KOSTEN, UITGAVEN EN VERSPILLINGEN Verschil tussen kosten en verspillingen Verspillingen : je gebruikt meer van een productiemiddel dan noodzakelijk is om een product te kunnen maken. Verspillingen mogen niet tot de kosten gerekend worden; ze verminderen wel de winst Kosten = de geldswaarde van de productiemiddelen die je persé moet opofferen om een product te kunnen maken. Voorbeeld: Voor de productie van een bankstel zijn 3 arbeidsuren noodzakelijk; de loonkosten van een arbeidsuur bedragen € 40,--. Als een werknemer voor het maken van een bankstel 3¼ uur gebruikt, dan zijn: - kosten: 3 x € 40 = € 120,-- verspillingen : ¼ x € 40 = € 10,-Verschil tussen kosten en uitgaven Kosten ontstaan door het gebruik van productiemiddelen. Uitgaven ontstaan door de aanschaf van productiemiddelen. Voorbeeld: Een bakker koopt op 1 mei voor € 400 meel in; hiervan gebruikt hij ¼ deel in mei en ¾ deel in juni. Uitgaven Kosten Mei € 400 € 100 Juni € 300 INDELING VAN KOSTEN IN ZES KOSTENCATEGORIEËN Kostensoort Voorbeeld: productie van een houten tafel in een meubelmakerij Grond- en hulpstoffen Kosten van gebruikt hout en lijm Arbeid Loon van timmerlieden Diensten van derden Kosten van schoonmaak door schoonmaakbedrijf Belastingen Onroerend zaak belasting, invoerrechten op hout Duurzame productiemiddelen Afschrijvingskosten op de zaagmachine Grond Pacht voor de grond waarop de fabriek staat. GROND- EN HULPSTOFFEN Overeenkomst en verschil tussen grondstoffen en hulpstoffen Grond- en hulpstoffen zijn vlottende productiemiddelen, d.i. productiemiddelen die je slechts één productieproces kunt gebruiken. Grondstoffen worden in het product verwerkt en hulpstoffen niet. Voorbeeld: Productie van suiker Productie van houten tafel Grondstof suikerbieten hout, lijm, spijkers Hulpstof smeerolie voor machine schuurpapier Kosten van grond- en hulpstoffen Kosten grond- Omschrijving en hulpstoffen Inkoopprijs Prijs die het bedrijf betaalt aan de leverancier van de grond- en hulpstoffen. Transportkosten Kosten voor het vervoer van de grond- en hulpstoffen van leverancier naar klant. Magazijnkosten Kosten van de opslag van de gronden hulpstoffen. Inkoopkosten Kosten die het bedrijf maakt om de grond- en hulpstoffen in te kopen. Voorbeeld: een meubelmakerij koopt een partij hout in bij een houthandel De meubelmakerij betaalt aan de houthandel € 1.500 voor het hout. De meubelmakerij betaalt € 75 aan een transportbedrijf voor het vervoer van het hout. De kosten van het opslaan van het hout (magazijnruimte, magazijnpersoneel) bedragen €15. De kosten van plaatsen van de order bij de groothandel (inkoopmedewerker, telefoon) bedragen € 8 De begrippen bruto en netto grondstof verbruik en afval Bruto grondstof verbruik Afval_______________ Netto grondstof verbruik hoeveelheid grondstof die nodig is om het product te maken hoeveelheid grondstof die bij productie verloren gaat______ hoeveelheid grondstof die in het product terecht komt Voorbeeld Een restaurant koopt 10 kg paprika’s in. Van de paprika’s worden vel, zaad en zaadlijsten verwijderd. De rest – 9 kilo- wordt verwerkt in een salade. Paprikaverbruik salade Bruto grondstof verbruik 10 kilogram Afval 1 kilogram Netto grondstof verbruik 9 kilogram Afval is iets anders dan verspilling. Verspillingen zijn te vermijden en mogen niet in de kostprijs verwerkt worden. Afval ontstaat doordat het niet te vermijden is dat bij de productie grondstof verloren gaat. Bij het berekenen van de kostprijs moet je altijd uitgaan van het bruto grondstofverbruik! Afval kan een product duurder of goedkoper maken. Voorbeeld: Stel dat in het gegeven voorbeeld de paprika’s ingekocht worden voor € 0,50 per kilogram. Berekening van de grondstofkosten van de salade in drie verschillende situaties: Afval is waardeloos Bruto grondstof verbruik 10 x € 0,50 = € 5,00 Afval _____ Grondstofkosten salade € 5,00 Afval wordt verkocht Opruimen afval kost voor € 0,02 per kg € 0,01 per kg 10 x € 0,50 = € 5,00 10 x € 0,50 = € 5,00 1 x € 0,02 = € 0,02 - 1 x € 0,01 = € 0,01 + € 4,98 € 5,01 Uitval Uitval = de hoeveelheid afgekeurde producten. Producten die gemaakt zijn, worden soms afgekeurd omdat ze niet aan gestelde eisen voldoen. Voor zover dit niet te vermijden is moeten de kosten van de uitval verwerkt worden in de kostenprijs van de goedgekeurde producten. Bij de berekening van de kostprijs moet je dus uitgaan van de geproduceerde hoeveelheid producten! Soms kunnen afgekeurde producten nog verkocht worden. De opbrengst hiervan moet je dan op de kosten van de geproduceerde hoeveelheid in mindering brengen. Voorbeeld: Voor de productie van 1 spijkerbroek is nodig ½ uur arbeid à € 24,-- per uur en een lap stof van € 10,--. Door machinestoringen en dergelijke mislukken van elke 100 spijkerbroeken die gemaakt worden er 5. Deze afgekeurde spijkerbroeken kunnen nog verkocht worden voor € 12,50 per broek. Wat is de kostprijs van één (goedgekeurde) spijkerbroek? 100 geproduceerde spijkerbroeken: kosten: 5 afgekeurde spijkerbroeken: opbrengsten 95 goedgekeurde spijkerbroeken: kosten: 100 x € 22,00 = 5 x € 12,50 = Kostprijs van een spijkerbroek = € 2.137,50 / 95 = € 22,50 € 2.200,00 € 62,50 € 2.137,50 KOSTEN VAN DUURZAME PRODUCTIEMIDDELEN (dpm) Het begrip duurzaam productiemiddel Duurzame productiemiddelen : productiemiddelen die je meerdere productieprocessen kunt gebruiken; je kunt er meerdere producten mee maken. Voorbeeld: hamer en zaagmachine van timmerman. Belangrijke begrippen bij duurzame productiemiddelen Begrip Technische levensduur Economische levensduur Aanschafwaarde Restwaarde Afschrijvingen Boekwaarde Omschrijving van het begrip Periode dat een duurzaam productiemiddel technisch in staat is om prestaties te leveren. Periode dat een duurzaam productiemiddel prestaties kan leveren die voor het bedrijf waarde hebben; hoe lang kun je het dpm economisch verantwoord gebruiken? Bij het berekenen van de kostprijs moet je altijd uitgaan van de economische levensduur. De prijs die je moet betalen voor het aanschaffen van het dpm. De prijs die je naar verwachting voor het productiemiddel krijgt als je het aan het einde van de economische levensduur verkoopt. Waardevermindering van dpm door slijtage en veroudering. De totale afschrijvingen zijn te berekenen als aanschafwaarde – restwaarde. Waarde waarvoor een duurzaam productiemiddel op de balans staat. Te berekenen op bepaald moment als: aanschafwaarde – totaal afschrijvingen tot dat moment. Voorbeeld van een taxibedrijf dat een nieuwe taxi koopt: Technische levensduur 10 jaar. Na 10 jaar is de auto rijp voor de sloop, je kunt er niet meer mee rijden. Economische levensduur 3 jaar. De taxi vergt steeds meer onderhoud en reparatie; klanten blijven weg, omdat de wagen er niet meer aantrekkelijk uitziet. De kosten wegen daarom na 3 jaar niet meer op tegen de opbrengsten. Aanschafwaarde Taxibedrijf koopt de nieuwe taxi voor € 20.000,-- Restwaarde De inruilwaarde van de taxi na 3 jaar is € 3.500,-- Afschrijvingen Totaal afschrijvingen = € 20.000 - € 3.500 = € 16.500 Afschrijvingen per jaar= € 16.500/3 = € 5.500,-- Boekwaarde Jaar 1 2 3 Boekwaarde begin jaar € 20.000 14.500 9.000 Afschrijvingen € 5.500 5.500 5.500 Boekwaarde einde jaar__ € 14.500 9.000 3.500 De kosten van een dpm Kosten duurzaam productiemiddel = afschrijvingskosten + rentekosten + complementaire kosten. Rentekosten : in een duurzaam productiemiddel heb je vermogen vastgelegd. Ook als je het duurzaam productiemiddel met eigen geld gekocht hebt moet je er rente over rekenen De rente bereken je vaak over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in een bepaald jaar. Gemiddeld geïnvesteerd vermogen: tel de boekwaarde aan het begin en aan het einde van het jaar bij elkaar op en deel deze door 2. Complementaire kosten = aanvullende kosten, alle kosten van een duurzaam productiemiddel behalve de afschrijvingskosten en rentekosten. Om met een duurzaam productiemiddel te kunnen werken heb je personeel nodig, moet de machine onderhouden en gerepareerd worden enz.; dit zijn complementaire kosten. Deze kosten stijgen in de loop van de tijd. Voorbeeld: In het voorbeeld van het taxibedrijf dat een nieuwe taxi koopt, geldt verder: - complementaire kosten : € 2.000,-- in het 1e jaar, € 2.500 in het 2e jaar en € 3.200 in het 3e jaar; - rentekosten 5% per jaar over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen in dat jaar. De kosten van de nieuwe taxi zijn dan in de opeenvolgende jaren: jaar gemiddeld geïnvesteerd vermogen 1 ½ x (20.000 + 14.500) = € 17.250 2 ½ x (14.500 + 9.000) = € 11.750 3 ½ x (9.000 + 3.500) = € 6.250 afschrijvingen rentekosten € 5.500 + € 862,50 complementotale kosten taire kosten dpm + € 2.000 = € 8.362,50 € 5.500 + € 587.50 + € 2.500 = € 8.587,50 € 5.500 + € 312,50 + € 3.200 = € 9.012,50 KOSTEN VAN ARBEID Kosten van arbeid verricht door een werknemer. Brutoloon : de vergoeding die een werknemer volgens afspraak van zijn werkgever ontvangt. Nettoloon : de betaling die een werknemer van zijn werkgever daadwerkelijk ontvangt = brutoloon – ingehouden loonheffing en premies voor sociale verzekeringen. Daarnaast kan de werkgever nog allerlei vergoedingen geven aan een werknemer, zoals een reiskostenvergoeding. De werkgever moet zelf ook een deel van de premies voor de sociale verzekeringen (werkgeverslasten) betalen. Loonkosten = de kosten van arbeid voor de werkgever = brutoloon + werkgeverslasten + vergoedingen aan de werknemer . De begrippen in een schema met getallenvoorbeeld: Brutoloon Ingehouden loonheffing en premies sociale verzekeringen Nettoloon Vergoedingen Te betalen aan werknemer € 3.500 Brutoloon Werkgeverslasten € 1.225 € 2.275 € 25 + € 2.300 Vergoedingen Loonkosten € € 3.500 700 + € 4.200 € 25 + € 4.225 Kosten van arbeid verricht door de ondernemer De ondernemer verricht zelf ook werk in zijn zaak. Bij eenmanszaken en vennootschappen onder firma ontvangt hij daarvoor geen salaris. In de kostprijs moet echter wel een bedrag voor het werk van de eigenaar opgenomen worden. Gewaardeerd loon = het bedrag dat de eigenaar van een onderneming voor zichzelf rekent als vergoeding voor de arbeid die hij zelf voor zijn onderneming verricht. Beloningssystemen Beloningssystemen: manieren waarop het loon van een werknemer bepaald kan worden: 1 Tijdloon = het loon dat een werknemer ontvangt hangt alleen af van het aantal gewerkte uren. Een werknemer verdient € 3.500 per maand bij een 36 urige werkweek. 2 Stukloon = het loon dat een werknemer ontvangt hangt af van het aantal prestaties dat hij levert. Een thuiswerker ontvangt € 2 voor elke kilo garnalen die hij pelt. 3 Premieloon = de werknemer ontvangt een vast basisloon en daarbovenop een premie voor extra geleverde prestaties. Een profvoetballer ontvangt een maandsalaris van € 10.000 + € 200 per behaald wedstrijdpunt. KOSTEN VAN DE GROND, DIENSTEN VAN DERDEN EN VAN BELASTINGEN Kosten van de grond bestaan uit (-) pacht, indien de grond gehuurd is en rentekosten als de grond eigendom is en (-) milieukosten. Omdat de grond als vestigingsplaats door gebruik niet in waarde daalt, behoren de afschrijvingskosten niet tot de kosten van de grond. Diensten van derden : werkzaamheden die niet door de werknemers van het eigen bedrijf worden verricht maar die uitbesteed worden aan andere bedrijven. Voorbeelden: kosten van de administratie als deze uitbesteed wordt; schoonmaakkosten als de schoonmaak van het gebouw is uitbesteed aan een ander bedrijf. Belastingen moeten voor de kostprijsberekening onderscheiden worden in (-) belastingen die de kostprijs niet verhogen en (-) kostprijsverhogende belastingen. Belastingen die de kostprijs niet verhogen zijn de omzetbelasting en de winstbelasting. De overige belastingen verhogen de kostprijs wel; voorbeelden: invoerrechten; accijns; onroerend zaak belasting. DOELEINDEN VAN KOSTPRIJSBEREKENING Drie doeleinden van kostprijsberekening: 1 2 3 Bepalen van de verkoopprijs van een artikel. Balanswaardering van de voorraad: voorraden worden bijgehouden tegen de kostprijs en niet tegen de verkoopprijs. Doelmatig bedrijfsbeheer door het bewaken van de kosten. OEFENOPGAVEN KOSTPRIJS I; HFDST. 1 T/M 3 Opdracht 1.1 Gegeven: Een houten kistje bestaat uit 8 plankjes van 1 meter. Je kunt echter alleen planken inkopen van 2,10 meter. Om het kistje te kunnen maken moet je de ingekochte planken dus op maat zagen. Gevraagd: A Hoeveel planken moet je inkopen om 1 houten kistje te maken? B Hoeveel centimeter afval ontstaat er onvermijdelijk als je 1 houten kistje maakt? C Hoe groot is het bruto grondstof verbruik in meters voor 1 houten kistje? D Hoe groot is het netto grondstof verbruik in meters voor 1 houten kistje? Opdracht 1.2. Gegeven: Voor de productie van één houten CD-rek is noodzakelijk: Hout: 5 meter à f. € 2,00 per meter = € 10,00 Arbeid: 0,5 uur à € 25,00 per uur = € 12,50 + Totaal € 22,50 In de eerste week van april 2002 werd door productiefouten per CD-rek werkelijk gebruikt: Hout: 6 meter à € 2,00 per meter = € 12,00 Arbeid: 0,6 uur à € 25,00 per uur = € 15,00 + Totaal € 27,00 Gevraagd: A Hoe groot zijn de kosten van een CD-rek in de eerste week van april 2002? B Hoe groot zijn de verspillingen per CD-rek in de eerste week van april 2002? Opdracht 1.3 Gegeven: In een sollicitatiegesprek ben je met je werkgever overeengekomen dat je voor je full-time baan € 2.000,-- per maand krijgt. Ook de reiskosten van € 100,-- per maand zal je baas vergoeden. Je werkgever vertelt er wel bij dat hij op je salaris € 700,-- in moet houden aan loonheffing en premies voor sociale verzekeringen. Echt goedkoop vindt je werkgever je niet; door jou in dienst te nemen stijgen de werkgeverslasten ook nog eens met € 400,--. Gevraagd: A Hoe groot is je bruto maandloon? B Hoe groot is je netto maandloon? C Hoe groot zijn de loonkosten? D Welk bedrag moet verwerkt worden in de kostprijs? E Van welk beloningssysteem is hier sprake? Opdracht 1.4 Geef voor elk van onderstaande stellingen afzonderlijk aan of deze juist is of onjuist. A Als je meer van een productiemiddel gebruikt dan noodzakelijk is, zijn de kosten hoger dan nodig is. B Kosten ontstaan doordat een bedrijf productiemiddelen, zoals grondstoffen moet kopen om producten te kunnen maken. C Een schilder gebruikt voor de reparatie van een raam glas en stopverf. Het glas is grondstof en het stopverf is hulpstof. D Als grond eigendom is bestaan de kosten van de grond uit rente en afschrijvingskosten. E Voorraden staan op de balans tegen de verkoopprijs. F Door verspillingen stijgen de kosten en daalt dus de winst. G BTW is een belasting die de kostprijs van een product verhoogt. H Omdat je baas uiterst tevreden is over jou, krijg je een loonsverhoging van € 150. Dit is een voorbeeld van gewaardeerd loon. I Eén van de functies van de kostprijsberekening is het bepalen van de verkoopprijs. J Omdat de grond als vestigingsplaats niet in waarde vermindert door gebruik, wordt op de grond niet afgeschreven. K Over de winst die een bedrijf behaalt moet het belasting betalen. Winstbelasting is geen kostprijsverlagende belasting. L In een restaurant brengt een ober je een fles wijn. Dit is een voorbeeld van een dienst van derden. M Bakker Jansen laat zijn bedrijfsauto repareren door garage De Deuk. Hier is sprake van een dienst van derde èn van complementaire kosten. N Voor de berekening van de afschrijvingskosten moet je altijd uitgaan van de economische levensduur, nooit van de technische levensduur. UITWERKINGEN OEFENOPGAVEN KOSTPRIJS I; HFDST. 1 T/M 3 Opdracht 1.1. A 4 planken. B 4 x 0,10 = 0,40 meter. C 4 x 2,10 = 8,40 meter. D 8 meter. Opdracht 1.2 A € 22,50 B € 27,00 - € 22,50 = € 4,50 Opdracht 1.3 A € 2.000 B € 2.000 - € 700 = € 1.300 C € 2.000 + € 100 + € 400 = € 2.500 D € 2.500 E Tijdloon. Opdracht 1.4 A Onjuist. (Verspillingen horen niet tot de kosten) B Onjuist. (Kosten ontstaan door gebruik van productiemiddelen). C Onjuist. (Stopverf is ook grondstof). D Onjuist. (Kosten zijn in dit geval rente en milieukosten; op grond wordt niet afgeschreven) E Onjuist. (Voorraden worden gewaardeerd tegen kostprijs) F Onjuist. (Verspillingen verminderen wel de winst maar horen niet tot de kosten) G Onjuist. H Onjuist. I Juist. J Juist. K Juist. L Onjuist M Juist. N Juist.