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen © Wolters-Noordhoff 67 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 68 NIEUWE LEREN (HET) WAT IS HET NIEUWE LEREN? Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs. Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn: actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op functionele toepassing in het echte leven samen leren: leerling leert van en samen met anderen Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn: actief leren praktijkgericht onderwijs authentiek en betekenisvol leren probleemgestuurd onderwijs competentiegericht leren projectonderwijs coöperatief leren sociaal-constructivisme leren leren werkplekleren levensecht leren zelfstandig leren natuurlijk leren zelfverantwoordelijk leren ontdekkend leren WAAROM HET NIEUWE LEREN? Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn: 1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen 2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen 3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren 4 motivatie bij leerlingen bevorderen 5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren. Bijvoorbeeld: cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht; samenwerkend leren taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak- en leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren ZIE OOK actief leren – zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 69 NIEUWE SPELLING WAT IS DE NIEUWE SPELLING? In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden: 1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’ 2 aan elkaar, los of met een streepje’ 3 hoofdletters of kleine letters WAAROM DE NIEUWE SPELLING? De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen, nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het uitgangspunt: zo min mogelijk veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aanbrengen. DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding ONTDEKKEND LEREN Zie: nieuwe leren (het) © Wolters-Noordhoff 70 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 71 ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN? Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling. In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid, Uitgeverij Agiel, 2004) aan om responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de leerling dat er op hem gelet wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven. Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te bespreken, kan er ‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten: 1 goochelen met het onderwerp 2 goochelen met plaats en tijd 3 goochelen van inhoud naar betrekking 1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen. Niet zo … … maar zo! Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.” Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord, Leerling: “Ik zei helemaal niks.” daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.” jullie weet het antwoord op vraag 6?” Leerling: “Echt niet.” 2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag, heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken. Goochelen met tijd Leerkracht: “Ga er maar uit!” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit” Of: Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?” Leerling: “Weet ik niet.” Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.” Goochelen met plaats Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?” Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.” © Wolters-Noordhoff 72 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding Of: Leerkracht: “Ga er maar uit.” Leerling: “Waarom?” Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.” Leerling: “Ik wil het nú weten.” Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.” 3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling. Van een gesprek op inhoudsniveau … Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.” … naar een gesprek op betrekkingsniveau Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.” Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende week opgegeven.” Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat kunnen oplossen.” Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.” Leerling: “Echt niet.” Leerkracht: “Echt wel.” Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je zit te snoepen.” Leerling: “Ik snoep helemaal niet.” Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.” Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.” Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik het daar even met je over hebben.” ZIE OOK conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 73 POSITIEVE FEEDBACK WAT IS POSITIEVE FEEDBACK? Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd. Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem. De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen. POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback: 1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet. 2 Gebruik de ik-vorm. 3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag. 4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien? ZIE OOK ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 74 PORTFOLIO WAT IS EEN PORTFOLIO? Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan. Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde, kwalificerende functie. WAAROM EEN PORTFOLIO? Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn: 1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de groei die hij doormaakt 2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling 3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de portfolio bewaard zijn 4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie). PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier onderdelen: A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn leerpunten D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de achttien taken en de drie projecten ZIE OOK beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS Zie: het nieuwe leren © Wolters-Noordhoff 75 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding PROEFWERKEN Zie: toetsen © Wolters-Noordhoff 76 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 77 PROFIELWERKSTUK WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK? Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen van het vmbo maken een sectorwerkstuk.) Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: oriëntatie en keuze onderzoek voorbereiden presentatie presentatie Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in. Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is, omvat het profielwerkstuk: een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht. Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit: het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen. De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats: een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een enquête of weergave van een interview); een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog); een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie); een reeks stellingen met onderbouwing; een posterpresentatie met toelichting; een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT). WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de leerling demonstreert dat hij zijn profiel beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 78 PROJECT WAT IS EEN PROJECT? Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale project beoordeeld wordt. Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product als het proces geëvalueerd. In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en leergebieden aan te brengen. WAAROM EEN PROJECT? Belangrijke argumenten voor een project zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden 3 praktische toepassing van leerstof 4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken 5 integratie met andere vak- en leergebieden PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden geïntegreerd toe te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van informatievaardigheden. In deel 1 zijn er drie projecten: Projecten Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je eraan? Relatie met andere vak- en leergebieden mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties) mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en cultuur (presentaties) mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging); sociaal-communicatieve vaardigheden of drama Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek en de docentenhandleiding. ZIE OOK actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 79 REMEDIAL TEACHING WAT IS REMEDIAL TEACHING? Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen. WAAROM REMEDIAL TEACHING? Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn: 1 alle leerlingen bij de les houden 2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen 3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategieën aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid. Op deze wijze wordt geprobeerd om te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen. Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden en beperkingen van individuele leerlingen. Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben. Bijvoorbeeld: extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling extra oefenstof via de i-clips (de website van Nieuw Nederlands) Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden samengesteld. ZIE OOK i-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 80 SAMENHANG TUSSEN VAKKEN WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompeï bijvoorbeeld worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk (geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige vakken. WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN? Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn: 1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid 3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen 4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een project SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken en leergebieden in de onderbouw. Dat geldt voor alle onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld: het onderdeel Studievaardigheid: de cursussen Studievaardigheid spitsen zich toe op studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij Studievaardigheid worden dan ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct benutten in andere vakken op school het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link met andere vakken op school het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de betekenis van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is in alle andere vakken het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met fictieonderwijs bij moderne vreemde talen de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw ZIE OOK cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 81 SAMENWERKEND LEREN WAT IS SAMENWERKEND LEREN? Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren voldoet volgens Ebbens e.a (Samenwerkend leren, Wolters-Noordhoff) in de ideale vorm aan de volgende vijf voorwaarden: positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling directe interactie tussen leerlingen gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden aandacht voor het groepsproces Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model, waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit. WAAROM SAMENWERKEND LEREN? Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn: 1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw 2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’ terugdringen 3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les 4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren 5 ontwikkelingen in de samenleving SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld: de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen, antwoorden en eigen kennis en ervaring uit de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de klasgenoten het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren van positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en groepsproces een gelijkwaardige rol ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 82 SCENARIO’S WAT ZIJN SCENARIO’S? In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd. De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd: 1 2 3 4 Samenhang … door leerstofafspraken door combinaties van vakken en projecten door integratie via competenties van leerlingen Programma schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster, met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren vakken en projecten bestaan naast elkaar in een vakrooster en projectrooster integratie van vakken met langere lessen (70/90 minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder een rooster maar met flexibele planningen Team afstemmen maar ieder werkt voor zich afstemmen en samenwerken samenwerken bepaalt het resultaat klantgerichtheid Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie. WAAROM SCENARIO’S? Scenario’s hebben de volgende doelen: 1 model om het onderwijs in de onderbouw vormgeven 2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw 3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht 4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de leerstofplanning per scenario. Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt gewerkt. ZIE OOK actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend leren – taak – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 83 SCHOOLWISE WAT IS SCHOOLWISE? Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de i-clips krijgen aangeboden. Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken. WAAROM SCHOOLWISE? Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn: 1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de i-clips differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling 2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de i-clips, alsook over de resultaten daarvan 3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden 4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en (geautomatiseerd) nakijken. ZIE OOK i-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 84 SECTORWERKSTUK WAT IS EEN SECTORWERKSTUK? Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden. Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld. In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands. Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen: oriëntatie en keuze onderzoek voorbereiden presentatie presentatie Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie. Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in. WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK? Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector beheerst. PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 85 SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren (Wolters-Noordhoff, 1997) sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren twee uitgangspunten, die door onderzoek positief bevestigd zijn: effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: actief kunnen luisteren hulp kunnen verlenen op je beurt kunnen wachten aanwijzingen kunnen opvolgen dank-je-wel kunnen zeggen complimenten kunnen maken materiaal kunnen delen mensen bij hun naam kunnen noemen handen en voeten thuis kunnen houden elkaar aan kunnen moedigen bij de groep kunnen blijven stemvolume aan situatie kunnen aanpassen het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon werkruimte kunnen delen afleiding kunnen weerstaan conclusies kunnen trekken door kunnen vragen gericht hulp kunnen vragen WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN? Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn: 1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen 2 voorwaarde voor goed samenwerken 3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden 4 belangrijk aandachtspunt in het advies voor de onderbouw SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve vaardigheden. Bijvoorbeeld: cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden expliciet geëvalueerd ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding SPELLING Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling © Wolters-Noordhoff 86 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 87 TAAK WAT IS EEN TAAK? In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en presenteren van informatie. Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en laten zien. oriënteren De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling verwacht wordt. kiezen De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses. informatie verzamelen Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron. laten zien Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben. WAAROM EEN TAAK? Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid voor de leerling bieden 3 bevorderen van buitenschools leren 4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo bevat ieder hoofdstuk een taak, in totaal dus zes taken. In iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk – nieuwe leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 88 TAALGERICHT VAKONDERWIJS WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, Coutinho, 2004). Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen: leren in interactie leren met taalsteun leren in context WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn: 1 belangrijk kenmerk van onderwijs in de onderbouw is de samenhang tussen vakken 2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken 3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld: de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten, kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips krijgen de leerlingen taalsteun het onderdeel Studievaardigheid: studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in andere vakken het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet zullen worden de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte context ZIE OOK actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding TAALLESSEN MAKEN Zie: zelf lessen maken © Wolters-Noordhoff 89 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 90 THUISWERKVRIJ ONDERWIJS WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel. WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS? Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn: 1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren 2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren 3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider 4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke plaats THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld: cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten stilgestaan bij de aanpak van het leren taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol ZIE OOK actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 91 TOETSEN WAT ZIJN TOETSEN? Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof. WAAROM TOETSEN? Belangrijke argumenten voor toetsen zijn: 1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen 2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren 3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in de lessen 4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden: diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van de leerlingen wordt gedaan. hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuzevragen. digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken online, dus via internet; de docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken ZIE OOK beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – i-clips – zelfbeoordeling © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 92 UITGESTELDE AANDACHT WAT IS UITGESTELDE AANDACHT? De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal. Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen. De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas. Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een poster op te hangen met deze werkregels: Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels: 1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten) 2 Zf = je mag fluisteren (idem) 3 Steek geen vinger op. De docent komt langs. 4 Je stoort niemand. 5 Je bent aan het werk. 6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt. 7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt, bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken. Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld: ROOD zelfstandig in stilte werken ORANJE je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken GROEN je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent WAAROM UITGESTELDE AANDACHT? Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn: 1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren 2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht krijgen 3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht 4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook aandacht UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op klasgenoten en in mindere mate op de docent. ZIE OOK lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS Zie: actief leren © Wolters-Noordhoff 93 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 94 VARIATIETIP WAT IS EEN VARIATIETIP? De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling. WAAROM EEN VARIATIETIP? Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren: 1 variatie in de lessen 2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling 3 de leerstof in een praktische context snel toepassen VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en Spreken/kijken/luisteren. ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching © Wolters-Noordhoff 95 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 96 VEILIG LEREN WAT IS VEILIG LEREN? Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid: klassenmanagement en probleemgedrag (Uitgeverij Agiel, 2004) wordt leren in veiligheid als volgt ingeleid: “De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig werken of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze. Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft. En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid. In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.” © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 97 VOLGTOETS CITO WAT IS DE VOLGTOETS CITO? De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid, Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken: Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1 Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2 Taak 8: Woordenschat Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen (van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver. De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen. De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd up-to-date. WAAROM DE VOLGTOETS CITO? Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn: 1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing 2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland 3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten 4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie aan het einde van het eerste leerjaar. ZIE OOK digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 98 VWO-PLUS WAT IS VWO-PLUS? Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen. In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden. Het lesmateriaal: 1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad 2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen 3 bestaat uit open opdrachten 4 laat leerlingen echte problemen oplossen 5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties 6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof 7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding 8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden 9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken 10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen 11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen WAAROM VWO-PLUS? Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn: 1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen 2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen 3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar wel intellectueel geprikkeld willen worden 4 betere voorbereiding op hoger onderwijs VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld: moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden: enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op hun eigen niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en samenwerken de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en verbanden moeten worden aangebracht variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere moeilijkheidsgraad ZIE OOK actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 99 WEBQUEST WAT IS EEN WEBQUEST? Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web) om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen: 1 Inleiding 2 Opdracht 3 Werkwijze 4 Informatiebronnen 5 Beoordelingsschema 6 Terugblik 7 Informatie voor de docent Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren. WAAROM EEN WEBQUEST? Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn: 1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar 2 gebruik van actuele bronnen op internet 3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken 4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt in de i-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn afgeleid van de drie projecten: hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je er aan? ZIE OOK actief leren – actualiteit in taallessen – i-clips – internet © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren © Wolters-Noordhoff 100 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT Zie: uitgestelde aandacht © Wolters-Noordhoff 101 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding WERKVORMEN Zie: activerende werkvormen © Wolters-Noordhoff 102 103 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding WERKWIJZER WAT IS EEN WERKWIJZER? Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag, zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn. Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen: Volledige instructie 1 Welke opdracht ga ik precies doen? 2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht? 3 Met wie werk ik samen? 4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb? 5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht? 6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld? 7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben? Voorbeeld Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5 woordenboek zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen eerst een klasgenoot, daarna pas je docent 3 uur nakijken met antwoordenboek maak de D-toets of kies Meer oefenen Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren. Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook het trefwoord uitgestelde aandacht. WAAROM EEN WERKWIJZER? Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn: 1 bevorderen van actief en zelfstandig leren 2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een ander vak 3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende aspecten: Schooljaar: Week Les 1 2 Periode: Klas(sen): Docent: Activiteiten Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het gedicht ‘Recepten’ Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2 … Afronding … De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden. WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning Naam: Klas: Vak: Onderdeel Individueel Lezen Spreken/kijken/luisteren … Test © Wolters-Noordhoff Hoofdstuk: Groepswerk Aantal uren Startdatum: Klaar op? 104 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding WERKWIJZER 2:een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten Naam: Klas: Vak: Hoofdstuk: Niveau: Les: 0 Lezen 0 Maken 0 Nakijken 0 Leren 0 Praktisch werken 0 Werkuur 0 Toetsen WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten Naam: Klas: LEZEN Week: LEREN MAKEN Mentor: DOEN TOETS Nederlands Engels … WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten Naam: Les Datum Lesstof 1 Klassikaal Zelf 2 Klas: Vak: Mak. Nakijk. Ler. Extra stof Docent: Mak. Nakijk. Ler. ZIE OOK actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht – zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 105 WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren. WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM? De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit. WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten, en geven aan andere leerlingen uitleg. Voorbereiding door docent Maak eilanden van drie of vier tafels. Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd) Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd. Organisatie 1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen. 2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort. 3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd / … 4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet zelf het goede antwoord weten. 5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes mogelijk op een lijntjespapier. 6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft. 7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen. 8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met de regel gaan halen. Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij. 9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt. 10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan de groep die de antwoorden heeft gemaakt. ZIE OOK activerende werkvormen – samenwerkend leren © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 106 WOORDENSCHATVERWERVING WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING? Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken). Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs. WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING? Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn: 1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid 2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden 3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden verankerd in het geheugen van de leerling 4 woordenschatuitbreiding is een apart kerndoel in de onderbouw NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld: een woordweb maken een kapstok maken woordkaarten maken beelden bedenken ezelsbruggetjes ‘stampen’ ZIE OOK woordraadstrategieën © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 107 WOORDRAADSTRATEGIEËN WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN? Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het woordenboek. WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN? Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn: 1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de leerling verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke woord 2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van onbekende woorden in het woordenboek 3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes woordraadstrategieën: afbeelding(en) bij de tekst bekijken synoniem(en) in de tekst zoeken omschrijving(en) in de tekst zoeken voorbeeld(en) in de tekst zoeken bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken tegenstelling(en) in de tekst zoeken Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de delen 1 geoefend. ZIE OOK woordenschatverwerving © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 108 ZELF LESSEN MAKEN WAT IS EEN GOEDE LES? Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld: echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp een echt probleem staat centraal gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met deskundigen maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een videoclip echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub WAAROM ZELF LESSEN MAKEN? Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn: 1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen 2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS Wolters-Noordhoff is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Wolters-Noordhoff via www.wolters.nl. ZIE OOK actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 109 ZELFBEOORDELING WAT IS ZELFBEOORDELING? Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt. Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en leerling, hetzij tussen leerlingen onderling. WAAROM ZELFBEOORDELING? Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn: 1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf 2 leereffect vergroten 3 tijdbesparing voor de docent ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld: de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of elkaar punten kunnen toekennen beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28 punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage. ZIE OOK beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 110 ZELFSTANDIG LEREN WAT IS ZELFSTANDIG LEREN? De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen: Fase 1: zelf werken Fase 2: zelfstandig werken Fase 3: zelfstandig leren Fase 4: zelfverantwoordelijk leren Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd. Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben op zeven kenmerken van het leren: vaststelling leerdoel omvang en openheid van de opdracht gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie) de rol van de docent de rol van de leerling feedback op leerinhoud en/of proces reflectie WAAROM ZELFSTANDIG LEREN? Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn: 1 hoger leerrendement 2 eisen van een snel veranderende samenleving 3 voorbereiden op vervolgonderwijs 4 afwisselender rol docent ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als zelfverantwoordelijk leren. Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van deze vier varianten. ZIE OOK actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve vaardigheden – werkwijzer – uitgestelde aandacht © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN Zie: zelfstandig leren © Wolters-Noordhoff 111 112 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 7 ACHTERGRONDLITERATUUR LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen. Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen. Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen. Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005. ‘Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling). VAKLITERATUUR Bonset, Helge, Martien de Boer & Tiddo Ekens. Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2005. Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000. Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen, 1997. Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. (1996). Effectief leren in de les, basisvaardigheden voor docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen. Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes, e voorbeelden en tips, 3 versie, APS, Utrecht. Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht, 1999. Hajer, Maaike & Theun Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2004. Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de praktijk, Van Gorcum, Assen, 1996. Nulft, van de, Dirkje & Marianne Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum 2002. Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek, Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2002. Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999. Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS, 2004 Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel, 2004 Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International, 1999 TIJDSCHRIFTEN Levende Talen Onze Taal Onderbouw Magazine NEDERLANDS OP INTERNET http://didactobank.kennisnet.nl www.aps.nl www.codenamefuture.nl www.cps.nl www.digischool.nl www.eindexamen.nl www.eindexamentraining.nl www.kennisnet.nl www.kidon.com © Wolters-Noordhoff www.kpc.nl www.levendetalen.nl www.literatuurgeschiedenis.nl www.minocw.nl www.onderbouw-vo.nl www.taalunie.org www.onzetaal.nl www.scholieren.com www.schoolsupport.nl www.schrijversnet.nl www.taallessen.nl www.talenquest.nl www.davindi.nl www.tumult.nl www.uittreksels.com www.vandale.nl e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 113 8 OVERZICHT LEERSTOF VWO 1 Lezen Hoofdstuk 1 Het onderwerp van een tekst Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp van een tekst kun je met één of enkele woorden zeggen, bijvoorbeeld ‘Habbohotel’ of over ‘De nieuwe versie van msn’. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je die tekst beter als je hem helemaal gaat lezen. Je vindt het onderwerp door de tekst te bekijken. Vaak zie je dan ook meteen de tekstsoort: reclame, een krantenbericht, een gebruiksaanwijzing, een verhaal enzovoort. Een hulpmiddel daarbij is ook de bron van de tekst: de krant, het tijdschrift of de website waar de tekst vandaan komt. Zo vind je het onderwerp van een tekst Bekijk de tekst. Lees vervolgens: de titel (en de ondertitel) de lead (dat is de vetgedrukte eerste alinea) de tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeelten) de illustraties (foto’s, plaatjes, lijstjes, rijtjes of schema’s) de anders gedrukte woorden (GROOT, cursief, vet) opvallende kleuren Hoofdstuk 2 De hoofdgedachte van een tekst Twee teksten die over hetzelfde onderwerp gaan, kunnen een heel verschillende inhoud hebben. Een voorbeeld: Twee teksten gaan over mobieltjes. De eerste tekst is een nieuwsbericht, waarin uitgelegd wordt dat jongeren meer vrienden hebben dankzij mobiele telefoons. De tweede tekst is een advertentie voor het nieuwste mobieltje met nóg meer mogelijkheden. Het belangrijkste wat in een tekst over het onderwerp wordt gezegd, kun je vaak in één zin samenvatten. Zo’n samenvatting in één zin noem je de hoofdgedachte van een tekst. De hoofdgedachte van de eerste tekst uit het voorbeeld hiervoor is: Jongeren hebben meer vrienden dankzij de mobiele telefoon. De hoofdgedachte van de tweede tekst is: Koop dit mooie mobieltje! De hoofdgedachte is altijd een volledige zin. Het gevaar van pitbulls kan dus nooit de hoofdgedachte van een tekst zijn, want het is geen volledige zin. Jaarlijks worden tientallen mensen gebeten door pitbulls is wel een volledige zin en kan dus een hoofdgedachte zijn. Zo vind je de hoofdgedachte van een tekst Kijk in de eerste of laatste alinea. Daar staat de hoofdgedachte soms letterlijk in de tekst. Staat de hoofdgedachte niet letterlijk in de tekst? Dan moet je zelf een zin formuleren die antwoord geeft op de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? Hoofdstuk 3 Hoofd- en bijzaken De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals het begin of het eind van een tekst, of aan het begin en einde van alinea’s. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 114 Zo vind je de hoofdzaken 1. Lees het begin van de tekst. Daar vind je meestal het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst. Maar als een tekst met een voorbeeld of een anekdote (verhaaltje) begint, vind je het onderwerp en de hoofdgedachte vaak iets verderop in de tekst. 2. Lees het eind van de tekst. Vaak staat daar een conclusie of een samenvatting van het belangrijkste uit de tekst. Dat geldt niet voor nieuwsberichten: daar is het slot vaak niet zo belangrijk. 3. Kijk goed naar de alinea-indeling in het middenstuk van de tekst. In het middenstuk wordt het onderwerp verder uitgewerkt. In elke nieuwe alinea komt een ander aspect van het onderwerp aan de orde. In een filmrecensie gaat bijvoorbeeld een alinea over de acteurs, een alinea over de kostuums en een alinea over de muziek. Het belangrijkste van zo’n aspect staat in de kernzin, dat is meestal de eerste of de laatste zin van de alinea. Hoofdstuk 4 Zoekend lezen Soms wil je iets opzoeken. Bijvoorbeeld: Wat zijn de openingstijden van de apotheek? Of: Hoe duur is die nieuwe cd van Maroon 5? Of: Waar staat de uitleg van het woord ‘mythe’? Je hoeft dan niet de hele tekst te lezen. Je leest alleen het stukje tekst dat je nodig hebt. Zo lees je zoekend Kijk eerst naar de titel en stel vast of de tekst bruikbaar is. Vraag je af: Zal deze tekst een antwoord geven op mijn zoekvraag? Lees vervolgens de (tussen)kopjes en anders gedrukte woorden. Let ook op opvallende tekens (bolletjes, sterretjes enz.), tabellen, grafieken en afbeeldingen. Zo bepaal je in welk deel van de tekst je het antwoord kunt vinden. Hoofdstuk 5 Feiten, meningen en argumenten Een feit is iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren. Bijvoorbeeld: Het boek ‘Zomerzeer’ is geschreven door Hilde Hagerup. Dat is waar. Je kunt dat opzoeken in hoofdstuk 3 van dit boek of in de bibliotheek. ‘Zomerzeer’ is geschreven door Marita de Sterck is een voorbeeld van een ‘onwaar feit’. Je kunt het controleren en het feit klopt niet. Een mening is wat iemand vindt van iets. Met een mening kun je het eens zijn of oneens. ‘Zomerzeer is een heel mooi boek’ is een mening. Je kunt ook een andere mening hebben. Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, gebruik je een argument. Je zegt bijvoorbeeld: Ik vind ‘Zomerzeer’ een mooi boek (mening), (want) ik kan heel goed meeleven met de hoofdpersoon (argument). Zo herken je feiten, meningen en argumenten Een feit kun je controleren: het is waar of niet waar. Een mening herken je aan signaalwoorden als ik vind en volgens mij. Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 115 Hoofdstuk 6 Tekstdoel en tekstsoort Elke schrijver wil met zijn tekst iets bereiken: hij heeft een doel met zijn tekst. Er zijn vier tekstdoelen: amuseren, informeren, overtuigen en overhalen. In het schema zie je voorbeelden van tekstsoorten die bij die tekstdoelen passen: tekstdoel amuseren informeren overtuigen activeren tekstsoort roman, strip, cartoon, kort verhaal, mop, sommige columns gebruiksaanwijzing, instructie, studieboek, folder, recept, nieuwsbericht, verslag, geboortekaartje, trouwkaart ingezonden brief, sommige columns reclamefolder, advertentie, uitnodiging, affiche Zo bepaal je het doel van een tekst Vraag je af wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken. Wil hij je vooral vermaken, dan is het doel van de tekst: amuseren. Wil hij vooral dat je iets te weten komt, dan is het doel van de tekst: informeren. Wil hij dat je na het lezen van de tekst dezelfde mening hebt als hij, dan is het doel van de tekst: overtuigen. Wil hij vooral dat je iets gaat dóen of juist níet gaat doen, dan is het doel van de tekst: activeren. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 116 Spreken/kijken/luisteren Hoofdstuk 1 Interview Een goede manier om ergens achter te komen, is vragen stellen. In een interview of een vraaggesprek stelt één persoon vragen en de ander geeft antwoord. Zo houd je een interview Als je iemand gaat interviewen, moet je je goed voorbereiden. Je bedenkt de vragen van tevoren en schrijft ze op. Je kunt vragen stellen om feiten te weten te komen. Bijvoorbeeld: Welke vakken heb je op je nieuwe school? Hoeveel leerlingen zitten er in je klas? Je kunt ook vragen stellen om iemands mening te horen. Bijvoorbeeld: Vind je het leuk op je nieuwe school? Zijn de leraren aardig? Je kunt gesloten vragen stellen en open vragen. Op een gesloten vraag kun je met ja of nee antwoorden. Bijvoorbeeld: Was je vanmorgen op tijd op school? Op een open vraag kun je een uitgebreider antwoord geven. Bijvoorbeeld: Wat vind je van de nieuwe Harry Potter? Soms moet je doorvragen: Als een antwoord onduidelijk is, stel je een inhaakvraag. Voorbeeld: Interviewer: Wanneer komt je eerste cd uit? Idols-winnaar: Dat hangt ervan af. Inhaakvraag van de interviewer: Waar hangt dát dan vanaf? Als je een antwoord niet goed begrijpt, stel je een controlevraag. Voorbeelden: Wil je dat nog een keer uitleggen? Kunt u een voorbeeld geven van…? Wat bedoel je met…? Als ik het goed begrijp, dan bedoel je dat…? Hoofdstuk 2 Instructies In een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen. Bijvoorbeeld: woordjes leren, portretten tekenen, songteksten schrijven, stamppot maken. Zo herken je instructies Instructies herken je vaak aan doe-woorden: Was de groenten. Stel zoveel mogelijk vragen in een minuut. Teken een zelfportret en gebruik daarvoor alleen een zwart potlood. Instructies staan in stappen uitgelegd. Voor elke stap staat vaak een streepje, een bolletje of een cijfer. Soms staan er ook tekeningen bij om de instructie nog duidelijker te maken. Krijg je de instructies mondeling, stel dan een vraag als je iets niet begrijpt. Zo geef je zelf instructies Spreek rustig en duidelijk. Gebruik doe-woorden. Leg stap voor stap uit wat er moet gebeuren: in een logische volgorde. Gebruik zo nodig een plaatje of tekening. Controleer of de luisteraars de instructie goed begrijpen en uitvoeren. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 117 Hoofdstuk 3 Spreekbeurt Voor verschillende vakken op school moet je een spreekbeurt houden. Kies voor een spreekbeurt een onderwerp waar je veel over kunt vertellen en wat je leuk vindt: een hobby, een sport, je favoriete muziek. Een spreekbeurt moet je voorbereiden. Zo bereid je een spreekbeurt voor Kies een onderwerp. Neem iets wat je leuk vindt of waar je veel van weet. Zoek zo nodig extra informatie. Zet alles in de goede volgorde op een spiekbriefje. Houd in een spreekbeurt deze volgorde aan: Inleiding: Vertel waarover je spreekbeurt gaat en waarom je dit onderwerp hebt gekozen. Middenstuk: Vertel alle informatie die je kwijt wilt aan de luisteraars. Slot: Rond duidelijk af, zodat de luisteraars weten dat je spreekbeurt is afgelopen. Bedenk van tevoren een leuke slotzin. Oefen thuis je spreekbeurt hardop. Zo houd je een spreekbeurt Spreek rustig en duidelijk, maar niet saai. Kijk rustig de klas rond, richt je blik niet op één persoon. Lees de spreekbeurt niet voor. Leer de spreekbeurt niet uit je hoofd. Gebruik het spiekbriefje als geheugensteuntje. Sta rechtop, stop je handen niet in je zakken, maak ook geen overdreven gebaren. Hoofdstuk 4 Adviesgesprek In een adviesgesprek vraag of geef je iemand advies. Bijvoorbeeld je dokter, je mentor, een vriend. In zo’n gesprek moet je niet alleen informatie vragen, maar ook informatie geven. Als iemand meer van je weet, kan hij je beter helpen en jij kunt een ander een beter advies geven als je meer weet van de ander. Er zijn zakelijke gesprekken en privégesprekken. Een zakelijk gesprek heb je meestal met iemand die je niet kent, bijvoorbeeld met de schoolleiding of met een uitzendbureau. Een privégesprek voer je meestal met bekenden, bijvoorbeeld familie, buren of vrienden. Een adviesgesprek kan een zakelijk gesprek zijn, maar ook een privégesprek. Zo vraag je advies Zeg zo duidelijk mogelijk wat je wilt weten. Vertel de ander alles wat hij moet weten om jou te kunnen helpen. Stel vragen over alles wat je wilt weten. Luister goed naar de antwoorden en wees niet te snel tevreden. Vraag dóór als je nog meer wilt weten. Vraag ook naar argumenten, naar het waarom. Wees tijdens het gesprek beleefd en bedank de ander na afloop. Zo geef je advies Luister goed naar de ander. Vraag door om erachter te komen wat de ander precies wil weten. Vat zo nu en dan samen wat de ander zegt. Voorbeeld: Dus je bedoelt dat je …; Als ik het goed begrijp, zit je ermee dat … Geef een advies. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 118 Hoofdstuk 5 Telefoneren Er zijn twee soorten telefoongesprekken: privégesprekken en zakelijke gesprekken. Steeds meer telefoongesprekken worden gevoerd met mobiele telefoons. Als jij mobiel belt, zorg er dan voor dat je anderen niet stoort! Zo voer je een zakelijk telefoongesprek Denk van tevoren na over wat je wilt vragen of vertellen. Schrijf belangrijke vragen op. Zeg je naam en wees beleefd. Vraag of je op een gelegen moment belt. Houd pen en papier tijdens het gesprek bij de hand om dingen op te schrijven. Herhaal aan het einde van het gesprek de gemaakte afspraak. Bijvoorbeeld: Dus woensdagmiddag om drie uur kan ik een proefles nemen. Zo spreek je een voicemail in Soms bel je op en hoor je een voicemail. Na de pieptoon kun je een boodschap inspreken. Dat doe je zo: Noem rustig en duidelijk je naam en je telefoonnummer, zodat de mensen die kunnen noteren. Zeg kort en duidelijk waarover je belt. Zeg wat je van de ander verwacht. Sluit netjes af. Hoofdstuk 6 Discussie In een discussie met anderen geef je je mening over een onderwerp. Een mening noem je ook wel standpunt of stelling. Tijdens de discussie reageer je op elkaar. Je zegt dat je het wél of níet eens bent met de ander(en). Je geeft ook redenen (argumenten) voor jouw standpunt: je legt uit waarom je iets vindt. Zo voer je een discussie Benoem eerst een voorzitter die de discussie inleidt, ingrijpt en commentaar geeft. Tijdens de discussie geef je jouw standpunt en je argumenten; luister je goed naar elkaar; laat je de ander(en) uitpraten; reageer je op de argumenten van de ander(en); dwaal je niet af van het onderwerp. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 119 Schrijven Hoofdstuk 1 Kattebelletje Een kattebelletje is een kort briefje. Je schrijft zo’n briefje om iemand iets te vertellen of om een afspraak te maken. Een kattebelletje kan over van alles gaan: huiswerk, een afspraak om te gaan winkelen, boodschappen doen. Als je schrijft, moet je goed nadenken over ieder woord en iedere zin. De lezer van je tekst moet in één keer begrijpen wat je bedoelt. Je tekst is begrijpelijk als de informatie volledig en duidelijk is. Zo schrijf je begrijpelijk Bedenk waarover je wilt schrijven en vraag je af: Is mijn tekst volledig? Weet de lezer nu alles wat hij moet weten? Is mijn tekst duidelijk? Kloppen alle zinnen en woorden? Netjes schrijven Als je met een pen schrijft, moet je tekst goed te lezen zijn. Zo schrijf je netjes Gebruik papier dat groot genoeg is. Kriebel niet, maar schrijf ook geen koeienletters. Zorg dat veranderingen en doorhalingen duidelijk zijn. Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt. Schrijf de tekst over als het een knoeiboel is geworden. Gebruik bij formulieren BLOKLETTERS. Hoofdstuk 2 Uitnodiging Als je een feestje geeft of helpt organiseren, dan maak je een uitnodiging. Een uitnodiging moet duidelijk en volledig zijn. De lezer moet precies weten waar, wanneer, hoe laat, door wie en waarom het feestje gegeven wordt. Daarnaast hoop je natuurlijk dat de mensen zin krijgen in je feestje. Zorg ervoor dat je uitnodiging er leuk uitziet. Zo maak je een uitnodiging Noteer welke informatie op de uitnodiging moet komen te staan. Geef antwoord op de vragen: wie, waar, wanneer, hoe laat en waarom. Bedenk hoe je je uitnodiging mooi kunt maken. Werk bijvoorbeeld in kleur en zoek of maak illustraties. Lay-out Als je een tekst hebt geschreven, dan moet je de tekst nog mooi ‘opmaken’. Met andere woorden: je moet de lay-out van je tekst bedenken. Op de computer kun je gemakkelijk de layout van je tekst maken en veranderen. Zo verzorg je de lay-out van een tekst Kies een goed leesbaar lettertype, zoals Arial of Times New Roman. Kies een goed leesbare lettergrootte (10, 11, 12). Gebruik vet of cursief om belangrijke woorden te laten opvallen. Verdeel je tekst in alinea’s. – Maak tussenkopjes en maak die vet. – Plaats zonodig plaatjes of foto’s bij de tekst. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 120 Hoofdstuk 3 Nieuwsbericht Je schrijft een nieuwsbericht als je veel mensen wilt informeren over een bepaald onderwerp. In een nieuwsbericht geef je antwoord op de w-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom. Een nieuwsbericht wordt overzichtelijk, als je het verdeelt in alinea’s. De belangrijkste informatie staat in zo’n bericht altijd in de eerste alinea. Deze alinea heet lead en is altijd vet gemaakt. In de lead geef je dus antwoord op de w-vragen. In de volgende alinea’s werk je de informatie uit de lead verder uit. Zo schrijf je een goede alinea Zet de belangrijkste informatie in de eerste zin. Die zin noem je ook wel de kernzin. Vraag je daarna af: Wat zou de lezer nu willen weten? Zet het antwoord in de tweede zin. Zo ga je verder. Nog meer uitleg of voorbeelden geef je in de derde zin. Je gaat net zo lang door tot je genoeg uitleg en voorbeelden hebt gegeven. Hoofdstuk 4 E-mail Een e-mail is een brief die elektronisch wordt verstuurd. Er zijn twee soorten e-mails: een persoonlijke e-mail en een zakelijke e-mail. Een persoonlijke e-mail kan over van alles gaan: iets wat je hebt meegemaakt, je gedachten over een bepaald onderwerp of je gevoel over iets of iemand. Een zakelijke e-mail stuur je naar personen die je niet kent, bedrijven of organisaties. Je kunt bijvoorbeeld een e-mail naar Artsen zonder grenzen sturen waarin je vraagt om informatiemateriaal voor een werkstuk. Zo schrijf je een e-mail Begin met een passende aanhef gevolgd door een komma: Lieve ..., of Geachte meneer of mevrouw ..., Laat een regel open. Schrijf de eigenlijke tekst. Laat na de laatste zin weer een regel open. Sluit je e-mail af met een groet, gevolgd door een komma: Groetjes, of Met vriendelijke groet, Noteer daaronder je naam en bij een zakelijke e-mail ook je adres en telefoonnummer. Formeel en informeel Als je een brief schrijft, dan moet je nadenken over de woorden die je kiest. Je woordkeuze, bijvoorbeeld ‘u’ of ‘jij’ moet passen bij de situatie en bij degene aan wie je schrijft. In persoonlijke e-mails kies je meestal voor informele (gewone) taal. In een zakelijke e-mail is het beter formele (beleefde) taal te gebruiken. Zo kies je tussen formeel en informeel Informele taal gebruik je in alledaagse situaties, bij mensen die je goed kent en met wie je op gelijke voet staat. Bijvoorbeeld: jij; Hoi Hafid; Stuur je me wat info? Formele taal gebruik je in officiële situaties, tegen oudere mensen en tegen mensen die een hogere positie hebben. Bijvoorbeeld: u; Beste mevrouw Roelsen; Zou u me daarover informatie willen sturen? Er zijn ook neutrale woorden die je in elke situatie kunt gebruiken. Bijvoorbeeld: mooi, vragen en bedankt. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 121 Hoofdstuk 5 Folder Als je veel mensen wilt informeren over een onderwerp of organisatie, kun je een folder schrijven. In een folder behandel je verschillende aspecten van een onderwerp. Zo kun je het in een folder over gehoorbeschadigingen hebben over zaken als geluid, de werking van het oor, hoortestjes en gebarentaal. Je ziet in een goede folder snel waarover de folder gaat en de opmaak nodigt uit tot lezen. Zo maak je een folder Bedenk wat je over je onderwerp wilt zeggen. Bedenk een pakkende titel of slogan. Een voorbeeld van zo’n slogan is: ‘Met hetzelfde gemak gooi je het in de afvalbak.’ Zet boven elke alinea een tussenkopje. Zoek of maak een passende illustratie. Zorg voor een duidelijke en aantrekkelijke lay-out. Variatie Een goede tekst is begrijpelijk en natuurlijk staan er geen spelfouten in. Ook moet je ervoor zorgen dat je tekst prettig is om te lezen. Een tekst wordt saai als je vaak achter elkaar hetzelfde woord gebruikt. Zorg dus voor variatie in de woorden die je kiest. Zo zorg je voor variatie Bedenk synoniemen voor woorden die je vaak wilt gebruiken. Kijk ook eens in het woordenboek of raadpleeg de synoniemenlijst van Word. Dit doe je als volgt: markeer het woord, klik dan op de rechtermuisknop en ga vervolgens naar synoniemenlijst. Gebruik verwijswoorden om het herhalen van woorden te voorkomen. Verwijswoorden wijzen terug naar personen of zaken die eerder in de tekst zijn genoemd. Denk aan woorden als hij, ze, het, die en daarover. Hoofdstuk 6 Een ingezonden brief schrijven Als je een bericht leest in de (school)krant of in een tijdschrift waarop je wilt reageren, kun je een ingezonden brief schrijven. In een ingezonden brief wil je anderen overtuigen van jouw mening. Ingezonden brieven kom je tegen in kranten en op hun sites. Ook vind je ze in tijdschriften. Zo schrijf je een ingezonden brief Vertel op welk artikel je reageert. In welke krant of in welk tijdschrift stond het? Wanneer is het artikel verschenen? Wie heeft het geschreven? Vertel kort wat de schrijver van dat artikel beweert over het onderwerp. Geef jouw mening over dit onderwerp. Gebruik daarbij woorden als ‘ik vind’ of ‘mijn mening is’. Geef argumenten voor je mening. Je legt dus uit waarom je er zo over denkt. Gebruik woorden als ‘want’ of ‘omdat’ om je argumenten aan te kondigen. Zet een titel boven je tekst. Schrijf onder de tekst je naam. Woordkeus Als je anderen wilt overtuigen van je mening, moet je goed nadenken over de woorden die je kiest. Met positieve of negatieve woorden kun je je mening extra ondersteunen. Zo kies je overtuigende woorden Als je iets leuk vindt, gebruik dan positieve woorden als schitterend, fantastisch, te gek. Als je ergens tegen gaat protesteren, gebruik dan negatieve woorden als schandalig, onvoorstelbaar, verschrikkelijk. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 122 Studievaardigheid Hoofdstuk 1 Systematisch werken Als middelbare scholier heb je een druk leven. Daarom moet je systematisch werken: je moet je werk goed plannen en je spullen ordenen. Zo werk je systematisch Begin niet zomaar ergens bij het huiswerk maken, maar bedenk eerst de beste volgorde. Gebruik de studiewijzers die je op school krijgt. Een studiewijzer is een planning per vak voor een langere periode. Maak een persoonlijke planning in je agenda door de opdrachten uit de studiewijzers over te schrijven. Gebruik duidelijke afkortingen als je opdrachten en afspraken noteert. Ruim je spullen op een overzichtelijke manier op. Orden de documenten in je computer met behulp van digitale mappen. Gebruik hulpmiddelen zoals markeerstiften, multomappen, schutbladen en showtassen. Hoofdstuk 2 Werken met studieboeken Leer een nieuw studieboek kennen, voordat je ermee aan de slag gaat. Schoolboeken hebben een inhoudsopgave, zodat je snel je weg naar hoofdstukken en paragrafen kunt vinden. Een paragraaf is een onderdeel van een hoofdstuk. Hoofdstukken hebben meestal een vaste indeling. Achter in een studieboek vind je vaak een register of index. Hierin staan in alfabetische volgorde de belangrijkste woorden uit het boek, de trefwoorden, met erachter de pagina waarop je over dit woord informatie vindt. Schema’s, zoals de tabel, het diagram en de grafiek, helpen je om informatie te overzien. Zo werk je met studieboeken Bekijk eerst de inhoudsopgave: Welke paragrafen hebben de hoofdstukken? Bekijk dan het register: Staan begrippen en namen door elkaar heen of in aparte registers? Bekijk ten slotte een hoofdstuk: Staan uitleg en opdrachten op vaste plekken? Staan er samenvattingen en schema’s in? Hoofdstuk 3 Studeren Om effectief te studeren moet je voldoende concentratie kunnen opbrengen. Als je geconcentreerd bent, werk je ook sneller. Je concentratie is beter naarmate je meer motivatie voelt om iets te leren. Je interesse voor een vak of de wil om een goed cijfer te halen kunnen bijvoorbeeld je motivatie verhogen. Je maakt een uittreksel of een schema om de belangrijkste informatie goed te onthouden. Door te herhalen onthoud je beter. Leer een toets liever op drie dagen in steeds twintig minuten, dan in één uur achter elkaar. Om de stof te laten bezinken heb je af en toe in een korte pauze nodig. Als je tijdens het leren opschrijft wat je niet snapt, kun je dat in de volgende les navragen. Zo studeer je Huiswerk: Zoek een rustige plek, waar je ongestoord kunt werken. Haal alles wat je kan afleiden, weg van de tafel. Wissel maak- en leerwerk af. Houd regelmatig een pauze van vijf minuten. Herhaal af en toe even wat je eerder hebt geleerd. Vraag de volgende les na wat je nog niet begrijpt. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 123 Toetsen: Begin ruim van tevoren met het leren van toetsen. Maak een uittreksel of een schema. Laat je overhoren. Hoofdstuk 4 Zoeken in naslagwerken Naslagwerken zijn boeken waarin je iets opzoekt. Bijvoorbeeld: woordenboeken, encyclopedieën, atlassen en gidsen. Bij gidsen kun je denken aan een telefoongids of een spoorboekje. Je zoekt informatie in naslagwerken via trefwoorden in de index of het register. Je kunt ook de gidswoorden bovenaan de bladzijden gebruiken. In woordenboeken bijvoorbeeld staat links bovenaan de linkerpagina het eerste woord van die bladzijde. Rechts bovenaan de rechterpagina staat het laatste woord van die bladzijde. Tegenwoordig kun je veel naslagwerken ook op cd-rom kopen of online raadplegen. Zo zoek je in naslagwerken Bepaal wat het belangrijkste woord is uit je zoekvraag. Zoek via de index of het register het juiste trefwoord. Gebruik de gidswoorden bovenaan de bladzijden. Maak gebruik van de alfabetische volgorde in naslagwerken! Typ in digitale naslagwerken het trefwoord gewoon in. Hoofdstuk 5 Bronnen beoordelen Soms heb je informatie nodig over een onderwerp. Die informatie zoek je in kranten, tijdschriften, boeken, naslagwerken of op internet. Misschien hoor je wel iets op de televisie of van een vriend. Het zijn allemaal bronnen van informatie. Bronnen moet je altijd heel kritisch bekijken op hun betrouwbaarheid. Een chatpagina over allergieën geeft waarschijnlijk minder betrouwbare informatie dan een medische encyclopedie. Bij een correcte bronvermelding kan de lezer controleren waar de schrijver zijn informatie vandaan heeft. Een paar voorbeelden van correcte bronvermelding: Kunnen e.a. – Terra, informatieboek Aardrijkskunde havo/vwo Groningen, 2003: hoofdstuk 2, Natuurgeweld (p.30–51) Marc van den Broek – Tropische orkanen waaien steeds harder In: de Volkskrant (17 september 2005), Kenniskatern p.3 Aardbevingen – Een duidelijk verhaal over wat een aardbeving is en hoe die ontstaat. www.euronet.nl Zo beoordeel je bronnen Beoordeel de betrouwbaarheid van je bron door deze vragen te stellen: Waar komt de informatie vandaan (uit een kwaliteitskrant of een huis-aan-huisblad)? Door wie is de site die ik raadpleeg gemaakt (een organisatie of een privépersoon)? Wat voor persoon geeft de informatie (een wetenschapper of een praatjesmaker)? Met welk doel wordt de informatie gegeven (iets verkopen of alleen informatie geven)? Is de informatie niet verouderd? Is de informatie volledig? Is er een correcte bronvermelding? © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 124 Hoofdstuk 6 Zoeken op internet Er zijn verschillende manieren om op internet te zoeken. Voor scholieren zijn er speciale sites, zoals Kennisnet en Davindi. Op deze sites vind je vooraf geselecteerde informatie. Algemene zoekmachines zoals Google geven soms zoveel resultaten dat het moeilijk is om te kiezen wat voor jou van belang is. Omdat iedereen iets op internet kan zetten, kan daar ook onjuiste en oncontroleerbare informatie bij zijn. Beoordeel je bronnen dus altijd op betrouwbaarheid! Zo zoek je op internet Een aantal manieren: Ga naar een zoekmachine zoals Google, of AltaVista of Vindex. Typ een zoekwoord in. De machine selecteert websites waarin dit woord voorkomt. Ga naar een startpagina zoals www.startpagina.nl. In het menu (lijst met onderwerpen) kies je een onderwerp. Ga naar een scholierensite als www.kennisnet.nl. Hier vind je vooraf geselecteerde informatie. Speciaal voor scholieren is er de zoekmachine www.davindi.nl. Hulp bij het maken van werkstukken vind je via de ‘Opdrachtenstraat’: http://student.kennisnet.nl/studeren/vaardigheden/opdrachten. Ga naar een internetencyclopedie zoals www.wikipedia.nl. Wikipedia is een vrij toegankelijke encyclopedie op internet, die door de gebruikers ervan wordt samengesteld. Typ het adres van een website in de adresbalk, zoals www.nieuwnederlands.nl. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 125 Taal en woordenschat Hoofdstuk 1 Nieuwe woorden: synoniemen Soms kom je in een tekst nieuwe woorden tegen. Meestal kun je dan gewoon doorlezen. Vaak wordt de betekenis wel op een of andere manier duidelijk, bijvoorbeeld doordat in de buurt van het woord een synoniem staat. Dat is een ander woord met dezelfde betekenis: spreken – praten; maat – vriend; interesse – belangstelling. Synoniemen kun je niet altijd door elkaar gebruiken. Er is bijvoorbeeld verschil tussen fiets en rijwiel: fiets is een heel gewoon woord, je gebruikt het vaak; rijwiel vind je vooral in officiële taal: rijwielpad, rijwielhandel. Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem (een woord met dezelfde betekenis), (2) een omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding (een tekening, een foto, een plaatje). Kijk of je een deel van het woord (her)kent. Vraag de betekenis aan iemand anders. Pak je woordenboek en zoek het woord op. Vreemde woorden: Engels en Latijn in het Nederlands Woorden die we ‘lenen’ uit een andere taal, noemen we leenwoorden. In het Nederlands gebruiken we veel Engelse woorden: e-mailen, trend, chatten. Engels is de taal van de techniek (computers!) en de internationale cultuur (sport, liedjes, clips, films). Ook hebben we veel Latijnse woorden: decennium, et cetera. Vroeger was het Latijn de internationale taal van de wetenschap. Sommige Nederlanders zijn bezorgd over het toenemend gebruik van Engelse woorden. Maar anderen zeggen: het Nederlands heeft altijd al vreemde woorden opgenomen: uit het Latijn, het Frans (paraplu) en het Duits (sowieso) en nu het Engels. Vaak passen we die woorden aan. Weblog spreekt iedereen op z’n Nederlands uit, ‘ringtone’ wordt ringtoon. Of zelfs een echt Nederlandse woord: beltoon. Hoofdstuk 2 Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities Belangrijke woorden in een tekst worden meestal uitgelegd. Er staat dan een omschrijving van het woord. Zo’n omschrijving vind je ook als je het woord opzoekt in het woordenboek. Bijvoorbeeld: experimenteren: een proef (experiment) doen, iets uitproberen door proeven te doen Een definitie is een nauwkeurige omschrijving van een woord. In leerboeken staan vaak definities. Bijvoorbeeld: Een contaminatie is een foutieve combinatie van twee uitdrukkingen waardoor een (verkeerde) nieuwe uitdrukking ontstaat. ‘Dat kost duur’ is een contaminatie van ‘Dat kost veel’ en ‘Dat is duur’. Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie. Etymologie: waar komen onze woorden vandaan? Woorden hebben een geschiedenis. Die geschiedenis vertelt waar de woorden vandaan komen. Feest komt bijvoorbeeld via het Franse fête uit het Latijn: festa. Als je de geschiedenis van een vreemd of moeilijk woord kent, kun je het beter begrijpen en onthouden. Het uitzoeken van de herkomst van woorden noemen we etymologie. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 126 Hoofdstuk 3 Nieuwe woorden: tegenstellingen Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je de betekenis soms toch begrijpen doordat er dichtbij dat woord een tegenstelling wordt genoemd: deskundige ↔ leek, mistroostig ↔ vrolijk. Een tegenstelling kun je vaak zelf maken door een woord een beetje te veranderen: aardig – onaardig; gelukt – mislukt; aantrekken – uittrekken. Je plakt een voorvoegsel aan het woord vast of je verandert het voorvoegsel. Tegenstellingen noemen we ook wel antoniemen. Zo vind je een tegenstelling Een tegenstelling herken je soms aan een voorvoegsel: on- : onbezorgd tegenover bezorgd (on- betekent meestal ‘niet’) anti-: anticlimax tegenover climax (anti- betekent ‘tegen’ of ‘tegengesteld’) in- (vooral bij ‘vreemde woorden’): intolerant tegenover tolerant im- : impopulair tegenover populair. Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling. Taalverandering: neologismen en leenwoorden Het Nederlands staat niet stil. Nieuwe woorden en uitdrukkingen komen erbij, oude verdwijnen. Je hebt nieuwe woorden nodig om bijvoorbeeld een nieuwe techniek of een nieuw verschijnsel te benoemen (inloggen, toetsenbord, mp3-speler). Zulke nieuwe woorden noemen we neologismen. Woorden die we onveranderd uit andere talen overnemen, zijn leenwoorden. Soms krijgt een bestaand woord een heel nieuwe betekenis. Bij ‘klikken’ denken we aan ‘doorklikken’ op een beeldscherm, maar het kan ook ‘iets verraden of doorvertellen’ betekenen. Hoofdstuk 4 Nieuwe woorden: voorbeelden Een moeilijk woord in een tekst wordt soms uitgelegd met een voorbeeld. Een voorbeeld is meestal duidelijker dan een lange omschrijving. Zo vind je een voorbeeld Als je in een tekst de volgende signaalwoorden ziet, weet je dat er een voorbeeld volgt: bijvoorbeeld, zoals, een voorbeeld, denk maar aan, neem nou, zo (zie je). Ook een dubbele punt (:) kan aangeven dat er een voorbeeld komt. Kijk altijd goed waarván het een voorbeeld is. ‘Vliegtuigongeluk’ of ‘overstroming’ zijn voorbeelden van catastrofes. Soms worden eerst voorbeelden genoemd, daarna wordt uitgelegd waar het voorbeelden van zijn. Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling, (4) een voorbeeld. Vaste voorzetsels Bij veel werkwoorden hoort een vast voorzetsel: afhangen van, twijfelen aan, zorgen voor. Sommige werkwoorden krijgen een andere betekenis als er een vast voorzetsel bij staat: rekenen = een rekensom maken rekenen op = verwachten dat iets gebeurt Je ziet ook vaak uitdrukkingen met een werkwoord, een zelfstandig naamwoord en een vast voorzetsel: misbruik maken van. Dat noemen we een werkwoordelijke uitdrukking. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 127 ‘Met behulp van’, ‘met het oog op’ noemen we voorzetseluitdrukkingen. Deze voorzetseluitdrukkingen vind je vaak in ambtelijke taal, zoals in brieven van de gemeente. Een tekst met veel van die uitdrukkingen leest heel stroef. Je kunt een voorzetseluitdrukking bijna altijd vervangen door één voorzetsel. Voorbeelden: ten behoeve van = voor als gevolg van = door Hoofdstuk 5 Nieuwe woorden: afbeeldingen Bij veel teksten staat tegenwoordig wel een illustratie of afbeelding (een plaatje, een tekening, een foto). Kijk goed naar zo’n afbeelding, want die kan je helpen om moeilijke woorden in de tekst te begrijpen. Zo maak je gebruik van afbeeldingen Bekijk de afbeelding aandachtig. Lees de tekst die eventueel onder de afbeelding staat. Kijk naar de cijfers, als die erbij staan. Zoek in de tekst naar een verwijzing: ‘Zie afbeelding 5’ of iets dergelijks. Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding. Verwijzen In teksten staan vaak verwijswoorden. Verwijswoorden slaan terug op woorden die al genoemd zijn of ze wijzen vooruit naar woorden die nog komen. Bekende verwijswoorden zijn die, dat, deze, dit, hij, zij, hem, haar, zijn. Zo verwijs je Je gebruikt die en deze voor de-woorden en dat en dit voor het-woorden. Voorbeelden: Waar is de Marktstraat? Die ken ik niet. Hoe laat is het spreekuur?Dat begint om half negen. Met hij, zijn, hem verwijs je naar mannelijke woorden (m), met zij, ze en haar naar vrouwelijke woorden (v); naar onzijdige woorden verwijs je met het en zijn (o). Voorbeelden: De acteur (m) liet het niet merken, maar hij was zijn tekst helemaal kwijt. Lisa (v) draagt altijd korte truitje, omdat ze graag haar navelpiercing wil laten zien. Het voetbalveld was zo doorweekt, dat het door de scheidsrechter werd afgekeurd. Hoofdstuk 6 Nieuwe woorden: een deel van een woord herkennen De betekenis van een nieuw woord in een tekst vind je soms doordat je een deel van het woord (her)kent. Zo herken je in onverbrekelijk het woord verbreken (= stuk maken, onderbreken, afbreken). Het voorvoegsel on- betekent niet. Dan begrijp je dat onverbrekelijk betekent: ‘wat niet stukgemaakt of onderbroken kan worden’, bijvoorbeeld in een onverbrekelijke vriendschapsband. Woorden die bestaan uit twee (of meer) aparte woorden noem je samenstellingen: dieptepunt. Soms staat er een –s tussen de woorddelen: beroepsgroep. Woorden met een voor- of achtervoegsel noem je afleidingen: onrecht, bewoonbaar. Sommige afleidingen hebben een voor- en achtervoegsel: onvriendelijk. Veel voorkomende voor- en achtervoegsels zijn: af-, de-, on-, ont-, ver-, voor-, -baar, -ing, -lijk, -loos, -zaam. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 128 Zo vind je de betekenis van een woord Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding (een tekening, een foto, een plaatje). Kijk of je een deel van het woord (her)kent. Vraag de betekenis aan iemand anders. Pak je woordenboek en zoek het woord op. Spierballentaal Taal kun je gebruiken om iemand te overtuigen. Bij reclame is taal vaak het middel om een product of dienst te verkopen. Dat gebeurt met krachtige woorden, korte zinnen, opvallende uitdrukkingen, rijmende regels, dubbelzinnigheid of figuurlijk taalgebruik en een goed ritme. Taal met (spier)ballen. Reclametaal moet ‘lekker bekken’. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 129 Grammatica Hoofdstuk 1 Ontleden: woordsoorten en zinsdelen Je kunt zinnen op twee manieren ontleden. Je kunt alle woorden één voor één voor een naam geven: zelfstandig naamwoord, werkwoord, voorzetsel. Dat heet taalkundig ontleden. Je benoemt dan de woordsoorten. Over woordbenoeming gaat steeds het tweede deel van elke paragraaf Grammatica. Je kunt ook de zin verdelen in groepjes woorden die bij elkaar horen: zinsdelen. Die stukjes geef je elk een naam: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp. Dat heet redekundig ontleden. De zin ‘De nieuwe leraar moppert de hele dag’ bestaat uit drie zinsdelen: (1) de nieuwe leraar, (2) moppert en (3) de hele dag. Om de zinsdelen te vinden moet je eerst de persoonsvorm zoeken. Persoonsvorm In elke zin staan werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv). De pv geeft de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en het getal (enkelvoud of meervoud) van de zin aan. Zo vind je de persoonsvorm Om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm (pv) is, zet je de zin in een andere tijd: tegenwoordige tijd wordt verleden tijd, of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. Voorbeeld: Penny kan heel goed dansen. Penny kon heel goed *dansten. Je kunt ‘kan’ in een andere tijd zetten en ‘dansen’ niet, dus: ‘kan’ is de persoonsvorm. Zo vind je de zinsdelen Als je wilt weten of woorden samen een zinsdeel vormen, verander dan een paar keer de volgorde van de zin. Woorden die altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan, vormen samen een zinsdeel. Vóór de persoonsvorm staat altijd maar één zinsdeel. Woorden die samen voor de persoonsvorm kunnen staan, vormen dus één zinsdeel. De volgende zin bestaat uit zes zinsdelen: Na het journaal / zie / ik / het liefst / een beetje liefde / op tv. Het liefst / zie / ik / na het journaal / op tv / een beetje liefde. Op tv / zie / ik / het liefst / een beetje liefde / na het journaal. Onderwerp Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is zo’n zinsdeel. Vrijwel elke zin heeft een onderwerp. Het getal van onderwerp en persoonsvorm is hetzelfde: óf allebei enkelvoud, óf allebei meervoud. Zo vind je het onderwerp Zoek de persoonsvorm. Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin. Vraag Wie (Wat) + persoonsvorm? Het antwoord op die vraag is het onderwerp. Voorbeeld: De Tegenliggers hebben de Grote Prijs van Nederland gewonnen. pv = hebben De Tegenliggers / hebben / de Grote Prijs van Nederland / gewonnen. Wie hebben? De Tegenliggers ow = De tegenliggers © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 130 Zelfstandig naamwoord De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. In de zin ‘De nieuwe leraar moppert’ staan vier woordsoorten: ‘de’ is een lidwoord, ‘nieuwe’ is een bijvoeglijk naamwoord, ‘leraar’ is een zelfstandig naamwoord en ‘moppert’ is een werkwoord. Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. Bijvoorbeeld: zoon, slager, zeeleeuw, roos, handvat, fietspad, spijt. Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Bert, Wennemars, Bello, Haarlem, Waal. Zelfstandige naamwoorden zijn de-woord of het-woord: de koets; het verlangen. Of een woord een de-woord of een het-woord is, kun je opzoeken in het woordenboek. Als er een m (mannelijk) of een v (vrouwelijk) of v(m) achter het woord staat, is het een de-woord. Staat er een o (onzijdig) achter, dan is het een het-woord. Een concreet zelfstandig naamwoord geeft iets tastbaars aan, iets wat je kunt aanraken: huis, kaars, bagagedrager, Tilburg, Jan, IJsselmeer. Een abstract zelfstandig naamwoord geeft iets aan wat je niet kunt aanraken: liefde, oorlog, tijd, vriendschap. Zo vind je een zelfstandig naamwoord Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (huis – huizen). Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (huisje). Je kunt er vaak ‘de’, ‘het’ of ‘een’ voor zetten (het huis, een huis). Lidwoord Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als ‘un’). De woorden ‘de’ en ‘het’ zijn bepaald lidwoord (blw), ‘een’ noem je onbepaald lidwoord (olw). Let op: Soms spreek je ‘een’ uit als 1. Dan is ‘een’ géén lidwoord. Soms hoort ‘het’ niet bij een zelfstandig naamwoord. Dan is ‘het’ géén lidwoord. Voorbeelden: Toch werd een van de nummers een hit. Morgen gaat het behoorlijk waaien. Zo vind je een lidwoord Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat tussen lidwoord en zelfstandig naamwoord nog een ander woord: de (blw) splinternieuwe citybike (zn). Werkwoord Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet (spelen, dromen, waaien, vallen). Maar er zijn nogal wat werkwoorden waarbij dat niet zo duidelijk is (mogen, worden, zijn). Een werkwoord kun je vervoegen: zwemmen, zwem, zwemt, zwom, zwommen, gezwommen, zwemmend. Zo vind je een werkwoord Een werkwoord kun je vervoegen: een werkwoord heeft verschillende werkwoordsvormen: infinitief: spelen persoonsvorm tegenwoordige tijd: (ik) speel, (jij/hij/zij) speelt, (wij/jullie/zij) spelen persoonsvorm verleden tijd: speelde, speelden voltooid deelwoord: gespeeld onvoltooid deelwoord: spelend © Wolters-Noordhoff 131 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding Hoofdstuk 2 Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het ‘onderwerp’ (ow) ken je al. Een ander zinsdeel is het werkwoordelijk gezegde (wg), dat bestaat uit alle werkwoorden. Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’. Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking. Voorbeeld: Tijdens het transport nam de gevangene (ow) de benen. ‘De benen nemen’ is een uitdrukking voor ‘vluchten’. Dus: wg = nam de benen Zo vind je het werkwoordelijk gezegde Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden. Ook de woordjes ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde, als deze woordjes voor een werkwoord staan (voorbeeld 3 en 4). In de volgende zinnen is het gezegde vet gedrukt. De persoonsvorm is onderstreept. 1 Binnenkort gaat mijn vriendin naar Utrecht verhuizen. pv = gaat; wg = gaat verhuizen 2 De docent legt de klas de lastige sommen uit. pv = legt; wg = legt uit 3 Japi zat over het water te staren. pv = zat; wg = zat te staren 4 De winkelier was zijn voorraden aan het controleren. pv = was; wg = was aan het controleren Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord Verreweg de meeste werkwoorden hebben een duidelijke, vaste betekenis. Ze heten zelfstandige werkwoorden (zww). Enkele voorbeelden: spelen, huilen, werken, dromen, roepen. Verder zijn er nog hulpwerkwoorden (hww). Ze komen voor in elke zin met meer dan één werkwoord en ‘helpen’ om het gezegde te maken. Enkele voorbeelden: hebben, zijn, worden, zullen, kunnen, mogen, moeten. Zo vind je het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat soms maar één werkwoord: het zelfstandig werkwoord (zww): Bij de lunch eten (zww) veel mensen een stukje fruit. Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het zelfstandig werkwoord achter in de zin te staan. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden (hww): Bij de lunch willen (hww) veel mensen een stukje fruit eten (zww). Bij de lunch blijken (hww) veel mensen een stukje fruit te willen (hww) eten (zww). De werkwoordstijden Het Nederlands kent acht werkwoordstijden. Zo vind je de werkwoordstijden onvoltooid tegenwoordige tijd (ott) (één werkwoord aanwezig in de tegenwoordige tijd) onvoltooid verleden tijd (ovt) (één werkwoord aanwezig in de verleden tijd) voltooid tegenwoordige tijd (vtt) (‘is/heeft/zijn/hebben + VD’) © Wolters-Noordhoff Joram fietst naar school. De meisjes kopen een cd’tje. Joram fietste naar school. De meisjes kochten een cd’tje. Joram is naar school gefietst. De meisjes hebben een cd’tje gekocht. 132 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding voltooid verleden tijd (vvt) (‘was/had/waren/hadden + VD’) onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd (ottt) (‘zal/zullen + inf’) onvoltooid verleden toekomende tijd (ovtt) (‘zou/zouden + inf’) voltooid tegenwoordig toekomende tijd (vttt) (‘zal/zullen + VD + zijn/hebben’) voltooid verleden toekomende tijd (vvtt) (‘zou/zouden + VD + zijn/hebben’) Joram was naar school gefietst. De meisjes hadden een cd’tje gekocht. Joram zal naar school fietsen. De meisjes zullen een cd’tje kopen. Joram zou naar school fietsen. De meisjes zouden een cd’tje kopen. Joram zal naar school gefietst zijn. De meisjes zullen een cd’tje gekocht hebben. Joram zou naar school gefietst zijn. De meisjes zouden een cd’tje gekocht hebben. Bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt bijvoorbeeld: Wat een prachtige poster! Het bijvoeglijk naamwoord prachtige vertelt iets over het zelfstandig naamwoord poster. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets gemaakt is: een gouden ketting, een plastic tas. Bijvoeglijke naamwoorden hebben de trappen van vergelijking: de stellende trap (lief), de vergrotende trap (liever) en de overtreffende trap (liefst). Bijvoorbeeld: Karim is grappig (stellende trap), maar Chris is grappiger (je vergelijkt hem met Karim). Geert is echter het grappigst (niemand overtreft hem). Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: het mooie boek; een erg aardige lerares; enorm zware, Russische personenauto’s. Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: Het boek is mooi. De auto’s zijn Russisch en bovendien enorm zwaar. Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder –e) en een lange vorm (met een –e): vreemd – vreemde, groot – grote, dik – dikke, lief – lieve, boos – boze. Een bijvoeglijk naamwoord kent de ‘trappen van vergelijking’: lief – liever – liefst. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt vaak op –en. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord. Het heeft geen trappen van vergelijking. Het onvoltooid deelwoord benoem je niet als werkwoord, maar als bijvoeglijk naamwoord: een spelend kind, het spelende kind; het jazzorkest liep spelend door de stad. Ook van het voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken: de gespeelde wedstrijd, een vergeten opmerking. Hoofdstuk 3 Lijdend voorwerp Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). In de zin ‘Deze aap wil altijd een gouden ring dragen’ is ‘Deze aap’ het onderwerp en ‘wil dragen’ het werkwoordelijk gezegde. Het lijdend voorwerp is ‘een gouden ring’. Zo vind je het lijdend voorwerp Noteer eerst onderwerp en werkwoordelijk gezegde. Stel dan de vraag: Wat (Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp? Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp. Voorbeeld: Wat wil deze aap dragen? antwoord = een gouden ring, dus: lv = een gouden ring © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 133 Let op: niet in alle zinnen staat een lijdend voorwerp. Meewerkend voorwerp In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets met ‘zeggen’ of ‘geven’ te maken hebben. Bijvoorbeeld: meedelen, schrijven, vertellen, uitleggen, vragen, zeggen; en: geven, overhandigen, lenen, opsturen, uitdelen, uitreiken. Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp. Voorbeeld: Wilt u (voor) mij (mv) een bordje soep opscheppen? Zo vind je het meewerkend voorwerp Noteer persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. Let op: soms moet je de woordvolgorde veranderen, voor je deze proef kunt uitvoeren. Voorbeeld: Jetsje heeft het antwoord aan mij (mv) gevraagd. → Jeltsje heeft mij (mv) het antwoord gevraagd. Lijdende en bedrijvende vorm Zin a en zin b betekenen ongeveer hetzelfde. a De chirurg opereert de jonge patiënt. b De jonge patiënt wordt door de chirurg geopereerd. In zin a staat een werkwoordelijk gezegde (opereert), een onderwerp (De chirurg) en een lijdend voorwerp (de jonge patiënt). Zin a staat in de bedrijvende vorm. Van zo’n zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken. Dan veranderen er drie dingen: het lijdend voorwerp wordt onderwerp; het onderwerp wordt een woordgroep die met door begint; het gezegde verandert: je moet er het hulpwerkwoord worden of het hulpwerkwoord zijn bij gebruiken. Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien aan de voorbeelden: Zo maak je de lijdende vorm Bedrijvende vorm 1 De chirurg opereert de jonge patiënt. 2 De chirurg opereert de jonge patiënten. 3 De chirurg opereerde de jonge patiënt. 4 De chirurg heeft de jonge patiënt geopereerd. 5 De chirurg had de jonge patiënten geopereerd. 6 De chirurg zal/zou de jonge patiënt opereren. © Wolters-Noordhoff Lijdende vorm (De door-bepaling kan ook op een andere plaats in de zin staan.) 1 De jonge patiënt wordt geopereerd door de chirurg. 2 De jonge patiënten worden geopereerd door de chirurg. 3 De jonge patiënt werd geopereerd door de chirurg. 4 De jonge patiënt is geopereerd door de chirurg. 5 De jonge patiënten waren geopereerd door de chirurg. 6 De jonge patiënt zal/zou worden geopereerd door de chirurg. 134 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord Hieronder staan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden. persoonlijke voornaamwoorden enkelvoud onderwerp geen onderwerp ik jij / je u hij zij / ze het mij / me jou / je u hem haar / ze het mijn / m’n jouw / je uw zijn / z’n haar zijn wij / we jullie u zij / ze ons jullie u hun / hen /ze * ons / onze jullie uw hun e 1 persoon e 2 persoon e 3 persoon bezittelijke voornaamwoorden meervoud e 1 persoon e 2 persoon e 3 persoon *Let op: ‘Hun’ kan dus nooit onderwerp zijn, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal vaak gebruikt. ‘Hun gaan vanmiddag fietsen’ is dus fout! ‘Hun’ gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Voorbeeld: Ik heb hun het boek gegeven. ‘Hen’ gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we ‘ze’. Voorbeelden: Ik heb het boek aan hen gegeven. Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet. Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze? Zo vind je een persoonlijk voornaamwoord Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld: Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig. Zo vind je een bezittelijk voornaamwoord Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bez.vnw. en zn nog een bijvoeglijk naamwoord: mijn school (zn), onze kippen (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn) Let op: Staat het voornaamwoord achter het bezit en staat er het woordje ‘van’ voor? Dan is het geen bezittelijk, maar een persoonlijk voornaamwoord: de school van mij (pers.vnw), de kippen van ons (pers.vnw), die mooie cd van hem (pers.vnw) © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 135 Wederkerend en wederkerig voornaamwoord Bij wederkerende werkwoorden (zich afvragen, zich schamen) staat altijd een wederkerend voornaamwoord (wed.vnw). Dat vraag ik me af; jullie moesten je schamen; zij vergist zich; dat herinneren we ons niet. Zo vind je het wederkerend voornaamwoord Het onderwerp van de zin ‘keert weder’ (komt terug) in het wederkerend voornaamwoord. Het hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt: Ik vergis me. Jij vergist je. / U vergist zich. Hij/Zij/Het vergist zich. Wij vergissen ons. Jullie vergissen je. Zij vergissen zich. Zo vind je het wederkerig voornaamwoord Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar (soms geschreven als: ‘mekaar’ of ‘elkander’). Waar hebben jullie elkaar ontmoet? Hoofdstuk 4 Naamwoordelijk gezegde Het werkwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp van de zin. Dit levert een probleem op als je de zin ‘Jessica is verdrietig’ moet ontleden: pv = is ow = Jessica gez = is Het enige werkwoord van de zin is ‘is’, maar dat zegt niets over het onderwerp. De woorden ‘is verdrietig’ zeggen samen wél iets over het onderwerp. Het gezegde van de zin is dus: is [verdrietig]. Dit gezegde bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit gezegde een naamwoordelijk gezegde (ng). Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (ww.deel) en een naamwoordelijk deel (nw.deel). Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Eén van deze werkwoorden is een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, vóórkomen. Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk of een eigenschap van het onderwerp geeft: ‘ziek’ is een kenmerk van ‘Jessica’. Het koppelwerkwoord koppelt dat kenmerk aan het onderwerp. Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp. Zo vind je het naamwoordelijk gezegde Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en de overige werkwoorden uit de zin. Stel daarna de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Koppelwerkwoord In een naamwoordelijk gezegde komt altijd een koppelwerkwoord (kww) voor. Er zijn er negen: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen. Zo vind je koppelwerkwoord en hulpwerkwoord Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm) staat, dan is dit het koppelwerkwoord (kww): Gerdien wordt (kww) dolfijnentrainster. Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het koppelwerkwoord verderop in de zin te © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 136 staan. De andere werkwoorden ‘helpen’ het naamwoordelijk gezegde te maken. Dat zijn hulpwerkwoorden (hww). Gerdien is (hww) dolfijnentrainster geworden (kww). Gerdien kan (hww) best eens dolfijnentrainster geworden (kww) zijn (hww). Gerdien zou (hww) best eens dolfijnentrainster geworden (kww) kunnen (hww) zijn (hww). Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord Hieronder staan de aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden. aanwijzend voornaamwoord vragend voornaamwoord deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde, zelf wie, wat, welk(e), wat voor (een) onbepaald voornaamwoord iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets, alles, ieder(e), elk, menig(e), wat, (een) zekere, een of ander Zo vind je een aanwijzend voornaamwoord Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) gebruik je als je iets aanwijst. Voorbeelden: Dit boek is leuker dan die verfilming ervan. De-woorden enkelvoud: deze of die. Het-woorden enkelvoud: dit of dat. Meervoud deze of die. Zo vind je een vragend voornaamwoord Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat meestal aan het begin van een vraag. Voorbeelden: Wie heeft jou dat verhaal verteld? Naar welke mensen heb je die e-mail gestuurd? Soms staat het aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag: Hij vroeg: [‘Wat heb je gedaan?’] Hij vroeg [wat ik gedaan had.] Hij vroeg [naar wie ik die e-mail gestuurd had.] Let op: Vraagwoorden als waarom, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende voornaamwoorden. Zo vind je een onbepaald voornaamwoord Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies over wie of wat het gaat. Hier volgen drie lastige gevallen: Het woord ‘je’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘men’ betekent: Vroeger werkte je wel tien uur per dag. Het woordje ‘wat’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘iets’ betekent: Jullie hebben vast wel wat gekocht bij H&M. Het woordje ‘het’ is een onbepaald voornaamwoord als het tijd, weer of sfeer aangeeft. Bijvoorbeeld: Het is negen uur, het begint te regenen, maar het is hier erg gezellig. Hoofdstuk 5 Het voorzetselvoorwerp Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich. Bijvoorbeeld: twijfelen aan, rekenen op. Je zegt altijd ‘hopen op’, en niet ‘hopen bij’ of ‘hopen met’: ‘hopen op’ is een vaste combinatie. Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp (vv). © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 137 Zo vind je het voorzetselvoorwerp Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde. Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel. Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp. Voorbeeld: De weerkundigen / rekenen / op een regenachtige dag. vv = op een regenachtige dag Vaak kun je het voorzetselvoorwerp vervangen door een zin met ‘er+vz dat …’ (eraan, ervoor, …). De weerkundigen rekenen erop dat het een regenachtige dag wordt. Let op: In zinnen met een voorzetselvoorwerp meestal geen lijdend voorwerp. Als je níet met een vast voorzetsel te maken hebt, is het zinsdeel dat met het voorzetsel begint, geen voorzetselvoorwerp, maar bijwoordelijke bepaling. Bijwoordelijke bepaling Als je een zin ontleedt, zoek je eerst de persoonsvorm. Vervolgens noteer je onderwerp, werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp (als dat er is), meewerkend voorwerp (als dat er is) en voorzetselvoorwerp (als dat er is). Zinsdelen die dan nog overblijven, zijn bijwoordelijke bepaling (bwb). Soms bevat een zin geen enkele bijwoordelijke bepaling, soms één, soms meer dan één. Zo vind je de bijwoordelijk bepaling(en) Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als: Waar? Sommige zwaluwen bouwen nesten in oude gebouwen. Wanneer? De toets wiskunde is op donderdag 5 juni. Waarvandaan? Deze panfluit komt uit Zuid-Amerika. Waarheen? We zijn naar het Dolfinarium geweest. Waarom? Vanwege een ruzie werd de basketbalwedstrijd gestaakt. Waardoor? Door de kou was de waterleiding bevroren. Hoe? Die boer haalt zijn melkflessen op met paard en wagen. Ook de vetgedrukte vraagwoorden zelf zijn in een zin bijwoordelijke bepaling: Wanneer komt het vliegtuig aan? bwb = Wanneer Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Woorden als zeker, absoluut, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, niet en wel zijn ook bijwoordelijke bepaling. Voorzetsel Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats (bij, in, op, naast, tussen, voor), tijd (gedurende, onder, tijdens, in) of reden/oorzaak (vanwege, wegens, om, door) aan. Voorbeelden: plaats – op de kast; te Arnhem tijd – tijdens de les; gedurende enkele weken reden – vanwege de hevige sneeuwval; wegens familieomstandigheden Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking: iemand in zijn hemd zetten; iets op zijn kerfstok hebben; iemand voor de gek houden Let op: Delen van splitsbare werkwoorden (nakijken, inzien, tegenhouden) noem je geen voorzetsel: De docent kijkt de toets na (geen voorzetsel!). © Wolters-Noordhoff 138 e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding Zo vind je een voorzetsel Een voorzetsel staat meestal vóór (en soms achter) een lidwoord met een zelfstandig naamwoord: achter de kast, onder de kast, tussen oude kasten, op zolder, in Arnhem. Als een voorzetsel achter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan. Bijvoorbeeld: Ze reden de brug over. Joost vluchtte snel de school in. Telwoord Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde aan. Zo vind je de vier soorten telwoorden Een hoofdtelwoord (vier, vijfendertig) noemt een aantal of hoeveelheid, een rangtelwoord (vierde, vijfendertigste) noemt een plaats in een rij. Beide soorten kun je onderverdelen. Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een precieze plaats in een rij; een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een onduidelijke plaats in een rij. Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere soorten niet. In schema: hoofd-telwoord bepaald zes, vijftien, drievijfde rang-telwoord eerste, zesde, vijftiende onbepaald veel, enkele, sommige, verscheidene, weinig, alle, wat (= een beetje) laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste Hoofdstuk 6 Zinsdeelstukken: bijvoeglijke en ondergeschikte bijwoordelijke bepaling In sommige zinsdelen geven zinsdeelstukken (bepalingen) extra informatie over het belangrijkste woord van dat zinsdeel, de kern. In de voorbeeldzinnen zijn de bepalingen onderstreept. De kern is vet gedrukt. Een bepaling bij een zelfstandig naamwoord heet bijvoeglijke bepaling (bijv.bep). Zo’n bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan. Er kunnen ook meer bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen. Voorbeelden: 1 Eline van hiernaast / staat / ingeschreven / bij een heel bekend modellenbureau. 2 In onze nieuwe vestiging te Assen / kunt / u / zo’n bijzonder mooie, snelle scooter / aanschaffen. Let op: lidwoorden (zin 1: een), voornaamwoorden (zin 2: onze, zo’n) zijn geen bijvoeglijke bepaling. Telwoorden zijn wel bijvoeglijke bepaling. Een bepaling die niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, heet ondergeschikte bijwoordelijke bepaling (obwb). Voorbeelden: 3 Dat jeugdboek / vonden / mijn klasgenoten/ nogal saai. 4 De schaatsers / kwamen / totaal uitgeput / in Leeuwarden / aan. Soms zit in een bijvoeglijke bepaling nog een obwb (zie voorbeeldzin 1 en 2): obwb = heel → bekend; bijzonder → mooie Zo vind je de zinsdeelstukken Noteer eerst alle zinsdelen. Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord, de kern, en bepaal de woordsoort: wel of niet zelfstandig naamwoord. Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern: dat zijn de bepalingen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 139 Zinsdeelstukken: bijstelling Een derde zinsdeelstuk is de bijstelling (bijst). Bekijk de volgende zin: De allermooiste sportwagen, de Ferrari Testa Rossa, kost een vermogen. In het onderwerp van deze zin ‘De allermooiste sportwagen, de Ferrari Testa Rossa’ is ‘de Ferrari Testa Rossa’ een bijstelling bij ‘De allermooiste sportwagen’: bijst = de Ferrari Testa Rossa → De allermooiste sportwagen Zo vind je de bijstelling De bijstelling duidt hetzelfde object aan als de woordgroep die ervoor staat; kan meestal van plaats wisselen met de woordgroep die ervoor staat; staat vaak tussen komma’s of tussen een komma en de punt. Bijwoord Een bijwoord (bijw) kan van alles aangeven: – een tijdstip: morgen, gisteren, straks, laatst, vroeger, later, tegenwoordig, momenteel – een plaats: er, daar, hier, daarginds, ergens, overal – een tegenstelling: daartegenover, daarentegen, echter, toch – een reden / oorzaak: daarom, hierdoor – zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, zeker, echt, wel – onzekerheid: misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, wellicht – ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins Ook de vraagwoorden waarmee je een bijwoordelijke bepaling vindt (waar, wanneer, hoe, waarom, waardoor, waarheen, waarlangs, waarover enz …) zijn als woordsoort bijwoord. Elke bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord (bijw). Ook ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen worden tot de bijwoorden gerekend. Ze geven vaak (maar niet altijd!) een ‘graad’, een ‘sterkte’ aan: nogal, tamelijk, enigszins, erg, zeer, bijzonder, vreselijk, ontzettend, uiterst, te. Zo vind je een bijwoord Ontleed de zin in zinsdelen. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan. Die woorden zijn als woordsoort bijwoord. Voorbeeld: Vroeger (bwb) / werd / de post / dagelijks (bwb) / twee keer / thuis (bwb) / bezorgd. Zoek de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen. Ook die woorden zijn als woordsoort bijwoord. Een bijzonder (obwb) spannend boek moet je nooit (bwb) / te (obwb) snel (bwb) / uitlezen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 140 Spelling Hoofdstuk 1 Hoofdletters en leestekens Een tekst bestaat uit zinnen. Om het begin en eind van een zin aan te geven gebruiken we hoofdletters en leestekens. Zo plaats je hoofdletters en leestekens Een hoofdletter gebruik je aan het begin van een zin. bij namen: Frankrijk, Jan van der Zwan, Pioneer, de Donau, Venz, de Ambachtsstraat, de Blokker. Ook woorden die zijn afgeleid van namen schrijf je met een hoofdletter: Zuid-Hollandse, Engelsman. Let op: Als een zin met ’t, ’s of ’n begint, dan wordt de tweede letter een hoofdletter: ’s Nachts kan het licht vriezen. De namen van dagen (woensdag), maanden (januari), seizoenen (herfst) en windstreken (zuidoosten) schrijf je met kleine letters. Aan het eind van een zin zet je meestal een punt (.). Vraagzinnen eindigen op een vraagteken (?). De ‘spreektoon’ gaat dan aan het eind iets omhoog: Kun je me de weg even wijzen? Een uitroepteken (!) gebruik je als je ergens extra nadruk op wilt leggen: Wat een flauwekul is dat! Let op: plaats nooit twee vraagtekens of uitroeptekens naast elkaar! Een komma (,) zet je voor of na een aanspreking (Hé, wil je even komen, Joep?) tussen de delen van een opsomming (schoenen, laarzen en klompen) tussen twee persoonsvormen (Als je roept, kom ik meteen.) Aanhalingstekens gebruik je bij een citaat (gesproken tekst). Voorbeeld: ‘Thomas, wil jij verkering met mij?’ vroeg Dewy. Hoofdstuk 2 Meervoud De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud: appel – appels, kaart – kaarten. Zo maak je het meervoud Zet –en achter het woord: boer – boeren, balk – balken. Let op: Als het woord eindigt op een korte klank en één medeklinker, moet je de laatste medeklinker verdubbelen (tak – takken). Als het woord eindigt op een lange klank en één medeklinker, moet je de lange klank in het meervoud met één klinker schrijven (straat – straten). Als het woord eindigt op een –f of een –s, verandert die letter vaak in een v of een z (brief – brieven, doos – dozen). Maar dat gebeurt niet bij alle woorden die op een –f of –s eindigen (polsen). Zet –s achter het woord: haven – havens, tante – tantes, niveau – niveaus. Let op: als je het meervoud verkeerd kunt uitspreken, schrijf je een apostrof (’) voor de s: mama’s, bikini’s, foto’s, paraplu’s, pony’s. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 141 Hoofdstuk 3 D of t aan het eind? De t-klank aan het eind van een woord schrijf je soms als een t (kast), soms als een d (rond). Zo vind je de laatste letter De laatste letter bepaal je door het woord langer te maken: kasten, ronde. Als je bij langer maken een d hoort, schrijf je een d. Hoor je een t, schrijf dan een t. Dat trucje werkt bij zelfstandige naamwoorden: hond – honden, kist – kisten bij bijvoeglijke naamwoorden: hard – harde, vast – vaste bij werkwoorden, behalve bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd: Karin heeft een mooie kans gemist. (Je hoort een t: een gemiste kans.) De dief is vast gewaarschuwd. (Je hoort een d: de gewaarschuwde dief.) Ik zag een spelend kind op straat. (Je hoort een d: spelende kinderen.) Hoofdstuk 4 Persoonsvorm tegenwoordige tijd Voor de spelling van de persoonsvorm heb je speciale spellingregels. In die spellingregels wordt het woord stam gebruikt. De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de ik-vorm in de tegenwoordige tijd (fietsen – fiets, rennen – ren, kiezen – kies, beloven – beloof). Zo spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd Je schrijft alleen de stam: als er ‘ik’ bij hoort: ik droom, droom ik als er ‘jij (je)’ achter staat: droom jij? Let op: ‘je’ moet wel het onderwerp van de zin zijn. Als je er jou/jouw van kunt maken, is ‘je’ geen onderwerp: Droomt je (jouw) zusje altijd van monsters? Je schrijft stam + t: in alle andere gevallen in het enkelvoud: jij droomt, hij/zij droomt, droomt jouw vriendin? Je gebruikt het hele werkwoord: in het meervoud: wij / jullie / zij / de honden dromen Hoofdstuk 5 Persoonsvorm verleden tijd Er zijn werkwoorden waarbij in de verleden tijd de klank verandert: kijk – keek; vriest – vroor; geven – gaven. Deze werkwoorden worden sterke werkwoorden genoemd. Bij de meeste werkwoorden verandert de klank niet. Dat zijn zwakke werkwoorden. Zo spel je de persoonsvorm in de verleden tijd De verleden tijd van sterke werkwoorden schrijf je zo eenvoudig mogelijk: lopen – liep; komen – kwam. Een t-klank maak je langer om te horen of het een –d of een –t moet zijn. Het is: Ik stond, want wij stonden. Zij zocht, want wij zochten. Bij zwakke werkwoorden maak je de verleden tijd door –de(n) of –te(n) achter de stam te schrijven. Voorbeelden: hele werkwoord: spelen juichen raden lusten stam: speel juich raad lust verleden tijd enkelvoud: speelde juichte raadde lustte verleden tijd meervoud: speelden juichten raadden lustten © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 142 Als je twijfelt tussen –de en –te, gebruik dan ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p: als de letter vóór de –en van het hele werkwoord in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, schrijf je in de verleden tijd stam + te(n); als de letter vóór de –en niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, spel je de verleden tijd als stam + de(n). Voorbeelden: beseffen: vóór –en staat een f, dus stam + te: besef + te(n) = besefte(n) faxen: vóór –en staat een x, dus stam + te: fax + te(n) = faxte(n) durven: vóór –en staat een v, dus stam + de: durf + de(n) = durfde(n) Hoofdstuk 6 Voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord Het voltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die afgerond zijn: Ik heb gedroomd. Het staat meestal achterin de zin. Het is nooit het enige werkwoord in de zin. Er staat altijd nog een persoonsvorm (voor)in de zin. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge- (maar niet altijd!). Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn: Amir Ammar gaat lopend naar school. Zo spel je een voltooid deelwoord Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt vaak op –en: gelopen, gekeken, gestolen. Bij een zwak werkwoord vind je de laatste letter van het voltooid deelwoord door het woord langer te maken. Als je twijfelt, gebruik dan ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p. als de letter vóór de –en van het hele werkwoord in 't (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, eindigt het voltooid deelwoord op een –t; als de letter vóór de –en niet in 't (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, eindigt het voltooid deelwoord op een –d. Voorbeelden: botsen: De veerboot is (pv) tegen een Finse tanker gebotst (VD). faxen: De administratie heeft (pv) de tekst vanmiddag gefaxt (VD). overleggen: Gisteren heeft (pv) de bondscoach met zijn spelers overlegd (VD). Zo spel je een onvoltooid deelwoord Het onvoltooid deelwoord is de infinitief met –d(e) erachter: De kinderen stonden pratend voor de ingang van de school. Bijvoeglijk naamwoord Van een voltooid en een onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Het heeft dan net als ander bijvoeglijke naamwoorden een korte en een lange vorm (met –e erachter): weifelend – weifelende. Zo spel je een bijvoeglijk naamwoord Een bijvoeglijk naamwoord spel je zo eenvoudig mogelijk: de gevluchte gevangene; de gepote aardappelen; een verdacht pakje, maar (vanwege de uitspraak): de gejatte fiets een spelend jongetje; de wachtende supporters Onregelmatige werkwoorden De meeste werkwoorden vervoeg je keurig volgens de regels. Ze zijn regelmatig: werken – werkte – gewerkt; wachten – wachtte – gewacht dromen – droomde – gedroomd; vermoeden – vermoedde – vermoed Maar andere werkwoorden wijken af van dit systeem. Die noemen we onregelmatige werkwoorden. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 143 Zo herken je een onregelmatig werkwoord Onregelmatige werkwoorden hebben bijvoorbeeld: een afwijkende verleden tijd: zeggen – zei een afwijkend voltooid deelwoord (op –en): lachen – gelachen; barsten – gebarsten een afwijkende verleden tijd én een afwijkend voltooid deelwoord (sterke werkwoorden): brengen – bracht – gebracht; kijken – keek – gekeken; stelen – stal – gestolen. een infinitief die niet eindigt met een lettergreep op –en: doen, gaan, slaan, staan, zien, zijn. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 144 Fictie Hoofdstuk 1 Fictie en non-fictie Schrijvers van verhalen vermaken je door hun fantasie, door je mee te nemen naar een andere tijd, door spannende, griezelige, grappige, droevige of romantische gebeurtenissen te verzinnen. Verzonnen gebeurtenissen noem je fictie. Ook gedichten, strips, tv-series en films zijn fictie. Teksten in kranten, tijdschriften en leerboeken zijn meestal niet verzonnen. Zulke teksten heten zakelijke teksten of non-fictie. Ze zijn bijvoorbeeld bedoeld om je te informeren of iets te leren. Verhalen gaan soms over dingen die echt gebeurd zijn, met personen die echt geleefd hebben. Denk maar aan dagboeken en historische verhalen. Meestal is ook in deze verhalen een deel van de inhoud verzonnen, fictie dus. Zo herken je fictie Non-fictie gaat over waargebeurde zaken; fictie is verzonnen. Sommige verhalen kunnen nooit echt gebeuren, bijvoorbeeld verhalen waarin dieren kunnen spreken, mensen kunnen toveren, doden weer levend kunnen worden. Andere verhalen líjken net echt. Die gaan over gebeurtenissen die jongeren zoals jij zouden kunnen meemaken of over personen die je tegen zou kunnen komen. Hoofdstuk 2 Beoordelen Soms vraagt iemand jouw oordeel (mening) over een verhaal: hij of zij wil weten wat jij van dat verhaal vindt. Als je een verhaal goed vindt, kan dat verschillende redenen hebben, bijvoorbeeld: je vindt het verhaal spannend; je vindt het verhaal realistisch, net echt; je herkent je eigen situatie in het verhaal en je wilt weten wat de hoofdpersoon doet in die situatie; je kunt lekker wegdromen in het verhaal; je bent nieuwsgierig naar het nieuwe in het verhaal: het leven in een andere tijd of op een voor jou onbekende plaats. Zo beoordeel je verhalen Als je een verhaal moet beoordelen, gebruik je beoordelingswoorden. Die kunnen te maken hebben met: spanning: spannend ↔ saai / veel actie ↔ langdradig / eng ↔ gewoon; herkenbaarheid: net echt ↔ onecht / herkenbaar ↔ niet herkenbaar / ontroerend ↔ doet me niets; het onbekende: leerzaam ↔ niet leerzaam / verrassend ↔ voorspelbaar / makkelijk ↔ ingewikkeld. Geef steeds argumenten voor je oordeel: je geeft bijvoorbeeld aan wát je verrassend vindt en waaróm je dat vindt. Bij die argumenten gebruik je voorbeelden uit het verhaal. Hoofdstuk 3 Boeken zoeken Als je wilt lezen, kun je je docent, ouders of medeleerlingen vragen of ze nog een goed boek kennen. Je kunt ook rondkijken in de bibliotheek, in de boekhandel of op internet. Of je kunt besprekingen (recensies) lezen over jeugdboeken in de krant of in jongerentijdschriften als Kidsweek of de Lemniscaatkrant. Om te beslissen of je het boek wilt lezen, bekijk je eerst de titel, de illustratie op het omslag en de korte inhoud op het kaft. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 145 Zo vind je de boeken in de bibliotheek In de kast hebben de boeken een letter: A (6-8 jaar), B (8-12 jaar), C (13+), J (informatieve boeken, verhalen en gedichten). De boeken staan alfabetisch op naam van de schrijver. Veel boeken hebben een pictogram (tekeningetje) dat het genre (soort boek) aangeeft. In de catalogus kun je zoeken op schrijver, op titel en op trefwoord. Zo vind je boeken op internet De handigste startpagina is www.leesplein.nl.; in het startmenu ga je naar Jeugdboekenplein (voor 12 tot 16 jaar). Als je weet van welke schrijver je een boek zoekt, ga je naar schrijvers en illustratoren; je vindt informatie over de schrijver en links naar de uitgever en de websites van de schrijver. Als je weet welke titel je zoekt, ga je naar boeken. Als je weet wat voor soort boek je zoekt, ga je naar onderwerpen. Als je recensies van leerlingen en volwassenen zoekt, ga je naar uittreksels. Als je films zoekt, ga je naar films van jeugdboeken. Er zijn nog twee andere handige zoekpagina’s: www.boekenzoeker.org en www.fictiedossiervmbo.nl Hoofdstuk 4 Spanning Als je een detective of een misdaadverhaal leest, draait alles om de spanning. Je wordt nieuwsgierig: wat is er precies gebeurd, wie heeft het gedaan, wordt de dader gepakt? Maar ook in andere verhalen ben je geïnteresseerd in de hoofdpersoon en wil je weten hoe het met hem of haar afloopt. Je bent benieuwd of de geliefden elkaar krijgen en of een zielig verhaal goed afloopt. De schrijver probeert de lezer altijd nieuwsgierig te maken. Elk goed boek is dus een spannend boek. Zo maakt de schrijver een verhaal spannend Hij zorgt dat je met de hoofdpersoon kunt meeleven: de hoofdpersoon is herkenbaar voor je (door zijn leeftijd, uiterlijk, door wat hij doet); je weet precies wat de hoofdpersoon denkt en voelt. Hij gebruikt trucjes bij het vertellen door te spelen met tijd, opbouw en ruimte: hij begint midden in het verhaal en vertelt stukje voor stukje de voorgeschiedenis (tijd); hij wijst vooruit: ‘Hij wist nog niet dat dit een fatale vergissing was.’ (tijd); hij kan op een spannend moment het verhaal afbreken of onderbreken (opbouw); hij laat de gebeurtenissen spelen in een enge of donkere omgeving, of hij beschrijft enge geluiden (ruimte). Hoofdstuk 5 Personen In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Hoofdpersonen worden uitgebreid beschreven. Je komt veel te weten over wat ze denken en voelen. Ze zijn soms blij, maar andere keren voelen ze zich rot; soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang. Met die personen kun je je identificeren (meevoelen). Personen met een bijrol worden simpel beschreven: ze lijken maar één eigenschap te hebben. Hun uiterlijk krijgt meer aandacht dan hun karakter. Schurken hebben een slecht karakter en zien er gemeen uit; helden zien er stoer uit en zijn nooit bang. In strips en tv-series zie je bij hoofdrolspelers vaak meteen met wat voor personen je te maken hebt. Zo herken je hoofdpersonen Het innerlijk van de hoofdpersonen in boeken wordt meestal uitvoerig beschreven. Ze reageren niet altijd hetzelfde en ook niet altijd voorspelbaar. Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze doen, denken en zeggen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 146 Hun uiterlijk is minder belangrijk dan hun gevoelens en gedachten. Zo herken je bijfiguren Het karakter van de bijfiguren wordt simpel beschreven. Hun karakter is herkenbaar aan hun uiterlijk. In strips en films zie je vaak meteen aan het uiterlijk met wat voor personen je te maken hebt. Hoofdstuk 6 Volksverhalen Vóór 1200 werden de verhalen niet opgeschreven maar verteld, omdat veel mensen nog niet konden lezen. Rondtrekkende vertellers droegen hun verhalen voor op markten en in kastelen. De mondeling overgeleverde verhalen noemen we volksverhalen. De verschillende soorten volksverhalen hebben eigen, vaste kenmerken. Zo herken je volksverhalen In sprookjes, fabels en mythen komt de fantasie het duidelijkst naar voren. Sprookjes worden bevolkt door allerlei niet bestaande figuren: elfen, heksen, reuzen, trollen en sprekende dieren en planten. Ze spelen zich niet af in een duidelijk bepaalde tijd en de plaats waar een sprookje zich afspeelt, kun je niet in de atlas opzoeken. In de opbouw zie je vaak dezelfde zaken terugkomen, zoals drie opdrachten, het goede dat overwint, de lelijkste, jongste en domste van de drie zoons die rijk wordt. Volkssprookjes (voorbeeld: Roodkapje) zijn mondeling overgeleverd. De bedenkers kennen we niet. De schrijvers van cultuursprookjes kennen we wel. Voorbeeld: Pinokkio van Carlo Collodi. Een fabel is een verhaal met een moraal, een wijze les. De personages zijn meestal dieren, die doen en denken als mensen. Zo worden de gewoonten van mensen belachelijk gemaakt. In mythen spelen hogere machten, goden en halfgoden, de hoofdrol. Veel mythen geven een verklaring voor gebeurtenissen uit de natuur die de mensen niet begrepen: de afwisseling van de seizoenen, eb en vloed, dag en nacht, donder en bliksem. De kern van sagen en legenden is een gebeurtenis uit de werkelijkheid, waarvan tijd en plaats bekend zijn. In sagen spelen mensen met bijzondere krachten of wezens zoals witte wieven, weerwolven, zeemeerminnen de hoofdrol. Veel regio’s kennen hun eigen sagen. In legenden zijn heiligen of erg vrome mensen de belangrijkste personages. Meestal gebeuren er wonderen. © Wolters-Noordhoff e Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding 147 9 AUTEURS GEZOCHT De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken. Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden! Wij zijn op zoek naar auteurs die een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben; met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken; lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo; lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw; de lerarenopleiding volgen; Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen; zich graag verder willen ontwikkelen. Wilt u samen met dit team en Wolters-Noordhoff praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal ontwikkelen? Stuur dan uw CV naar Elout Roeland, uitgever Nederlands of Gemma Jissink, projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’. e-mail: [email protected], telefoon: 050-522 67 05 of e-mail: [email protected], telefoon: 050-522 61 67 © Wolters-Noordhoff