Nieuw Nederlands 1

advertisement
1
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
Nieuw Nederlands 1
vwo
docentenhandleiding
Tiddo Ekens
Wolters-Noordhoff Groningen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
2
© 2007 Wolters-Noordhoff bv Groningen/Houten, The Netherlands
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar
gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen
of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voor zover het
maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h
Auteurswet 1912 dient men de daarvoor verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting
Reprorecht (postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van korte
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en
Reproductierechten Organisatie, postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Voor het
overnemen van niet-korte gedeelte(n) dient men zich rechtstreeks te wenden tot de uitgever.
All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or
transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording or
otherwise without prior written permission of the publisher.
ISBN 978 9001 76316 9
© Wolters-Noordhoff
3
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
INHOUD
1 Nieuw Nederlands in het kort: de methode
4
2 Nederlands in de vernieuwde onderbouw
5
3 Inhoud Nieuw Nederlands in de onderbouw
7
4 Lesvoorbereiding
13
5 Nieuw Nederlands in de scenario’s
19
6 Nieuw Nederlands van A tot Z
23
7 Achtergrondliteratuur
112
8 Overzicht leerstof vwo 1
113
9 Auteurs gezocht
147
© Wolters-Noordhoff
4
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
1 DE METHODE NIEUW NEDERLANDS
DE BASISMETHODE
Nieuw Nederlands biedt de volgende leerlingenboeken voor vmbo-basis tot en met vwo.
vmbo
vmbo/havo
havo/vwo
vwo
vmbo-basis 1
vmbo-kgt 1
vmbo-t/havo 1
havo/vwo 1
vwo 1
vmbo-basis 2
vmbo-kgt 2
vmbo-t/havo 2
havo/vwo 2
vwo 2
vmbo-basis 3
vmbo-bk 3
vmbo-gt 3
havo 3
vwo 3
vmbo-basis 4
vmbo-bk 4
vmbo-gt 4
havo 4/5
vwo 4
vwo 5/6
HET ACTIVITEITENBOEK
Bij ieder leerlingenboek is een extra activiteitenboek beschikbaar. Dit boek is optioneel. Het
activiteitenboek bestaat uit de volgende onderdelen:

portfolio

extra oefeningen voor: Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling

werkbladen bij drie projecten

invulbladen bij het leerlingenboek

gereedschapskist: overzicht belangrijkste leerstof in leerlingenboek

persoonlijk wachtwoord voor extra oefeningen op de website
DE WEBSITE: I-CLIPS
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website
www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items:

Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

zes minicursussen Schrijven

cursussen Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests

taalregister

Projecten Teleblik
Daarnaast is een gedeelte van de i-clips vrij toegankelijk en te vinden op de website
1v.nieuwnederlands.i-clips.wolters.nl. Het gaat om het item Weet je het?, waarmee de kennis van de
theorie bij alle cursusonderdelen getoetst kan worden.
SERVICEBOX VOOR DOCENTEN
Nieuw Nederlands biedt een zogenaamde servicebox voor docenten. De inhoud bestaat uit 3 cd’s:

kijkfragmenten op dvd

luisterfragmenten op cd (ook van het onderdeel fictie)

een cd-rom met:
- docentenhandleiding
- een didactisch naslagwerk met ongeveer 70 trefwoorden
- een jaarplanner
- antwoordkaarten
- 60 toetsen
- kopieerbladen: invulbladen voor de leerling
DIGITALE PROEFWERKEN
Per deel zijn er 60 proefwerken beschikbaar. Deze toetsen kunnen ook digitaal worden samengesteld,
afgenomen en nagekeken. Meer informatie: www.digitaleproefwerken.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
5
2 NIEUW NEDERLANDS IN DE ONDERBOUW
DOMEINEN IN DE ONDERBOUW
De vernieuwde onderbouw is augustus 2006 officieel van start gegaan. De onderbouw heeft
betrekking op leerjaar 1 en 2. Scholen kunnen zelf invulling geven aan leerjaar 3.
De kerndoelen onderbouw beschrijven de inhoud van het verplichte programma. Het verplichte deel is
2/3 van de totale onderwijstijd. Scholen kunnen dus 1/3 van de onderwijstijd naar eigen inzicht
inrichten. In dit deel kunnen bijvoorbeeld Duits, Frans of godsdienst een plaats krijgen. Ook kan de
school dieper ingaan op kerndoelen die zij belangrijk vindt. De onderbouw telt in het verplichte deel
zeven domeinen:

Nederlands

Mens en maatschappij

Engels

Kunst en cultuur

Rekenen en wiskunde

Bewegen en sport

Mens en natuur
SAMENHANG IN DE ONDERBOUW
De 58 kerndoelen voor de onderbouw zijn in onderlinge samenhang beschreven. Nederlands speelt in
de onderbouw een cruciale rol binnen alle domeinen. Om goed te leren in de andere domeinen is
beheersing van de taal onontbeerlijk. In de karakteristiek van het domein Nederlands wordt deze
ondersteunende rol van taal bij het leren op school herhaaldelijk benadrukt.
KENMERKEN VAN HET LEREN IN DE ONDERBOUW
De belangrijkste kenmerken van het onderwijs in de onderbouw zijn:

De leerling leert actief en in toenemende mate zelfstandig.

De leerling leert samen met anderen.

De leerling leert in samenhang.

De leerling oriënteert zich.

De leerling leert in een uitdagende, veilige en gezonde leeromgeving.

De leerling leert in een doorlopende leerlijn.
KARAKTERISTIEK VAN HET VAK NEDERLANDS
Onderwijs in de Nederlandse taal heeft tot doel de taalvaardigheid van leerlingen te vergroten. Brede
beheersing van de taal maakt het leerlingen mogelijk om intensief deel te nemen aan de verschillende
aspecten van het maatschappelijk leven, nu en in de toekomst.
Beheersing van de Nederlandse taal is onontbeerlijk bij het verwerven van inhoud en vaardigheden in
alle leergebieden. In het funderend onderwijs is onderwijs in de Nederlandse taal daarom van grote
betekenis.
Taalverwerving en taalonderwijs in basis- en voortgezet onderwijs verlopen als het ware in cirkels:
dezelfde inhoud komt in toenemende complexiteit en mate van beheersing aan de orde. Het onderwijs
in Nederlandse taal in de onderbouw van het voortgezet onderwijs maakt deel uit van die concentrisch
verlopende ontwikkeling en sluit daarbij aan bij wat de leerling in het basisonderwijs heeft bereikt.
De kern van het vak bestaat uit het verwerven, verwerken en presenteren van informatie en meer
algemeen uit het leren communiceren met behulp van de Nederlandse taal. Daarbij gaat het steeds
om mengvormen van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid, zoals een mondelinge presentatie
die wordt ondersteund door geschreven teksten en beeldmateriaal. Omgaan met de computer als
bron van informatie, als hulpmiddel en als communicatiemiddel is onlosmakelijk verbonden met de
kern van het vak. Strategische vaardigheden vormen een wezenlijk onderdeel: lees- en
luisterstrategieën, het opstellen van spreek- en schrijfplannen voor communicatieve handelingen. Ook
door bewustwording van het belang van conventies in het taalgebruik en van de mogelijkheden om
met taal te ‘spelen’, breiden leerlingen hun taalgereedschap en hun repertoire uit.
Het onderwijs in de Nederlandse taal sluit aan bij het beheersingsniveau en de leefwereld van de
leerling, en breidt deze uit. Leerlingen worden uitgedaagd tot taalactiviteiten en ontwikkelen een
positieve houding ten opzichte van andere vormen van taalgebruik. Vanwege het oriënterend karakter
van de onderbouw is het in het algemeen belangrijk dat de contexten tezamen over de volle breedte
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
6
reiken van de verschillende toepassingsgebieden van Nederlandse taal: het leven van alledag, andere
leergebieden, vervolgonderwijs en beroepenwereld en de Nederlandse taal zelf.
De relatie met andere vakken en leergebieden is tweezijdig: gebruik van teksten en contexten uit
andere leergebieden in het onderwijs in de Nederlandse taal en bewust werken aan taalonderwijs in
het onderwijs in andere leergebieden. De toepassing van taalvaardigheden in andere leergebieden is
een belangrijk punt van aandacht en maakt deel uit van het taalbeleid voor de hele school. Daarnaast
is er een inhoudelijke samenhang met het onderwijs in andere talen en in het leergebied Kunst en
cultuur.
KERNDOELEN VAN HET VAK NEDERLANDS
Het vak Nederlands in de onderbouw telt 10 globaal geformuleerde kerndoelen:
Kerndoel 1: De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken.
Kerndoel 2: De leerling leert zich te houden aan conventies (spelling, grammaticaal correcte zinnen,
woordgebruik) en leert het belang van die conventies te zien.
Kerndoel 3: De leerling leert strategieën te gebruiken voor het uitbreiden van zijn woordenschat.
Kerndoel 4: De leerling leert strategieën te gebruiken bij het verwerven van informatie uit gesproken
en geschreven teksten.
Kerndoel 5: De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te
beoordelen op waarde voor hemzelf en anderen.
Kerndoel 6: De leerling leert deel te nemen aan overleg, planning, discussie in een groep.
Kerndoel 7: De leerling leert een mondelinge presentatie te geven.
Kerndoel 8: De leerling leert verhalen, gedichten en informatieve teksten te lezen die aan zijn
belangstelling tegemoet komen en zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9: De leerling leert taalactiviteiten (spreken, luisteren, schrijven en lezen) planmatig voor te
bereiden en uit te voeren.
Kerndoel 10: De leerling leert te reflecteren op de manier waarop hij zijn taalactiviteiten uitvoert en
leert, op grond daarvan en van reacties van anderen, conclusies te trekken voor het uitvoeren van
nieuwe taalactiviteiten.
MEER INFORMATIE
Meer informatie over de onderbouw vindt u op www.onderbouw-vo.nl.
© Wolters-Noordhoff
7
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
3 INHOUD NIEUW NEDERLANDS VWO 1
3.1 OPBOUW METHODE
De methode Nieuw Nederlands bestaat uit zes hoofdstukken. Elk hoofdstuk bevat acht onderdelen,
zoals Lezen, Spreken/kijken/luisteren etc. In ieder onderdeel wordt nieuwe leerstof aangeboden,
geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de kerndoelen voor de onderbouw.
De zes cursussen van ieder onderdeel hangen onderling samen. Gezamenlijk vormen de cursussen
een module die ook aaneengesloten gegeven kan worden.
In ieder hoofdstuk is een taak beschikbaar, waarbij de leerlingen praktisch met de leerstof aan de slag
gaan. De taak integreert de leerstof uit de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.
De methode bevat per deel drie projecten, waarin samenwerken, informatievaardigheden en integratie
met andere vakken een belangrijke rol spelen.
Lezen
Spreken /
kijken /
luisteren
Schrijven
Taak
Studievaardigheid
Taal en
woordenschat
1 Vriendschap
Het onderwerp
van een tekst
2 Feest
De
hoofdgedachte
van een tekst
Instructie
3 Nieuw(tjes)
Hoofd- en
bijzaken; voorkeursplaatsen
Spreekbeurt
4 Gezond
Zoekend
lezen in een
tekst
Adviesgesprek
5 Vrije tijd
Feiten,
meningen en
argumenten
Telefoneren
6 Boos
Tekstdoel en
tekstsoort
Kattebelletje
Netjes
schrijven
Echte
vriendschap
Systematisch
werken
Uitnodiging
Lay-out
Nieuwsbericht
Alinea’s
Folder
Variatie
Ingezonden brief
Woordkeus
Feest
Jeugdjournaal
Open dag
Mijn mening
Werken met
studieboeken
Studeren
E-mail
Formele en
informele taal
Gezondheids
-tips
Zoeken in
naslagwerke
n
Bronnen
beoordelen
Zoeken op
internet
Nieuwe
woorden:
synoniemen
Nieuwe
woorden: omschrijvingen
en definities
Homoniemen
Etymologie
Nieuwe
woorden:
tegenstellin-gen
Uitdrukkingen
Neologismen,
leenwoorden
Nieuwe
woorden:
voorbeelde
n
Vaste
voorzetsels
Talen
vergelijken
Nieuwe
woorden:
afbeeldingen
Verwijzen
Beeldtaal
Lijdend
voorwerp
Meewerkend
voorwerp
Lijdende/bedrijvende vorm
Persoonlijk/
bezittelijk voornaamwoord
Wederkerend/w
ederkerig voornaamwoord
D of t aan het
eind?
au of ou?
Naamwoord
elijk
gezegde
Koppelwerk
woord
Aanwijzend/vrage
nd/onbepaald voornaamwoord
Voorzetselvo
orwerp
Bijwoordelijke
bepaling
Voorzetsel
Telwoord
Nieuwe
woorden:
afleidingen, samenstellingen
Spierballentaal
Figuurlijk taalgebruik: uitdrukkingen/
spreekwoorden
Bijvoeglijke
bepaling,
ondergeschikte
bijwoordelijke
bepaling
Bijstelling
Bijwoord
Tegenwoordige
tijd
g, gg of ch?
Spanning
Verleden tijd
ei of ij?
Interview
Vreemde
woorden,
leenwoorden
Grammatica
Ontleden:
woordsoorten
en zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Zelfstandig
naamwoord
Lidwoord
Werkwoord
Werkwoordelijk gezegde
Zelfstandig
werkwoord,
hulpwerkwoord
Werkwoordstijden
Bijvoeglijk
naamwoord
Spelling
Hoofdletters
en leestekens
Verkleinwoorden
Fictie en nonfictie
Meervoud
i, ie of y?
Fictie
Test
Project
© Wolters-Noordhoff
Beoordelen
PROJECT
Altijd en overal
feest!
Boeken zoeken
PROJECT
Hoe leef ik
gezonder?
Hoofdpersonen
Discussie
Voltooid /
onvoltooid
deelwoord
c, ck, k of kk?
Volksverhalen
PROJECT
Boosheid: wat
doe je eraan?
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
8
3.2 CURSUSSEN
In iedere cursus wordt nieuwe leerstof aangeboden, geoefend en toegepast. De leerstof werkt aan de
kerndoelen voor de onderbouw. De opbouw van een cursus ziet er schematisch als volgt uit:
Opdracht 1 Om te beginnen
Theorie
Opdracht 2
Tip
Opdracht 3, 4 en verder
Variatietip
* -opdracht (steropdracht)
Alles op een rij
Opdracht 1 doet een beroep op al aanwezige kennis en ervaring van
de leerling.
De theorie (groene letters) bestaat uit een:

korte beschrijving van het belang van de leerstof

gemiddeld zo’n vier actiegerichte stappen voor de leerlingen
Opdracht 2 is een kleine verwerkingsopdracht bij de theorie.
De tip bevat een handige aanwijzing of weetje om de leerstof goed in
de praktijk toe te passen.
Deze opdrachten zijn grotere verwerkingsopdrachten bij de theorie
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit
in de les te betrekken. Ook speelt de variatietip in op de eigen
leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.
Aan het eind van de cursus staat soms een extra opdracht waarin een
hoger beheersingsniveau wordt geoefend. Deze steropdracht kan
gezien worden als de overgang naar een hoger niveau.
De belangrijkste punten uit de theorie worden kort en bondig
herhaald.
De integrale leerstof van alle cursussen vindt u achterin de docentenhandleiding.
Lezen
Leerlingen ontdekken in het onderdeel Lezen hoe zij het onderwerp en de hoofdgedachte van de tekst
snel kunnen herkennen. Ook ontdekken ze uit welke elementen een tekst bestaat. Deze kennis en
vaardigheden worden vervolgens ingezet om leesstrategieën in de praktijk toe te passen: globaal
lezen, intensief lezen, zoekend lezen en kritisch lezen. Tot slot leren leerlingen hoe zij het doel van
een tekst en de tekstsoort kunnen vaststellen.
De titels van de cursussen zijn:
1 Het onderwerp van een tekst
2 De hoofdgedachte van een tekst
3 Hoofd- en bijzaken; voorkeursplaatsen
4 Zoekend lezen in een tekst
5 Feiten, meningen en argumenten
6 Tekstdoel en tekstsoort
Spreken/kijken/luisteren
In het onderdeel Spreken/kijken/luisteren oefenen leerlingen verschillende gespreks- en
spreeksituaties, variërend van interviews, spreekbeurt tot discussie. Elke cursus besluit met een kijken luisterfragment met vragen en opdrachten.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Interview
2 Instructies
3 Spreekbeurt
4 Adviesgesprek
5 Telefoneren
6 Discussie
Schrijven
Het onderdeel Schrijven besteedt iedere cursus aandacht aan twee onderwerpen. Eerst wordt
ingegaan op de inhoud van een tekst of op de kenmerken van tekstsoorten. Vervolgens wordt gericht
geoefend met belangrijke deelaspecten van schrijven, zoals bijvoorbeeld de opmaak van een tekst.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
9
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Kattebelletje; Netjes schrijven
2 Uitnodiging; Lay-out
3 Nieuwsbericht; Alinea’s
4 E-mail; Formele en informele taal
5 Folder; Variatie
6 Ingezonden brief; Woordkeus
Studievaardigheid
Het onderdeel Studievaardigheid helpt de leerlingen met het aanleren en oefenen van vaardigheden
die van belang zijn in andere domeinen in de onderbouw. Omdat leerlingen aan het begin van het
schooljaar direct deze vaardigheden nodig hebben voor alle andere vakken, kan dit onderdeel ook in
zijn geheel als een aaneengesloten cursus worden gegeven bij de start van de onderbouw.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Systematisch werken
2 Werken met studieboeken
3 Studeren
4 Zoeken in naslagwerken
5 Bronnen beoordelen
6 Zoeken op internet
Taal en woordenschat
Het onderdeel Taal en woordenschat besteedt aandacht aan het aanleren en gebruiken van zes
woordraadstrategieën met als doel om de woordenschat systematisch uit te breiden. Naast de
woordraadstrategieën is er ook aandacht voor een keur aan taaleigenaardigheden. Belangrijk motto
hierbij is plezier beleven aan taal en het spelen met taal.
De titels van de zes cursussen zijn:
Woordraadstrategieën
Taal
1 Nieuwe woorden: synoniemen
Vreemde woorden, leenwoorden
2 Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities
Homoniemen; Etymologie
3 Nieuwe woorden: tegenstellingen
Uitdrukkingen; Neologismen, leenwoorden
4 Nieuwe woorden: voorbeelden
Vaste voorzetsels; Talen vergelijken
5 Nieuwe woorden: afbeeldingen
Verwijzen; Beeldtaal
6 Nieuwe woorden: afleidingen en samenstellingen
Spierballentaal; Figuurlijk taalgebruik:
uitdrukkingen/spreekwoorden
Grammatica
Het onderdeel Grammatica gaat in op de belangrijkste grammaticale begrippen voor leerjaar 1. De
behandelde begrippen bereiden de leerlingen onder andere voor op de spellingproblemen in het
onderdeel Spelling. Daarnaast hebben de leerlingen de meeste van deze begrippen nodig bij het
aanleren van een of meer moderne vreemde talen. Tot slot wil de cursus Grammatica een uitdaging
op niveau bieden aan leerlingen die dat aankunnen.
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Ontleden: woordsoorten en zinsdelen; Persoonsvorm; Onderwerp; Zelfstandig naamwoord;
Lidwoord; Werkwoord
2 Werkwoordelijk gezegde; Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord; Werkwoordstijden; Bijvoeglijk
naamwoord
3 Lijdend voorwerp; Meewerkend voorwerp; Lijdende/bedrijvende vorm; Persoonlijk/bezittelijk
voornaamwoord; Wederkerend/wederkerig voornaamwoord
4 Naamwoordelijk gezegde; Koppelwerkwoord; Aaanwijzend/vragend/onbepaald voornaamwoord
5 Voorzetselvoorwerp; Bijwoordelijke bepaling; Voorzetsel; Telwoord
6 Bijvoeglijke bepaling, ondergeschikte bijwoordelijke bepaling; Bijstelling; Bijwoord
Spelling
De onderwerpkeuze bij Spelling is ingegeven door de fouten die leerlingen het vaakst maken én door
het belang van deze fouten bij het begrijpelijk schrijven. Om deze reden wordt begonnen met
hoofdletters en leestekens. Naast meervoudsvormen is er uitvoerige aandacht voor de spelling van
werkwoordsvormen, terwijl iedere cursus ook theorie en opdrachten bevat met aandacht voor
klassieke spellingproblemen zoals de spelling van tweeklanken.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
10
De titels van de zes cursussen zijn:
1 Hoofdletters en leestekens; Verkleinwoorden
2 Meervoud; i, ie of y?
3 D of t aan het eind?; au of ou?
4 Tegenwoordige tijd; g, gg of ch?
5 Verleden tijd; ei of ij?
6 Voltooid / onvoltooid deelwoord; c, ck, k of kk?
Fictie
Het onderdeel Fictie brengt leerlingen in aanraking met een keur aan fictie. Verhalen,
romanfragmenten, gedichten, film en tv, liedteksten en strips wisselen elkaar af. Leerlingen krijgen niet
alleen uitleg over soorten fictie maar ook hoe je bijvoorbeeld zelf interessante fictie kunt vinden. In
keuzeopdrachten kunnen leerlingen hun eigen interesses verder verkennen en ontwikkelen. Elke
cursus besluit met enkele actuele leestips voor 12-13-jarigen.
De titels van de cursussen zijn:
1 Fictie en non-fictie
2 Beoordelen
3 Boeken zoeken
4 Spanning
5 Hoofdpersonen
6 Volksverhalen
e
Op www.nieuwnederlands.nl en de docenten Servicebox vindt u een fictielijst bij Nieuw Nederlands 4
editie deel 1 vwo. Hierin zijn alle verhalen, dichtbundels en (verfilmde) boeken opgenomen die in deel
1 vwo aan de orde komen in het onderdeel Fictie.
3.3 TAKEN
In een taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. Elk deel bevat in totaal zes
taken. De situatie in iedere taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het
echte, buitenschoolse leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het
verzamelen en presenteren van informatie.
Een taak bestaat gemiddeld uit ongeveer zes stappen. Een taak kent – globaal gezien – een vaste
opbouw
oriënteren
kiezen
informatie verzamelen
laten zien
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling
verwacht wordt.
De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de opdracht
eigen maken door keuzes te maken die aansluiten bij eigen ervaringen of
interesses.
Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.
Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
In iedere taak worden de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd.
Het resultaat van iedere taak kan bewaard worden in het taalportfolio.
Dit zijn de zes taken van deel 1:
1 Echte vriendschap
2 Feest
3 Jeugdjournaal
4 Gezondheidstips geven
5 Een open dag organiseren
6 Daar denk ik heel anders over!
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
11
3.4 PROJECTEN
De projecten hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden van de voorafgaande hoofdstukken
geïntegreerd toe te passen. Vooral de vaardigheden Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
worden in een project in samenhang in praktijk gebracht. Daarnaast bieden de projecten gelegenheid
tot samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen
van informatievaardigheden.
In deel 1 zijn er drie projecten:
Projecten
Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest!
Hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder?
Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je
eraan?
Relatie met andere vak- en leergebieden
mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties)
mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en
cultuur (presentaties)
mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging);
sociaal-communicatieve vaardigheden of drama
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen staan in het activiteitenboek en op cd 1 van de
servicebox.
De projecten zijn ook beschikbaar als webquests op www.nieuwnederlands.wolters.nl. Hiervoor
hebben de leerlingen een persoonlijk wachtwoord nodig dat beschikbaar is via het activiteitenboek.
3.5 ACTIVITEITENBOEK
Het activiteitenboek is optioneel. Het is een bewaar- en naslagwerk voor de leerling en bevat de
volgende onderdelen:
1 Portfolio
2 Extra oefeningen voor Lezen, Woordenschat, Grammatica en Spelling
3 Werkbladen projecten
4 Invulbladen
5 Gereedschapskist voor taal + lijst Latijnse grammaticale termen
Verder biedt het activiteitenboek een persoonlijk wachtwoord waarmee de leerling toegang heeft tot iclips, de website bij Nieuw Nederlands.
3.6 DE WEBSITE: I-CLIPS
Bij de methode is ondersteunend ICT-materiaal beschikbaar, dit heet de i-clips. De i-clips is
bereikbaar via een persoonlijk wachtwoord in het activiteitenboek en te vinden op de website
www.schoolwise.nl. De i-clips bestaat uit de volgende items:

Meer oefenen: extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

D-toetsen: diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

zes minicursussen Schrijven

cursussen Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests

taalregister

Projecten Teleblik - Teleblik is een website voor het onderwijs. Leerlingen en docenten kunnen
hierop audiovisuele bronnen zoeken en bekijken. Nieuw Nederlands heeft twee projecten
gemaakt met Teleblik als belangrijkste bron: een project over Muziek en een project over Film,
soap & toneel. De Teleblikprojecten zijn beschikbaar via de i-clips en zijn ook als projectbladen
opgenomen op de servicebox voor docenten. Om de filmpjes in Teleblik te kunnen bekijken is een
speciale toegangscode nodig. Deze code is gratis en meer informatie over hoe u deze kunt
aanvragen, vindt u op de site van Teleblik: www.teleblik.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
12
3.7 DIGITALE PROEFWERKEN
Nieuw Nederlands biedt de mogelijkheid tot digitale toetsing. Proefwerken kunnen eenvoudig digitaal
worden samengesteld, afgenomen en worden nagekeken. De proefwerken zijn in aantal en inhoud
hetzelfde als de papieren proefwerken, oftewel zestig per deel.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de i-clips.
Meer informatie over digitale proefwerken vindt u op: www.digitaleproefwerken.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
13
4 LESVOORBEREIDING VWO 1
INLEIDING
Nieuw Nederlands is gemaakt voor zelfstandig werken en leren. Dat houdt in dat de leerling ook
zonder voortdurende hulp door de methode kan gaan. In hoofdstuk 7 worden vier soorten werkwijzers
beschreven die meer leerlinggestuurd onderwijs bevorderen.
Bij een aantal opdrachten in Nieuw Nederlands is echter wel de hulp en de sturing van de docent
gewenst en noodzakelijk. Bijvoorbeeld omdat van tevoren het computerlokaal gereserveerd moet
worden, of omdat er voldoende woordenboeken aanwezig moeten zijn.
Per hoofdstuk geven we aan welke stap(pen) een docent ter voorbereiding op de les moet nemen.
Iedere stap kan na uitvoering worden afgevinkt.
HOOFDSTUK 1 VRIENDSCHAP
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
Schrijven
Taak
Studievaardigheid
Taal en
woordenschat
Taal en
woordenschat
Grammatica
Grammatica
Spelling
Fictie
© Wolters-Noordhoff
Opdracht
4 Raad het
onderwerp
(variatietip)
Actie
Kies een van beide of beide mogelijkheden:
0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften,
bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Kijk naar het
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
fragment
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 1.
5 CJP
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad bij
deze opdracht.
Echte
Kies een van deze of alle drie mogelijkheden:
vriendschap
0 Laat leerlingen als huiswerkopdracht drie teksten opzoeken.
0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften,
bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding voor
het online zoeken van teksten.
4 Agenda invullen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
vanaf de
(agenda van een week) bij deze opdracht.
periodeplanner
7 Puzzel
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(puzzel met vreemde woorden) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
5 Om te
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
beginnen:
(puzzel) bij deze opdracht.
woordsoorten
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Tekst 2 en 3
0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
14
HOOFDSTUK 2 FEEST!
Onderdeel
Lezen
SKL
SKL
SKL
Schrijven
Taak
Taal en
woordenschat
Taal en
woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Project
© Wolters-Noordhoff
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
Actie
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
1 Om te beginnen 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(plattegrond) bij deze opdracht.
4 Maak het maar! 0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
Kijk naar het
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
fragment
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 2.
3 Partytime
0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van
4 Theatercafé
Word en printerfaciliteiten.
5 Poster
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan
van bestanden.
0 Controleer of de kopieermachine voldoende A3-papier heeft
(opdracht 5).
Feest
0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van
Word en printerfaciliteiten.
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan
van bestanden.
0 Controleer of de kopieermachine voldoende A3-papier heeft.
8 Maak een
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de twee
puzzel
kopieerbladen (puzzel) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Tekst 1, 2 en 3
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
Altijd en overal
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij
feest!
het Project Feest.
0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van
internet, Word en printerfaciliteiten.
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan
van bestanden.
0 Overleg en stem af met collega’s van mens en maatschappij.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
15
HOOFDSTUK 3 NIEUW(TJES)
Onderdeel
Lezen
Opdracht
4 Nieuwjaar
Lezen
Meer oefenen
Maak de D-toets
SKL
Taak
4 Jouw
spreekbeurt
Kijk naar het
fragment
Jeugdjournaal
Taal en
woordenschat
Meer oefenen
Maak de D-toets
Grammatica
Meer oefenen
Maak de D-toets
Spelling
Meer oefenen
Maak de D-toets
Fictie
Tekst 1, 2 en 3
SKL
© Wolters-Noordhoff
Actie
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(invulschema) bij deze opdracht.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 3.
Maak voor stap 2 gebruik van deze mogelijkheden:
0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften,
bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
16
HOOFDSTUK 4 GEZOND
Onderdeel
Lezen
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
SKL
2 Mentorgesprek
SKL
4 Bij de dokter
SKL
Schrijven
Kijk naar het
fragment
Opdracht 2 en 3
Schrijven
6 Unicef
Taak
Gezondheidstips
geven
Studievaardigheid
Taal en
woordenschat
7 Encarta
Grammatica
Meer oefenen
Maak de D-toets
Spelling
Meer oefenen
Maak de D-toets
Fictie
Project
Tekst 1, 2 en 3
Hoe leef ik
gezonder?
© Wolters-Noordhoff
Meer oefenen
Maak de D-toets
Actie
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 4.
0 De e-mail kan het beste op papier worden geschreven, omdat
het bericht niet verzonden hoeft te worden.
0 Beslis of u de klas inderdaad iemand van Unicef wilt laten
uitnodigen. Zo ja, zorg dan voor een internetverbinding en emailfaciliteiten.
0 Reserveer computerlokaal, controleer internetverbinding en emailfaciliteiten.
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over gebruik
van e-mailprogramma’s, als berichten op de harde schijf worden
opgeslagen.
0 Reserveer computerlokaal en controleer de werking van het
programma Encarta.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
0 Laat eventueel tekst 1, 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij
het Project Gezond.
0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van
internet, Word, PowerPoint en printerfaciliteiten.
0 Maak afspraken met systeembeheer en leerlingen over opslaan
van bestanden.
0 Overleg en stem af met collega’s van mens en natuur, met
name biologie en verzorging.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
17
HOOFDSTUK 5 VRIJE TIJD
Onderdeel
Lezen
SKL
SKL
SKL
Schrijven
Taak
Taak
Studievaardigheid
Taal en
woordenschat
Grammatica
Spelling
Spelling
Fictie
© Wolters-Noordhoff
Opdracht
Meer oefenen
Maak de D-toets
Actie
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
1 Om te beginnen 0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het luisterfragment bij deze opdracht.
4 Zakelijk
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
telefoongesprek
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
Kijk naar het
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
fragment
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 5.
Opdracht 5
0 Reserveer computerlokaal, controleer de beschikbaarheid van
bijvoorbeeld Word, indien u de leerlingen de opdrachten met de
computer wilt laten maken.
Een open dag
0 Neem mee of laat meenemen: kranten en tijdschriften,
organiseren:stap1 bijvoorbeeld Spits, Metro, oude tv-gidsen, Kampioen etc.
Een open dag
0 Reserveer computerlokaal, controleer beschikbaarheid van
organiseren:stap3 bijvoorbeeld Word en printerfaciliteiten.
4 Bronnen
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
vergelijken
(invulblad en teksten) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
2 Zwak of sterk?
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(diagram met werkwoorden) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Tekst 2 en 3
0 Laat eventueel tekst 2 en 3 horen vanaf de luister-cd.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
18
HOOFDSTUK 6 BOOS
Onderdeel
Lezen
Lezen
SKL
SKL
SKL
SKL
Taak
Studievaardigheid
Studievaardigheid
Taal en
woordenschat
Taal en
woordenschat
Grammatica
Spelling
Fictie
Project
© Wolters-Noordhoff
Opdracht
4 Op zoek?
(variatietip)
Actie
0 Reserveer eventueel ook computerlokaal en controleer
internetverbinding, met name de beschikbaarheid van Amnesty
International.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
1 Om te beginnen 0 Zet dvd-speler en cd klaar.
0 Kies op de cd het fragment bij opdracht 1 van hoofdstuk 6.
3 Twee tegen
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
twee
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
5 Discussie0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
programma
(beoordelingsformulier) bij deze opdracht.
Kijk naar het
0 Zet dvd-speler en cd klaar.
fragment
0 Kies op de cd het kijk- en luisterfragment van hoofdstuk 6.
Mijn mening
0 Neem kranten mee of laat kranten meenemen waarin
ingezonden brieven staan.
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding,
beschikbaarheid van bijvoorbeeld Word en printerfaciliteiten.
Opdracht 2, 3, 4
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding, met
en 5
name de beschikbaarheid van www.davindi.nl en
www.wikipedia.nl. en www.google.nl (of een andere
zoekmachine).
4 Goede doelen
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(invulschema) bij deze opdracht.
7 Crypto
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan het kopieerblad
(puzzel) bij deze opdracht.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Meer oefenen
0 Reserveer computerlokaal en controleer internetverbinding.
Maak de D-toets
0 Leerlingen hebben het wachtwoord uit het activiteitenboek
nodig.
Tekst 1, 2, 3 en 4 0 Laat eventueel tekst 1, 2, 3 en 4 horen vanaf de luister-cd.
Boosheid: wat
0 Geen activiteitenboek? Kopieer of print dan de kopieerbladen bij
doe je eraan?
het Project Boos.
0 Reserveer computerlokaal en controleer beschikbaarheid van
internet, tekstverwerking (bijvoorbeeld Word) en printerfaciliteiten.
0 Overleg eventueel met kunst- en cultuurvakken over het
ontwerp van een decor, en met mens-en-natuurvakken over de
technische realisatie van het decor.
0 Kies een aanpak voor de beoordeling van groepswerk. Zie ook
Nieuw Nederlands van A tot Z bij de trefwoorden beoordeling,
groepswerk en zelfbeoordeling.
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
19
5 NIEUW NEDERLANDS IN DE SCENARIO’S
5.1 SCENARIO’S IN DE ONDERBOUW
In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in
de onderbouw vorm te geven en hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van onderwijs
te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang in leerstof en werkwijze. Er is geen
kwalitatief onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke
onderwijs voor leerlingen worden gerealiseerd.
De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1
2
3
4
Samenhang …
door
leerstofafspraken
door combinaties van
vakken en projecten
door integratie
via competenties van
leerlingen
Programma
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster,
met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren
vakken en projecten bestaan naast elkaar in een
vakrooster en projectrooster
integratie van vakken met langere lessen (70/90
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden
leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder
een rooster maar met flexibele planningen
Team
afstemmen maar
ieder werkt voor zich
afstemmen en
samenwerken
samenwerken bepaalt
het resultaat
klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is onder andere dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat
optimaal aansluit bij de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier
voorbeeldscenario’s dienen ter inspiratie.
Nieuw Nederlands kan in alle vier scenario’s worden ingezet. In dit hoofdstuk worden een aantal
mogelijkheden geschetst om de methode geheel of gedeeltelijk in te zetten binnen genoemde
scenario’s.
5.2 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 1
In scenario 1 is Nederlands een apart vak op het rooster. Afstemming met andere vakken vindt plaats
door middel van overleg met de collega’s van andere vakken.
Omdat in de onderbouw geen sprake is van een advieslessentabel, kan het vak Nederlands in aantal
uren per school sterk verschillen. Daarom hebben we het vak Nederlands binnen scenario 1
uitgewerkt in drie varianten:

variant A: Nederlands als 4-uursvak (ca. 144 uren op jaarbasis)

variant B: Nederlands als 3-uursvak (ca. 108 uren op jaarbasis)

variant C: Nederlands als 2-uursvak (ca. 72 uren op jaarbasis)
Deze drie varianten kunnen ook ter inspiratie dienen als Nederlands geperiodiseerd wordt. Als
Nederlands in jaar 1 bijvoorbeeld alleen in het eerste half jaar wordt aangeboden als 4-uursvak (dus
ongeveer 18 weken x 4 uur = 72 uur), kan worden uitgegaan van variant C.
Variant A: Nederlands als 4-uursvak (voorbeeld)
In variant A worden de drie projecten en alle lessen Studievaardigheid uitgevoerd buiten de lesuren
van het vak Nederlands. Deze onderdelen hebben immers meerwaarde voor alle andere vakken in de
onderbouw. Voor Nieuw Nederlands deel 1 is dan ongeveer 144 uur vereist, oftewel 36 weken à 4 uur.
Bijvoorbeeld:

Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus
Studievaardigheid.

Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en
leergebieden.

Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.
Variant B: Nederlands als 3-uursvak (voorbeeld)
In variant B vindt net als in variant A overheveling plaats van de projecten en van Studievaardigheid
naar andere uren in het rooster. Daarnaast worden sommige onderdelen versneld, beperkt of
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
20
geïntegreerd uitgevoerd, bijvoorbeeld Grammatica, Spelling en Fictie. Voor Nieuw Nederlands deel 1
is dan ongeveer 108 uur vereist, oftewel 36 weken à 3 uur. Bijvoorbeeld:

Maak de lessen Studievaardigheid onderdeel van de mentorlessen of van een aparte cursus
Studievaardigheid.

Plan de drie projecten in de algemene projecttijd in, in samenwerking met andere vak- en
leergebieden.

Combineer het onderdeel Grammatica met het onderwijs in een moderne vreemde taal.

Verkort het onderdeel Spelling binnen de uren Nederlands en maak spelling tot inzet van alle
vakken.

Verkort het onderdeel Fictie tot twee lessen per hoofdstuk en integreer overige aspecten van
Fictie met kunst- en cultuurvakken.

Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.
Variant C: Nederlands als 2-uursvak (voorbeeld)
In variant C is met 2 uur per week op jaarbasis ongeveer 72 uur beschikbaar.
Bijvoorbeeld:

Kies alleen voor de onderdelen die sterk op communicatieve vaardigheden gericht zijn,
bijvoorbeeld Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven.

Kies alleen voor die onderdelen die bij andere domeinen niet of niet voldoende aan de orde
komen, bijvoorbeeld: Schrijven, Studievaardigheid, Spelling en Fictie.

Of: maak in overleg met de onderbouwcollega’s andere keuzes.
5.3 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 2
In scenario 2 wordt uitgegaan van aparte vakken waarbij samenhang wordt bereikt door projecten
waaraan verschillende vakken tegelijk deelnemen.
De verhouding tussen vakuren en projecturen kan verschillen. Sommige scholen kiezen bijvoorbeeld
voor 50% vaklessen en 50% projecttijd. Er zijn tal van andere opties om projecten in scenario 2 een
plaats te geven. Bijvoorbeeld:

keuzewerktijd: leerlingen voeren in de reguliere keuzewerktijduren een project uit, bijvoorbeeld
e
e
het 5 en 6 lesuur op woensdagmiddag

projectdagdelen: in het rooster worden voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld vier weken,
dagdelen vrijgepland voor het werken aan een project

projectrooster: in het rooster wordt bijvoorbeeld twee keer per jaar één week ingepland voor het
werken aan een schoolbreed project of aan het werken aan een project naar keuze
Nieuw Nederlands biedt drie projecten aan. Eén project kost ongeveer 6 lessen maar kan gemakkelijk
worden uitgebreid door het aantal bronnen uit te breiden of door de complexiteit van bronnen te
vergroten. Ook kan het eindproduct in omvang worden vergroot. Verder kan de inhoudelijke reikwijdte
van het project toenemen door leerstof of vaardigheden uit andere domeinen een grotere rol te laten
spelen.
De samenhang met andere vak- en leergebieden is als volgt:
Projecten
Relatie met andere vak- en leergebieden
Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest! mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties)
Hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder? mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en
cultuur (presentaties)
Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging);
eraan?
sociaal-communicatieve vaardigheden of drama
De volgende onderdelen van Nieuw Nederlands spelen een belangrijke voorwaardelijke rol bij de
uitvoering van projecten in andere domeinen:

Lezen

Spreken/kijken/luisteren

Schrijven

Studievaardigheid

Spelling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
21
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt
worden over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de projectlessen. De varianten in
scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.
5.4 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 3
In scenario 3 wordt uitgegaan van samenhang door integratie van vakken tot grotere gehelen, zoals
leergebieden. In dit scenario kan Nederlands worden geïntegreerd met het domein mens en
maatschappij, waarbij Nederlands als apart vak nog maar één uur heeft, bijvoorbeeld voor spelling-,
grammatica- of fictieonderwijs.
Nieuw Nederlands kan in scenario 3 nog steeds als 1-, 2- of 3-uursvak bestaan. Afhankelijk van de
mate van integratie blijven er voor een apart vak meer of minder uren over. Integratie van onderdelen
van Nieuw Nederlands in andere domeinen kan er bijvoorbeeld zo uitzien:
Integratie Nederlands binnen domein …
mens en maatschappij
mens en natuur
kunst en cultuur
moderne vreemde talen
bewegen en sport
alle domeinen
alle domeinen
alle domeinen
Onderdelen van Nieuw Nederlands
Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
Lezen, Spreken/kijken/luisteren
Fictie
Grammatica
Spreken/kijken/luisteren
de drie projecten
de zes taken
Studievaardigheid
Tussen het vak Nederlands en de overige domeinen moeten onderbouwbreed afspraken gemaakt
over de rol en de omvang van het vak Nederlands binnen de andere domeinen. De varianten in
scenario 1 kunnen ter oriëntatie dienen voor de invulling van de vaklessen op het rooster.
5.5 NIEUW NEDERLANDS IN SCENARIO 4
In scenario 4 vindt samenhang plaats via de competenties van leerlingen. Leerlingen kiezen hun eigen
weg door de leerstof en volgen daarin eigen interesses. Docenten en lesmethodes faciliteren de
leerling en zorgen ervoor dat de leerling voldoende in aanraking komt met de kerndoelen voor de
onderbouw.
Scenario 4 vraagt van de docent een klantgerichte opstelling. De docent biedt cursussen, begeleiding,
workshops of gastlessen aan in samenspraak met de leerlingen. Ook kan er binnen scenario 4 een
aantal funderende cursussen worden aangeboden voor alle leerlingen.
Nieuw Nederlands heeft in scenario 4 verschillende gebruiksmogelijkheden. Bijvoorbeeld:

cursorisch: leerlingen volgen groepsgewijs bijvoorbeeld een basiscursus Lezen, Schrijven of
Spelling uit de methode

naslagwerk vaardigheden: leerlingen gebruiken Nieuw Nederlands als naslagwerk om zich
vaardigheden eigen te maken, bijvoorbeeld het zoeken naar en beoordelen van informatie of het
voorbereiden en uitvoeren van een schriftelijke of mondelinge presentatie

remedial teaching: op basis van diagnostische toetsen of het onderdeel Weet je het? (i-clips) of
op basis van persoonlijke interesses, kan een leerling besluiten om zich onderdelen van Nieuw
Nederlands eigen te gaan maken
Tussen docenten en leerlingen worden voortdurend afspraken gemaakt over de rol en de omvang van
het vak Nederlands binnen dit scenario. Docenten en leerlingen hebben gezamenlijk de
verantwoordelijkheid dat minimaal de kerndoelen worden bereikt zoals deze voor Nederlands
geformuleerd zijn.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
22
5.6 NIEUW NEDERLANDS EN INDIVIDUEEL ONDERWIJS
Nieuw Nederlands kan ingezet worden voor individueel onderwijs. Met behulp van de jaarplanner en
een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject worden samengesteld.
De leerling meet zijn vorderingen vervolgens met behulp van de diagnostische toetsen (D-toetsen), de
deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen vervolgens worden getraind
met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips.
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden
samengesteld.
© Wolters-Noordhoff
23
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
6 NIEUW NEDERLANDS VAN A TOT Z
A
K
S
actief leren
activerende didactiek
activerende werkvormen
actualiteit in taallessen
Adviestoets Cito
atheneum-plus
keuzes maken in de methode
keuzevrijheid
kerndoelen nader uitgelegd
klassenmanagement
samenwerkend leren
samenhang tussen vakken
scenario’s
Schoolwise
sectorwerkstuk
sociaal-communicatieve
vaardigheden
spelling
B
beoordelen
buitenschoolse opdrachten
C
competentiegericht leren
conflicthantering
coöperatief leren
cursus
D
determinatie
diagnostische toets
D-toetsen
digitale proefwerken
docentrollen
E
expertwerkvorm
L
leerlingen in de onderbouw
leerlingrollen
leerstijlen
leren door te doen
leren leren
lesplanning maken met Nieuw
Nederlands
lokaalinrichting
M
meer oefenen
meervoudige intelligenties
methodesite
natuurlijk leren
Nederlands in kleine, heterogene
groepen
Nederlands taalonderwijs in het
buitenland
nieuwe leren (het)
nieuwe spelling
U
uitgestelde aandacht
vaardigheidsgericht
taalonderwijs
variatietip
veilig leren
verschillen tussen leerlingen
Volgtoets Cito
vwo-plus
W
gereedschapskist voor taal
groepsbeoordeling
groepswerk
O
H
P
hoogbegaafde leerlingen
i-clips
internet
positieve feedback
portfolio
probleemgestuurd onderwijs
proefwerken
profielwerkstuk
project
J
R
jaarplanner in Nieuw Nederlands
remedial teaching
© Wolters-Noordhoff
taak
taalgericht vakonderwijs
taallessen maken
thuiswerkvrij onderwijs
toetsen
V
N
G
I
T
ontdekkend leren
ordeproblemen voorkomen
webquests
werkvormen
werkwijzer
werkwoordspelling met
expertwerkvorm
woordenschatverwerving
woordraadstrategieën
Z
zelf lessen maken
zelfbeoordeling
zelfstandig leren
zelfverantwoordelijk leren
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
24
ACTIEF LEREN
WAT IS ACTIEF LEREN?
Uitgangspunt van actief leren is dat leerlingen het meeste leren door zelf actief met de leerstof aan de
slag te gaan. Kortom: leren door te doen.
Bij actief leren spelen vaardigheden, zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid een belangrijke rol.
Uitvoering van vaardigheden vereist echter ook kennis van zaken. Actief leren heeft pas rendement
als kennis en vaardigheden op elkaar zijn afgestemd en een voortdurende wisselwerking hebben met
elkaar.
WAAROM ACTIEF LEREN?
Belangrijke argumenten voor actief leren zijn:
1 motivatie van leerlingen
2 rekening houden met verschillen tussen leerlingen
3 snel veranderende samenleving
4 informatiemaatschappij
5 voorkomen van uitval
6 aansluiten bij vervolgonderwijs
7 afwisselender rol docent
ACTIEF LEREN IN NIEUW NEDERLANDS!
Nieuw Nederlands stimuleert actief leren op deze manieren:

De cursussen in Nieuw Nederlands – met uitzondering van Grammatica en Spelling - richten de
aandacht op de uitvoering van vaardigheden; de theorie dient om actief aan de slag te gaan.

De variatietip nodigt de leerling uit om zelf aan de slag te gaan met de theorie waarbij door het
bieden van keuzevrijheid zelfstandigheid en verantwoordelijkheid geprikkeld wordt.

De 18 taken voor Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven en de 3 projecten zijn
vaardigheidsgericht en stimuleren zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van leerlingen.

Een portfolio maakt zichtbaar wat de leerling door actief leren heeft bereikt.
ZIE OOK
docentrollen – portfolio – projecten – taken – variatietip
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
ACTIVERENDE DIDACTIEK
Zie: actief leren - activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
25
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
26
ACTIVERENDE WERKVORMEN
WAT ZIJN ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Activerende werkvormen hebben tot doel leerlingen actiever bij de les te betrekken. De werkvormen
stimuleren een actieve inbreng van alle leerlingen.
Activerende werkvormen zijn niet per se vaardigheidsgericht zoals actief leren dat wel is (zie actief
leren). De activerende werkvormen kunnen ook ingezet worden bij het verwerken van theorie, bij
kennisgerichte opdrachten of om simpelweg opdrachten op een andere, actieve(re) manier na te
kijken.
WAAROM ACTIVERENDE WERKVORMEN?
Belangrijke argumenten voor activerende werkvormen zijn:
1 leerling is minder een consument en minder een toeschouwer
2 effectiever: meer aandacht per leerling bij de les
3 effectiever: meer leerlingen bij de les
4 afwisseling tussen luisteren en zelf iets doen
5 andere rol docent
ACTIVERENDE WERKVORMEN IN NIEUW NEDERLANDS
Er zijn vele tientallen activerende werkvormen. Dit zijn de vijf meest voorkomende:

Denken-delen-uitwisselen

Check-in-duo’s

Drie-stappen-interview

Genummerde hoofden

Experts
Denken-delen-uitwisselen
Denken-delen-uitwisselen kan gebruikt worden om:

te controleren of de uitleg goed begrepen is

de voorkennis en eigen ervaringen van leerlingen te activeren

samen een probleem te verkennen
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Denken
Delen
Uitwisselen
Stel een vraag. Geef tien seconden tot enkele minuten bedenktijd.
Laat in tweetallen de antwoorden navertellen.
Vraag een leerling klassikaal om een antwoord. Laat een andere leerling
reageren.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij opdracht 1 Om te beginnen en bij de
verwerking van de theorie in groene letters.
Check-in-duo’s
Check-in-duo’s kan vooral goed gebruikt worden om snel de antwoorden te controleren op vragen en
opdrachten waarop maar één antwoord goed is.
Stap 1
Stap 2
Individueel
Check-in-duo’s
Stap 3
Check-in-de-klas
Geef de opdracht en laat de opdracht individueel uitvoeren.
Laat de leerling het antwoord met een klasgenoot vergelijken. Zoek
samen het goede antwoord.
Bespreek de vragen waarover duo’s het niet eens zijn geworden.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt voor de onderdelen Spelling en Grammatica.
Ook bij het beoordelen van schrijf- en spreekopdrachten kan deze werkvorm worden ingezet. De
formulering van de opdrachten speelt daar meestal al op in.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
27
Drie-stappen-interview
Het drie-stappen-interview is vooral geschikt voor opdrachten waarin een beroep wordt gedaan op
persoonlijke ervaring, visies, meningen of ideeën. Leerlingen interviewen elkaar en vatten aan het
eind samen wat de ander gezegd heeft.
Stap 1
Interviewen
Stap 2
Stap 3
Rollen wisselen
Samenvatten
Nummer binnen elke groep de leerlingen: 1, 2, 3 en 4. De nummers 1
interviewen nr. 2, terwijl nr. 3 nr. 4 interviewt.
Draai de rollen om. Nr. 2 interviewt nu nr. 1 etc.
Vraag ieder nummer om binnen de groep samen te vatten wat hij van de
ander heeft gehoord.
In Nieuw Nederlands maakt deze activerende werkvorm al deel uit van opdrachten in het onderdeel
Spreken/kijken/luisteren. Bij andere onderdelen kan de werkvorm incidenteel worden ingezet bij
zogenaamde belevingsvragen, bijvoorbeeld bij leesopdrachten waarin leerlingen gevraagd worden
(persoonlijk) te reageren op de inhoud van de tekst.
Genummerde hoofden
De werkvorm genummerde hoofden kan vooral gebruikt worden bij opdrachten die meer tijd vragen
omdat meer dan één antwoord mogelijk is, of omdat er een beroep wordt gedaan op bijvoorbeeld
inzicht, meningsvorming, analyse of het combineren van kennis.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Nummeren
Geef in elke groep iedere leerling het nummer 1, 2, 3 of 4 etc.
Groepsopdracht Geef iedere groep de opdracht. Benadruk twee dingen:

De groep moet het samen eens worden.

Elke leerling kan gevraagd worden na afloop het antwoord te geven.
Nummer
Vraag per groep een willekeurig nummer om het antwoord van hun groep
noemen
te geven.
In Nieuw Nederlands is deze werkvorm vooral geschikt bij de variatietip-opdracht en de meer
complexe slotopdrachten van iedere cursus, bijvoorbeeld de steropdrachten.
Experts
De werkvorm experts is handig bij opdrachten waarvoor leerlingen veel informatie nodig hebben.
Iedere leerling wordt in zijn groep expert in een deel van de leerstof. De groep deelt aan het eind de
expertise van de afzonderlijke leden.
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Leerstof verdelen
Verdeel de leerstof in twee tot vijf gelijkwaardige en logische delen.
Groep samenstellen Geef per groep elke leerling een eigen deel. Afhankelijk van de
leerstofverdeling zijn dat twee tot maximaal vijf groepen,
Bestuderen
Geef tijd en eventuele andere faciliteiten (rust bijvoorbeeld) om het
deel te bestuderen.
Kennis delen
Vraag de leerlingen om ieder zijn deel aan de groep te presenteren.
Benadruk dat ieder groepslid geacht wordt alles te weten.
In Nieuw Nederlands komt de werkvorm experts voor bij taken en projecten waarin groepsgewijs
informatie wordt verzameld en uitgewisseld. Deze activerende werkvorm is in de opdracht ingebouwd.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
28
ACTUALITEIT IN TAALLESSEN
WAT BETEKENT ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Lesmethodes vernieuwen voortdurend. Voor het vak Nederlands is vernieuwing noodzakelijk om bij de
tijd te blijven in bijvoorbeeld de tekstkeuze bij het onderdeel Lezen. Ook bij de onderwerpskeuze in de
onderdelen Schrijven en Spreken/kijken/luisteren is de actualiteit van belang om zo leerlinggericht
mogelijk te werken. Bij Fictie is actualiteit van belang om zo nauw mogelijk aan te sluiten bij moderne
fictiewerken.
Daarnaast is actualiteit in taallessen van belang omdat de taal zelf zich voortdurend vernieuwt en dus
verandert. Dan gaat het niet alleen om spellingveranderingen maar ook om ontwikkelingen in
schrijftaal onder invloed van sms en msn, alsmede om invloeden vanuit vreemde talen en taalvariaties
zoals straattaal en groepstaal.
WAAROM ACTUALITEIT IN TAALLESSEN?
Belangrijke argumenten voor actualiteit in taallessen zijn:
1 motivatie leerlingen
2 herkenbaarheid voor de leerling
3 onmiddellijk nut in het hier en nu
4 beter inspelen op taalveranderingen
ACTUALITEIT IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt zoveel mogelijk gebruik van actuele teksten. Deze teksten hebben helaas
echter in veel gevallen een beperkte levensduur. Daarom past Nieuw Nederlands de volgende
manieren toe om de lessen actueel te houden:

de variatietip: deze opdracht richt de aandacht van leerlingen op teksten en thema’s van het hier
en nu

de taken: in de meeste taken gaan leerlingen zelf op zoek naar informatie en komen ze in
aanraking met actuele teksten en thema’s

de projecten: in de projecten maken leerlingen gebruik van vier verschillende soorten bronnen
die actueel zijn
ZIE OOK
buitenschoolse opdracht – projecten – taken – variatietip – webquests
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
29
ADVIESTOETS CITO
WAT IS DE ADVIESTOETS CITO?
De Adviestoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het
adviseren en begeleiden van leerlingen in het tweede leerjaar. De Adviestoets wordt aan het einde
van de tweede klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden. Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:

Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1

Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2

Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven hebben grotendeels betrekking op het begrip van
het hoofdonderwerp, de hoofdgedachte of relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden – gevolg,
middel – doel). Bij enkele opgaven komen zaken aan de orde als feiten – meningen en verwijzingen.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM ADVIESTOETS CITO?
Argumenten voor de Adviestoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
ADVIESTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toets dus de behandelde leerstof. De
Adviestoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Adviestoets de
normtabellen baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Adviestoets geschikt voor
determinatie.
ZIE OOK
digitale proefwerken – toetsen – Volgtoets Cito
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
ATHENEUM-PLUS
Zie: vwo-plus
© Wolters-Noordhoff
30
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
31
BEOORDELEN
WAT IS BEOORDELEN?
Door te beoordelen worden leervorderingen van de leerling inzichtelijk gemaakt. Dat kan op
verschillende manieren:

door het geven van cijfers, bijvoorbeeld van 1 tot en met 10

door het geven van talige waarderingen zoals: onvoldoende / voldoende / goed / uitstekend

door mondelinge en/of schriftelijke evaluaties

door een portfolio

door leerlingen zelf het resultaat te laten presenteren
Bij elke vorm van beoordeling worden bij voorkeur product én proces beoordeeld. Een goed proces
kan immers – door omstandigheden - tot een slecht product leiden en andersom kan een slecht
proces tot een goed product leiden. Daarom wordt de leerling en het leren zelf het meeste recht
gedaan als zowel product als proces in ogenschouw wordt genomen.
WAAROM BEOORDELEN?
Belangrijke doelen van beoordelen zijn:
1 leervorderingen zichtbaar maken
2 motivatie en discipline bevorderen
3 selectie en kwalificatie: voldoende informatie verzamelen voor overgang en niveaubepaling
BEOORDELEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands worden leerlingen doorlopend op product en/of proces beoordeeld.

spreek- en schrijfopdrachten: leerlingen beoordelen zichzelf en/of elkaar op vorm en inhoud,
op product en proces door hierover enkele gerichte vragen te beantwoorden

de D-toets: een diagnostische toets om het instapniveau bij Lezen, Taal en woordenschat,
Spelling en Grammatica te beoordelen

de hoofdstuktoets: na ieder hoofdstuk maken de leerlingen een toets waarin Lezen, Taal en
woordenschat, Spelling en Grammatica worden beoordeeld

de deeltoets: voor de volgende onderdelen zijn per hoofdstuk aparte toetsen beschikbaar:
Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica

de taken: leerlingen ‘beoordelen’ elkaar doordat ze de uitkomsten van een taak laten zien aan
klasgenoten en erover van gedachten wisselen; het resultaat wordt toegevoegd aan het
taalportfolio

de projecten: leerlingen en/of de docent beoordelen product en proces aan de hand van criteria
die vervolgens in cijfers, talige waarderingen of mondelinge en/of schriftelijke evaluaties kunnen
uitmonden; het resultaat van het project wordt toegevoegd aan het taalportfolio
ZIE OOK
diagnostische toetsen – digitale proefwerken – groepsbeoordeling – groepswerk – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
32
BUITENSCHOOLSE OPDRACHT
WAT IS EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Een buitenschoolse opdracht is een opdracht die de leerling in of buiten lestijd buiten het
schoolgebouw uitvoert. Internet biedt echter de gelegenheid om een buitenschoolse opdracht ook ín
de school te maken.
WAAROM EEN BUITENSCHOOLSE OPDRACHT?
Belangrijke argumenten voor een buitenschoolse opdracht zijn:
1 authentieke leeromgevingen bestaan vooral buiten school
2 motivatie
3 variatie
4 samenhang ontdekken tussen leren in de school en buiten de school
BUITENSCHOOLSE OPDRACHTEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands wordt taal op verschillende manieren buiten de school geoefend:

variatietip: bij Lezen en Spreken/kijken/luisteren maken de leerlingen een opdracht die geschikt
is om buiten de school uit te voeren omdat er authentieke teksten en gesprekssituaties vereist
zijn

taken: de taken zijn meestal gericht op de echte, actuele wereld buiten de school

projecten: de projecten doen een beroep op informatieverzameling waarvoor ook authentieke,
buitenschoolse bronnen (deskundigen, een museumbezoek) ingeschakeld kunnen worden

keuzeopdrachten fictiedossier: in de keuzeopdrachten bij Fictie leggen leerlingen een relatie
tussen Fictie en de buitenwereld, bijvoorbeeld door deelname aan een dichtwedstrijd of door het
zoeken van actuele rapteksten
ZIE OOK
actualiteit in de lessen – project – taak – variatietip
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
COMPETENTIEGERICHT LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
33
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
34
CONFLICTHANTERING
EEN STAPPENPLAN VOOR CONFLICTHANTERING
Onderstaand stappenplan heeft tot doel om het conflict te de-escaleren door de onderlinge relatie te
versterken. Niet de straf maar de relatie staat centraal. Niet het probleem maar de oplossing krijgt de
aandacht.
Gebruik de volgende stappen om ongewenst gedrag te corrigeren:
1 Beschrijf direct de situatie / overtreding en uw oordeel daarover.
2 Vraag of de beschrijving klopt.
3 Laat de leerling zijn gedrag uitleggen.
4 Vat regelmatig neutraal samen.
5 Vraag de leerling hoe het gedrag in de toekomst kan worden voorkomen.
6 Vat de concrete afspraak samen.
ZIE OOK
ordeproblemen voorkomen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
COÖPERATIEF LEREN
Zie: samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
35
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
36
CURSUS
WAT IS EEN CURSUS?
Een cursus is een aantal lessen die over hetzelfde onderwerp gaan en bij elkaar horen. Een cursus
heeft een duidelijk begin- en eindpunt. Als de cursus is afgerond, wordt de leerling geacht de leerstof
te beheersen.
WAAROM EEN CURSUS?
Belangrijke argumenten voor een cursus:
1 effectief: de cursus richt zich op een of meer kerndoelen
2 motivatie: leerling ziet direct het einddoel
3 variatie door voortdurende afwisseling in leeractiviteiten: aanleren (cursus), toepassen (taken),
integreren (projecten)
4 onnodige herhaling voorkomen
CURSUSSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands heeft in deel 1 de volgende onderdelen: Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven,
Studievaardigheid, Taal en woordenschat, Spelling, Grammatica en Fictie. Elk onderdeel kent zes
cursussen (één cursus per hoofdstuk) van gemiddeld twee tot drie lessen.
De zes cursussen per onderdeel kunnen ook uit de hoofdstukken worden getild en aaneengesloten
worden gegeven.
De belangrijkste informatie van een cursus wordt verzameld in de gereedschapskist voor taal. Deze
gereedschapskist is aanwezig in het activiteitenboek en kan door de leerling meegenomen worden
naar het volgende schooljaar.
ZIE OOK
diagnostische toets – gereedschapskist voor taal – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
DETERMINATIE
Zie: Adviestoets Cito – Volgtoets Cito
© Wolters-Noordhoff
37
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
38
DIAGNOSTISCHE TOETS
WAT IS EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Een diagnostische toets is een toets om het beginniveau van de leerling te bepalen. Uit de
diagnostische toets wordt onder andere duidelijk of een leerling weinig, gemiddeld of juist veel training
nodig heeft.
WAAROM EEN DIAGNOSTISCHE TOETS?
Belangrijke argumenten voor een diagnostische toets:
1 maatwerk: rekening kunnen houden met verschillen tussen leerlingen
2 motivatie: leerlingen krijgen onderwijs dat aansluit bij hun niveau
3 warming-up: diagnostische toets kan leerlingen voorbereiden op de cursus
4 leerlinggestuurd onderwijs: leerlingen kunnen zelfstandig leren en werken met de methode
DIAGNOSTISCHE TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent voor de volgende onderdelen diagnostische toetsen oftewel D-toetsen:

Lezen

Taal en woordenschat

Grammatica

Spelling
ZIE OOK
beoordeling – D-toets
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
D-TOETS
Zie: diagnostische toets
© Wolters-Noordhoff
39
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
40
DIGITALE PROEFWERKEN
WAT ZIJN DIGITALE PROEFWERKEN?
Digitale proefwerken zijn proefwerken die leerlingen on-line – dus via internet – kunnen maken. De
docent kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken.
De digitale proefwerken bevatten verschillende vraagtypes. Met deze vraagtypes komen de leerlingen
ook in aanraking via de i-clips.
WAAROM DIGITALE PROEFWERKEN?
Belangrijke argumenten voor digitale proefwerken zijn:
1 tijdwinst
2 variatie in toetsen
3 rapportage mogelijk per leerling, per klas en per vraag
DIGITALE PROEFWERKEN BIJ NIEUW NEDERLANDS
Bij Nieuw Nederlands zijn digitale proefwerken beschikbaar. Zie www.digitaleproefwerken.nl.
ZIE OOK
beoordelen – i-clips
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
41
DOCENTROLLEN
WAT ZIJN DE DOCENTROLLEN?
Bij een activerende didactiek kunnen vier rollen voor de docent worden onderscheiden:

de instructeur: de docent is de bron van kennis en opdrachtgever van leeractiviteiten

de trainer: de docent werkt via het overdragen van kennis aan vaardigheden door deze
vaardigheden voor te doen en door leerlingen te laten oefenen en toepassen

de begeleider: de docent zorgt voor omstandigheden waarin leerlingen optimaal kunnen leren

de coach: de docent begeleidt de leerling door gerichte vragen te stellen en nauw aan te sluiten
bij individuele leerbehoeftes en knelpunten
De inzet van een of meer van deze rollen is afhankelijk van de leerstof. In principe is het mogelijk om
in één les alle vier rollen afwisselend in te zetten.
WAAROM VERSCHILLENDE DOCENTROLLEN?
Belangrijke argumenten voor verschillende docentrollen zijn:
1 effectiviteit: door de docentrol en het leerdoel op elkaar af te stemmen
2 verschillende docentrollen zijn een voorwaarde van activerende didactiek
3 variatie in het werk als docent
DOCENTROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands zijn alle vier rollen mogelijk. Bij sommige opdrachten ligt een bepaalde rol meer
voor de hand om het gewenste effect te bereiken. Bijvoorbeeld:

de cursus: de docent als instructeur en/of trainer en/of begeleider

de variatietip: de docent als begeleider

de taak: de docent als begeleider

het project: de docent als coach
ZIE OOK
actief leren – activerende didactiek – activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
42
EXPERTWERKVORM
Zie: activerende werkvormen – samenwerkend leren – werkwoordspelling met expertwerkvorm
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
43
GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL
WAT IS DE GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?
De gereedschapskist is een onderdeel van het activiteitenboek. In de gereedschapskist staat de
theorie uit de cursussen. Deze theorie bevat niet alleen de uitleg van belangrijke begrippen maar ook
tips, strategieën en stappenplannen.
De gereedschapskist hebben leerlingen bijvoorbeeld nodig als ze aan een taak of een project werken.
WAAROM EEN GEREEDSCHAPSKIST VOOR TAAL?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van de gereedschapskist voor taal zijn:
1 snelheid en gemak: leerling vindt snel belangrijke theorie, tips en stappenplannen terug
2 handig hulpmiddel bij uitvoering van taken en projecten
3 compact meeneemnaslagwerk voor volgende schooljaren
ZIE OOK
activiteitenboek – cursus – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
44
GROEPSBEOORDELING
WAT IS GROEPSBEOORDELING?
Groepsbeoordeling is de beoordeling van groepswerk. Dat kan op verschillende manieren:

groepscijfer: de leden van een groep krijgen allemaal hetzelfde cijfer

individueel cijfer: de leden van een groep krijgen ieder een individueel cijfer op basis van de
eigen inbreng

individueel cijfer met bonuspunten: naast het individueel cijfer kunnen leerlingen bonuspunten
krijgen op basis van het groepsresultaat

zelfbeoordeling per groep: iedere groep krijgt een vaste hoeveelheid punten (bijvoorbeeld 28
punten voor vier personen) die ze onderling moeten verdelen

groepsbeloning: een beloning anders dan met cijfers, bijvoorbeeld door het resultaat te laten
presenteren, mondeling, schriftelijk, digitaal of een combinatie
WAAROM GROEPSBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor groepsbeoordeling zijn:
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw
2 motivatie voor samenwerken bij groepswerk vergroten
3 evenwichtige aandacht bij het leren voor product en proces
4 vrijblijvendheid en vluchtgedrag bij groepswerk voorkomen
GROEPSBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kent verschillende vormen van groepswerk en groepsbeoordeling. Bijvoorbeeld:

spreek- en schrijfopdrachten: groepsbeloning

de taak: groepsbeloning

het project: alle manieren van groepsbeoordeling mogelijk aan de hand van criteria die met
cijfers van 1 tot en met 3 gewaardeerd worden; gezamenlijk puntenaantal kan worden omgezet
in cijfers
ZIE OOK
beoordelen – project - samenwerkend leren – taak - zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
45
GROEPSWERK
WAT IS GROEPSWERK?
Groepswerk is het uitvoeren van opdrachten waarbij leerlingen voor een goed resultaat elkaar nodig
hebben. Bij groepswerk gaat het niet alleen om het uiteindelijke resultaat maar ook om de
totstandkoming van dat resultaat. Product en proces spelen in groepswerk dus allebei een rol.
WAAROM GROEPSWERK?
1 samen leren met anderen speelt een belangrijke rol in de onderbouw
2 oefening van mondelinge taalvaardigheid, zowel spreken als luisteren
3 ontwikkelen van sociaal-communicatieve vaardigheden
GROEPSWERK IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands zit groepswerk vooral in:

de laatste opdrachten in de cursussen Spreken/kijken/luisteren

de taak

het project
ZIE OOK
groepsbeoordeling – project - sociaal-communicatieve vaardigheden - taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
HOOGBEGAAFDE LEERLINGEN
Zie: vwo-plus
© Wolters-Noordhoff
46
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
47
I-CLIPS
WAT IS I-CLIPS?
De i-clips is de website bij Nieuw Nederlands met extra opdrachten en ondersteunend lesmateriaal.
Dit materiaal wordt aangeboden binnen de elektronische leeromgeving Schoolwise. Voor elke cursus
in elk hoofdstuk uit het leerlingenboek is extra materiaal beschikbaar. I-clips is toegankelijk met een
wachtwoord dat de leerling krijgt samen met het activiteitenboek.
In de i–clips vindt u de volgende extra’s:

Weet je het? : een controle van de theorie (ook zonder wachtwoord beschikbaar)

D-toetsen: de diagnostische toetsen bij Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

extra oefenstof voor Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en Spelling

de kijk- en luisterfragmenten bij iedere cursus van het onderdeel Spreken/kijken/luisteren

zes minicursussen Schrijven

het taalregister: leerlingen krijgen in een register een korte uitleg over de belangrijkste begrippen
uit de theorieblokken

instructie voor gebruik van Word, PowerPoint en Excel

de voorgelezen fragmenten uit het onderdeel Fictie

drie webquests
WAAROM I-CLIPS?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van i-clips zijn:
1 extra oefening bij de leerstof uit de cursussen
2 complete naslagfunctie voor behandeld lesmateriaal
3 motivatie en variatie
I-CLIPS IN NIEUW NEDERLANDS
De i-clips vindt u op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl. Het optionele activiteitenboek geeft
toegang via een wachtwoord tot de i-clips en ander lesmateriaal.
ZIE OOK
buitenschoolse opdrachten – cursus – D-toets – project – Schoolwise – taak – webquest
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
48
INTERNET
WAT IS INTERNET?
Internet – oftewel het world wide web – biedt toegang tot een ongekende hoeveelheid informatie. Om
het zoeken op internet te vergemakkelijken, zijn er een aantal handige websites:

www.davindi.nl: een zoekprogramma voor scholieren; onderdeel van Kennisnet

www.startpagina.nl: een pagina met een overzicht van veelgebruikte websites, onderverdeeld in
handige rubrieken

www.startpagina.nl/dochters: Startpagina kent veel ‘dochterpagina’s’; deze dochterpagina’s
bieden een overzicht van websites rond een bepaald thema
WAAROM INTERNET?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van internet door leerlingen zijn:
1 leerlingen komen buiten schooltijd veel in aanraking met internet
2 grote diversiteit aan bronnen
3 actualiteit
4 individueel onderwijs mogelijk dat rekening houdt met verschillen tussen leerlingen
5 variatie en motivatie
INTERNET EN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands speelt internet op verschillende manieren een rol. Bijvoorbeeld:

Lezen: leesteksten zijn ontleend aan internet

Schrijven: forumdiscussies op internet

Studievaardigheid: zoekvaardigheid op internet en beoordelen betrouwbaarheid van informatie

Taak: informatie verzamelen op internet

Project: internet is een van de bronnen die geraadpleegd kunnen worden

I-clips: extra lesmateriaal dat via internet wordt aangeboden, onder andere Meer oefenen, Dtoetsen en minicursussen Schrijven
ZIE OOK
actualiteit in taallessen - buitenschoolse opdrachten – D-toetsen - i-clips – Meer oefenen - project
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
49
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS
WAT IS EEN JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS?
In de onderbouw hebben scholen de vrijheid om een eigen invulling aan de onderbouw te geven.
Deze keuzevrijheid van scholen betekent dat in principe iedere school het vak Nederlands een andere
vorm én een andere inhoud kan geven, zolang de kerndoelen maar gerealiseerd worden.
Voor een lesmethode betekent dit dat de leerstof flexibel moet kunnen worden ingezet. Nieuw
Nederlands bevat een jaarplanner waarin alle leerstof aan de orde komt. Om scholen echter te
ondersteunen in hun keuzevrijheid, biedt de docentenhandleiding verschillende aanpakken die
aansluiten bij de vier scenario’s in de onderbouw. Bijvoorbeeld:

Nederlands als 1-uursvak, 2-uursvak en 3-uursvak

Nederlands geïntegreerd in een leergebied

Nederlands als individueel onderwijs
WAAROM EEN JAARPLANNER?
Belangrijke argumenten voor een jaarplanner zijn:
1 overzicht bieden van de totale leerstof en benodigde lestijd
2 lesvoorbereiding vergemakkelijken
3 gemakkelijker inhoudelijke keuzes kunnen maken
4 gemakkelijker werkwijzers op maat kunnen maken
JAARPLANNER IN NIEUW NEDERLANDS
De jaarplanner in Nieuw Nederlands is beschikbaar in de docentenhandleiding.
ZIE OOK
keuzevrijheid – kerndoelen - scenario’s
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
50
KERNDOELEN NADER UITGELEGD
TIEN KERNDOELEN
Het vak Nederlands in de onderbouw telt tien kerndoelen. De kerndoelen worden hieronder in
samenhang beschreven en geanalyseerd. Kort gezegd: wat typeert Nederlands in de onderbouw?
TYPERING VAN DE KERNDOELEN
In de meeste van de tien kerndoelen zijn de taalvaardigheden geïntegreerd. De kerndoelen 1, 2 en 3
hebben bijvoorbeeld betrekking op zowel schrijf- als spreeksituaties. Taalvaardigheid wordt in de
vernieuwde onderbouw gezien als een mengvorm van mondelinge en schriftelijke taalvaardigheid. In
taalsituaties combineer je met andere woorden zowel spreek-, luister-, lees- als schrijfvaardigheid.
Geïsoleerd gebruik van een van de vaardigheden komt zelden voor.
Kerndoel 3 en 4 laten zien dat Nederlands taalonderwijs tot doel heeft strategieën aan te leren.
Woordenschatuitbreiding heeft met een apart kerndoel een belangrijke status gekregen binnen de tien
kerndoelen. Bij kerndoel 4 staan strategieën centraal om informatie te verwerven uit gesproken en
geschreven teksten. Deze informatievaardigheden gebruiken de leerlingen uiteraard niet alleen in het
vak Nederlands, maar hebben sterke verwantschap met alle andere vakken waarin leerlingen
onderwijs volgen. Lees- en luisterstrategieën spelen in deze kerndoelen een cruciale rol.
Informatievaardigheden spelen niet alleen in kerndoel 4 maar ook in kerndoel 5 een prominente rol. In
dit kerndoel worden schriftelijke en digitale bronnen genoemd. Leerlingen moeten getraind worden in
het zoeken, het ordenen en het beoordelen van informatie op waarde voor hemzelf en anderen. De
persoonlijke inschatting van de waarde, het belang van de informatie – zowel voor jezelf als voor
anderen - wordt expliciet in dit kerndoel genoemd. Een kritische omgang met informatie wordt hier
gepropageerd.
In de kerndoelen 6 en 7 worden de mondelinge tekstsoorten genoemd waarin de leerlingen getraind
moeten worden: deelnemen aan overleg, planning, discussie in een groep, en het geven van een
mondelinge presentatie.
Kerndoel 8 gaat in op het lezen van zowel fictie als non-fictie. Ook noemt het kerndoel een criterium
voor de keuze van teksten: de teksten moeten tegemoetkomen aan de belangstelling van de leerling
én zijn belevingswereld uitbreiden.
Kerndoel 9 en 10 benoemen de metacognitieve vaardigheden die bij alle overige kerndoelen gebruikt
kunnen worden: een planmatige aanpak van taalactiviteiten, en beter de taal leren door te reflecteren
op taalactiviteiten.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
KEUZES MAKEN IN DE METHODE
Zie: jaarplanning
© Wolters-Noordhoff
51
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
52
KEUZEVRIJHEID
WAT IS KEUZEVRIJHEID?
In de onderbouw hebben scholen de keuze om het onderwijs in leerjaar 1 en 2 naar eigen voorkeur in
te richten. Belangrijke voorwaarden zijn echter onder andere:

het realiseren van de globaal geformuleerde kerndoelen

het voldoen aan de zes kenmerken van het leren in de onderbouw
De kerndoelen zijn voorgeschreven voor tweederde van de totale leertijd. Het resterende eenderde
deel kunnen scholen naar eigen inzicht invullen. Er kunnen extra vakken worden aangeboden maar
ook kunnen de verplichte vakken verder verdiept worden.
WAAROM KEUZEVRIJHEID?
Belangrijke argumenten voor keuzevrijheid van scholen in de onderbouw zijn:
1 recht doen aan verschillen tussen leerlingen
2 meer keuzemogelijkheden voor ouders en leerlingen
3 de school kan doen waar de school goed in is
KEUZEVRIJHEID IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands is keuzevrijheid op verschillende manieren vormgegeven, zowel voor de school,
de docent als de leerling. Bijvoorbeeld:

jaarplanner van leerstof met een keur aan varianten

variatie in opdrachten, teksten en bronnen

onderscheid in cursus, taak en project
ZIE OOK
cursus – jaarplanning in Nieuw Nederlands – kerndoelen nader uitgelegd – project – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
KLASSENMANAGEMENT
Zie: ordeproblemen – uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
53
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
54
LEERLINGEN IN DE ONDERBOUW
WAT VINDEN LEERLINGEN?
Op een conferentie over de onderbouw is een tiental leerlingen gevraagd wanneer zij school leuk
vinden. De leerlingen waren afkomstig uit alle schooltypen. Hun voorkeuren hebben we samengevat
in een Top 5.
TOP 5
1 Met elkaar kunnen praten / kunnen overleggen.
2 Inlevingsvermogen van de docent: serieuze omgang en niet gemeen doen.
3 Individuele benadering door docent: ‘Ik ben de klas niet!’
4 Meer ict of gewoon eens wat anders.
5 Niet uit het boek werken maar gewoon iets doen!
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
55
LEERLINGROLLEN
WAT ZIJN DE VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?
Bij groepsopdrachten is wederzijdse afhankelijkheid een voorwaarde om alle leerlingen bij de opdracht
te betrekken. Deze wederzijdse afhankelijkheid wordt versterkt als iedere leerling een duidelijke rol
heeft. Bijvoorbeeld:

schrijver: noteert alle uitkomsten

rekenaar: controleert antwoorden met rekenmachine

vrager: roept de docent erbij als dat nodig is

materiaalchef: haalt en brengt benodigde spullen

organisator: verdeelt werk over groepsleden

checker: controleert of iedereen de opdracht snapt of kan

criticus: stelt lastige vragen

opzoeker: raadpleegt naslagwerken

uitvoerder: voert praktische handelingen uit

scheidsrechter: beslist bij meningsverschillen of schakelt hulp in

informant: loopt langs bij andere groepen om antwoorden te controleren of ideeën op te doen

pretletter: houdt de moed erin en zorgt voor een goede werksfeer
WAAROM VERSCHILLENDE LEERLINGROLLEN?
Belangrijke argumenten voor verschillende leerlingrollen zijn:
1 bevorderen wederzijdse afhankelijkheid in groepswerk
2 bieden van duidelijkheid, veiligheid en structuur
3 variatie in leeractiviteiten
4 bevorderen van verantwoordelijkheidsgevoel en sociaal-communicatieve vaardigheden
LEERLINGROLLEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands komen de rollen op verschillende manieren aan de orde. Bijvoorbeeld:

cursussen: de opdrachten wisselen rollen zoveel mogelijk af, met name de rol van schrijver,
vrager, opzoeker, uitvoerder en informant

taken: leerlingen zijn genoodzaakt voor een goede uitvoering van de taak om de rollen te
verdelen, met name de rol van materiaalchef, organisator, checker, criticus, opzoeker,
uitvoerder, informant en pretletter

projecten: in een project spelen alle rollen een rol; in het stappenplan en de criteria wordt
expliciet aangestuurd op verdeling van rollen
ZIE OOK
cursus – groepswerk – project – samenwerkend leren – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
56
LEERSTIJLEN
WAT ZIJN LEERSTIJLEN?
Een leerstijl is de manier waarop een leerling het prettigst en gemakkelijkst leert. Leren gaat het beste
als de leerling zijn eigen leerstijl kan toepassen. Om de horizon van leerlingen te verbreden, is het
echter ook zinvol om leerlingen kennis te laten maken met andere leerstijlen.
Afhankelijk van de leerstijl, ontwikkelt een leerling zijn eigen technieken en trucs om te leren (zie
leerstrategieën).
Leerstijlen zijn divers. Bijvoorbeeld:

leren door te horen, te zien, te voelen, te ruiken of door zelf iets te doen

leren door exacte analyse

leren door een globale benadering

leren door extravert te zijn

leren door introvert te zijn

leren door reflectief te reageren

leren door impulsief te reageren

leren door de werkelijkheid open, intuïtief en associatief te benaderen

leren door de werkelijkheid gesloten en gestructureerd te benaderen
Niet alleen verschillen leerstijlen per leerling, ook doen de schoolvakken vaak een beroep op een
bepaalde leerstijl.
WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTIJLEN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan verschillen in leerstijlen zijn:
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen leerstijl laten benutten
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij zijn leerstijl kan toepassen
3 horizon verbreden: leerling andere, misschien voor hem of haar betere leerstijlen laten ontdekken
LEERSTIJLEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om zijn eigen
leerstijl verder te ontwikkelen. De docent speelt een belangrijke rol door ruimte te bieden aan
verschillen in leerstijlen.
Opdrachten in Nieuw Nederlands doen een beroep op een ruim scala aan leerstijlen, zodat leerlingen
ook kennismaken met andere manieren van leren.
ZIE OOK
leerstrategieën – meervoudige intelligenties
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
57
LEERSTRATEGIEËN
WAT ZIJN LEERSTRATEGIEËN?
Leerstrategieën zijn de stappen die de leerling zet om zijn leren effectiever en efficiënter te maken.
Leerlingen kiezen strategieën die het beste bij hun leerstijl passen.
Er zijn tal van leerstrategieën. Bijvoorbeeld:

betekenis van een woord afleiden uit de tekst 
voorkennis activeren

categoriseren (rijtjes maken)

concretiseren met voorbeelden

schematiseren, bijvoorbeeld oorzaak-gevolg 
betekenis geven door koppeling aan eigen
ervaringen

vereenvoudigen door gebruik van metaforen

uit je hoofd leren aantekeningen maken

concentreren

jezelf moed inpraten

onderwerpen of invalshoeken kiezen op
basis van eigen interesses

ontspannen met muziek of sport

doelgericht lezen met behulp van een

je eigen vooruitgang bijhouden
leesstrategie

huiswerk plannen

vragen stellen om verheldering of

lastige woorden en zinnen niet gebruiken
verbetering

omschrijvingen geven

samenwerken met klasgenoten
WAAROM AANDACHT VOOR LEERSTRATEGIEËN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan leerstrategieën zijn:
1 structuur en veiligheid bieden aan leerlingen
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij de bij hem passende leerstrategieën kan toepassen
LEERSTRATEGIEËN IN NIEUW NEDERLANDS
Leerstrategieën spelen een belangrijke rol in opdrachten in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:

klasgenoten als bron gebruiken om te leren

vragen stellen en doorvragen

eigen onderwerpen en invalshoeken kunnen kiezen

leesstrategieën

schrijfstrategieën

spreekstrategieën

woordraadstrategieën

strategieën om woorden te onthouden
ZIE OOK
leerstijlen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
LEREN DOOR TE DOEN
Zie: actief leren
© Wolters-Noordhoff
58
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
LEREN LEREN
Zie: zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
59
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
LESPLANNING MAKEN
Zie: jaarplanner in Nieuw Nederlands – werkwijzer
© Wolters-Noordhoff
60
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
61
LOKAALINRICHTING
WAT IS EEN GOEDE LOKAALINRICHTING?
De lokaalinrichting is afhankelijk van de manier waarop in de klas geleerd wordt. Het lokaal kan op
verschillende manieren worden ingericht. Bijvoorbeeld:

de busopstelling: tafels staan in tweetallen achter elkaar opgesteld, vaak in drie rijen; alle tafels
zijn gericht op de docent en het bord

de U-vorm: tafels vormen een U-vorm met een grote binnenruimte; leerlingen kunnen elkaar
maar ook de docent en het bord zien

eilandvorm: tafels zijn in 3-tallen, 4-tallen of 5-tallen gegroepeerd waarbij de tafels zo zijn
opgesteld dat niemand met zijn rug naar het bord of de docent zit
Aanvullend op deze drie vormen van lokaalinrichting zijn een aantal varianten mogelijk door hoeken
te creëren. Bijvoorbeeld:

een rustig-werken-hoek

een luisterhoek met apparatuur

een computerhoek

een opzoekhoek met naslagwerken

een lekker-lezen-hoek
Bij zelfstandig werken door leerlingen is een instructietafel nodig. Een instructietafel is een tafel in de
klas waar een leerling of kleine groepjes leerlingen apart uitleg kunnen krijgen. Andere leerlingen
moeten dan wel zelfstandig – zonder hulp van de docent – verder kunnen werken.
WANNEER WELKE LOKAALINRICHTING?
De keuze van de lokaalinrichting is afhankelijk van de manier van leren. Bijvoorbeeld:

de busopstelling: vooral geschikt voor klassikale instructie en presentaties

de U-vorm: vooral geschikt voor klassikale instructie en voor groepsgesprekken

de eilandvorm: vooral geschikt voor groepswerk, samenwerkend leren, het gebruik van
activerende werkvormen en zelfstandig werken
De inrichting van hoeken met een speciale functie én een instructietafel is wenselijk bij alle drie
vormen.
LOKAALINRICHTING BIJ NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands is als communicatieve taalmethode gericht op interactie tussen leerlingen. In de
lessen oefenen leerlingen hun lees-, schrijf-, spreek-, kijk- en luistervaardigheid. De hoeken en de
instructietafel zijn daarom doorlopend gewenst.
De opstelling van tafels kan variëren. De opstellingen die klassengesprekken en uitwisseling in kleine
groepen mogelijk maken, hebben echter de voorkeur. Bijvoorbeeld:

cursus: busopstelling, U-vorm en eilandvorm zijn alle drie mogelijk

taken: busopstelling (bij alleen werken en in tweetallen werken) en eilandvorm (bij 3-tallen en
meer) zijn mogelijk

projecten: eilandvorm bij de projectfasen voorbereiden en uitvoeren; U-vorm en/of eilandvorm bij
de projectfasen presentatie en nabespreking
ZIE OOK
uitgestelde aandacht – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
62
MEER OEFENEN
WAT IS MEER OEFENEN?
Bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Spelling en Grammatica kunnen de leerlingen extra
oefenstof maken op de website www.nieuwnederlands.wolters.nl.
WAAROM MEER OEFENEN?
Belangrijke argumenten voor Meer oefenen zijn:
1 differentiatie in leerstofaanbod: individuele leerroutes
2 variatie, veiligheid en motivatie door te leren met de computer
3 remedial teaching
4 de leerstof in Meer oefenen (leesvaardigheid, woordenschatverwerving, spellingvaardigheid en
grammaticale kennis) spelen een belangrijke rol bij het leren in andere vakken
MEER OEFENEN IN NIEUW NEDERLANDS
Bij de volgende onderdelen biedt Nieuw Nederlands extra, digitale oefenstof aan:

Lezen

Taal en woordenschat

Spelling

Grammatica
Bij ieder onderdeel kan de leerling een D-toets maken. Dat is een diagnostische toets waarmee de
leerling kan controleren wat zijn niveau is. De leerling kan ook eerst de D-toets maken en daarna
besluiten om wel of niet meer te oefenen.
ZIE OOK
diagnostische toets – i-clips – internet
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
63
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES
WAT ZIJN MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?
Bij het verwerken van nieuwe leerstof zijn verschillende gebieden in de hersenen actief. Uit dit feit is
het concept meervoudige intelligentie ontwikkeld. Mensen gebruiken verschillende intelligenties om
effectief te leren. Per individu zijn sommige intelligenties meer ontwikkeld dan andere intelligenties.
Gebruikmaking van zoveel mogelijk intelligenties biedt een effectiever en efficiënter leerresultaat.
Er worden acht intelligenties onderscheiden. Bij iedere intelligentie wordt tussen haakjes ter illustratie
een beroep genoemd.

logisch / mathematische intelligentie: denken in begrippen; herkennen van redeneringen,
patronen en volgorde (de wetenschapper)

linguïstische intelligentie: dingen benoemen; gevoelig voor betekenis en volgorde van woorden
(de dichter)

muzikale / ritmische intelligentie: leven met geluid; gevoelig voor toonhoogte, melodie, ritme en
toon (de componist)

visueel / ruimtelijke intelligentie: denken in beelden; nauwkeurig waarnemen van de wereld of
deze opnieuw vormgeven (de vliegtuigpiloot en de beeldend kunstenaar)

lichamelijke / kinesthetische intelligentie: graag bewegen; goed gebruik kunnen maken van het
lichaam en van objecten (de atleet of de danser)

interpersoonlijke intelligentie: voorkeur voor samenwerken; goed mensen en relaties begrijpen
(de koopman of de leraar)
WAAROM AANDACHT VOOR MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan meervoudige intelligentie zijn:
1 veiligheid bieden aan leerlingen: eigen intelligenties laten benutten
2 effectiviteit: leerling leert beter als hij gebruik kan en mag maken van al ontwikkelde intelligenties
3 horizon verbreden: leerling andere, minder gebruikte intelligenties laten ontdekken
MEERVOUDIGE INTELLIGENTIES IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt in de cursussen, taken en projecten de leerling gelegenheid om gebruik te
maken van al ontwikkelde intelligenties.
Leerlingen komen via Nieuw Nederlands door een variatie in type opdrachten in aanraking met alle
acht intelligenties. Door de inhoud van het vak Nederlands worden linguïstische intelligentie en
interpersoonlijke intelligentie vanzelfsprekend intensiever aangesproken.
ZIE OOK
leerstijlen – leerstrategieën
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
METHODESITE
Zie: i-clips
© Wolters-Noordhoff
64
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
NATUURLIJK LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
65
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
66
NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN
WAT IS NEDERLANDS IN KLEINE, HETEROGENE GROEPEN?
Soms is er sprake van individueel onderwijs, bijvoorbeeld op kleine scholen, bij thuisonderwijs of op
de ruime zeventig vo-scholen van de Stichting Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB). In deze
kleine, vaak heterogene groepen moet er veelal geïndividualiseerd onderwijs worden aangeboden.
GEÏNDIVIDUALISEERD ONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS
Met behulp van de jaarplanner en een werkwijzer kan er een geïndividualiseerd traject met Nieuw
Nederlands worden samengesteld. De leerling meet zijn vorderingen met behulp van de diagnostische
toetsen (D-toetsen), de deeltoetsen en de hoofdstuktoetsen. Eventuele zwakke punten kunnen
vervolgens worden getraind met behulp van het activiteitenboek en de extra oefenstof op de i-clips.
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden
samengesteld.
ZIE OOK
i-clips – D-toetsen – digitale proefwerken
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
NEDERLANDS TAALONDERWIJS IN HET BUITENLAND
Zie: Nederlands in kleine, heterogene groepen
© Wolters-Noordhoff
67
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
68
NIEUWE LEREN (HET)
WAT IS HET NIEUWE LEREN?
Het nieuwe leren is een verzamelnaam voor een grote hoeveelheid concepten in het onderwijs.
Belangrijkste overeenkomsten tussen deze concepten zijn:

actief en zelfstandig leren: leerling is zelf actief aan de slag, leert zelf zijn eigen leerproces vorm
te geven en wordt in staat gesteld om zelf betekenis te geven aan de werkelijkheid

leerlinggericht onderwijs: de leerstof is authentiek, voor de leerling herkenbaar en gericht op
functionele toepassing in het echte leven

samen leren: leerling leert van en samen met anderen
Onderwijsconcepten met een sterke of minder sterke relatie met het nieuwe leren zijn:

actief leren

praktijkgericht onderwijs

authentiek en betekenisvol leren

probleemgestuurd onderwijs

competentiegericht leren

projectonderwijs

coöperatief leren

sociaal-constructivisme

leren leren

werkplekleren

levensecht leren

zelfstandig leren

natuurlijk leren

zelfverantwoordelijk leren

ontdekkend leren
WAAROM HET NIEUWE LEREN?
Belangrijke argumenten voor het nieuwe leren zijn:
1 grotere effectiviteit volgens onderwijskundig onderzoek naar leerprocessen
2 veranderingen in de samenleving en de wensen van ouders en leerlingen
3 een alternatief bieden voor negatieve effecten van het schoolse leren
4 motivatie bij leerlingen bevorderen
5 voortijdige uitval van leerlingen voorkomen
HET NIEUWE LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands maakt door de driedeling in cursus, taak en project gebruik van zowel aspecten
van schools leren als van aspecten van het nieuwe leren.
Bijvoorbeeld:

cursus: kennis- en vaardigheidsgerichte training; authentieke tekstkeuze; leerlinggericht;
samenwerkend leren

taak: functionele toepassing van taalvaardigheid in een authentieke situaties

project: integratie van verschillende taalvaardigheden; samenwerking met andere vak- en
leergebieden; samenwerken met klasgenoten; actief leren
ZIE OOK
actief leren – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
69
NIEUWE SPELLING
WAT IS DE NIEUWE SPELLING?
In oktober 2005 is de nieuwe Woordenlijst Nederlandse taal verschenen. Vanaf 1 augustus 2006 is
deze Woordenlijst de wettelijke spellingnorm voor onderwijs en overheid. De belangrijkste
aanpassingen hebben te maken met drie kwesties die vaak tot spellingvragen leiden:
1 de tussen-n, de ‘pannenkoekregel’
2 aan elkaar, los of met een streepje’
3 hoofdletters of kleine letters
WAAROM DE NIEUWE SPELLING?
De overheid heeft in 1994 besloten dat elke tien jaar een aangepaste Woordenlijst Nederlandse Taal
verschijnt, om antwoord te kunnen geven op actuele spellingvragen. Verouderde woorden verdwijnen,
nieuwe woorden worden toegevoegd. Bestaande regels worden getoetst aan de praktijk. Het
uitgangspunt: zo min mogelijk veranderen, maar wel de noodzakelijke verbeteringen aanbrengen.
DE NIEUWE SPELLING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands hanteert met ingang van 1 augustus 2006 de nieuwe spelling.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
ONTDEKKEND LEREN
Zie: nieuwe leren (het)
© Wolters-Noordhoff
70
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
71
ORDEPROBLEMEN VOORKOMEN
WAT ZIJN ORDEPROBLEMEN?
Ordeproblemen zijn conflicten tussen docent en leerling(en), waarbij niet het leren centraal staat maar
de relatie (lees: het conflict) tussen docent en leerling.
In 1-op-1-gesprekken bij conflicten beveelt Teitler (Leren in veiligheid, Uitgeverij Agiel, 2004) aan om
responsief te reageren, dat wil zeggen: de docent vraagt de leerling om respons, om een reactie op
zijn gedrag. De docent oordeelt niet maar geeft de leerling de gelegenheid om openheid van zaken te
geven. Als de leerkracht vraagt “Hoe komt het dat je zo doet?” weet de leerling dat er op hem gelet
wordt, hij zal moeten nadenken over zijn gedrag en zal er een reden voor moeten geven.
Gedragsproblemen in de klas kunnen echter vaak niet direct worden aangepakt, onder andere omdat
de meeste leerlingen niet verantwoordelijk zijn voor het ontstane probleem en omdat anders veel
leertijd verloren kan gaan. Om uitstel te creëren en het probleem later te bespreken, kan er
‘gegoocheld worden met aandacht’. In Leren in veiligheid staan enkele manieren en voorbeelden om
met aandacht te goochelen en het conflict even in de ijskast te zetten:
1 goochelen met het onderwerp
2 goochelen met plaats en tijd
3 goochelen van inhoud naar betrekking
1 GOOCHELEN MET HET ONDERWERP
De aandacht van de leerling wordt verplaatst van het ene onderwerp naar het andere met als doel om
welles-nietes-gesprekken of discussies te voorkomen.
Niet zo …
… maar zo!
Leerkracht: “Ga er maar uit!”
Leerkracht: “Chantal, ga er maar uit!”
Leerling: “Waarom?”
Leerling: “Waarom?”
Leerkracht: “Omdat je zat te kletsen.”
Leerkracht: “Volgens mij heb je me wel gehoord,
Leerling: “Ik zei helemaal niks.”
daarom gaan wij nu verder met de les. Wie van
Leerkracht: “Jawel, ik zag het duidelijk.”
jullie weet het antwoord op vraag 6?”
Leerling: “Echt niet.”
2 GOOCHELEN MET PLAATS EN TIJD
Goochelen met plaats en tijd lukt alleen als leerlingen in de les zelfstandig kunnen werken. Als dat het
geval is, kunnen leerlingen namelijk apart worden genomen voor een gesprek. Uitstel van een
gesprek naar een moment buiten de les, bijvoorbeeld naar de pauze of naar het eind van de dag,
heeft niet de voorkeur omdat ook dan vaak de rust en de concentratie ontbreken voor een goed
gesprek. Bovendien kan feedback het beste zo snel mogelijk plaatsvinden. Kies daarom het liefst een
moment wanneer andere leerlingen zelfstandig werken.
Goochelen met tijd
Leerkracht: “Ga er maar uit!”
Leerling: “Waarom?”
Leerkracht: “Dat leg ik je na de les wel uit”
Of:
Leerkracht: “Hoe komt het dat je niet aan het werk bent?”
Leerling: “Weet ik niet.”
Leerkracht: “Dan kom ik zo tijdens Zelfstandig Werken even met je praten.”
Goochelen met plaats
Leerling: “Waarom heb ik een onvoldoende?”
Leerkracht: “Als je op je plaats gaat zitten, kom ik je dat zo uitleggen.”
© Wolters-Noordhoff
72
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
Of:
Leerkracht: “Ga er maar uit.”
Leerling: “Waarom?”
Leerkracht: “Dat zal ik je zo op de gang vertellen.”
Leerling: “Ik wil het nú weten.”
Leerkracht: “Dat is goed, loop maar even met me naar de gang, dan zal ik je het vertellen.”
3 GOOCHELEN VAN INHOUD NAAR BETREKKING
Bij goochelen van inhoud naar betrekking wordt de aandacht verplaatst van het onderwerp van het
gesprek naar de relatie tussen de docent en de leerling.
Van een gesprek op inhoudsniveau …
Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.”
Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende
week opgegeven.”
Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.”
Leerling: “Echt niet.”
Leerkracht: “Echt wel.”
… naar een gesprek op betrekkingsniveau
Leerkracht: “Vandaag hebben jullie een toets.”
Leerling: “Nee hoor, die heeft u voor volgende
week opgegeven.”
Leerkracht: “Nee, ik weet zeker voor vandaag.”
Leerling: “Echt niet.”
Leerkracht: “Dat is vervelend. Kijken hoe we dat
kunnen oplossen.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je
zit te snoepen.”
Leerling: “Ik snoep helemaal niet.”
Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.”
Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.”
Leerkracht: “Ik zag je toch duidelijk kauwen.”
Leerling: “Echt niet.”
Leerkracht: “Echt wel.”
Leerkracht: “Blijf na de les maar even wachten, je
zit te snoepen.”
Leerling: “Ik snoep helemaal niet.”
Leerkracht: “Ik zie toch dat je zit te snoepen.”
Leerling: “Echt niet, ik heb niks in mijn mond.”
Leerkracht: “Volgens mij heb je wat in je mond
maar jij zegt van niet. Ik merk dat ik dat heel
vervelend vind, tijdens Zelfstandig Werken wil ik
het daar even met je over hebben.”
ZIE OOK
conflicthantering – uitgestelde aandacht – veilig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
73
POSITIEVE FEEDBACK
WAT IS POSITIEVE FEEDBACK?
Uitgangspunt van positieve feedback is dat leerlingen beter leren als goed gedrag positief bevestigd
wordt dan wanneer fout gedrag wordt afgekeurd.
Ook kan positieve feedback worden gegeven als een leerling iets niet goed heeft gedaan. In dat geval
wordt positieve feedback gegeven door de nadruk te leggen op de oplossing, en niet op het probleem.
De feedback is in dat geval constructief; de leerling wordt een kans geboden om het goed te doen.
POSITIEVE FEEDBACK IN VIER STAPPEN
Gebruik de volgende richtlijnen voor het geven van positieve feedback:
1 Beschrijf het actuele gedrag van de ander specifiek en concreet.
2 Gebruik de ik-vorm.
3 Richt de feedback op veranderbaar gedrag.
4 Spreek een wens uit: welk gedrag wilt u van de leerling zien?
ZIE OOK
ordeproblemen voorkomen – uitgestelde aandacht – veilig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
74
PORTFOLIO
WAT IS EEN PORTFOLIO?
Een portfolio wordt ook wel eens een bewijzenmap genoemd. Met andere woorden: een portfolio laat
zien wat een leerling allemaal heeft gemaakt en gedaan.
Een portfolio heeft in het algemeen twee functies: een zachte, pedagogische functie en een harde,
kwalificerende functie.
WAAROM EEN PORTFOLIO?
Belangrijke argumenten voor het gebruik van een portfolio zijn:
1 motivatie: de leerling kan trots laten zien wat hij heeft gemaakt of gedaan; hij ziet in zijn portfolio de
groei die hij doormaakt
2 leereffect: de leerling kan via zijn portfolio leren van vroegere ervaringen; het leerproces kan via een
portfolio gemakkelijker onderwerp van gesprek worden tussen docent en leerling
3 naslagwerk: de leerling kan bij nieuwe opdrachten een beroep doen op eerdere resultaten die in de
portfolio bewaard zijn
4 evaluatie en beoordeling: een portfolio kan gebruikt worden om periodiek de vooruitgang van de
leerling te bespreken (pedagogische functie) of te waarderen (kwalificerende functie).
PORTFOLIO IN NIEUW NEDERLANDS
Het activiteitenboek van Nieuw Nederlands bevat een portfolio. Het portfolio bestaat uit vier
onderdelen:
A Even voorstellen: de leerling maakt een taalpaspoort met een persoonlijk taalprofiel
B Dit kan ik al: de leerling beschrijft periodiek hoe goed hij zichzelf vindt in Lezen,
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven
C Deze toetsen heb ik gedaan: de leerling houdt een overzicht bij van zijn cijfers én van zijn
leerpunten
D Dit heb ik gedaan: de leerling legt een bewijzenmap aan met de resultaten uit de cursussen, de
achttien taken en de drie projecten
ZIE OOK
beoordeling – taak – project – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
PROBLEEMGESTUURD ONDERWIJS
Zie: het nieuwe leren
© Wolters-Noordhoff
75
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
PROEFWERKEN
Zie: toetsen
© Wolters-Noordhoff
76
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
77
PROFIELWERKSTUK
WAT IS EEN PROFIELWERKSTUK?
Het profielwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen havo en vwo van alle profielen. (Leerlingen
van het vmbo maken een sectorwerkstuk.)
Leerlingen hebben 40 tot 80 (havo) of 80 (vwo) studielasturen tot hun beschikking om de zelfstandige
onderzoeksopdracht uit te voeren. Het profielwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:

oriëntatie en keuze

onderzoek

voorbereiden presentatie

presentatie
Leerlingen moeten voor het profielwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een profielwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het profielwerkstuk een cruciale positie in.
Leerlingen met het profiel cultuur en maatschappij kunnen ook een profielwerkstuk voor het vak
Nederlands maken. Wanneer Nederlandse taal en letterkunde bij het profielwerkstuk betrokken is,
omvat het profielwerkstuk:

een zelfstandig uit te voeren onderzoeksopdracht.
Wat de bijdrage van Nederlandse taal en letterkunde betreft, is dit:

het uitvoeren van een onderzoek naar een taalkundig of literair onderwerp
Het feit dat het profielwerkstuk in de Nederlandse taal gepresenteerd wordt is op zich niet voldoende
om aan de eisen van een profielwerkstuk voor wat betreft Nederlandse taal en letterkunde te voldoen.
De presentatie van het verrichte werk vindt op een van de volgende wijzen plaats:

een geschreven verslag (onderzoeksverslag, verhalend verslag, recensie, verslag van een
enquête of weergave van een interview);

een essay of artikel (uiteenzetting, beschouwing of betoog);

een mondelinge voordracht (uiteenzetting, beschouwing of betoog, forumdiscussie);

een reeks stellingen met onderbouwing;

een posterpresentatie met toelichting;

een presentatie met gebruik van media (audio, video, ICT).
WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?
Doel van het profielwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse vakken is opgedaan, op een
hoger niveau te integreren. Vaak wordt ook gesproken van een ‘meesterproef’, waarmee de leerling
demonstreert dat hij zijn profiel beheerst.
PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een
profielwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het profielwerkstuk inzichtelijk
te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
78
PROJECT
WAT IS EEN PROJECT?
Een project is een opdracht met een omvang van een aantal lessen waarin leerlingen zelfstandig
samenwerken naar aanleiding van een probleemstelling. Een project leidt tot een concreet
eindproduct. Verder bevat een project duidelijke aanwijzingen over de probleemstelling, de totale
tijdsduur, de te raadplegen bronnen, het verwachte eindproduct en de criteria waarop het totale
project beoordeeld wordt.
Projecten bestaan meestal uit vier fasen: voorbereiden, uitvoeren, presenteren en evalueren. Omdat
samenwerking en planning in een project van groot belang zijn, wordt in een project zowel het product
als het proces geëvalueerd.
In de onderbouw zijn projecten geschikt om integratie tussen vakonderdelen en tussen vak- en
leergebieden aan te brengen.
WAAROM EEN PROJECT?
Belangrijke argumenten voor een project zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden
3 praktische toepassing van leerstof
4 samenhang tussen vakonderdelen zichtbaar maken
5 integratie met andere vak- en leergebieden
PROJECTEN IN NIEUW NEDERLANDS
De projecten in Nieuw Nederlands hebben tot doel de aangeleerde taalvaardigheden geïntegreerd toe
te passen. Vooral Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven worden in een project in
samenhang in de praktijk gebracht. Daarnaast bieden de drie projecten gelegenheid tot
samenwerkend leren, het oefenen van sociaal-communicatieve vaardigheden en het toepassen van
informatievaardigheden.
In deel 1 zijn er drie projecten:
Projecten
Hoofdstuk 2: Altijd en overal feest!
hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder?
Hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je
eraan?
Relatie met andere vak- en leergebieden
mens en maatschappij, kunst en cultuur (presentaties)
mens en natuur, met name biologie en verzorging; kunst en
cultuur (presentaties)
mens en maatschappij, bewegen en sport (zelfverdediging);
sociaal-communicatieve vaardigheden of drama
Bij ieder project horen werkbladen. Deze werkbladen zijn beschikbaar in het optionele activiteitenboek
en de docentenhandleiding.
ZIE OOK
actief leren – beoordeling – groepswerk – lokaalinrichting – taak – webquest – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
79
REMEDIAL TEACHING
WAT IS REMEDIAL TEACHING?
Remedial teaching is onderwijs dat leerlingen – vaak individueel – krijgen aangeboden om specifieke
leerproblemen aan te pakken en/of om leerachterstanden weg te werken. Remedial teaching kan
plaatsvinden door de leerling extra oefenstof aan te bieden (meer van hetzelfde) of door de leerling
met een andere onderwijskundige aanpak (zelfde leerstof, andere aanpak) te benaderen.
WAAROM REMEDIAL TEACHING?
Belangrijke argumenten voor remedial teaching zijn:
1 alle leerlingen bij de les houden
2 rechtdoen aan verschillen tussen leerlingen
3 rekening houden met individuele voorkeuren voor leerstijlen en leerstrategieën
REMEDIAL TEACHING MET NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands streeft er door een gevarieerde aanpak in opdrachttypen naar om leerlingen zoveel
mogelijk in de les met elkaar en van elkaar te laten leren. Daarnaast spelen cursusopdrachten, taken
en projecten in op verschillende leerstijlen. Ook worden in de cursussen verschillende leerstrategieën
aangeboden, onder andere in het onderdeel Studievaardigheid. Op deze wijze wordt geprobeerd om
te voorkomen dat leerlingen in hun (stam)klas achterblijven of uitvallen.
Verder biedt het portfolio de mogelijkheid om een precies inzicht te krijgen in wensen, mogelijkheden
en beperkingen van individuele leerlingen.
Nieuw Nederlands biedt verder een aantal varianten aan leerlingen die extra oefenstof nodig hebben.
Bijvoorbeeld:

extra oefenstof in activiteitenboek voor de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,
Grammatica en Spelling

extra oefenstof via de i-clips (de website van Nieuw Nederlands)
Door de aanwezigheid van een jaarplanner, werkwijzers, verschillende toetsvormen en extra
oefenmateriaal op papier én digitaal, kan er voor individuele leerlingen een taaltraject op maat worden
samengesteld.
ZIE OOK
i-clips – leerstijlen – leerstrategieën – Meer oefenen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
80
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN
WAT IS SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?
Samenhang tussen vakken betekent dat de verschillende vak- en leergebieden vorm en inhoud van
het onderwijs op elkaar afstemmen. Bij aardrijkskunde en geschiedenis kan Pompeï bijvoorbeeld
worden aangegrepen om zowel in te gaan op natuurgeweld (aardrijkskunde) als het Romeinse Rijk
(geschiedenis). Samenhang tussen vakken speelt een sterke rol voor de vakken Nederlands en
wiskunde omdat beide vakken voor een groot deel ondersteunend zijn voor onderwijs in de overige
vakken.
WAAROM SAMENHANG TUSSEN VAKKEN?
Belangrijke argumenten voor samenhang tussen vakken zijn:
1 samenhang tussen vakken speelt een belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 leerlingen een compleet en samenhangend beeld geven van de werkelijkheid
3 onnodige overlap of conflicten (bijvoorbeeld door verschillende uitleg) tussen vakken voorkomen
4 lestijd besparen en inzetten voor andere werkwijzen, bijvoorbeeld individuele leerlingzorg of een
project
SAMENHANG TUSSEN VAKKEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nederlands is voorwaardelijk voor alle vakken en leergebieden in de onderbouw. Dat geldt voor alle
onderdelen in Nieuw Nederlands. Nieuw Nederlands werkt op een aantal manieren aan de
samenhang met andere vakken. Bijvoorbeeld:

het onderdeel Studievaardigheid: de cursussen Studievaardigheid spitsen zich toe op
studievaardigheden die voor alle vakken nodig zijn; teksten bij Studievaardigheid worden dan
ook ontleend aan andere vak- en leergebieden in de onderbouw

het onderdeel Lezen: de leesstrategieën en de kennis van tekstsoorten kunnen leerlingen direct
benutten in andere vakken op school

het onderdeel Spreken/kijken/luisteren: het voorbereiden en uitvoeren van mondelinge
presentaties maar ook het luisteren naar en verwerven van informatie hebben een directe link
met andere vakken op school

het onderdeel Schrijven: naast begrijpelijk en volledig schrijven, speelt ook bijvoorbeeld het
schrijven van verslag een belangrijke rol in alle vakken

het onderdeel Taal en woordenschat: leerlingen maken zich strategieën eigen om de betekenis
van woorden te raden en te onthouden; ze breiden hun woordenschat uit

de onderdelen Grammatica en Spelling: het onderdeel Grammatica heeft een sterke relatie met
grammaticaonderwijs bij de moderne vreemde talen, terwijl het onderdeel Spelling toepasbaar is
in alle andere vakken

het onderdeel Fictie: Fictie heeft een relatie met de kunst- en cultuurvakken maar ook met
fictieonderwijs bij moderne vreemde talen

de taken: de taken leggen een brug tussen de afzonderlijke vakonderdelen van Nederlands
maar spelen zich ook vaak op terreinen van andere vakken af

de projecten: de projecten werken aan samenhang tussen alle vakken in de onderbouw
ZIE OOK
cursus – project – taak – taalgericht vakonderwijs
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
81
SAMENWERKEND LEREN
WAT IS SAMENWERKEND LEREN?
Samenwerkend leren is een werkvorm waarbij leerlingen van elkaar en met elkaar leren. De werkvorm
kan deel uitmaken van alle mogelijke typen opdrachten of onderwijsleersituaties. Samenwerkend leren
voldoet volgens Ebbens e.a (Samenwerkend leren, Wolters-Noordhoff) in de ideale vorm aan de
volgende vijf voorwaarden:

positieve wederzijdse afhankelijkheid tussen leerlingen

individuele aanspreekbaarheid op taken van de leerling

directe interactie tussen leerlingen

gebruik van sociaal-communicatieve vaardigheden

aandacht voor het groepsproces
Een ezelsbrug voor een succesvolle uitvoering van samenwerkend leren biedt het GIPS-model,
waarbij de letters van de afkorting achtereenvolgens verwijzen naar Gelijkheid in aandeel, Individuele
verantwoordelijkheid, Positieve afhankelijkheid en Simultane activiteit.
WAAROM SAMENWERKEND LEREN?
Belangrijke argumenten voor samenwerkend leren zijn:
1 samen leren met anderen speelt belangrijke rol in het advies voor de onderbouw
2 negatieve gevolgen van samenwerken zoals ‘bij elkaar zitten’ en ‘ongelijke taakverdeling’
terugdringen
3 actief betrekken van alle leerlingen bij de les
4 ontwikkelen van actief en zelfstandig leren
5 ontwikkelingen in de samenleving
SAMENWERKEND LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Samenwerkend leren komt in verschillende gedaantes voor in Nieuw Nederlands. Bijvoorbeeld:

de cursus: leerlingen wisselen door middel van activerende werkvormen oplossingen,
antwoorden en eigen kennis en ervaring uit

de taak: de taak betrekt de leerlingen actief bij de les waarbij het resultaat wordt gedeeld met de
klasgenoten

het project: het project gaat expliciet in op het eerlijk verdelen van taken, het creëren van
positieve wederzijdse afhankelijkheid; in de evaluatie van de drie projecten spelen product en
groepsproces een gelijkwaardige rol
ZIE OOK
actief leren – activerende werkvormen – groepsbeoordeling – groepswerk – leerlingen in de
onderbouw – project – taak – werkwoordspelling met expertwerkvorm – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
82
SCENARIO’S
WAT ZIJN SCENARIO’S?
In de onderbouw is er sprake van vier scenario’s. Deze scenario’s zijn modellen om het onderwijs in
de onderbouw vorm te geven. De scenario’s hebben tot doel om het gesprek over inhoud en vorm van
onderwijs te vergemakkelijken. Alle vier scenario’s streven naar samenhang. Er is geen kwalitatief
onderscheid tussen de scenario’s. Binnen ieder scenario kan dus het best mogelijke onderwijs voor
leerlingen worden gerealiseerd.
De scenario’s kunnen als volgt worden gekarakteriseerd:
1
2
3
4
Samenhang …
door
leerstofafspraken
door combinaties van
vakken en projecten
door integratie
via competenties van
leerlingen
Programma
schoolvakken blijven uitgangspunt op het rooster,
met variaties zoals blokuren en keuzewerkuren
vakken en projecten bestaan naast elkaar in een
vakrooster en projectrooster
integratie van vakken met langere lessen (70/90
minuten) in grotere gehelen, bijv. leergebieden
leerlingen kunnen zelf kiezen en werken zonder
een rooster maar met flexibele planningen
Team
afstemmen maar
ieder werkt voor zich
afstemmen en
samenwerken
samenwerken bepaalt
het resultaat
klantgerichtheid
Het doel van de onderbouw is dat iedere school een eigen scenario ontwikkelt dat optimaal aansluit bij
de leerlingen en optimaal gebruikmaakt van kwaliteiten van de docenten. De vier voorbeeldscenario’s
dienen ter inspiratie.
WAAROM SCENARIO’S?
Scenario’s hebben de volgende doelen:
1 model om het onderwijs in de onderbouw vormgeven
2 vergemakkelijken van het gesprek over inhoud en vorm van de onderbouw
3 variatie tussen scholen creëren: elke school een eigen gezicht
4 inzicht bieden aan ouders en leerlingen bij schoolkeuze
SCENARIO’S IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands kan ingezet worden in alle vier scenario’s. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de
leerstofplanning per scenario.
Daarnaast is er een vijfde scenario toegevoegd, namelijk een scenario voor geïndividualiseerd
onderwijs, bijvoorbeeld voor leerlingen die de methode gebruiken voor remedial teaching of leerlingen
van de ruim zeventig scholen voor voortgezet onderwijs in het buitenland waar in kleine klassen wordt
gewerkt.
ZIE OOK
actief leren – beoordelen – lokaalinrichting – project – remedial teaching – samenwerkend leren – taak
– zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
83
SCHOOLWISE
WAT IS SCHOOLWISE?
Schoolwise is de elektronische leeromgeving waarbinnen leerlingen de i-clips krijgen aangeboden.
Ook de digitale proefwerken werken binnen Schoolwise. Met uitzondering van het onderdeel Weet je
het? moeten leerlingen en docenten inloggen om met Schoolwise te werken.
WAAROM SCHOOLWISE?
Belangrijke argumenten voor het werken Schoolwise zijn:
1 docenten kunnen met behulp van Schoolwise met de beschikbare onderdelen op de i-clips
differentiëren, door bepaalde oefeningen wel of niet in te plannen voor een bepaalde leerling
2 Schoolwise biedt de docent inzicht in de uitvoering van de oefeningen op de i-clips, alsook over de
resultaten daarvan
3 docenten kunnen binnen Schoolwise zelfgemaakt lesmateriaal aanbieden
4 met Schoolwise kunnen docenten zelf digitale proefwerken samenstellen, inplannen, afnemen en
(geautomatiseerd) nakijken.
ZIE OOK
i-clips – digitale proefwerken – elektronische leeromgeving
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
84
SECTORWERKSTUK
WAT IS EEN SECTORWERKSTUK?
Het sectorwerkstuk maakt deel uit van het schoolexamen vmbo voor de gemengde en theoretische
leerweg. Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de
sector. De leerling dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden.
Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. Het sectorwerkstuk moet
met een voldoende worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld.
In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de leerling schriftelijk documentatie. Deze informatie of
het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal
examen Nederlands.
Het sectorwerkstuk wordt vaak onderscheiden in vier fasen:

oriëntatie en keuze

onderzoek

voorbereiden presentatie

presentatie
Leerlingen moeten voor het sectorwerkstuk een voldoende halen, anders mogen ze niet meedoen aan
het centraal examen. Om een sectorwerkstuk tot een goed einde te brengen, dienen de leerlingen tal
van taalvaardigheden te beheersen, zoals het verwerven, verwerken en presenteren van informatie.
Het vak Nederlands neemt daardoor binnen het sectorwerkstuk een cruciale positie in.
WAAROM EEN PROFIELWERKSTUK?
Doel van het sectorwerkstuk is om kennis en ervaring, die in diverse (sector)vakken is opgedaan, op
een hoger niveau te integreren. Met het sectorwerkstuk laat de leerling zien dat hij zijn sector
beheerst.
PROFIELWERKSTUK IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt alle taalvaardigheden aan die vereist zijn voor het maken van een
sectorwerkstuk. Het is aan te bevelen om in de schoolhandleiding voor het sectorwerkstuk inzichtelijk
te maken op welke onderdelen van de methode leerlingen kunnen terugvallen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
85
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN
WAT ZIJN SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?
Sociaal-communicatieve vaardigheden zijn alle vaardigheden die leerlingen nodig hebben als ze met
elkaar samenwerken. Ebbens e.a. noemen in hun boek Samenwerkend leren (Wolters-Noordhoff,
1997) sociale vaardigheden die nodig zijn om goed te kunnen samenwerken in de klas. Zij hanteren
twee uitgangspunten, die door onderzoek positief bevestigd zijn:

effectiviteit van leren is groter als leerlingen samen leren

samen leren gaat beter als de docent aandacht besteedt aan sociale vaardigheden
Deze lijst van sociale vaardigheden dient ter illustratie van wat sociaal-communicatieve vaardigheden
zijn:

actief kunnen luisteren

hulp kunnen verlenen

op je beurt kunnen wachten

aanwijzingen kunnen opvolgen

dank-je-wel kunnen zeggen

complimenten kunnen maken

materiaal kunnen delen

mensen bij hun naam kunnen noemen

handen en voeten thuis kunnen houden

elkaar aan kunnen moedigen

bij de groep kunnen blijven

stemvolume aan situatie kunnen
aanpassen

het oneens kunnen zijn met idee i.p.v. persoon

werkruimte kunnen delen

afleiding kunnen weerstaan

conclusies kunnen trekken

door kunnen vragen

gericht hulp kunnen vragen
WAAROM SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN?
Belangrijke argumenten om aandacht te besteden aan sociaal-communicatieve vaardigheden zijn:
1 belangrijk aspect om alle schriftelijke en mondelinge communicatie te doen slagen
2 voorwaarde voor goed samenwerken
3 effectief leren staat en valt bij goede sociaal-communicatieve vaardigheden
4 belangrijk aandachtspunt in het advies voor de onderbouw
SOCIAAL-COMMUNICATIEVE VAARDIGHEDEN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands besteedt op verschillende manieren aandacht aan sociaal-communicatieve
vaardigheden. Bijvoorbeeld:

cursussen: sociaal-communicatieve vaardigheden worden actief geoefend bij de onderdelen
Spreken/kijken/luisteren en Schrijven; daarnaast passen leerlingen sociaal-communicatieve
vaardigheden toe bij het bespreken van antwoorden, eigen kennis, ervaringen en meningen

taken: de taken zijn gericht op communicatie tussen leerlingen, hetzij schriftelijk, hetzij
mondeling, en doen voortdurend een beroep op sociaal-communicatieve vaardigheden

projecten: in de projecten oefenen leerlingen sociaal-communicatieve vaardigheden waaronder
ook samenwerken, overleggen, plannen en taken verdelen; de toegepaste vaardigheden worden
expliciet geëvalueerd
ZIE OOK
actief leren – activerende werkvormen – project – samenwerkend leren – taak
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
SPELLING
Zie: nieuwe spelling - werkwoordspelling
© Wolters-Noordhoff
86
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
87
TAAK
WAT IS EEN TAAK?
In een Nieuw Nederlands-taak passen de leerlingen taalvaardigheden in de praktijk toe. De situatie in
de taak is zoveel mogelijk geënt op het gebruik van taalvaardigheden in het echte, buitenschoolse
leven. De taak is verder gericht op samenwerking tussen leerlingen en op het verzamelen en
presenteren van informatie.
Iedere taak bestaat globaal uit vier onderdelen: oriënteren, kiezen, informatie verzamelen en laten
zien.
oriënteren
De inleiding beschrijft kort en uitdagend de prestatie die van de leerling
verwacht wordt.
kiezen
De leerling kiest een aspect van het onderwerp. Hij/zij kan zich de
opdracht eigen maken door te kiezen voor eigen ervaring of interesses.
informatie verzamelen
Op internet, in kranten, bij klasgenoten of deskundigen gaat de leerling op
zoek naar informatie. Ook is de leerling soms zelf een informatiebron.
laten zien
Leerlingen wisselen uit wat zij ontdekt hebben.
WAAROM EEN TAAK?
Belangrijke argumenten voor het werken met een taak zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid voor de leerling bieden
3 bevorderen van buitenschools leren
4 het nieuwe leren simpel in de praktijk brengen
TAKEN IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands voor havo/vwo en vwo bevat ieder hoofdstuk een taak, in totaal dus zes taken. In
iedere taak worden de onderdelen Lezen, Spreken/kijken/luisteren en Schrijven geïntegreerd.
ZIE OOK
actief leren – actualiteit in taallessen – beoordelen – buitenschoolse opdrachten – groepswerk –
nieuwe leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
88
TAALGERICHT VAKONDERWIJS
WAT IS TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Taalgericht vakonderwijs heeft als uitgangspunt dat leerlingen bij alle vakken de taal van het vak
mondeling en schriftelijk moeten (leren) gebruiken om leerstof te verwerven, te verwerken en te laten
zien wat ze ermee kunnen (Hajer en Meestringa, Coutinho, 2004).
Taalgerichte vaklessen bevatten drie elementen:

leren in interactie

leren met taalsteun

leren in context
WAAROM TAALGERICHT VAKONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor taalgericht vakonderwijs zijn:
1 belangrijk kenmerk van onderwijs in de onderbouw is de samenhang tussen vakken
2 taalvaardigheid speelt een cruciale rol bij het leren in alle vakken
3 aandacht voor verschillen in leerstijl en in leerstrategieën bij leerlingen
TAALGERICHT VAKONDERWIJS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op taalgericht vakonderwijs. Bijvoorbeeld:

de cursussen: in verschillende opdrachttypen wordt leren in interactie gestimuleerd, bijvoorbeeld
door antwoorden samen na te kijken, of door associaties (woordweb), meningen, argumenten,
kennis en ervaringen met elkaar te vergelijken; door middel van actiegerichte theorie en tips
krijgen de leerlingen taalsteun

het onderdeel Studievaardigheid: studievaardigheid bereidt leerlingen voor op het leren in
andere vakken

het onderdeel Taal en woordenschat: bij Taal en woordenschat komen de leerlingen in
aanraking met woordraadstrategieën die met name bij andere vakken ingezet zullen worden

de taken: in taken oefenen de leerlingen hun taalvaardigheid in een zinvolle en levensechte
context
ZIE OOK
actief leren – activerende werkvormen – samenhang tussen vakken – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
TAALLESSEN MAKEN
Zie: zelf lessen maken
© Wolters-Noordhoff
89
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
90
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS
WAT IS THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Thuiswerkvrij onderwijs streeft naar onderwijs waarin leerlingen actief en zelfstandig op school leren
en thuis geen huiswerk meer hoeven te maken. De gedachte hierachter is dat huiswerk een
belemmerende factor kan zijn voor een activerende didactiek. Huiswerk houdt immers in veel gevallen
de traditionele, klassikale les in stand: huiswerk bespreken en/of overhoren, instructie geven en de
resterende tijd alvast aan het huiswerk gaan werken, bij voorkeur individueel.
WAAROM THUISWERKVRIJ ONDERWIJS?
Belangrijke argumenten voor en consequenties van invoering van thuiswerkvrij onderwijs zijn:
1 leerlingen krijgen meer verantwoordelijkheid voor het leren
2 leerlingen krijgen meer begeleiding tijdens het leren
3 uitbreiding van de docentrol: de docent is naast instructeur ook begeleider
4 verwerving van leerstof en kennis is niet het enige doel, ook het leerproces krijgt een belangrijke
plaats
THUISWERKVRIJ ONDERWIJS EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt op verschillende manieren in op thuiswerkvrij onderwijs. Bijvoorbeeld:

cursussen: aandacht voor actief en zelfstandig leren; ook aandacht voor uitwisseling tussen
leerlingen van de uitkomsten van een opdracht; verder wordt in verwerkingsopdrachten
stilgestaan bij de aanpak van het leren

taken: leerlingen gaan actief en zelfstandig aan de slag

projecten: product en proces spelen in gelijke mate een rol
ZIE OOK
actief leren – cursus – taak – project – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
91
TOETSEN
WAT ZIJN TOETSEN?
Toetsen hebben tot doel om inzicht te krijgen in het niveau en de vooruitgang van de individuele
leerling. Toetsen kunnen schriftelijk of digitaal worden afgenomen. Toetsen bieden variatie in
vraagtypen en sluiten nauw aan bij de aangeboden leerstof.
WAAROM TOETSEN?
Belangrijke argumenten voor toetsen zijn:
1 leereffect: leerling kan leren van de feedback op gemaakte toetsen
2 disciplinerend: toetsen versterken de motivatie om te leren
3 feedback op onderwijsaanpak: toetsen geven informatie over effectiviteit van de gevolgde aanpak in
de lessen
4 kwalificerend: informatie verzamelen voor de overgang of groepsplaatsing
TOETSEN IN NIEUW NEDERLANDS
Bij Nieuw Nederlands worden verschillende soorten toetsen aangeboden:

diagnostische toetsen of D-toetsen: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat,
Grammatica en Spelling

deeltoetsen per hoofdstuk: bij de onderdelen Lezen, Taal en woordenschat, Grammatica en
Spelling. Deze deeltoetsen worden per hoofdstuk op de Servicebox op twee manieren
aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen. De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee
manieren worden afgenomen: met en zonder meerkeuze. De toetsen worden ook zonder
meerkeuzevragen aangeboden, waardoor er een groter beroep op de kennis en vaardigheid van
de leerlingen wordt gedaan.

hoofdstuktoetsen: bij ieder hoofdstuk is er een toets waarin de onderdelen Lezen, Taal en
woordenschat, Grammatica en Spelling gezamenlijk worden getoetst. Ook de hoofdstuktoetsen
worden op de Servicebox op twee manieren aangeboden: met invullijnen en zonder invullijnen.
De toetsen zonder invullijnen kunnen op twee manieren worden afgenomen: met en zonder
meerkeuzevragen.

digitale proefwerken: leerlingen maken deze proefwerken online, dus via internet; de docent
kan veel tijd besparen met het maken en nakijken van proefwerken
ZIE OOK
beoordelen – diagnostische toetsen – digitale proefwerken – i-clips – zelfbeoordeling
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
92
UITGESTELDE AANDACHT
WAT IS UITGESTELDE AANDACHT?
De eerste stap op weg naar zelfstandig leren is het werken met uitgestelde aandacht. Als leerlingen
zelfstandig werken, werken zij alleen, in tweetallen of in groepen, in ieder geval niet klassikaal.
Zelfstandig leren en werken betekent dat de leerling niet ieder moment de docent kan inschakelen
voor hulp of uitleg. De docent moet immers zijn aandacht over alle leerlingen verdelen. Met andere
woorden: leerlingen moeten leren om hun behoefte aan uitleg uit te stellen.
De docent maakt bij het werken met uitgestelde aandacht een vaste ronde door de klas.
Uitgestelde aandacht kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Bijvoorbeeld door een
poster op te hangen met deze werkregels:
Wanneer de Z op het bord staat gelden deze werkregels:
1 Zs = je werkt in stilte (eventuele vermelding van het aantal minuten)
2 Zf = je mag fluisteren (idem)
3 Steek geen vinger op. De docent komt langs.
4 Je stoort niemand.
5 Je bent aan het werk.
6 Je weet wat je moet doen als je niet verder kunt.
7 Je blijft op je plaats, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt,
bijvoorbeeld om een woordenboek te pakken.
Een andere manier is het werken met een stoplicht. Bijvoorbeeld:
ROOD
zelfstandig in stilte werken
ORANJE
je mag fluisteren tijdens het zelfstandig werken
GROEN
je mag met elkaar overleggen en hulp vragen aan je docent
WAAROM UITGESTELDE AANDACHT?
Belangrijke argumenten voor het werken met uitgestelde aandacht zijn:
1 uitgestelde aandacht is een voorwaarde voor zelfstandig leren
2 alle leerlingen weten waar ze aan toe zijn doordat ze door de vaste ronde van de docent aandacht
krijgen
3 alle leerlingen krijgen door de vaste ronde evenveel aandacht
4 leerlingen die normaal geen aandacht (durven te) vragen of niet nodig hebben, krijgen nu ook
aandacht
UITGESTELDE AANDACHT IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands is geschikt voor zelfstandig leren. Het werken met uitgestelde aandacht is hiervan
een noodzakelijk onderdeel. Opdrachten in Nieuw Nederlands doen overwegend een beroep op
klasgenoten en in mindere mate op de docent.
ZIE OOK
lokaalinrichting – ordeproblemen voorkomen – werkwijzer – zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
VAARDIGHEIDSGERICHT ONDERWIJS
Zie: actief leren
© Wolters-Noordhoff
93
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
94
VARIATIETIP
WAT IS EEN VARIATIETIP?
De variatietip is een open opdracht die de kans biedt om de actualiteit in de les te halen. Ook speelt
de variatietip in op de eigen leefomgeving en de eigen interesses van de leerling.
WAAROM EEN VARIATIETIP?
Belangrijke argumenten om de variatietip uit te voeren:
1 variatie in de lessen
2 inspelen op actualiteit en de leefwereld van de leerling
3 de leerstof in een praktische context snel toepassen
VARIATIETIP IN NIEUW NEDERLANDS
In Nieuw Nederlands komen variatietips met name voor bij de onderdelen Lezen en
Spreken/kijken/luisteren.
ZIE OOK
actief leren – actualiteit in taallessen – leerlingen in de onderbouw
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
VERSCHILLEN TUSSEN LEERLINGEN
Zie: leerstijlen – leerstrategieën – leerlingen in de onderbouw – remedial teaching
© Wolters-Noordhoff
95
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
96
VEILIG LEREN
WAT IS VEILIG LEREN?
Veilig leren of leren in veiligheid is een concept van drs. P.I. Teitler. In het boek Leren in veiligheid:
klassenmanagement en probleemgedrag (Uitgeverij Agiel, 2004) wordt leren in veiligheid als volgt
ingeleid:
“De manier van werken van leerkrachten binnen scholen voor voortgezet onderwijs wordt wel
omschreven als werken binnen een ‘georganiseerde anarchie’: of het nu gaat om zelfstandig werken
of om het aansturen van gedrag, elke leerkracht benadert leerlingen op zijn of haar eigen wijze.
Dit boek werkt vanuit de stelling dat een dergelijke werkwijze een goede voedingsbodem kan zijn voor
het ontstaan of in stand houden van probleemgedrag: wat van de ene leerkracht mag wordt de ander
verboden en wat bij de een door de vingers wordt gezien wordt bij de ander bestraft.
En dat terwijl leerkracht die samen werken aan de opvoeding en het onderwijs het beste perspectief
bieden op een omgeving waarin leerlingen kunnen Leren in Veiligheid.
In dit boek wordt een methode gepresenteerd om een werkbaar en leefbaar pedagogisch klimaat in
het voortgezet onderwijs te creëren. Daarbij is niet het (probleem)gedrag van de leerling het
uitgangspunt, maar de wijze waarop leerkrachten de leerlingen gezamenlijk benaderen.”
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
97
VOLGTOETS CITO
WAT IS DE VOLGTOETS CITO?
De Volgtoets is een objectieve en methodeonafhankelijke toets van de Cito-groep voor het adviseren
en begeleiden van leerlingen aan het einde van het eerste leerjaar. De Volgtoets wordt aan het einde
van de eerste klas afgenomen. De toets geeft u inzicht in het niveau en de voortgang van uw
leerlingen bij de volgende kernvaardigheden: Nederlands leesvaardigheid, Engels leesvaardigheid,
Wiskunde en Studievaardigheden.
Voor Nederlands levert de Volgtoets drie taken:

Taak 1: Nederlands leesvaardigheid 1

Taak 2: Nederlands leesvaardigheid 2

Taak 8: Woordenschat
Om een rapportage te ontvangen van het niveau bij Nederlands leesvaardigheid dienen beide taken
door de leerlingen te worden gemaakt. De opgaven in de leestaken toetsen behalve betekenissen
(van woorden en zinnen), vooral relaties tussen zinnen en alinea’s (oorzaak/reden-gevolg, middeldoel), hoofdonderwerp, hoofdgedachte en schrijfdoel van de schrijver.
De taak Woordenschat is gebaseerd op de streefwoordenlijst van Hacquebord. Door afname van deze
taak ziet u in hoeverre uw leerlingen de streefwoordenlijst beheersen.
De afname van een taak kost een lesuur van minimaal 45 minuten. Na de afname worden de
antwoordbladen naar Cito gestuurd voor verwerking. De school is verplicht gebruik te maken van de
scorings- en rapportageservice van de Cito-groep. Op deze wijze zijn de normeringsgegevens altijd
up-to-date.
WAAROM DE VOLGTOETS CITO?
Argumenten voor de Volgtoets Cito zijn:
1 leerstof- en methode-onafhankelijke toetsing
2 vergelijking mogelijk met grote groep leerlingen in heel Nederland
3 leerstofaanbod beter kunnen bepalen op basis van uitkomsten
4 hulpmiddel bij indeling in leerweg of schooltype
VOLGTOETS CITO EN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt methodegebonden toetsen en toetst dus de behandelde leerstof. De
Volgtoets Cito is een extra hulpmiddel om het niveau te bepalen. Omdat de Volgtoets de normtabellen
baseert op een grote groep leerlingen in heel Nederland, is de Volgtoets geschikt voor determinatie
aan het einde van het eerste leerjaar.
ZIE OOK
digitale proefwerken – toetsen – Adviestoets Cito
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
98
VWO-PLUS
WAT IS VWO-PLUS?
Vwo-plus is vwo-onderwijs voor leerlingen die behoefte hebben aan meer uitdaging. Zo worden voor
vwo-plusonderwijs extra vakken aangeboden, bijvoorbeeld filosofie, drama of een extra moderne
vreemde taal zoals Chinees of Spaans. Een andere manier om het onderwijs uitdagender te maken is
het aanbieden van de vakken Engels en Duits in de doeltaal. Ook kan door onderzoeksopdrachten
een extra uitdaging gecreëerd worden voor deze leerlingen.
In de publicatie Nederlands verrijkt (Een handreiking en verrijkingstaken Nederlands voor
hoogbegaafde leerlingen in de basisvorming, SLO, Enschede, 2003) worden de volgende criteria
opgesomd voor geschikt lesmateriaal voor hoogbegaafden.
Het lesmateriaal:
1 heeft een hoge moeilijkheidsgraad
2 bestaat uit interessante en uitdagende onderwerpen
3 bestaat uit open opdrachten
4 laat leerlingen echte problemen oplossen
5 laat leerlingen werken met abstracte begrippen en generalisaties
6 bevat voor leerlingen nieuwe leerstof
7 vraagt van de leerlingen een onderzoekende houding
8 laat leerlingen zoeken naar samenhang en verbanden
9 geeft leerlingen ruimte voor zelfstandigheid en samenwerken
10 laat leerlingen werken met een variatie informatiebronnen
11 stimuleert de metacognitieve vaardigheden van de leerlingen
WAAROM VWO-PLUS?
Belangrijke argumenten voor vwo-plusonderwijs zijn:
1 meer uitdaging bieden aan getalenteerde, nieuwsgierige leerlingen
2 kwalitatieve diepgang bieden op een hoger abstractieniveau voor leerlingen die dat aankunnen
3 een alternatief bieden voor leerlingen die Grieks en Latijn op het gymnasium niet zien zitten maar
wel intellectueel geprikkeld willen worden
4 betere voorbereiding op hoger onderwijs
VWO-PLUS MET NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands speelt in het havo/vwo-deel en uiteraard vooral in het vwo-deel op verschillende
manieren in op vwo-plusleerlingen. Bijvoorbeeld:

moeilijker teksten uit moeilijker bronnen bij Lezen, aangevuld met zoekopdrachten en kritische
reflectie-opdrachten (Wat denk jij?) die de blik van de leerling op de wereld verruimen

de variatietip bij Lezen, Spreken/kijken/luisteren, Schrijven stelt leerlingen in staat om de
taalvaardigheid op hun eigen niveau, en op een hoger niveau, in praktijk te brengen

leerlingen krijgen bij Taal extra weetjes over taal aangeboden

bij Grammatica in het vwo-deel krijgen leerlingen alle grammatica in twee jaar aangeboden:
enkelvoudige zinnen in leerjaar 1, samengestelde zinnen in leerjaar 2; alle Latijnse grammaticale
termen staan in het activiteitenboek van het vwo-deel

de zes geïntegreerde taken bieden de leerlingen de gelegenheid om ‘taalmateriaal’ op hun eigen
niveau te kiezen; ook wordt hiermee ingespeeld op de behoefte aan zelfstandig werken en
samenwerken

de drie projecten vragen van de leerlingen een onderzoekende houding, waarin samenhang en
verbanden moeten worden aangebracht

variatietips, taken en projecten zijn open opdrachten

leerstof en opdrachten in alle cursussen, met name in het vwo-deel, bevat een hogere
moeilijkheidsgraad
ZIE OOK
actief leren – leerstijlen – meervoudige intelligenties – werkwijzer – variatietip – webquest
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
99
WEBQUEST
WAT IS EEN WEBQUEST?
Een webquest is een opdracht waarbij leerlingen onder meer gebruik maken van internet (het web)
om een taak (een quest) uit te voeren. Een webquest bestaat meestal uit zeven onderdelen:
1 Inleiding
2 Opdracht
3 Werkwijze
4 Informatiebronnen
5 Beoordelingsschema
6 Terugblik
7 Informatie voor de docent
Opdracht, werkwijze, informatiebronnen en criteria worden expliciet aan de leerling aangeboden zodat
leerlingen de klus zelfstandig, zonder hulp van de docent, kunnen klaren.
WAAROM EEN WEBQUEST?
Belangrijke argumenten voor het werken met een webquest zijn:
1 handig leermiddel voor actief leren, vaak gratis beschikbaar
2 gebruik van actuele bronnen op internet
3 een webquest stimuleert door zijn gesloten aanpak systematisch werken
4 een webquest biedt keuzevrijheid aan leerlingen
WEBQUESTS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt in de i-clips (de methodewebsite) drie webquests aan. Deze webquests zijn
afgeleid van de drie projecten:

hoofdstuk 2: Altijd en overal feest!

hoofdstuk 4: Hoe leef ik gezonder?

hoofdstuk 6: Boosheid: wat doe je er aan?
ZIE OOK
actief leren – actualiteit in taallessen – i-clips – internet
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
WEDERZIJDSE AFHANKELIJKHEID
Zie: groepswerk – leerlingrollen – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
100
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
WERKEN MET UITGESTELDE AANDACHT
Zie: uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
101
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
WERKVORMEN
Zie: activerende werkvormen
© Wolters-Noordhoff
102
103
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
WERKWIJZER
WAT IS EEN WERKWIJZER?
Werkwijzers bevatten een instructie voor de leerling om zelfstandig te werken, in actieve
samenwerking met zijn docent en/of klasgenoten. Met een werkwijzer kan de leerling zelf aan de slag,
zonder volledig of voortdurend van de docent afhankelijk te zijn.
Een werkwijzer geeft in leerlingtaal antwoord op zeven vragen:
Volledige instructie
1 Welke opdracht ga ik precies doen?
2 Wat heb ik nodig voor deze opdracht?
3 Met wie werk ik samen?
4 Waar kan ik terecht als ik hulp nodig heb?
5 Hoeveel tijd heb ik voor de opdracht?
6 Hoe wordt de opdracht nagekeken of beoordeeld?
7 Wat ga ik doen als ik eerder klaar ben?
Voorbeeld
Nieuw Nederlands, p. 103-106, opdr. 1 t/m 5
woordenboek
zelf kiezen: alleen, in 2-tallen of in 3-tallen
eerst een klasgenoot, daarna pas je docent
3 uur
nakijken met antwoordenboek
maak de D-toets of kies Meer oefenen
Een werkwijzer is een middel om actief en zelfstandig leren te bevorderen. Echter, een
dichtgetimmerde werkwijzer, waarin de route en de tijd volledig zijn vastgelegd, werkt contraproductief
en leidt dus vaak niet tot actief en zelfstandig leren.
Een voorwaarde voor het werken met een werkwijzer is het werken met uitgestelde aandacht. Zie ook
het trefwoord uitgestelde aandacht.
WAAROM EEN WERKWIJZER?
Belangrijke argumenten voor het gebruiken van een werkwijzer zijn:
1 bevorderen van actief en zelfstandig leren
2 keuzevrijheid bieden aan leerlingen voor bijvoorbeeld extra stof, verdieping of het werken aan een
ander vak
3 meer ruimte voor docent om andere rollen uit te voeren, bijvoorbeeld begeleiding
WERKWIJZERS IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands bevat een jaarplanner van de leerstof. Deze globale werkwijzer bevat de volgende
aspecten:
Schooljaar:
Week Les
1
2
Periode:
Klas(sen):
Docent:
Activiteiten
Introductie Hoofdstuk 4 thema ‘Gezond’ met behulp van het
gedicht ‘Recepten’
Lezen: opdracht 1, theorie, opdracht 2
…
Afronding
…
De jaarplanning kan vorm krijgen in verschillende werkwijzers. Wij noemen vier voorbeelden.
WERKWIJZER 1: een werkwijzer per vak, per vakonderdeel en voor zelfstandige planning
Naam:
Klas:
Vak:
Onderdeel
Individueel
Lezen
Spreken/kijken/luisteren
…
Test
© Wolters-Noordhoff
Hoofdstuk:
Groepswerk
Aantal uren
Startdatum:
Klaar op?
104
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
WERKWIJZER 2:een werkwijzer voor één vak, per les met leeractiviteiten
Naam:
Klas:
Vak:
Hoofdstuk:
Niveau:
Les:
0 Lezen
0 Maken
0 Nakijken
0 Leren
0 Praktisch werken
0 Werkuur
0 Toetsen
WERKWIJZER 3: een globale werkwijzer voor alle vakken, per week met leeractiviteiten
Naam:
Klas:
LEZEN
Week:
LEREN
MAKEN
Mentor:
DOEN
TOETS
Nederlands
Engels
…
WERKWIJZER 4: een werkwijzer voor één vak, per les, met groeperingsvormen en leeractiviteiten
Naam:
Les Datum Lesstof
1
Klassikaal
Zelf
2
Klas:
Vak:
Mak. Nakijk. Ler. Extra stof
Docent:
Mak.
Nakijk. Ler.
ZIE OOK
actief leren – jaarplanning in Nieuw Nederlands – lokaalinrichting – uitgestelde aandacht – zelfstandig
leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
105
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM
WAT IS WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?
De expertwerkvorm is een van de meest gebruikte activerende werkvormen. Leerlingen worden expert
in bepaalde leerstofonderdelen en door medeleerlingen als expert aangesproken. Zij moeten zich de
kennis zodanig eigen maken dat ze het kunnen overdragen op medeleerlingen. De werkvorm is
bedoeld om leerlingen in een actieve rol zelf verantwoordelijk te maken voor hun leerproces en voor
het eindresultaat daarvan. Ook kan de werkvorm de leerling extra motiveren.
WAAROM WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM?
De spelling van werkwoorden blijkt een moeizaam aan te leren onderdeel van het Nederlands. Een
van de verklaringen voor een slechte werkwoordspelling is dat de uitleg per schooltype (primair en
voortgezet onderwijs) en per docent in het voortgezet onderwijs verschilt. Hierdoor gebruiken
leerlingen verschillende spellingregels door elkaar heen, waardoor interferentiefouten worden
gemaakt. De expertwerkvorm kan dit patroon doorbreken doordat leerlingen zichzelf de uitleg gaan
eigen maken en een uitleg kiezen die bij hun leerstijl aansluit.
WERKWOORDSPELLING MET EXPERTWERKVORM IN NIEUW NEDERLANDS
Leerlingen gaan op zoek naar de spellingregels van de tegenwoordige, verleden, voltooide of andere
tijd. Zij worden daarin met behulp van Nieuw Nederlands zelf deskundig, maken zelf oefenopdrachten,
en geven aan andere leerlingen uitleg.
Voorbereiding door docent

Maak eilanden van drie of vier tafels.

Leg op iedere tafel een lijntjespapier, kladpapier en een stevige geelgekleurde kaart met op de
voorkant de tekst Jokerkaart voor de …(naam werkwoordstijd)

Laat iedere leerling Nieuw Nederlands meenemen waarin de werkwoordsspelling is uitgelegd.
Organisatie
1 Deel de groepen van drie of vier leerlingen zo willekeurig mogelijk in. Zet de leerlingen bijvoorbeeld
op volgorde van huisnummer en verdeel ze daarna in groepen van drie of vier leerlingen.
2 (individueel in stilte) Schrijf de spellingregel op die bij jouw werkwoordstijd hoort.
3 (delen) Overleg en kom met elkaar tot de beste formulering van de spellingregel. Noteer de regel op
de jokerkaart. Zet op de voorkant de werkwoordtijd: tegenwoordige tijd / verleden tijd / voltooide tijd /
…
4 (individueel in stilte) Noteer drie zinnen die een andere leerling straks moet kunnen maken. Jij moet
zelf het goede antwoord weten.
5 (delen) Lees je zinnen voor. Kies als groep samen vijf zinnen uit. Schrijf deze zinnen zo netjes
mogelijk op een lijntjespapier.
6 (ruilen) Geef het papier met de zinnen aan een groep die een andere werkwoordstijd heeft.
7 (individueel in stilte) Maak de vijf zinnen.
8 (delen) Lees je antwoorden voor. Als jullie een antwoord echt niet weten, mag je de jokerkaart met
de regel gaan halen.
Kies als groep uit al jullie antwoorden het goede. Schrijf deze antwoorden zo netjes mogelijk op een
nieuw lijntjespapier. Zet je groepsnummer erbij.
9 (ruilen) Geef het vragenblad en het antwoordblad terug aan de groep waarmee je geruild hebt.
10 (nakijken en tips geven) Kijk de gemaakte zinnen samen na. Iedere leerling doet om de beurt een
zin. Verbeter de fouten en schrijf erbij waarom het antwoord fout was. Geef daarna het blad terug aan
de groep die de antwoorden heeft gemaakt.
ZIE OOK
activerende werkvormen – samenwerkend leren
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
106
WOORDENSCHATVERWERVING
WAT IS WOORDENSCHATVERWERVING?
Woordenschatverwerving is de gerichte uitbreiding van de woordenschat van leerlingen. Door gebruik
te maken van verschillende onthoudtechnieken, maken leerlingen zich het gebruik van een nieuw
woord eigen. In de taallessen worden de nieuwe woorden in een zinvolle context aangeboden, en
wordt de juiste betekenis achterhaald. Vervolgens keren nieuwe woorden in verschillende contexten
terug, bij voorkeur zowel receptief (lezen en luisteren), als productief (schrijven en spreken).
Op de website www.metwoordenindeweer.com van Marianne Verhallen en Dirkje van den Nulft is
meer informatie te vinden over een aanpak voor woordenschatonderwijs.
WAAROM WOORDENSCHATVERWERVING?
Belangrijke argumenten voor woordenschatverwerving zijn:
1 een goede woordenschat is een vereiste voor goede leesvaardigheid
2 bij andere vakken op school komen leerling voortdurend in aanraking met nieuwe woorden
3 nieuwe woorden leren kennen heeft geen zin als deze woorden vervolgens niet duurzaam worden
verankerd in het geheugen van de leerling
4 woordenschatuitbreiding is een apart kerndoel in de onderbouw
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDENSCHATVERWERVING
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat met ingang van deel 2 aandacht
aan verschillende technieken om woordenschat te verwerven en te verankeren, bijvoorbeeld:

een woordweb maken

een kapstok maken

woordkaarten maken

beelden bedenken

ezelsbruggetjes

‘stampen’
ZIE OOK
woordraadstrategieën
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
107
WOORDRAADSTRATEGIEËN
WAT ZIJN WOORDRAADSTRATEGIEËN?
Woordraadstrategieën helpen leerlingen om de context van de tekst te gebruiken om de betekenis van
het nog onbekende woord te ontdekken. Leerlingen passen een woordraadstrategie toe nadat ze
eerst hebben bepaald of het woord belangrijk is in de tekst (bijvoorbeeld als het woord vaak
terugkeert). Als dat het geval is, helpen woordraadstrategieën de leerlingen om de betekenis van het
onbekende woord zelfstandig te achterhalen. In het uiterste geval raadpleegt de leerling het
woordenboek.
WAAROM WOORDRAADSTRATEGIEËN?
Enkele argumenten voor het aanleren van woordraadstrategieën zijn:
1 versterking van leesvaardigheid: door woordraadstrategieën toe te passen ontdekt de leerling
verbanden in een tekst en geeft hij het lezen van een tekst minder snel op bij het eerste moeilijke
woord
2 efficiëntie: het toepassen van woordraadstrategieën gaat sneller dan het opzoeken van onbekende
woorden in het woordenboek
3 effectiviteit: woordraadstrategieën vergroten de kans dat de leerling de juiste betekenis van een
woord achterhaalt doordat hij de context gebruikt
NIEUW NEDERLANDS EN WOORDRAADSTRATEGIEËN
Nieuw Nederlands besteedt bij het onderdeel Taal en woordenschat aandacht aan zes
woordraadstrategieën:

afbeelding(en) bij de tekst bekijken

synoniem(en) in de tekst zoeken

omschrijving(en) in de tekst zoeken

voorbeeld(en) in de tekst zoeken

bekend deel of bekende delen van het woord gebruiken

tegenstelling(en) in de tekst zoeken
Deze strategieën past de leerling toe nadat hij bepaald heeft of kennis van de woordbetekenis
relevant is om de tekst te begrijpen. Als de woordraadstrategie niet tot het achterhalen van de juiste
betekenis leidt, gebruikt de leerling het woordenboek. Het gebruik van het woordenboek wordt in de
delen 1 geoefend.
ZIE OOK
woordenschatverwerving
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
108
ZELF LESSEN MAKEN
WAT IS EEN GOEDE LES?
Een belangrijk element van een goede les is dat de leerling intrinsiek gemotiveerd raakt. Met een
sterke, eigen motivatie leert een leerling het beste en het snelste. Deze motivatie kan op verschillende
manieren uitgelokt worden, maar vooral door een les zo echt mogelijk te maken. Bijvoorbeeld:

echte vrijheid bij het kiezen van het (deel)onderwerp

een echt probleem staat centraal

gebruik van echte bronnen, van naslagwerk tot internet, van eigen kennis tot interviews met
deskundigen

maken van een echt product, bijvoorbeeld een folder, ingezonden brief, een forumbijdrage of een
videoclip

echt publiek, bijvoorbeeld klasgenoten, lezers van de (school)krant of leden van de sportclub
WAAROM ZELF LESSEN MAKEN?
Belangrijke argumenten om zelf lessen te maken zijn:
1 inspelen op specifieke interesses of wensen van leerlingen
2 het hier en nu een grotere plaats geven in de lessen
LESSEN MAKEN BIJ OF VOOR NIEUW NEDERLANDS
Wolters-Noordhoff is altijd geïnteresseerd in auteurs voor Nieuw Nederlands. Wilt u auteur worden
van de methode Nieuw Nederlands? Neem dan contact op met Wolters-Noordhoff via www.wolters.nl.
ZIE OOK
actualiteit in de taalles – keuzevrijheid – leerlingen in de onderbouw
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
109
ZELFBEOORDELING
WAT IS ZELFBEOORDELING?
Bij zelfbeoordeling beoordelen leerlingen hun eigen werk. Zelfbeoordeling heeft als voordeel dat
leerlingen kritischer stilstaan bij eigen werk en zich meer bewust worden van hun sterke en zwakke
punten. Een ander voordeel is dat de werklast van de docent verminderd wordt.
Voorwaarde bij zelfbeoordeling is dat er een evaluatief gesprek plaatsvindt, hetzij tussen docent en
leerling, hetzij tussen leerlingen onderling.
WAAROM ZELFBEOORDELING?
Belangrijke argumenten voor zelfbeoordeling zijn:
1 zelfstandig leren: verantwoordelijkheid nemen voor het leren door de leerling zelf
2 leereffect vergroten
3 tijdbesparing voor de docent
ZELFBEOORDELING IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands biedt op verschillende manieren de mogelijkheid tot zelfbeoordeling. Bijvoorbeeld:

de cursus: bij gesloten opdrachten in de cursussen kan zelfbeoordeling plaatsvinden met behulp
van het antwoordenboek van Nieuw Nederlands; ook bij de deeltoetsen en hoofdstuktoetsen
bestaat de mogelijkheid dat leerlingen zichzelf of elkaar beoordelen, al dan niet met een cijfer

de taken: bij open opdrachten, zoals de taken, beoordelen leerlingen zichzelf en/of elkaar door
elkaar de eindproducten te laten zien en de eindproducten te bekijken en te bespreken

de projecten: bij de projecten zijn criteria beschikbaar waarbij leerlingen per criterium zichzelf of
elkaar punten kunnen toekennen

beoordelen groepswerk: in diverse opdrachten werken leerlingen samen; ook groepswerk kan
door leerlingen zelf beoordeeld worden; een groep van vier leerlingen krijgt bijvoorbeeld 28
punten die ze over hun vieren moeten verdelen, afhankelijk van ieders bijdrage.
ZIE OOK
beoordelen – digitale proefwerken – groepswerk – samenwerkend leren – toetsen
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
110
ZELFSTANDIG LEREN
WAT IS ZELFSTANDIG LEREN?
De zelfstandigheid van leerlingen op school kan in vier fasen toenemen:
Fase 1: zelf werken
Fase 2: zelfstandig werken
Fase 3: zelfstandig leren
Fase 4: zelfverantwoordelijk leren
Bij iedere fase neemt de verantwoordelijkheid van de leerling voor de inhoud en de aanpak toe. Het
leren verschuift met andere woorden van meer docentgestuurd naar meer leerlinggestuurd.
Zelfstandig leren is de derde van de vier fasen. Bij zelfstandig leren nemen de leerlingen zelf
beslissingen over het wat en het hoe van het leren binnen door de docent gestelde kaders. Er is
sprake van een gedeelde sturing van docent en leerling. De beslissingen kunnen betrekking hebben
op zeven kenmerken van het leren:

vaststelling leerdoel

omvang en openheid van de opdracht

gerichtheid op inhoud (cognitie) of proces (metacognitie)

de rol van de docent

de rol van de leerling

feedback op leerinhoud en/of proces

reflectie
WAAROM ZELFSTANDIG LEREN?
Belangrijke argumenten voor zelfstandig leren zijn:
1 hoger leerrendement
2 eisen van een snel veranderende samenleving
3 voorbereiden op vervolgonderwijs
4 afwisselender rol docent
ZELFSTANDIG LEREN IN NIEUW NEDERLANDS
Nieuw Nederlands is zowel geschikt voor zelf werken, zelfstandig werken, zelfstandig leren als
zelfverantwoordelijk leren.
Met behulp van de jaarplanner kunnen werkwijzers worden samengesteld die inspelen op een van
deze vier varianten.
ZIE OOK
actief leren – het nieuwe leren – samenwerkend leren – sociaal-communicatieve vaardigheden –
werkwijzer – uitgestelde aandacht
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
ZELFVERANTWOORDELIJK LEREN
Zie: zelfstandig leren
© Wolters-Noordhoff
111
112
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
7 ACHTERGRONDLITERATUUR
LESMETHODES EN ANDERE LEERMIDDELEN

Tekst in zicht. Extra training in leesvaardigheid voor onderbouw vmbo, havo en vwo. WoltersNoordhoff, Groningen.

Basistrainer. Ondersteuning examen beroepsgerichte leerweg voor lwoo-leerlingen. WoltersNoordhoff, Groningen.

Taal op school. Voor neven- en onderinstromende allochtone leerlingen in het vo. WoltersNoordhoff, Groningen.

Wolters’ Literatuur in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005.

Wolters’ Nederlands in je Pocket. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2005.

‘Wolters’ Spellingboekje voor scholieren. Wolters-Noordhoff, Groningen 2005 (nieuwe spelling).
VAKLITERATUUR

Bonset, Helge, Martien de Boer & Tiddo Ekens. Nederlands in de onderbouw. Uitgeverij
Coutinho, Bussum 2005.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. Actief leren, bevorderen van verantwoordelijkheid van leerlingen voor
hun eigen leerproces. Wolters-Noordhoff, Groningen, 2000.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. Samenwerkend leren, praktijkboek. WoltersNoordhoff, Groningen, 1997.

Ebbens, S. & Ettekoven, S. & van Rooijen, J. (1996). Effectief leren in de les, basisvaardigheden
voor docenten. Wolters-Noordhoff, Groningen.

Ettekoven, S. en ALL-project, Gereedschap voor het werk, circa 100 werkvormen, strategietjes,
e
voorbeelden en tips, 3 versie, APS, Utrecht.

Fogarty, R., Hersenwerk, APS, Utrecht, 1999.

Hajer, Maaike & Theun Meestringa. Handboek taalgericht vakonderwijs. Uitgeverij Coutinho,
Bussum, 2004.

Hoogeveen, P. & Winkels, J., Het didactisch werkvormenboek, variatie en differentiatie in de
praktijk, Van Gorcum, Assen, 1996.

Nulft, van de, Dirkje & Marianne Verhallen, Met woorden in de weer, Uitgeverij Coutinho, Bussum
2002.

Projectgroep Nederlands V.O., Nederlands in de tweede fase, een praktische didactiek,
Uitgeverij Coutinho, Bussum, 2002.

Samen aan de slag: klein praktijkboek voor actief en zelfstandig leren. PMVO, Den Haag, 1999.

Stevens, L., Beekers, P., Evers, M., Wentzel, M., van Werkhoven, W., Zin in school. CPS, 2004

Teitler, P.I., Leren in veiligheid, klassenmanagement en probleemgedrag, Agiel, 2004

Energize!, groepsactiviteiten voor groot en klein, Quest International, 1999
TIJDSCHRIFTEN

Levende Talen

Onze Taal

Onderbouw Magazine
NEDERLANDS OP INTERNET
http://didactobank.kennisnet.nl
www.aps.nl
www.codenamefuture.nl
www.cps.nl
www.digischool.nl
www.eindexamen.nl
www.eindexamentraining.nl
www.kennisnet.nl
www.kidon.com
© Wolters-Noordhoff
www.kpc.nl
www.levendetalen.nl
www.literatuurgeschiedenis.nl
www.minocw.nl
www.onderbouw-vo.nl
www.taalunie.org
www.onzetaal.nl
www.scholieren.com
www.schoolsupport.nl
www.schrijversnet.nl
www.taallessen.nl
www.talenquest.nl
www.davindi.nl
www.tumult.nl
www.uittreksels.com
www.vandale.nl
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
113
8 OVERZICHT LEERSTOF VWO 1
Lezen
Hoofdstuk 1
Het onderwerp van een tekst
Elke tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp van een
tekst kun je met één of enkele woorden zeggen, bijvoorbeeld ‘Habbohotel’ of over ‘De nieuwe
versie van msn’. Als je weet wat het onderwerp van een tekst is, dan begrijp je die tekst beter
als je hem helemaal gaat lezen.
Je vindt het onderwerp door de tekst te bekijken. Vaak zie je dan ook meteen de tekstsoort:
reclame, een krantenbericht, een gebruiksaanwijzing, een verhaal enzovoort. Een hulpmiddel
daarbij is ook de bron van de tekst: de krant, het tijdschrift of de website waar de tekst vandaan
komt.
Zo vind je het onderwerp van een tekst
Bekijk de tekst. Lees vervolgens:
de titel (en de ondertitel)
de lead (dat is de vetgedrukte eerste alinea)
de tussenkopjes (de ‘titels’ van tekstgedeelten)
de illustraties (foto’s, plaatjes, lijstjes, rijtjes of schema’s)
de anders gedrukte woorden (GROOT, cursief, vet)
opvallende kleuren
Hoofdstuk 2
De hoofdgedachte van een tekst
Twee teksten die over hetzelfde onderwerp gaan, kunnen een heel verschillende inhoud
hebben. Een voorbeeld:
Twee teksten gaan over mobieltjes. De eerste tekst is een nieuwsbericht, waarin uitgelegd wordt
dat jongeren meer vrienden hebben dankzij mobiele telefoons. De tweede tekst is een
advertentie voor het nieuwste mobieltje met nóg meer mogelijkheden.
Het belangrijkste wat in een tekst over het onderwerp wordt gezegd, kun je vaak in één zin
samenvatten. Zo’n samenvatting in één zin noem je de hoofdgedachte van een tekst. De
hoofdgedachte van de eerste tekst uit het voorbeeld hiervoor is: Jongeren hebben meer
vrienden dankzij de mobiele telefoon. De hoofdgedachte van de tweede tekst is: Koop dit mooie
mobieltje!
De hoofdgedachte is altijd een volledige zin. Het gevaar van pitbulls kan dus nooit de
hoofdgedachte van een tekst zijn, want het is geen volledige zin. Jaarlijks worden tientallen
mensen gebeten door pitbulls is wel een volledige zin en kan dus een hoofdgedachte zijn.
Zo vind je de hoofdgedachte van een tekst
 Kijk in de eerste of laatste alinea. Daar staat de hoofdgedachte soms letterlijk in de
tekst.
 Staat de hoofdgedachte niet letterlijk in de tekst? Dan moet je zelf een zin formuleren
die antwoord geeft op de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het
onderwerp wordt gezegd?
Hoofdstuk 3
Hoofd- en bijzaken
De belangrijkste informatie in een tekst noemen we de hoofdzaken. Wat niet zo belangrijk is,
zijn de bijzaken. De hoofdzaken van een tekst vind je vaak op voorkeursplaatsen, zoals het
begin of het eind van een tekst, of aan het begin en einde van alinea’s.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
114
Zo vind je de hoofdzaken
1. Lees het begin van de tekst. Daar vind je meestal het onderwerp en de hoofdgedachte van
de tekst. Maar als een tekst met een voorbeeld of een anekdote (verhaaltje) begint, vind je
het onderwerp en de hoofdgedachte vaak iets verderop in de tekst.
2. Lees het eind van de tekst. Vaak staat daar een conclusie of een samenvatting van het
belangrijkste uit de tekst. Dat geldt niet voor nieuwsberichten: daar is het slot vaak niet zo
belangrijk.
3. Kijk goed naar de alinea-indeling in het middenstuk van de tekst. In het middenstuk wordt
het onderwerp verder uitgewerkt. In elke nieuwe alinea komt een ander aspect van het
onderwerp aan de orde. In een filmrecensie gaat bijvoorbeeld een alinea over de acteurs,
een alinea over de kostuums en een alinea over de muziek. Het belangrijkste van zo’n
aspect staat in de kernzin, dat is meestal de eerste of de laatste zin van de alinea.
Hoofdstuk 4
Zoekend lezen
Soms wil je iets opzoeken. Bijvoorbeeld: Wat zijn de openingstijden van de apotheek? Of: Hoe
duur is die nieuwe cd van Maroon 5? Of: Waar staat de uitleg van het woord ‘mythe’? Je hoeft
dan niet de hele tekst te lezen. Je leest alleen het stukje tekst dat je nodig hebt.
Zo lees je zoekend
Kijk eerst naar de titel en stel vast of de tekst bruikbaar is. Vraag je af: Zal deze tekst een
antwoord geven op mijn zoekvraag?
Lees vervolgens de (tussen)kopjes en anders gedrukte woorden. Let ook op opvallende tekens
(bolletjes, sterretjes enz.), tabellen, grafieken en afbeeldingen. Zo bepaal je in welk deel
van de tekst je het antwoord kunt vinden.
Hoofdstuk 5
Feiten, meningen en argumenten
Een feit is iets wat waar is of onwaar en wat je kunt controleren.
Bijvoorbeeld: Het boek ‘Zomerzeer’ is geschreven door Hilde Hagerup.
Dat is waar. Je kunt dat opzoeken in hoofdstuk 3 van dit boek of in de bibliotheek.
‘Zomerzeer’ is geschreven door Marita de Sterck is een voorbeeld van een ‘onwaar feit’. Je kunt
het controleren en het feit klopt niet.
Een mening is wat iemand vindt van iets. Met een mening kun je het eens zijn of oneens.
‘Zomerzeer is een heel mooi boek’ is een mening. Je kunt ook een andere mening hebben.
Als je zegt waaróm je een bepaalde mening hebt, gebruik je een argument. Je zegt
bijvoorbeeld:
Ik vind ‘Zomerzeer’ een mooi boek (mening),
(want) ik kan heel goed meeleven met de hoofdpersoon (argument).
Zo herken je feiten, meningen en argumenten
Een feit kun je controleren: het is waar of niet waar.
Een mening herken je aan signaalwoorden als ik vind en volgens mij.
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
115
Hoofdstuk 6
Tekstdoel en tekstsoort
Elke schrijver wil met zijn tekst iets bereiken: hij heeft een doel met zijn tekst. Er zijn vier
tekstdoelen: amuseren, informeren, overtuigen en overhalen. In het schema zie je voorbeelden
van tekstsoorten die bij die tekstdoelen passen:
tekstdoel
amuseren
informeren
overtuigen
activeren
tekstsoort
roman, strip, cartoon, kort verhaal, mop, sommige columns
gebruiksaanwijzing, instructie, studieboek, folder, recept,
nieuwsbericht, verslag, geboortekaartje, trouwkaart
ingezonden brief, sommige columns
reclamefolder, advertentie, uitnodiging, affiche
Zo bepaal je het doel van een tekst
Vraag je af wat de schrijver met zijn tekst wil bereiken.
Wil hij je vooral vermaken, dan is het doel van de tekst: amuseren.
Wil hij vooral dat je iets te weten komt, dan is het doel van de tekst: informeren.
Wil hij dat je na het lezen van de tekst dezelfde mening hebt als hij, dan is het doel van de tekst:
overtuigen.
Wil hij vooral dat je iets gaat dóen of juist níet gaat doen, dan is het doel van de tekst:
activeren.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
116
Spreken/kijken/luisteren
Hoofdstuk 1
Interview
Een goede manier om ergens achter te komen, is vragen stellen. In een interview of een
vraaggesprek stelt één persoon vragen en de ander geeft antwoord.
Zo houd je een interview
Als je iemand gaat interviewen, moet je je goed voorbereiden. Je bedenkt de vragen van
tevoren en schrijft ze op.
Je kunt vragen stellen om feiten te weten te komen. Bijvoorbeeld: Welke vakken heb je op je
nieuwe school? Hoeveel leerlingen zitten er in je klas?
Je kunt ook vragen stellen om iemands mening te horen. Bijvoorbeeld: Vind je het leuk op je
nieuwe school? Zijn de leraren aardig?
Je kunt gesloten vragen stellen en open vragen. Op een gesloten vraag kun je met ja of nee
antwoorden. Bijvoorbeeld: Was je vanmorgen op tijd op school?
Op een open vraag kun je een uitgebreider antwoord geven. Bijvoorbeeld: Wat vind je van de
nieuwe Harry Potter?
Soms moet je doorvragen:

Als een antwoord onduidelijk is, stel je een inhaakvraag. Voorbeeld:
Interviewer: Wanneer komt je eerste cd uit?
Idols-winnaar: Dat hangt ervan af.
Inhaakvraag van de interviewer: Waar hangt dát dan vanaf?

Als je een antwoord niet goed begrijpt, stel je een controlevraag. Voorbeelden:
Wil je dat nog een keer uitleggen?
Kunt u een voorbeeld geven van…?
Wat bedoel je met…?
Als ik het goed begrijp, dan bedoel je dat…?
Hoofdstuk 2
Instructies
In een instructie krijg je uitleg hoe je iets moet doen. Bijvoorbeeld: woordjes leren, portretten
tekenen, songteksten schrijven, stamppot maken.
Zo herken je instructies
Instructies herken je vaak aan doe-woorden:
Was de groenten.
Stel zoveel mogelijk vragen in een minuut.
Teken een zelfportret en gebruik daarvoor alleen een zwart potlood.
Instructies staan in stappen uitgelegd. Voor elke stap staat vaak een streepje, een bolletje of
een cijfer. Soms staan er ook tekeningen bij om de instructie nog duidelijker te maken.
Krijg je de instructies mondeling, stel dan een vraag als je iets niet begrijpt.
Zo geef je zelf instructies
Spreek rustig en duidelijk.
Gebruik doe-woorden.
Leg stap voor stap uit wat er moet gebeuren: in een logische volgorde.
Gebruik zo nodig een plaatje of tekening.
Controleer of de luisteraars de instructie goed begrijpen en uitvoeren.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
117
Hoofdstuk 3
Spreekbeurt
Voor verschillende vakken op school moet je een spreekbeurt houden. Kies voor een
spreekbeurt een onderwerp waar je veel over kunt vertellen en wat je leuk vindt: een hobby, een
sport, je favoriete muziek. Een spreekbeurt moet je voorbereiden.
Zo bereid je een spreekbeurt voor

Kies een onderwerp. Neem iets wat je leuk vindt of waar je veel van weet.

Zoek zo nodig extra informatie.

Zet alles in de goede volgorde op een spiekbriefje.

Houd in een spreekbeurt deze volgorde aan:
Inleiding: Vertel waarover je spreekbeurt gaat en waarom je dit onderwerp hebt
gekozen.
Middenstuk: Vertel alle informatie die je kwijt wilt aan de luisteraars.
Slot: Rond duidelijk af, zodat de luisteraars weten dat je spreekbeurt is afgelopen.
Bedenk van tevoren een leuke slotzin.

Oefen thuis je spreekbeurt hardop.
Zo houd je een spreekbeurt
Spreek rustig en duidelijk, maar niet saai.
Kijk rustig de klas rond, richt je blik niet op één persoon.
Lees de spreekbeurt niet voor. Leer de spreekbeurt niet uit je hoofd. Gebruik het spiekbriefje als
geheugensteuntje.
Sta rechtop, stop je handen niet in je zakken, maak ook geen overdreven gebaren.
Hoofdstuk 4
Adviesgesprek
In een adviesgesprek vraag of geef je iemand advies. Bijvoorbeeld je dokter, je mentor, een
vriend. In zo’n gesprek moet je niet alleen informatie vragen, maar ook informatie geven. Als
iemand meer van je weet, kan hij je beter helpen en jij kunt een ander een beter advies geven
als je meer weet van de ander.
Er zijn zakelijke gesprekken en privégesprekken. Een zakelijk gesprek heb je meestal met
iemand die je niet kent, bijvoorbeeld met de schoolleiding of met een uitzendbureau. Een
privégesprek voer je meestal met bekenden, bijvoorbeeld familie, buren of vrienden. Een
adviesgesprek kan een zakelijk gesprek zijn, maar ook een privégesprek.
Zo vraag je advies
Zeg zo duidelijk mogelijk wat je wilt weten.
Vertel de ander alles wat hij moet weten om jou te kunnen helpen.
Stel vragen over alles wat je wilt weten.
Luister goed naar de antwoorden en wees niet te snel tevreden.
Vraag dóór als je nog meer wilt weten. Vraag ook naar argumenten, naar het waarom.
Wees tijdens het gesprek beleefd en bedank de ander na afloop.
Zo geef je advies
Luister goed naar de ander.
Vraag door om erachter te komen wat de ander precies wil weten.
Vat zo nu en dan samen wat de ander zegt. Voorbeeld: Dus je bedoelt dat je …; Als ik het goed
begrijp, zit je ermee dat …
Geef een advies.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
118
Hoofdstuk 5
Telefoneren
Er zijn twee soorten telefoongesprekken: privégesprekken en zakelijke gesprekken. Steeds
meer telefoongesprekken worden gevoerd met mobiele telefoons. Als jij mobiel belt, zorg er dan
voor dat je anderen niet stoort!
Zo voer je een zakelijk telefoongesprek
Denk van tevoren na over wat je wilt vragen of vertellen.
Schrijf belangrijke vragen op.
Zeg je naam en wees beleefd.
Vraag of je op een gelegen moment belt.
Houd pen en papier tijdens het gesprek bij de hand om dingen op te schrijven.
Herhaal aan het einde van het gesprek de gemaakte afspraak. Bijvoorbeeld: Dus
woensdagmiddag om drie uur kan ik een proefles nemen.
Zo spreek je een voicemail in
Soms bel je op en hoor je een voicemail. Na de pieptoon kun je een boodschap inspreken. Dat
doe je zo:
Noem rustig en duidelijk je naam en je telefoonnummer, zodat de mensen die kunnen noteren.
Zeg kort en duidelijk waarover je belt.
Zeg wat je van de ander verwacht.
Sluit netjes af.
Hoofdstuk 6
Discussie
In een discussie met anderen geef je je mening over een onderwerp. Een mening noem je ook
wel standpunt of stelling.
Tijdens de discussie reageer je op elkaar. Je zegt dat je het wél of níet eens bent met de
ander(en). Je geeft ook redenen (argumenten) voor jouw standpunt: je legt uit waarom je iets
vindt.
Zo voer je een discussie
Benoem eerst een voorzitter die de discussie inleidt, ingrijpt en commentaar geeft.
Tijdens de discussie
geef je jouw standpunt en je argumenten;
luister je goed naar elkaar;
laat je de ander(en) uitpraten;
reageer je op de argumenten van de ander(en);
dwaal je niet af van het onderwerp.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
119
Schrijven
Hoofdstuk 1
Kattebelletje
Een kattebelletje is een kort briefje. Je schrijft zo’n briefje om iemand iets te vertellen of om een
afspraak te maken. Een kattebelletje kan over van alles gaan: huiswerk, een afspraak om te
gaan winkelen, boodschappen doen.
Als je schrijft, moet je goed nadenken over ieder woord en iedere zin. De lezer van je tekst moet
in één keer begrijpen wat je bedoelt. Je tekst is begrijpelijk als de informatie volledig en
duidelijk is.
Zo schrijf je begrijpelijk
Bedenk waarover je wilt schrijven en vraag je af:
Is mijn tekst volledig? Weet de lezer nu alles wat hij moet weten?
Is mijn tekst duidelijk? Kloppen alle zinnen en woorden?
Netjes schrijven
Als je met een pen schrijft, moet je tekst goed te lezen zijn.
Zo schrijf je netjes
Gebruik papier dat groot genoeg is.
Kriebel niet, maar schrijf ook geen koeienletters.
Zorg dat veranderingen en doorhalingen duidelijk zijn.
Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
Schrijf de tekst over als het een knoeiboel is geworden.
Gebruik bij formulieren BLOKLETTERS.
Hoofdstuk 2
Uitnodiging
Als je een feestje geeft of helpt organiseren, dan maak je een uitnodiging. Een uitnodiging
moet duidelijk en volledig zijn. De lezer moet precies weten waar, wanneer, hoe laat, door wie
en waarom het feestje gegeven wordt. Daarnaast hoop je natuurlijk dat de mensen zin krijgen in
je feestje. Zorg ervoor dat je uitnodiging er leuk uitziet.
Zo maak je een uitnodiging
Noteer welke informatie op de uitnodiging moet komen te staan. Geef antwoord op de vragen:
wie, waar, wanneer, hoe laat en waarom.
Bedenk hoe je je uitnodiging mooi kunt maken. Werk bijvoorbeeld in kleur en zoek of maak
illustraties.
Lay-out
Als je een tekst hebt geschreven, dan moet je de tekst nog mooi ‘opmaken’. Met andere
woorden: je moet de lay-out van je tekst bedenken. Op de computer kun je gemakkelijk de layout van je tekst maken en veranderen.
Zo verzorg je de lay-out van een tekst
Kies een goed leesbaar lettertype, zoals Arial of Times New Roman.
Kies een goed leesbare lettergrootte (10, 11, 12).
Gebruik vet of cursief om belangrijke woorden te laten opvallen.
Verdeel je tekst in alinea’s.
– Maak tussenkopjes en maak die vet.
– Plaats zonodig plaatjes of foto’s bij de tekst.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
120
Hoofdstuk 3
Nieuwsbericht
Je schrijft een nieuwsbericht als je veel mensen wilt informeren over een bepaald onderwerp.
In een nieuwsbericht geef je antwoord op de w-vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom.
Een nieuwsbericht wordt overzichtelijk, als je het verdeelt in alinea’s. De belangrijkste
informatie staat in zo’n bericht altijd in de eerste alinea. Deze alinea heet lead en is altijd vet
gemaakt. In de lead geef je dus antwoord op de w-vragen. In de volgende alinea’s werk je de
informatie uit de lead verder uit.
Zo schrijf je een goede alinea
Zet de belangrijkste informatie in de eerste zin. Die zin noem je ook wel de kernzin.
Vraag je daarna af: Wat zou de lezer nu willen weten? Zet het antwoord in de tweede zin.
Zo ga je verder. Nog meer uitleg of voorbeelden geef je in de derde zin.
Je gaat net zo lang door tot je genoeg uitleg en voorbeelden hebt gegeven.
Hoofdstuk 4
E-mail
Een e-mail is een brief die elektronisch wordt verstuurd. Er zijn twee soorten e-mails: een
persoonlijke e-mail en een zakelijke e-mail.
Een persoonlijke e-mail kan over van alles gaan: iets wat je hebt meegemaakt, je gedachten
over een bepaald onderwerp of je gevoel over iets of iemand.
Een zakelijke e-mail stuur je naar personen die je niet kent, bedrijven of organisaties. Je kunt
bijvoorbeeld een e-mail naar Artsen zonder grenzen sturen waarin je vraagt om
informatiemateriaal voor een werkstuk.
Zo schrijf je een e-mail
Begin met een passende aanhef gevolgd door een komma: Lieve ..., of Geachte meneer of
mevrouw ...,
Laat een regel open.
Schrijf de eigenlijke tekst.
Laat na de laatste zin weer een regel open.
Sluit je e-mail af met een groet, gevolgd door een komma: Groetjes, of Met vriendelijke groet,
Noteer daaronder je naam en bij een zakelijke e-mail ook je adres en telefoonnummer.
Formeel en informeel
Als je een brief schrijft, dan moet je nadenken over de woorden die je kiest. Je woordkeuze,
bijvoorbeeld ‘u’ of ‘jij’ moet passen bij de situatie en bij degene aan wie je schrijft. In persoonlijke
e-mails kies je meestal voor informele (gewone) taal. In een zakelijke e-mail is het beter formele
(beleefde) taal te gebruiken.
Zo kies je tussen formeel en informeel
Informele taal gebruik je in alledaagse situaties, bij mensen die je goed kent en met wie je op
gelijke voet staat. Bijvoorbeeld: jij; Hoi Hafid; Stuur je me wat info?
Formele taal gebruik je in officiële situaties, tegen oudere mensen en tegen mensen die een
hogere positie hebben. Bijvoorbeeld: u; Beste mevrouw Roelsen; Zou u me daarover
informatie willen sturen?
Er zijn ook neutrale woorden die je in elke situatie kunt gebruiken. Bijvoorbeeld: mooi, vragen
en bedankt.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
121
Hoofdstuk 5
Folder
Als je veel mensen wilt informeren over een onderwerp of organisatie, kun je een folder
schrijven. In een folder behandel je verschillende aspecten van een onderwerp. Zo kun je het in
een folder over gehoorbeschadigingen hebben over zaken als geluid, de werking van het oor,
hoortestjes en gebarentaal. Je ziet in een goede folder snel waarover de folder gaat en de
opmaak nodigt uit tot lezen.
Zo maak je een folder
Bedenk wat je over je onderwerp wilt zeggen.
Bedenk een pakkende titel of slogan. Een voorbeeld van zo’n slogan is: ‘Met hetzelfde gemak
gooi je het in de afvalbak.’
Zet boven elke alinea een tussenkopje.
Zoek of maak een passende illustratie.
Zorg voor een duidelijke en aantrekkelijke lay-out.
Variatie
Een goede tekst is begrijpelijk en natuurlijk staan er geen spelfouten in. Ook moet je ervoor
zorgen dat je tekst prettig is om te lezen. Een tekst wordt saai als je vaak achter elkaar hetzelfde
woord gebruikt. Zorg dus voor variatie in de woorden die je kiest.
Zo zorg je voor variatie
Bedenk synoniemen voor woorden die je vaak wilt gebruiken. Kijk ook eens in het woordenboek
of raadpleeg de synoniemenlijst van Word. Dit doe je als volgt: markeer het woord, klik
dan op de rechtermuisknop en ga vervolgens naar synoniemenlijst.
Gebruik verwijswoorden om het herhalen van woorden te voorkomen. Verwijswoorden wijzen
terug naar personen of zaken die eerder in de tekst zijn genoemd. Denk aan woorden
als hij, ze, het, die en daarover.
Hoofdstuk 6
Een ingezonden brief schrijven
Als je een bericht leest in de (school)krant of in een tijdschrift waarop je wilt reageren, kun je
een ingezonden brief schrijven. In een ingezonden brief wil je anderen overtuigen van jouw
mening. Ingezonden brieven kom je tegen in kranten en op hun sites. Ook vind je ze in
tijdschriften.
Zo schrijf je een ingezonden brief
Vertel op welk artikel je reageert. In welke krant of in welk tijdschrift stond het? Wanneer is het
artikel verschenen? Wie heeft het geschreven?
Vertel kort wat de schrijver van dat artikel beweert over het onderwerp.
Geef jouw mening over dit onderwerp. Gebruik daarbij woorden als ‘ik vind’ of ‘mijn mening is’.
Geef argumenten voor je mening. Je legt dus uit waarom je er zo over denkt. Gebruik woorden
als ‘want’ of ‘omdat’ om je argumenten aan te kondigen.
Zet een titel boven je tekst.
Schrijf onder de tekst je naam.
Woordkeus
Als je anderen wilt overtuigen van je mening, moet je goed nadenken over de woorden die je
kiest. Met positieve of negatieve woorden kun je je mening extra ondersteunen.
Zo kies je overtuigende woorden
Als je iets leuk vindt, gebruik dan positieve woorden als schitterend, fantastisch, te gek.
Als je ergens tegen gaat protesteren, gebruik dan negatieve woorden als schandalig,
onvoorstelbaar, verschrikkelijk.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
122
Studievaardigheid
Hoofdstuk 1
Systematisch werken
Als middelbare scholier heb je een druk leven. Daarom moet je systematisch werken: je moet
je werk goed plannen en je spullen ordenen.
Zo werk je systematisch
Begin niet zomaar ergens bij het huiswerk maken, maar bedenk eerst de beste volgorde.
Gebruik de studiewijzers die je op school krijgt. Een studiewijzer is een planning per vak voor
een langere periode.
Maak een persoonlijke planning in je agenda door de opdrachten uit de studiewijzers over te
schrijven.
Gebruik duidelijke afkortingen als je opdrachten en afspraken noteert.
Ruim je spullen op een overzichtelijke manier op.
Orden de documenten in je computer met behulp van digitale mappen.
Gebruik hulpmiddelen zoals markeerstiften, multomappen, schutbladen en showtassen.
Hoofdstuk 2
Werken met studieboeken
Leer een nieuw studieboek kennen, voordat je ermee aan de slag gaat.
Schoolboeken hebben een inhoudsopgave, zodat je snel je weg naar hoofdstukken en
paragrafen kunt vinden. Een paragraaf is een onderdeel van een hoofdstuk.
Hoofdstukken hebben meestal een vaste indeling.
Achter in een studieboek vind je vaak een register of index. Hierin staan in alfabetische
volgorde de belangrijkste woorden uit het boek, de trefwoorden, met erachter de pagina
waarop je over dit woord informatie vindt.
Schema’s, zoals de tabel, het diagram en de grafiek, helpen je om informatie te overzien.
Zo werk je met studieboeken

Bekijk eerst de inhoudsopgave: Welke paragrafen hebben de hoofdstukken?

Bekijk dan het register: Staan begrippen en namen door elkaar heen of in aparte registers?

Bekijk ten slotte een hoofdstuk: Staan uitleg en opdrachten op vaste plekken? Staan er
samenvattingen en schema’s in?
Hoofdstuk 3
Studeren
Om effectief te studeren moet je voldoende concentratie kunnen opbrengen. Als je
geconcentreerd bent, werk je ook sneller. Je concentratie is beter naarmate je meer
motivatie voelt om iets te leren. Je interesse voor een vak of de wil om een goed cijfer te
halen kunnen bijvoorbeeld je motivatie verhogen.
Je maakt een uittreksel of een schema om de belangrijkste informatie goed te onthouden.
Door te herhalen onthoud je beter. Leer een toets liever op drie dagen in steeds twintig
minuten, dan in één uur achter elkaar.
Om de stof te laten bezinken heb je af en toe in een korte pauze nodig.
Als je tijdens het leren opschrijft wat je niet snapt, kun je dat in de volgende les navragen.
Zo studeer je

Huiswerk:
Zoek een rustige plek, waar je ongestoord kunt werken.
Haal alles wat je kan afleiden, weg van de tafel.
Wissel maak- en leerwerk af.
Houd regelmatig een pauze van vijf minuten.
Herhaal af en toe even wat je eerder hebt geleerd.
Vraag de volgende les na wat je nog niet begrijpt.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding

123
Toetsen:
Begin ruim van tevoren met het leren van toetsen.
Maak een uittreksel of een schema.
Laat je overhoren.
Hoofdstuk 4
Zoeken in naslagwerken
Naslagwerken zijn boeken waarin je iets opzoekt. Bijvoorbeeld: woordenboeken, encyclopedieën,
atlassen en gidsen. Bij gidsen kun je denken aan een telefoongids of een spoorboekje.
Je zoekt informatie in naslagwerken via trefwoorden in de index of het register. Je kunt ook de
gidswoorden bovenaan de bladzijden gebruiken. In woordenboeken bijvoorbeeld staat links
bovenaan de linkerpagina het eerste woord van die bladzijde. Rechts bovenaan de rechterpagina
staat het laatste woord van die bladzijde.
Tegenwoordig kun je veel naslagwerken ook op cd-rom kopen of online raadplegen.
Zo zoek je in naslagwerken
Bepaal wat het belangrijkste woord is uit je zoekvraag.
Zoek via de index of het register het juiste trefwoord.
Gebruik de gidswoorden bovenaan de bladzijden.
Maak gebruik van de alfabetische volgorde in naslagwerken!
Typ in digitale naslagwerken het trefwoord gewoon in.
Hoofdstuk 5
Bronnen beoordelen
Soms heb je informatie nodig over een onderwerp. Die informatie zoek je in kranten,
tijdschriften, boeken, naslagwerken of op internet. Misschien hoor je wel iets op de televisie of
van een vriend. Het zijn allemaal bronnen van informatie.
Bronnen moet je altijd heel kritisch bekijken op hun betrouwbaarheid. Een chatpagina over
allergieën geeft waarschijnlijk minder betrouwbare informatie dan een medische encyclopedie.
Bij een correcte bronvermelding kan de lezer controleren waar de schrijver zijn informatie
vandaan heeft. Een paar voorbeelden van correcte bronvermelding:
Kunnen e.a. – Terra, informatieboek Aardrijkskunde havo/vwo Groningen, 2003: hoofdstuk 2,
Natuurgeweld (p.30–51)
Marc van den Broek – Tropische orkanen waaien steeds harder In: de Volkskrant (17 september
2005), Kenniskatern p.3
Aardbevingen – Een duidelijk verhaal over wat een aardbeving is en hoe die ontstaat.
www.euronet.nl
Zo beoordeel je bronnen
Beoordeel de betrouwbaarheid van je bron door deze vragen te stellen:
Waar komt de informatie vandaan (uit een kwaliteitskrant of een huis-aan-huisblad)?
Door wie is de site die ik raadpleeg gemaakt (een organisatie of een privépersoon)?
Wat voor persoon geeft de informatie (een wetenschapper of een praatjesmaker)?
Met welk doel wordt de informatie gegeven (iets verkopen of alleen informatie geven)?
Is de informatie niet verouderd?
Is de informatie volledig?
Is er een correcte bronvermelding?
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
124
Hoofdstuk 6
Zoeken op internet
Er zijn verschillende manieren om op internet te zoeken. Voor scholieren zijn er speciale sites,
zoals Kennisnet en Davindi. Op deze sites vind je vooraf geselecteerde informatie. Algemene
zoekmachines zoals Google geven soms zoveel resultaten dat het moeilijk is om te kiezen wat
voor jou van belang is.
Omdat iedereen iets op internet kan zetten, kan daar ook onjuiste en oncontroleerbare
informatie bij zijn. Beoordeel je bronnen dus altijd op betrouwbaarheid!
Zo zoek je op internet
Een aantal manieren:
Ga naar een zoekmachine zoals Google, of AltaVista of Vindex. Typ een zoekwoord
in. De machine selecteert websites waarin dit woord voorkomt.
Ga naar een startpagina zoals www.startpagina.nl. In het menu (lijst met
onderwerpen) kies je een onderwerp.
Ga naar een scholierensite als www.kennisnet.nl. Hier vind je vooraf geselecteerde informatie.
Speciaal voor scholieren is er de zoekmachine www.davindi.nl. Hulp bij het maken van
werkstukken vind je via de ‘Opdrachtenstraat’:
http://student.kennisnet.nl/studeren/vaardigheden/opdrachten.
Ga naar een internetencyclopedie zoals www.wikipedia.nl. Wikipedia is een vrij
toegankelijke encyclopedie op internet, die door de gebruikers ervan wordt
samengesteld.
Typ het adres van een website in de adresbalk, zoals www.nieuwnederlands.nl.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
125
Taal en woordenschat
Hoofdstuk 1
Nieuwe woorden: synoniemen
Soms kom je in een tekst nieuwe woorden tegen. Meestal kun je dan gewoon doorlezen. Vaak
wordt de betekenis wel op een of andere manier duidelijk, bijvoorbeeld doordat in de buurt van
het woord een synoniem staat. Dat is een ander woord met dezelfde betekenis: spreken –
praten; maat – vriend; interesse – belangstelling.
Synoniemen kun je niet altijd door elkaar gebruiken. Er is bijvoorbeeld verschil tussen fiets en
rijwiel:
fiets is een heel gewoon woord, je gebruikt het vaak;
rijwiel vind je vooral in officiële taal: rijwielpad, rijwielhandel.
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem (een woord met dezelfde betekenis), (2) een
omschrijving of een definitie, (3) een tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding
(een tekening, een foto, een plaatje).
Kijk of je een deel van het woord (her)kent.
Vraag de betekenis aan iemand anders.
Pak je woordenboek en zoek het woord op.
Vreemde woorden: Engels en Latijn in het Nederlands
Woorden die we ‘lenen’ uit een andere taal, noemen we leenwoorden. In het Nederlands
gebruiken we veel Engelse woorden: e-mailen, trend, chatten. Engels is de taal van de techniek
(computers!) en de internationale cultuur (sport, liedjes, clips, films).
Ook hebben we veel Latijnse woorden: decennium, et cetera. Vroeger was het Latijn de
internationale taal van de wetenschap.
Sommige Nederlanders zijn bezorgd over het toenemend gebruik van Engelse woorden. Maar
anderen zeggen: het Nederlands heeft altijd al vreemde woorden opgenomen: uit het Latijn, het
Frans (paraplu) en het Duits (sowieso) en nu het Engels.
Vaak passen we die woorden aan. Weblog spreekt iedereen op z’n Nederlands uit, ‘ringtone’
wordt ringtoon. Of zelfs een echt Nederlandse woord: beltoon.
Hoofdstuk 2
Nieuwe woorden: omschrijvingen en definities
Belangrijke woorden in een tekst worden meestal uitgelegd. Er staat dan een omschrijving van
het woord. Zo’n omschrijving vind je ook als je het woord opzoekt in het woordenboek.
Bijvoorbeeld:
experimenteren: een proef (experiment) doen, iets uitproberen door proeven te doen
Een definitie is een nauwkeurige omschrijving van een woord. In leerboeken staan vaak
definities. Bijvoorbeeld:
Een contaminatie is een foutieve combinatie van twee uitdrukkingen waardoor een (verkeerde)
nieuwe uitdrukking ontstaat. ‘Dat kost duur’ is een contaminatie van ‘Dat kost veel’ en ‘Dat is
duur’.
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie.
Etymologie: waar komen onze woorden vandaan?
Woorden hebben een geschiedenis. Die geschiedenis vertelt waar de woorden vandaan komen.
Feest komt bijvoorbeeld via het Franse fête uit het Latijn: festa. Als je de geschiedenis van een
vreemd of moeilijk woord kent, kun je het beter begrijpen en onthouden. Het uitzoeken van de
herkomst van woorden noemen we etymologie.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
126
Hoofdstuk 3
Nieuwe woorden: tegenstellingen
Als je in een tekst een onbekend woord tegenkomt, kun je de betekenis soms toch begrijpen
doordat er dichtbij dat woord een tegenstelling wordt genoemd: deskundige ↔ leek, mistroostig
↔ vrolijk.
Een tegenstelling kun je vaak zelf maken door een woord een beetje te veranderen:
aardig – onaardig; gelukt – mislukt; aantrekken – uittrekken. Je plakt een voorvoegsel aan het
woord vast of je verandert het voorvoegsel.
Tegenstellingen noemen we ook wel antoniemen.
Zo vind je een tegenstelling
Een tegenstelling herken je soms aan een voorvoegsel:
on- : onbezorgd tegenover bezorgd (on- betekent meestal ‘niet’)
anti-: anticlimax tegenover climax (anti- betekent ‘tegen’ of ‘tegengesteld’)
in- (vooral bij ‘vreemde woorden’): intolerant tegenover tolerant
im- : impopulair tegenover populair.
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een
tegenstelling.
Taalverandering: neologismen en leenwoorden
Het Nederlands staat niet stil. Nieuwe woorden en uitdrukkingen komen erbij, oude verdwijnen.
Je hebt nieuwe woorden nodig om bijvoorbeeld een nieuwe techniek of een nieuw verschijnsel
te benoemen (inloggen, toetsenbord, mp3-speler). Zulke nieuwe woorden noemen we
neologismen. Woorden die we onveranderd uit andere talen overnemen, zijn leenwoorden.
Soms krijgt een bestaand woord een heel nieuwe betekenis. Bij ‘klikken’ denken we aan
‘doorklikken’ op een beeldscherm, maar het kan ook ‘iets verraden of doorvertellen’ betekenen.
Hoofdstuk 4
Nieuwe woorden: voorbeelden
Een moeilijk woord in een tekst wordt soms uitgelegd met een voorbeeld. Een voorbeeld is
meestal duidelijker dan een lange omschrijving.
Zo vind je een voorbeeld
Als je in een tekst de volgende signaalwoorden ziet, weet je dat er een voorbeeld volgt:
bijvoorbeeld, zoals, een voorbeeld, denk maar aan, neem nou, zo (zie je). Ook een dubbele
punt (:) kan aangeven dat er een voorbeeld komt. Kijk altijd goed waarván het een voorbeeld is.
‘Vliegtuigongeluk’ of ‘overstroming’ zijn voorbeelden van catastrofes.
Soms worden eerst voorbeelden genoemd, daarna wordt uitgelegd waar het voorbeelden van
zijn.
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een
tegenstelling, (4) een voorbeeld.
Vaste voorzetsels
Bij veel werkwoorden hoort een vast voorzetsel: afhangen van, twijfelen aan, zorgen voor.
Sommige werkwoorden krijgen een andere betekenis als er een vast voorzetsel bij staat:
rekenen = een rekensom maken
rekenen op = verwachten dat iets gebeurt
Je ziet ook vaak uitdrukkingen met een werkwoord, een zelfstandig naamwoord en een vast
voorzetsel: misbruik maken van. Dat noemen we een werkwoordelijke uitdrukking.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
127
‘Met behulp van’, ‘met het oog op’ noemen we voorzetseluitdrukkingen. Deze
voorzetseluitdrukkingen vind je vaak in ambtelijke taal, zoals in brieven van de gemeente. Een
tekst met veel van die uitdrukkingen leest heel stroef. Je kunt een voorzetseluitdrukking bijna
altijd vervangen door één voorzetsel. Voorbeelden:
ten behoeve van = voor
als gevolg van = door
Hoofdstuk 5
Nieuwe woorden: afbeeldingen
Bij veel teksten staat tegenwoordig wel een illustratie of afbeelding (een plaatje, een tekening,
een foto). Kijk goed naar zo’n afbeelding, want die kan je helpen om moeilijke woorden in de
tekst te begrijpen.
Zo maak je gebruik van afbeeldingen
Bekijk de afbeelding aandachtig.
Lees de tekst die eventueel onder de afbeelding staat.
Kijk naar de cijfers, als die erbij staan.
Zoek in de tekst naar een verwijzing: ‘Zie afbeelding 5’ of iets dergelijks.
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een
tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding.
Verwijzen
In teksten staan vaak verwijswoorden. Verwijswoorden slaan terug op woorden die al
genoemd zijn of ze wijzen vooruit naar woorden die nog komen. Bekende verwijswoorden zijn
die, dat, deze, dit, hij, zij, hem, haar, zijn.
Zo verwijs je
Je gebruikt die en deze voor de-woorden en dat en dit voor het-woorden.
Voorbeelden:
Waar is de Marktstraat? Die ken ik niet.
Hoe laat is het spreekuur?Dat begint om half negen.
Met hij, zijn, hem verwijs je naar mannelijke woorden (m), met zij, ze en haar naar vrouwelijke
woorden (v); naar onzijdige woorden verwijs je met het en zijn (o).
Voorbeelden:
De acteur (m) liet het niet merken, maar hij was zijn tekst helemaal kwijt.
Lisa (v) draagt altijd korte truitje, omdat ze graag haar navelpiercing wil laten zien.
Het voetbalveld was zo doorweekt, dat het door de scheidsrechter werd afgekeurd.
Hoofdstuk 6
Nieuwe woorden: een deel van een woord herkennen
De betekenis van een nieuw woord in een tekst vind je soms doordat je een deel van het woord
(her)kent. Zo herken je in onverbrekelijk het woord verbreken (= stuk maken, onderbreken,
afbreken). Het voorvoegsel on- betekent niet. Dan begrijp je dat onverbrekelijk betekent: ‘wat
niet stukgemaakt of onderbroken kan worden’, bijvoorbeeld in een onverbrekelijke
vriendschapsband.
Woorden die bestaan uit twee (of meer) aparte woorden noem je samenstellingen: dieptepunt.
Soms staat er een –s tussen de woorddelen: beroepsgroep.
Woorden met een voor- of achtervoegsel noem je afleidingen: onrecht, bewoonbaar.
Sommige afleidingen hebben een voor- en achtervoegsel: onvriendelijk. Veel voorkomende
voor- en achtervoegsels zijn: af-, de-, on-, ont-, ver-, voor-, -baar, -ing, -lijk, -loos, -zaam.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
128
Zo vind je de betekenis van een woord
Zoek in de tekst naar (1) een synoniem, (2) een omschrijving of een definitie, (3) een
tegenstelling, (4) een voorbeeld, (5) een afbeelding (een tekening, een foto, een
plaatje).
Kijk of je een deel van het woord (her)kent.
Vraag de betekenis aan iemand anders.
Pak je woordenboek en zoek het woord op.
Spierballentaal
Taal kun je gebruiken om iemand te overtuigen. Bij reclame is taal vaak het middel om een
product of dienst te verkopen. Dat gebeurt met krachtige woorden, korte zinnen, opvallende
uitdrukkingen, rijmende regels, dubbelzinnigheid of figuurlijk taalgebruik en een goed ritme. Taal
met (spier)ballen. Reclametaal moet ‘lekker bekken’.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
129
Grammatica
Hoofdstuk 1
Ontleden: woordsoorten en zinsdelen
Je kunt zinnen op twee manieren ontleden. Je kunt alle woorden één voor één voor een naam
geven: zelfstandig naamwoord, werkwoord, voorzetsel. Dat heet taalkundig ontleden. Je
benoemt dan de woordsoorten. Over woordbenoeming gaat steeds het tweede deel van elke
paragraaf Grammatica.
Je kunt ook de zin verdelen in groepjes woorden die bij elkaar horen: zinsdelen. Die stukjes
geef je elk een naam: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp. Dat heet redekundig ontleden.
De zin ‘De nieuwe leraar moppert de hele dag’ bestaat uit drie zinsdelen: (1) de nieuwe leraar,
(2) moppert en (3) de hele dag. Om de zinsdelen te vinden moet je eerst de persoonsvorm
zoeken.
Persoonsvorm
In elke zin staan werkwoorden. Een van die werkwoorden is de persoonsvorm (pv).
De pv geeft de tijd (tegenwoordige tijd of verleden tijd) en het getal (enkelvoud of meervoud)
van de zin aan.
Zo vind je de persoonsvorm
Om te bepalen welk werkwoord de persoonsvorm (pv) is, zet je de zin in een andere tijd:
tegenwoordige tijd wordt verleden tijd, of andersom. Het werkwoord dat verandert, is de
persoonsvorm.
Voorbeeld:
Penny kan heel goed dansen.
Penny kon heel goed *dansten.
Je kunt ‘kan’ in een andere tijd zetten en ‘dansen’ niet, dus: ‘kan’ is de persoonsvorm.
Zo vind je de zinsdelen
Als je wilt weten of woorden samen een zinsdeel vormen, verander dan een paar keer de
volgorde van de zin. Woorden die altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan, vormen
samen een zinsdeel.
Vóór de persoonsvorm staat altijd maar één zinsdeel. Woorden die samen voor de
persoonsvorm kunnen staan, vormen dus één zinsdeel.
De volgende zin bestaat uit zes zinsdelen:
Na het journaal / zie / ik / het liefst / een beetje liefde / op tv.
Het liefst / zie / ik / na het journaal / op tv / een beetje liefde.
Op tv / zie / ik / het liefst / een beetje liefde / na het journaal.
Onderwerp
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het onderwerp (ow) is zo’n zinsdeel. Vrijwel elke zin heeft een
onderwerp. Het getal van onderwerp en persoonsvorm is hetzelfde: óf allebei enkelvoud, óf
allebei meervoud.
Zo vind je het onderwerp

Zoek de persoonsvorm.

Zet streepjes tussen de zinsdelen van de zin.

Vraag Wie (Wat) + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Voorbeeld: De Tegenliggers hebben de Grote Prijs van Nederland gewonnen.
pv = hebben
De Tegenliggers / hebben / de Grote Prijs van Nederland / gewonnen.
Wie hebben? De Tegenliggers
ow = De tegenliggers
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
130
Zelfstandig naamwoord
De woorden van een taal kun je indelen in woordsoorten. In de zin ‘De nieuwe leraar moppert’
staan vier woordsoorten: ‘de’ is een lidwoord, ‘nieuwe’ is een bijvoeglijk naamwoord, ‘leraar’ is
een zelfstandig naamwoord en ‘moppert’ is een werkwoord.
Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
Bijvoorbeeld: zoon, slager, zeeleeuw, roos, handvat, fietspad, spijt.
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Bert, Wennemars, Bello, Haarlem, Waal.
Zelfstandige naamwoorden zijn de-woord of het-woord: de koets; het verlangen. Of een woord
een de-woord of een het-woord is, kun je opzoeken in het woordenboek. Als er een m
(mannelijk) of een v (vrouwelijk) of v(m) achter het woord staat, is het een de-woord. Staat er
een o (onzijdig) achter, dan is het een het-woord.
Een concreet zelfstandig naamwoord geeft iets tastbaars aan, iets wat je kunt aanraken: huis,
kaars, bagagedrager, Tilburg, Jan, IJsselmeer.
Een abstract zelfstandig naamwoord geeft iets aan wat je niet kunt aanraken: liefde, oorlog,
tijd, vriendschap.
Zo vind je een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (huis – huizen).
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (huisje).
Je kunt er vaak ‘de’, ‘het’ of ‘een’ voor zetten (het huis, een huis).
Lidwoord
Er zijn drie lidwoorden: de, het, een (spreek uit als ‘un’). De woorden ‘de’ en ‘het’ zijn bepaald
lidwoord (blw), ‘een’ noem je onbepaald lidwoord (olw).
Let op: Soms spreek je ‘een’ uit als 1. Dan is ‘een’ géén lidwoord. Soms hoort ‘het’ niet bij een
zelfstandig naamwoord. Dan is ‘het’ géén lidwoord. Voorbeelden:
Toch werd een van de nummers een hit.
Morgen gaat het behoorlijk waaien.
Zo vind je een lidwoord
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. Soms staat tussen lidwoord en
zelfstandig naamwoord nog een ander woord: de (blw) splinternieuwe citybike (zn).
Werkwoord
Een werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet (spelen, dromen, waaien, vallen). Maar er
zijn nogal wat werkwoorden waarbij dat niet zo duidelijk is (mogen, worden, zijn).
Een werkwoord kun je vervoegen: zwemmen, zwem, zwemt, zwom, zwommen, gezwommen,
zwemmend.
Zo vind je een werkwoord
Een werkwoord kun je vervoegen: een werkwoord heeft verschillende werkwoordsvormen:
infinitief: spelen
persoonsvorm tegenwoordige tijd: (ik) speel, (jij/hij/zij) speelt, (wij/jullie/zij) spelen
persoonsvorm verleden tijd: speelde, speelden
voltooid deelwoord: gespeeld
onvoltooid deelwoord: spelend
© Wolters-Noordhoff
131
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
Hoofdstuk 2
Zinsdelen: werkwoordelijk gezegde
Zinnen bestaan uit zinsdelen. Het ‘onderwerp’ (ow) ken je al. Een ander zinsdeel is het
werkwoordelijk gezegde (wg), dat bestaat uit alle werkwoorden. Het werkwoordelijk gezegde
zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking.
Voorbeeld:
Tijdens het transport nam de gevangene (ow) de benen.
‘De benen nemen’ is een uitdrukking voor ‘vluchten’. Dus: wg = nam de benen
Zo vind je het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden. Ook de
woordjes ‘te’ en ‘aan het’ horen bij het werkwoordelijk gezegde, als deze woordjes voor een
werkwoord staan (voorbeeld 3 en 4). In de volgende zinnen is het gezegde vet gedrukt. De
persoonsvorm is onderstreept.
1 Binnenkort gaat mijn vriendin naar Utrecht verhuizen.
pv = gaat; wg = gaat verhuizen
2 De docent legt de klas de lastige sommen uit.
pv = legt; wg = legt uit
3 Japi zat over het water te staren.
pv = zat; wg = zat te staren
4 De winkelier was zijn voorraden aan het controleren.
pv = was; wg = was aan het controleren
Zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Verreweg de meeste werkwoorden hebben een duidelijke, vaste betekenis. Ze heten
zelfstandige werkwoorden (zww). Enkele voorbeelden: spelen, huilen, werken, dromen,
roepen.
Verder zijn er nog hulpwerkwoorden (hww). Ze komen voor in elke zin met meer dan één
werkwoord en ‘helpen’ om het gezegde te maken. Enkele voorbeelden: hebben, zijn, worden,
zullen, kunnen, mogen, moeten.
Zo vind je het zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
In een zin met een werkwoordelijk gezegde staat soms maar één werkwoord: het zelfstandig
werkwoord (zww):
Bij de lunch eten (zww) veel mensen een stukje fruit.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het zelfstandig werkwoord achter in de zin te
staan. De overige werkwoorden, dus ook de persoonsvorm, zijn hulpwerkwoorden (hww):
Bij de lunch willen (hww) veel mensen een stukje fruit eten (zww).
Bij de lunch blijken (hww) veel mensen een stukje fruit te willen (hww) eten (zww).
De werkwoordstijden
Het Nederlands kent acht werkwoordstijden.
Zo vind je de werkwoordstijden
onvoltooid tegenwoordige
tijd (ott) (één werkwoord
aanwezig in de tegenwoordige
tijd)
onvoltooid verleden tijd (ovt)
(één werkwoord aanwezig in
de verleden tijd)
voltooid tegenwoordige tijd
(vtt) (‘is/heeft/zijn/hebben +
VD’)
© Wolters-Noordhoff
Joram fietst naar school.
De meisjes kopen een cd’tje.
Joram fietste naar school.
De meisjes kochten een
cd’tje.
Joram is naar school
gefietst.
De meisjes hebben een
cd’tje gekocht.
132
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
voltooid verleden tijd (vvt)
(‘was/had/waren/hadden +
VD’)
onvoltooid tegenwoordig
toekomende tijd (ottt)
(‘zal/zullen + inf’)
onvoltooid verleden
toekomende tijd (ovtt)
(‘zou/zouden + inf’)
voltooid tegenwoordig
toekomende tijd (vttt)
(‘zal/zullen + VD +
zijn/hebben’)
voltooid verleden
toekomende tijd (vvtt)
(‘zou/zouden + VD +
zijn/hebben’)
Joram was naar school
gefietst.
De meisjes hadden een
cd’tje gekocht.
Joram zal naar school
fietsen.
De meisjes zullen een cd’tje
kopen.
Joram zou naar school
fietsen.
De meisjes zouden een
cd’tje kopen.
Joram zal naar school
gefietst zijn.
De meisjes zullen een cd’tje
gekocht hebben.
Joram zou naar school
gefietst zijn.
De meisjes zouden een
cd’tje gekocht hebben.
Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Je zegt
bijvoorbeeld: Wat een prachtige poster! Het bijvoeglijk naamwoord prachtige vertelt iets over het
zelfstandig naamwoord poster. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets
gemaakt is: een gouden ketting, een plastic tas.
Bijvoeglijke naamwoorden hebben de trappen van vergelijking: de stellende trap (lief), de
vergrotende trap (liever) en de overtreffende trap (liefst).
Bijvoorbeeld: Karim is grappig (stellende trap), maar Chris is grappiger (je vergelijkt hem met
Karim). Geert is echter het grappigst (niemand overtreft hem).
Zo vind je een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord staat meestal vóór het zelfstandig naamwoord: het mooie boek; een
erg aardige lerares; enorm zware, Russische personenauto’s. Soms staat het bijvoeglijk
naamwoord achter het zelfstandig naamwoord: Het boek is mooi. De auto’s zijn
Russisch en bovendien enorm zwaar.
Een bijvoeglijk naamwoord heeft vaak een korte vorm (zonder –e) en een lange vorm (met een
–e): vreemd – vreemde, groot – grote, dik – dikke, lief – lieve, boos – boze.
Een bijvoeglijk naamwoord kent de ‘trappen van vergelijking’: lief – liever – liefst.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord heeft maar één vorm en eindigt vaak op –en. Het staat altijd
vóór het zelfstandig naamwoord. Het heeft geen trappen van vergelijking.
Het onvoltooid deelwoord benoem je niet als werkwoord, maar als bijvoeglijk naamwoord: een
spelend kind, het spelende kind; het jazzorkest liep spelend door de stad.
Ook van het voltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken: de gespeelde
wedstrijd, een vergeten opmerking.
Hoofdstuk 3
Lijdend voorwerp
Bijna alle zinnen hebben een onderwerp en een gezegde. Een zin kan nog meer zinsdelen
hebben, bijvoorbeeld een lijdend voorwerp (lv). In de zin ‘Deze aap wil altijd een gouden ring
dragen’ is ‘Deze aap’ het onderwerp en ‘wil dragen’ het werkwoordelijk gezegde. Het lijdend
voorwerp is ‘een gouden ring’.
Zo vind je het lijdend voorwerp

Noteer eerst onderwerp en werkwoordelijk gezegde.

Stel dan de vraag: Wat (Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
Voorbeeld:
Wat wil deze aap dragen?
antwoord = een gouden ring, dus: lv = een gouden ring
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
133
Let op: niet in alle zinnen staat een lijdend voorwerp.
Meewerkend voorwerp
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het
meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die
iets met ‘zeggen’ of ‘geven’ te maken hebben. Bijvoorbeeld: meedelen, schrijven, vertellen,
uitleggen, vragen, zeggen; en: geven, overhandigen, lenen, opsturen, uitdelen, uitreiken.
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet
met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten.
Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor
een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp. Voorbeeld:
Wilt u (voor) mij (mv) een bordje soep opscheppen?
Zo vind je het meewerkend voorwerp

Noteer persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.

Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.

Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen. Let op: soms moet je de
woordvolgorde veranderen, voor je deze proef kunt uitvoeren.
Voorbeeld: Jetsje heeft het antwoord aan mij (mv) gevraagd. → Jeltsje heeft mij (mv)
het antwoord gevraagd.
Lijdende en bedrijvende vorm
Zin a en zin b betekenen ongeveer hetzelfde.
a De chirurg opereert de jonge patiënt.
b De jonge patiënt wordt door de chirurg geopereerd.
In zin a staat een werkwoordelijk gezegde (opereert), een onderwerp (De chirurg) en een lijdend
voorwerp (de jonge patiënt). Zin a staat in de bedrijvende vorm.
Van zo’n zin in de bedrijvende vorm kun je een zin in de lijdende vorm maken. Dan veranderen
er drie dingen:
het lijdend voorwerp wordt onderwerp;
het onderwerp wordt een woordgroep die met door begint;
het gezegde verandert: je moet er het hulpwerkwoord worden of het hulpwerkwoord zijn bij
gebruiken. Hoe het gezegde precies verandert, kun je zien aan de voorbeelden:
Zo maak je de lijdende vorm
Bedrijvende vorm
1 De chirurg opereert de jonge
patiënt.
2 De chirurg opereert de jonge
patiënten.
3 De chirurg opereerde de jonge
patiënt.
4 De chirurg heeft de jonge
patiënt geopereerd.
5 De chirurg had de jonge
patiënten geopereerd.
6 De chirurg zal/zou de jonge
patiënt opereren.
© Wolters-Noordhoff
Lijdende vorm
(De door-bepaling kan ook op
een andere plaats in de zin
staan.)
1 De jonge patiënt wordt
geopereerd door de chirurg.
2 De jonge patiënten worden
geopereerd door de chirurg.
3 De jonge patiënt werd
geopereerd door de chirurg.
4 De jonge patiënt is
geopereerd door de chirurg.
5 De jonge patiënten waren
geopereerd door de chirurg.
6 De jonge patiënt zal/zou
worden geopereerd door de
chirurg.
134
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Hieronder staan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
persoonlijke voornaamwoorden
enkelvoud
onderwerp
geen onderwerp
ik
jij / je
u
hij
zij / ze
het
mij / me
jou / je
u
hem
haar / ze
het
mijn / m’n
jouw / je
uw
zijn / z’n
haar
zijn
wij / we
jullie
u
zij / ze
ons
jullie
u
hun / hen /ze *
ons / onze
jullie
uw
hun
e
1 persoon
e
2 persoon
e
3 persoon
bezittelijke
voornaamwoorden
meervoud
e
1 persoon
e
2 persoon
e
3 persoon
*Let op: ‘Hun’ kan dus nooit onderwerp zijn, ook al wordt dit tegenwoordig in gesproken taal
vaak gebruikt. ‘Hun gaan vanmiddag fietsen’ is dus fout!
‘Hun’ gebruiken we als meewerkend voorwerp zonder voorzetsel. Voorbeeld:
Ik heb hun het boek gegeven.
‘Hen’ gebruiken we in alle andere gevallen, maar voor dieren en dingen gebruiken we ‘ze’.
Voorbeelden:
Ik heb het boek aan hen gegeven.
Vorige week heb ik hen voor het eerst ontmoet.
Kijk die twee katten daar leuk spelen! Zie je ze?
Zo vind je een persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) duidt iets of iemand aan. Bijvoorbeeld:
Een vriendin van jou mailde mij deze mopjes, maar ik vind ze niet erg grappig.
Zo vind je een bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het
zelfstandig naamwoord waar het bij hoort, maar soms staat er tussen bez.vnw. en zn nog een
bijvoeglijk naamwoord:
mijn school (zn), onze kippen (zn), zijn mooiste (bn) cd (zn)
Let op: Staat het voornaamwoord achter het bezit en staat er het woordje ‘van’ voor? Dan is het
geen bezittelijk, maar een persoonlijk voornaamwoord:
de school van mij (pers.vnw), de kippen van ons (pers.vnw), die mooie cd van hem (pers.vnw)
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
135
Wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Bij wederkerende werkwoorden (zich afvragen, zich schamen) staat altijd een wederkerend
voornaamwoord (wed.vnw).
Dat vraag ik me af; jullie moesten je schamen; zij vergist zich; dat herinneren we ons niet.
Zo vind je het wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp van de zin ‘keert weder’ (komt terug) in het wederkerend voornaamwoord. Het
hangt dus van het onderwerp af welk wederkerend voornaamwoord je gebruikt:
Ik vergis me.
Jij vergist je. / U vergist zich.
Hij/Zij/Het vergist zich.
Wij vergissen ons.
Jullie vergissen je.
Zij vergissen zich.
Zo vind je het wederkerig voornaamwoord
Er is in het Nederlands maar één wederkerig voornaamwoord (wedig.vnw): elkaar (soms
geschreven als: ‘mekaar’ of ‘elkander’).
Waar hebben jullie elkaar ontmoet?
Hoofdstuk 4
Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde zegt iets over het onderwerp van de zin. Dit levert een probleem op
als je de zin ‘Jessica is verdrietig’ moet ontleden:
pv = is
ow = Jessica
gez = is
Het enige werkwoord van de zin is ‘is’, maar dat zegt niets over het onderwerp. De woorden ‘is
verdrietig’ zeggen samen wél iets over het onderwerp. Het gezegde van de zin is dus:
is [verdrietig].
Dit gezegde bestaat uit een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord. Daarom heet dit gezegde
een naamwoordelijk gezegde (ng).
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel (ww.deel) en een
naamwoordelijk deel (nw.deel). Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin.
Eén van deze werkwoorden is een koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken,
schijnen, heten, dunken, vóórkomen.
Het naamwoordelijk deel bevat altijd een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat een kenmerk
of een eigenschap van het onderwerp geeft: ‘ziek’ is een kenmerk van ‘Jessica’. Het
koppelwerkwoord koppelt dat kenmerk aan het onderwerp.
Let op: in zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp.
Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Noteer de persoonsvorm, het onderwerp en de overige werkwoorden uit de zin.

Stel daarna de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden?
Koppelwerkwoord
In een naamwoordelijk gezegde komt altijd een koppelwerkwoord (kww) voor. Er zijn er
negen: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen.
Zo vind je koppelwerkwoord en hulpwerkwoord
Als in een zin met een naamwoordelijk gezegde maar één werkwoord (de persoonsvorm) staat,
dan is dit het koppelwerkwoord (kww):
Gerdien wordt (kww) dolfijnentrainster.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, komt het koppelwerkwoord verderop in de zin te
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
136
staan. De andere werkwoorden ‘helpen’ het naamwoordelijk gezegde te maken. Dat zijn
hulpwerkwoorden (hww).
Gerdien is (hww) dolfijnentrainster geworden (kww).
Gerdien kan (hww) best eens dolfijnentrainster geworden (kww) zijn (hww).
Gerdien zou (hww) best eens dolfijnentrainster geworden (kww) kunnen (hww) zijn (hww).
Aanwijzend, vragend en onbepaald voornaamwoord
Hieronder staan de aanwijzende, vragende en onbepaalde voornaamwoorden.
aanwijzend
voornaamwoord
vragend
voornaamwoord
deze, die, dit, dat, zulk(e), zo’n, dergelijk(e), dezelfde, hetzelfde,
zelf
wie, wat, welk(e), wat voor (een)
onbepaald
voornaamwoord
iemand, niemand, iedereen, men, menigeen, het, iets, niets,
alles, ieder(e), elk, menig(e), wat, (een) zekere, een of ander
Zo vind je een aanwijzend voornaamwoord
Een aanwijzend voornaamwoord (aanw.vnw) gebruik je als je iets aanwijst.
Voorbeelden:
Dit boek is leuker dan die verfilming ervan.
De-woorden enkelvoud: deze of die. Het-woorden enkelvoud: dit of dat. Meervoud deze of die.
Zo vind je een vragend voornaamwoord
Een vragend voornaamwoord (vr.vnw) staat meestal aan het begin van een vraag.
Voorbeelden:
Wie heeft jou dat verhaal verteld?
Naar welke mensen heb je die e-mail gestuurd?
Soms staat het aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag:
Hij vroeg: [‘Wat heb je gedaan?’]
Hij vroeg [wat ik gedaan had.]
Hij vroeg [naar wie ik die e-mail gestuurd had.]
Let op: Vraagwoorden als waarom, waarheen, wanneer en hoe zijn géén vragende
voornaamwoorden.
Zo vind je een onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord (onbep.vnw) wijst iemand of iets aan, maar zegt niet precies
over wie of wat het gaat. Hier volgen drie lastige gevallen:

Het woord ‘je’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘men’ betekent:
Vroeger werkte je wel tien uur per dag.

Het woordje ‘wat’ is onbepaald voornaamwoord als het ‘iets’ betekent:
Jullie hebben vast wel wat gekocht bij H&M.

Het woordje ‘het’ is een onbepaald voornaamwoord als het tijd, weer of sfeer aangeeft.
Bijvoorbeeld:
Het is negen uur, het begint te regenen, maar het is hier erg gezellig.
Hoofdstuk 5
Het voorzetselvoorwerp
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel bij zich. Bijvoorbeeld: twijfelen aan, rekenen
op. Je zegt altijd ‘hopen op’, en niet ‘hopen bij’ of ‘hopen met’: ‘hopen op’ is een vaste
combinatie. Bij werkwoorden met een vast voorzetsel hoort een voorzetselvoorwerp (vv).
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
137
Zo vind je het voorzetselvoorwerp

Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.

Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.

Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.
Voorbeeld:
De weerkundigen / rekenen / op een regenachtige dag.
vv = op een regenachtige dag
Vaak kun je het voorzetselvoorwerp vervangen door een zin met ‘er+vz dat …’ (eraan, ervoor,
…).
De weerkundigen rekenen erop dat het een regenachtige dag wordt.
Let op:
In zinnen met een voorzetselvoorwerp meestal geen lijdend voorwerp.
Als je níet met een vast voorzetsel te maken hebt, is het zinsdeel dat met het voorzetsel begint,
geen voorzetselvoorwerp, maar bijwoordelijke bepaling.
Bijwoordelijke bepaling
Als je een zin ontleedt, zoek je eerst de persoonsvorm. Vervolgens noteer je onderwerp,
werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp (als dat er is), meewerkend
voorwerp (als dat er is) en voorzetselvoorwerp (als dat er is). Zinsdelen die dan nog overblijven,
zijn bijwoordelijke bepaling (bwb).
Soms bevat een zin geen enkele bijwoordelijke bepaling, soms één, soms meer dan één.
Zo vind je de bijwoordelijk bepaling(en)
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als:
Waar? Sommige zwaluwen bouwen nesten in oude gebouwen.
Wanneer? De toets wiskunde is op donderdag 5 juni.
Waarvandaan? Deze panfluit komt uit Zuid-Amerika.
Waarheen? We zijn naar het Dolfinarium geweest.
Waarom? Vanwege een ruzie werd de basketbalwedstrijd gestaakt.
Waardoor? Door de kou was de waterleiding bevroren.
Hoe? Die boer haalt zijn melkflessen op met paard en wagen.
Ook de vetgedrukte vraagwoorden zelf zijn in een zin bijwoordelijke bepaling:
Wanneer komt het vliegtuig aan?
bwb = Wanneer
Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Woorden als zeker, absoluut,
allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, niet en wel zijn ook bijwoordelijke
bepaling.
Voorzetsel
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats (bij, in, op, naast, tussen, voor), tijd (gedurende, onder,
tijdens, in) of reden/oorzaak (vanwege, wegens, om, door) aan.
Voorbeelden:
plaats – op de kast; te Arnhem
tijd – tijdens de les; gedurende enkele weken
reden – vanwege de hevige sneeuwval; wegens familieomstandigheden
Soms is een voorzetsel deel van een uitdrukking:
iemand in zijn hemd zetten; iets op zijn kerfstok hebben; iemand voor de gek houden
Let op: Delen van splitsbare werkwoorden (nakijken, inzien, tegenhouden) noem je geen
voorzetsel:
De docent kijkt de toets na (geen voorzetsel!).
© Wolters-Noordhoff
138
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
Zo vind je een voorzetsel
Een voorzetsel staat meestal vóór (en soms achter) een lidwoord met een zelfstandig
naamwoord: achter de kast, onder de kast, tussen oude kasten, op zolder, in Arnhem.
Als een voorzetsel achter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan.
Bijvoorbeeld:
Ze reden de brug over.
Joost vluchtte snel de school in.
Telwoord
Er zijn vier soorten telwoorden. Ze geven een hoeveelheid of een volgorde aan.
Zo vind je de vier soorten telwoorden
Een hoofdtelwoord (vier, vijfendertig) noemt een aantal of hoeveelheid, een rangtelwoord
(vierde, vijfendertigste) noemt een plaats in een rij.
Beide soorten kun je onderverdelen. Een bepaald telwoord geeft een precies aantal aan of een
precieze plaats in een rij; een onbepaald telwoord geeft een onduidelijk aantal aan of een
onduidelijke plaats in een rij. Bepaalde hoofdtelwoorden zijn vervangbaar door cijfers, de andere
soorten niet. In schema:
hoofd-telwoord
bepaald
zes, vijftien, drievijfde
rang-telwoord
eerste, zesde, vijftiende
onbepaald
veel, enkele, sommige, verscheidene,
weinig, alle, wat (= een beetje)
laatste, middelste, zoveelste, hoeveelste
Hoofdstuk 6
Zinsdeelstukken: bijvoeglijke en ondergeschikte bijwoordelijke bepaling
In sommige zinsdelen geven zinsdeelstukken (bepalingen) extra informatie over het
belangrijkste woord van dat zinsdeel, de kern. In de voorbeeldzinnen zijn de bepalingen
onderstreept. De kern is vet gedrukt.
Een bepaling bij een zelfstandig naamwoord heet bijvoeglijke bepaling (bijv.bep). Zo’n
bijvoeglijke bepaling kan vóór of achter het zelfstandig naamwoord staan. Er kunnen ook meer
bepalingen bij één zelfstandig naamwoord horen. Voorbeelden:
1 Eline van hiernaast / staat / ingeschreven / bij een heel bekend modellenbureau.
2 In onze nieuwe vestiging te Assen / kunt / u / zo’n bijzonder mooie, snelle scooter /
aanschaffen.
Let op: lidwoorden (zin 1: een), voornaamwoorden (zin 2: onze, zo’n) zijn geen bijvoeglijke
bepaling. Telwoorden zijn wel bijvoeglijke bepaling.
Een bepaling die niet bij een zelfstandig naamwoord hoort, heet ondergeschikte
bijwoordelijke bepaling (obwb).
Voorbeelden:
3 Dat jeugdboek / vonden / mijn klasgenoten/ nogal saai.
4 De schaatsers / kwamen / totaal uitgeput / in Leeuwarden / aan.
Soms zit in een bijvoeglijke bepaling nog een obwb (zie voorbeeldzin 1 en 2):
obwb = heel → bekend; bijzonder → mooie
Zo vind je de zinsdeelstukken

Noteer eerst alle zinsdelen.

Zoek van elk zinsdeel het belangrijkste woord, de kern, en bepaal de woordsoort: wel of
niet zelfstandig naamwoord.

Noteer de woorden die extra informatie geven over de kern: dat zijn de bepalingen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
139
Zinsdeelstukken: bijstelling
Een derde zinsdeelstuk is de bijstelling (bijst). Bekijk de volgende zin:
De allermooiste sportwagen, de Ferrari Testa Rossa, kost een vermogen.
In het onderwerp van deze zin ‘De allermooiste sportwagen, de Ferrari Testa Rossa’ is ‘de
Ferrari Testa Rossa’ een bijstelling bij ‘De allermooiste sportwagen’:
bijst = de Ferrari Testa Rossa → De allermooiste sportwagen
Zo vind je de bijstelling
De bijstelling
duidt hetzelfde object aan als de woordgroep die ervoor staat;
kan meestal van plaats wisselen met de woordgroep die ervoor staat;
staat vaak tussen komma’s of tussen een komma en de punt.
Bijwoord
Een bijwoord (bijw) kan van alles aangeven:
– een tijdstip: morgen, gisteren, straks, laatst, vroeger, later, tegenwoordig,
momenteel
– een plaats: er, daar, hier, daarginds, ergens, overal
– een tegenstelling: daartegenover, daarentegen, echter, toch
– een reden / oorzaak: daarom, hierdoor
– zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, zeker, echt, wel
– onzekerheid: misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, wellicht
– ontkenning: niet, nooit, nimmer, geenszins
Ook de vraagwoorden waarmee je een bijwoordelijke bepaling vindt (waar, wanneer, hoe,
waarom, waardoor, waarheen, waarlangs, waarover enz …) zijn als woordsoort bijwoord.
Elke bijwoordelijke bepaling die uit één woord bestaat, is als woordsoort een bijwoord (bijw).
Ook ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen worden tot de bijwoorden gerekend. Ze geven
vaak (maar niet altijd!) een ‘graad’, een ‘sterkte’ aan: nogal, tamelijk, enigszins, erg, zeer,
bijzonder, vreselijk, ontzettend, uiterst, te.
Zo vind je een bijwoord

Ontleed de zin in zinsdelen. Zoek de bijwoordelijke bepalingen die uit één woord bestaan.
Die woorden zijn als woordsoort bijwoord. Voorbeeld:
Vroeger (bwb) / werd / de post / dagelijks (bwb) / twee keer / thuis (bwb) / bezorgd.

Zoek de ondergeschikte bijwoordelijke bepalingen. Ook die woorden zijn als woordsoort
bijwoord.
Een bijzonder (obwb) spannend boek moet je nooit (bwb) / te (obwb) snel (bwb) /
uitlezen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
140
Spelling
Hoofdstuk 1
Hoofdletters en leestekens
Een tekst bestaat uit zinnen. Om het begin en eind van een zin aan te geven gebruiken we
hoofdletters en leestekens.
Zo plaats je hoofdletters en leestekens
Een hoofdletter gebruik je
aan het begin van een zin.
bij namen: Frankrijk, Jan van der Zwan, Pioneer, de Donau, Venz, de Ambachtsstraat, de
Blokker. Ook woorden die zijn afgeleid van namen schrijf je met een hoofdletter: Zuid-Hollandse,
Engelsman.
Let op:

Als een zin met ’t, ’s of ’n begint, dan wordt de tweede letter een hoofdletter: ’s Nachts kan
het licht vriezen.

De namen van dagen (woensdag), maanden (januari), seizoenen (herfst) en windstreken
(zuidoosten) schrijf je met kleine letters.
Aan het eind van een zin zet je meestal een punt (.).
Vraagzinnen eindigen op een vraagteken (?). De ‘spreektoon’ gaat dan aan het eind iets
omhoog: Kun je me de weg even wijzen?
Een uitroepteken (!) gebruik je als je ergens extra nadruk op wilt leggen: Wat een flauwekul is
dat!
Let op: plaats nooit twee vraagtekens of uitroeptekens naast elkaar!
Een komma (,) zet je
voor of na een aanspreking (Hé, wil je even komen, Joep?)
tussen de delen van een opsomming (schoenen, laarzen en klompen)
tussen twee persoonsvormen (Als je roept, kom ik meteen.)
Aanhalingstekens gebruik je bij een citaat (gesproken tekst).
Voorbeeld: ‘Thomas, wil jij verkering met mij?’ vroeg Dewy.
Hoofdstuk 2
Meervoud
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud: appel –
appels, kaart – kaarten.
Zo maak je het meervoud

Zet –en achter het woord: boer – boeren, balk – balken.
Let op:
Als het woord eindigt op een korte klank en één medeklinker, moet je de laatste medeklinker
verdubbelen (tak – takken).
Als het woord eindigt op een lange klank en één medeklinker, moet je de lange klank in het
meervoud met één klinker schrijven (straat – straten).
Als het woord eindigt op een –f of een –s, verandert die letter vaak in een v of een z (brief –
brieven, doos – dozen). Maar dat gebeurt niet bij alle woorden die op een –f of –s
eindigen (polsen).

Zet –s achter het woord: haven – havens, tante – tantes, niveau – niveaus.
Let op: als je het meervoud verkeerd kunt uitspreken, schrijf je een apostrof (’) voor de
s:
mama’s, bikini’s, foto’s, paraplu’s, pony’s.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
141
Hoofdstuk 3
D of t aan het eind?
De t-klank aan het eind van een woord schrijf je soms als een t (kast), soms als een d (rond).
Zo vind je de laatste letter
De laatste letter bepaal je door het woord langer te maken: kasten, ronde. Als je bij langer
maken een d hoort, schrijf je een d. Hoor je een t, schrijf dan een t. Dat trucje werkt
bij zelfstandige naamwoorden: hond – honden, kist – kisten
bij bijvoeglijke naamwoorden: hard – harde, vast – vaste
bij werkwoorden, behalve bij de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Karin heeft een mooie kans gemist. (Je hoort een t: een gemiste kans.)
De dief is vast gewaarschuwd. (Je hoort een d: de gewaarschuwde dief.)
Ik zag een spelend kind op straat. (Je hoort een d: spelende kinderen.)
Hoofdstuk 4
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Voor de spelling van de persoonsvorm heb je speciale spellingregels. In die spellingregels wordt
het woord stam gebruikt. De stam is de kortste vorm van het werkwoord. Het is de ik-vorm in de
tegenwoordige tijd (fietsen – fiets, rennen – ren, kiezen – kies, beloven – beloof).
Zo spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Je schrijft alleen de stam:
als er ‘ik’ bij hoort: ik droom, droom ik
als er ‘jij (je)’ achter staat: droom jij?
Let op: ‘je’ moet wel het onderwerp van de zin zijn. Als je er jou/jouw van kunt maken, is ‘je’
geen onderwerp: Droomt je (jouw) zusje altijd van monsters?

Je schrijft stam + t:
in alle andere gevallen in het enkelvoud:
jij droomt, hij/zij droomt, droomt jouw vriendin?

Je gebruikt het hele werkwoord:
in het meervoud: wij / jullie / zij / de honden dromen
Hoofdstuk 5
Persoonsvorm verleden tijd
Er zijn werkwoorden waarbij in de verleden tijd de klank verandert: kijk – keek; vriest – vroor;
geven – gaven. Deze werkwoorden worden sterke werkwoorden genoemd.
Bij de meeste werkwoorden verandert de klank niet. Dat zijn zwakke werkwoorden.
Zo spel je de persoonsvorm in de verleden tijd

De verleden tijd van sterke werkwoorden schrijf je zo eenvoudig mogelijk: lopen – liep;
komen – kwam. Een t-klank maak je langer om te horen of het een –d of een –t moet zijn.
Het is:
Ik stond, want wij stonden.
Zij zocht, want wij zochten.
Bij zwakke werkwoorden maak je de verleden tijd door –de(n) of –te(n) achter de stam te
schrijven. Voorbeelden:
hele werkwoord:
spelen
juichen
raden
lusten
stam:
speel
juich
raad
lust
verleden tijd enkelvoud:
speelde
juichte
raadde
lustte
verleden tijd meervoud:
speelden
juichten
raadden
lustten

© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
142
Als je twijfelt tussen –de en –te, gebruik dan ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p:
als de letter vóór de –en van het hele werkwoord in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, schrijf je in
de verleden tijd stam + te(n);
als de letter vóór de –en niet in ’t (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, spel je de verleden tijd als stam
+ de(n).
Voorbeelden:
beseffen: vóór –en staat een f, dus stam + te: besef + te(n) = besefte(n)
faxen: vóór –en staat een x, dus stam + te: fax + te(n) = faxte(n)
durven: vóór –en staat een v, dus stam + de: durf + de(n) = durfde(n)
Hoofdstuk 6
Voltooid deelwoord en onvoltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die afgerond zijn: Ik heb gedroomd. Het
staat meestal achterin de zin. Het is nooit het enige werkwoord in de zin. Er staat altijd nog een
persoonsvorm (voor)in de zin. Een voltooid deelwoord begint vaak met ge- (maar niet altijd!).
Het onvoltooid deelwoord gebruik je voor handelingen die nog bezig zijn:
Amir Ammar gaat lopend naar school.
Zo spel je een voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord van een sterk werkwoord eindigt vaak op –en: gelopen, gekeken,
gestolen. Bij een zwak werkwoord vind je de laatste letter van het voltooid deelwoord door het
woord langer te maken. Als je twijfelt, gebruik dan ’t (e)x - f(o)k s ch(aa)p.
als de letter vóór de –en van het hele werkwoord in 't (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, eindigt het voltooid
deelwoord op een –t;
als de letter vóór de –en niet in 't (e)x-f(o)ksch(aa)p zit, eindigt het voltooid deelwoord
op een –d.
Voorbeelden:
botsen: De veerboot is (pv) tegen een Finse tanker gebotst (VD).
faxen: De administratie heeft (pv) de tekst vanmiddag gefaxt (VD).
overleggen: Gisteren heeft (pv) de bondscoach met zijn spelers overlegd (VD).
Zo spel je een onvoltooid deelwoord
Het onvoltooid deelwoord is de infinitief met –d(e) erachter:
De kinderen stonden pratend voor de ingang van de school.
Bijvoeglijk naamwoord
Van een voltooid en een onvoltooid deelwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord maken. Het
heeft dan net als ander bijvoeglijke naamwoorden een korte en een lange vorm (met –e
erachter): weifelend – weifelende.
Zo spel je een bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord spel je zo eenvoudig mogelijk:
de gevluchte gevangene; de gepote aardappelen; een verdacht pakje, maar
(vanwege de uitspraak): de gejatte fiets
een spelend jongetje; de wachtende supporters
Onregelmatige werkwoorden
De meeste werkwoorden vervoeg je keurig volgens de regels. Ze zijn regelmatig:
werken – werkte – gewerkt; wachten – wachtte – gewacht
dromen – droomde – gedroomd; vermoeden – vermoedde – vermoed
Maar andere werkwoorden wijken af van dit systeem. Die noemen we onregelmatige
werkwoorden.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
143
Zo herken je een onregelmatig werkwoord
Onregelmatige werkwoorden hebben bijvoorbeeld:

een afwijkende verleden tijd: zeggen – zei

een afwijkend voltooid deelwoord (op –en): lachen – gelachen; barsten – gebarsten

een afwijkende verleden tijd én een afwijkend voltooid deelwoord (sterke werkwoorden):
brengen – bracht – gebracht;
kijken – keek – gekeken; stelen – stal – gestolen.

een infinitief die niet eindigt met een lettergreep op –en: doen, gaan, slaan, staan, zien,
zijn.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
144
Fictie
Hoofdstuk 1
Fictie en non-fictie
Schrijvers van verhalen vermaken je door hun fantasie, door je mee te nemen naar een andere
tijd, door spannende, griezelige, grappige, droevige of romantische gebeurtenissen te
verzinnen. Verzonnen gebeurtenissen noem je fictie. Ook gedichten, strips, tv-series en films
zijn fictie.
Teksten in kranten, tijdschriften en leerboeken zijn meestal niet verzonnen. Zulke teksten heten
zakelijke teksten of non-fictie. Ze zijn bijvoorbeeld bedoeld om je te informeren of iets te leren.
Verhalen gaan soms over dingen die echt gebeurd zijn, met personen die echt geleefd hebben.
Denk maar aan dagboeken en historische verhalen. Meestal is ook in deze verhalen een deel
van de inhoud verzonnen, fictie dus.
Zo herken je fictie
Non-fictie gaat over waargebeurde zaken; fictie is verzonnen.
Sommige verhalen kunnen nooit echt gebeuren, bijvoorbeeld verhalen waarin dieren kunnen
spreken, mensen kunnen toveren, doden weer levend kunnen worden.
Andere verhalen líjken net echt. Die gaan over gebeurtenissen die jongeren zoals jij zouden
kunnen meemaken of over personen die je tegen zou kunnen komen.
Hoofdstuk 2
Beoordelen
Soms vraagt iemand jouw oordeel (mening) over een verhaal: hij of zij wil weten wat jij van dat
verhaal vindt.
Als je een verhaal goed vindt, kan dat verschillende redenen hebben, bijvoorbeeld:
je vindt het verhaal spannend;
je vindt het verhaal realistisch, net echt;
je herkent je eigen situatie in het verhaal en je wilt weten wat de hoofdpersoon doet in die
situatie;
je kunt lekker wegdromen in het verhaal;
je bent nieuwsgierig naar het nieuwe in het verhaal: het leven in een andere tijd of op een voor
jou onbekende plaats.
Zo beoordeel je verhalen
Als je een verhaal moet beoordelen, gebruik je beoordelingswoorden. Die kunnen te maken
hebben met:
spanning: spannend ↔ saai / veel actie ↔ langdradig / eng ↔ gewoon;
herkenbaarheid: net echt ↔ onecht / herkenbaar ↔ niet herkenbaar / ontroerend ↔ doet me
niets;
het onbekende: leerzaam ↔ niet leerzaam / verrassend ↔ voorspelbaar / makkelijk ↔
ingewikkeld.
Geef steeds argumenten voor je oordeel: je geeft bijvoorbeeld aan wát je verrassend vindt en
waaróm je dat vindt. Bij die argumenten gebruik je voorbeelden uit het verhaal.
Hoofdstuk 3
Boeken zoeken
Als je wilt lezen, kun je je docent, ouders of medeleerlingen vragen of ze nog een goed boek
kennen. Je kunt ook rondkijken in de bibliotheek, in de boekhandel of op internet. Of je kunt
besprekingen (recensies) lezen over jeugdboeken in de krant of in jongerentijdschriften als
Kidsweek of de Lemniscaatkrant.
Om te beslissen of je het boek wilt lezen, bekijk je eerst de titel, de illustratie op het omslag en
de korte inhoud op het kaft.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
145
Zo vind je de boeken in de bibliotheek
In de kast hebben de boeken een letter: A (6-8 jaar), B (8-12 jaar), C (13+), J (informatieve
boeken, verhalen en gedichten). De boeken staan alfabetisch op naam van de schrijver.
Veel boeken hebben een pictogram (tekeningetje) dat het genre (soort boek) aangeeft.
In de catalogus kun je zoeken op schrijver, op titel en op trefwoord.
Zo vind je boeken op internet
De handigste startpagina is www.leesplein.nl.; in het startmenu ga je naar Jeugdboekenplein
(voor 12 tot 16 jaar).
Als je weet van welke schrijver je een boek zoekt, ga je naar schrijvers en illustratoren; je vindt
informatie over de schrijver en links naar de uitgever en de websites van de schrijver.
Als je weet welke titel je zoekt, ga je naar boeken.
Als je weet wat voor soort boek je zoekt, ga je naar onderwerpen.
Als je recensies van leerlingen en volwassenen zoekt, ga je naar uittreksels.
Als je films zoekt, ga je naar films van jeugdboeken.
Er zijn nog twee andere handige zoekpagina’s: www.boekenzoeker.org en
www.fictiedossiervmbo.nl
Hoofdstuk 4
Spanning
Als je een detective of een misdaadverhaal leest, draait alles om de spanning. Je wordt
nieuwsgierig: wat is er precies gebeurd, wie heeft het gedaan, wordt de dader gepakt?
Maar ook in andere verhalen ben je geïnteresseerd in de hoofdpersoon en wil je weten hoe het
met hem of haar afloopt. Je bent benieuwd of de geliefden elkaar krijgen en of een zielig verhaal
goed afloopt. De schrijver probeert de lezer altijd nieuwsgierig te maken. Elk goed boek is dus
een spannend boek.
Zo maakt de schrijver een verhaal spannend
Hij zorgt dat je met de hoofdpersoon kunt meeleven:
 de hoofdpersoon is herkenbaar voor je (door zijn leeftijd, uiterlijk, door wat hij doet);
 je weet precies wat de hoofdpersoon denkt en voelt.
Hij gebruikt trucjes bij het vertellen door te spelen met tijd, opbouw en ruimte:
 hij begint midden in het verhaal en vertelt stukje voor stukje de voorgeschiedenis (tijd);
 hij wijst vooruit: ‘Hij wist nog niet dat dit een fatale vergissing was.’ (tijd);
 hij kan op een spannend moment het verhaal afbreken of onderbreken (opbouw);
 hij laat de gebeurtenissen spelen in een enge of donkere omgeving, of hij beschrijft
enge geluiden (ruimte).
Hoofdstuk 5
Personen
In een verhaal zijn niet alle personen even belangrijk. Hoofdpersonen worden uitgebreid
beschreven. Je komt veel te weten over wat ze denken en voelen. Ze zijn soms blij, maar
andere keren voelen ze zich rot; soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd
doodsbang. Met die personen kun je je identificeren (meevoelen).
Personen met een bijrol worden simpel beschreven: ze lijken maar één eigenschap te hebben.
Hun uiterlijk krijgt meer aandacht dan hun karakter. Schurken hebben een slecht karakter en
zien er gemeen uit; helden zien er stoer uit en zijn nooit bang.
In strips en tv-series zie je bij hoofdrolspelers vaak meteen met wat voor personen je te maken
hebt.
Zo herken je hoofdpersonen
Het innerlijk van de hoofdpersonen in boeken wordt meestal uitvoerig beschreven.
Ze reageren niet altijd hetzelfde en ook niet altijd voorspelbaar.
Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen
door wat ze doen, denken en zeggen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
146
Hun uiterlijk is minder belangrijk dan hun gevoelens en gedachten.
Zo herken je bijfiguren
Het karakter van de bijfiguren wordt simpel beschreven.
Hun karakter is herkenbaar aan hun uiterlijk.
In strips en films zie je vaak meteen aan het uiterlijk met wat voor personen je te maken hebt.
Hoofdstuk 6
Volksverhalen
Vóór 1200 werden de verhalen niet opgeschreven maar verteld, omdat veel mensen nog niet
konden lezen. Rondtrekkende vertellers droegen hun verhalen voor op markten en in kastelen.
De mondeling overgeleverde verhalen noemen we volksverhalen. De verschillende soorten
volksverhalen hebben eigen, vaste kenmerken.
Zo herken je volksverhalen
In sprookjes, fabels en mythen komt de fantasie het duidelijkst naar voren.
 Sprookjes worden bevolkt door allerlei niet bestaande figuren: elfen, heksen, reuzen,
trollen en sprekende dieren en planten. Ze spelen zich niet af in een duidelijk bepaalde
tijd en de plaats waar een sprookje zich afspeelt, kun je niet in de atlas opzoeken. In de
opbouw zie je vaak dezelfde zaken terugkomen, zoals drie opdrachten, het goede dat
overwint, de lelijkste, jongste en domste van de drie zoons die rijk wordt.
Volkssprookjes (voorbeeld: Roodkapje) zijn mondeling overgeleverd. De bedenkers
kennen we niet. De schrijvers van cultuursprookjes kennen we wel. Voorbeeld:
Pinokkio van Carlo Collodi.
 Een fabel is een verhaal met een moraal, een wijze les. De personages zijn meestal
dieren, die doen en denken als mensen. Zo worden de gewoonten van mensen
belachelijk gemaakt.
 In mythen spelen hogere machten, goden en halfgoden, de hoofdrol. Veel mythen
geven een verklaring voor gebeurtenissen uit de natuur die de mensen niet begrepen:
de afwisseling van de seizoenen, eb en vloed, dag en nacht, donder en bliksem.
De kern van sagen en legenden is een gebeurtenis uit de werkelijkheid, waarvan tijd en plaats
bekend zijn.
 In sagen spelen mensen met bijzondere krachten of wezens zoals witte wieven,
weerwolven, zeemeerminnen de hoofdrol. Veel regio’s kennen hun eigen sagen.
 In legenden zijn heiligen of erg vrome mensen de belangrijkste personages. Meestal
gebeuren er wonderen.
© Wolters-Noordhoff
e
Nieuw Nederlands 4 editie, 1 vwo, docentenhandleiding
147
9 AUTEURS GEZOCHT
De auteursteams van Nieuw Nederlands zijn flink gegroeid, maar wij blijven op zoek naar
enthousiaste, ervaren en beginnende docenten die in een team en individueel kunnen werken.
Iets voor u? Vindt u het leuk om actief en op een andere manier met uw vak bezig te zijn? Om samen
te werken met collega’s van andere scholen in het land? En om materiaal te ontwikkelen dat
uitgegeven wordt? Neem dan contact met ons op en informeer naar de mogelijkheden!
Wij zijn op zoek naar auteurs die







een volledige of parttime baan in het voortgezet onderwijs hebben;
met Nieuw Nederlands, een andere methode of met eigen materiaal werken;
lesgeven in het vmbo of in het havo/vwo;
lesgeven in de onderbouw en/of de bovenbouw;
de lerarenopleiding volgen;
Nederlands studeren en hun schrijftalenten verder willen ontwikkelen;
zich graag verder willen ontwikkelen.
Wilt u samen met dit team en Wolters-Noordhoff praktisch, bruikbaar en inspirerend materiaal
ontwikkelen? Stuur dan uw CV naar Elout Roeland, uitgever Nederlands of Gemma Jissink,
projectleider Nederlands, onder vermelding van ‘auteur Nieuw Nederlands’.
e-mail: [email protected], telefoon: 050-522 67 05
of
e-mail: [email protected], telefoon: 050-522 61 67
© Wolters-Noordhoff
Download