BESLUIT van de VLAAMSE [REGERING] van 24 JULI 1991 betreffende de inschrijving bij het [Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] Publicatie B.S. : 29.10.1991, Err. 13.02.1992 Inwerkingtreding : 1.1.1991 voor art 22-28, 1.4.1992 rest Hoofdstuk I. MODALITEITEN VOOR HET INDIENEN EN BEHANDELEN VAN AANVRAGEN Afdeling 1. Het indienen van de aanvraag tot inschrijving en tot het verkrijgen van bijstand tot sociale integratie, of van de aanvraag tot herziening Artikel 1. [§ 1. Personen met een handicap die voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 20 en 21 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, of hun wettelijke vertegenwoordiger kunnen bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, hierna agentschap te noemen, een aanvraag tot inschrijving en tot het verkrijgen van bijstand tot sociale integratie, evenals een aanvraag tot herziening van een beslissing indienen. § 2. De aanvraag tot inschrijving en tot het verkrijgen van bijstand voor sociale integratie evenals de aanvraag tot herziening van een beslissing wordt ingediend bij de provinciale afdeling van het agentschap, die bevoegd is uit hoofde van de woonplaats van de persoon met een handicap. § 3. Voor de aanvragers die in Brussel-Hoofdstad wonen, wordt de aanvraag ingediend bij de provinciale afdeling Brabant van het agentschap en wordt de aanvraag mede-ondertekend door de verantwoordelijke van een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren of door de verantwoordelijke van een voorziening die door het agentschap is erkend, met vestigingsplaats in Brussel-Hoofdstad. § 4. De aanvragen tot bijstand in Wallonië, ingediend krachtens het samenwerkingsakkoord van 20 oktober 1998 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Waalse Gewest betreffende de integratie van personen met een handicap, worden ingediend bij de provinciale afdeling Brabant van het agentschap. §5. De provinciale afdeling waar de aanvraag tot inschrijving, voor bijstand tot sociale integratie of tot herziening van een beslissing werd ingediend, stuurt aan de aanvrager een ontvangstmelding. (B.V.R. 16.02.2007) Art.2. § 1. De in artikel 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend op een formulier waarvan het model vastgesteld is door het [agentschap]. Om ontvankelijk te zijn, moet de aanvraag door de persoon met een handicap of door zijn wettelijke vertegenwoordiger ondertekend zijn. [Deze ondertekening is niet vereist indien de aanvraag voortvloeit uit een beslissing van de jeugdrechtbank of uit een verwijzing door het comité voor bijzondere jeugdzorg; kopie van de plaatsings- of verwijzingsbeslissing wordt bij de aanvraag gevoegd. [De datum van de in het tweede lid bedoelde beslissing geldt als datum van de aanvraag voor de toepassing van artikel 11 indien de aanvraag binnen de twee weken na de beslissing wordt ingediend. Indien de beslissing niet in voormelde periode wordt ingediend, geldt de datum van indiening als de datum van aanvraag]]. (B.V.R.. 3.06.1992)(B.V.R.23.07.1998) § 2. De aanvraag vermeldt: 1° de naam, voornamen, geboorteplaats en -datum, adres, nationaliteit en desgevallend het identificatienummer bij het Rijksregister van natuurlijke personen van de persoon met een handicap van wie de inschrijving wordt aangevraagd; 2° desgevallend de naam, voornamen, hoedanigheid, adres en identificatienummer bij het Rijksregister van natuurlijke personen van de wettelijke vertegenwoordiger van de aanvrager; 3° dat de aanvrager of, indien het een kind van minder dan 5 jaar betreft, de ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger werkelijk in België verblijven en dit gedurende een ononderbroken periode van 5 jaar of gedurende 10 jaar in de loop van zijn leven; 4° dat de aanvrager geen aanspraak maakt op bijstand tot sociale integratie geheel of gedeeltelijk verstrekt op kosten van de Franse of Duitstalige Gemeenschap. [De aanvraag omvat eveneens een multidisciplinair verslag houdende de omschrijving van de handicap en de voorgestelde bijstand voor sociale integratie, dat werd opgemaakt door een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren.] (B.V.R. 16.02.2007) [§ 2bis. Indien de aanvrager [zich in één van de hierna vermelde situaties bevindt en] de toepassing vraagt van artikel 6bis, dient de aanvraag vergezeld te zijn van: (B.V.R.. 20.07.1994) 1° voor de personen met een handicap die ofwel krachtens artikel 47 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, ofwel krachtens artikel 20, § 2 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van zelfstandigen, recht geven op bijkomende kinderbijslag, en bij de evaluatie van de zelfredzaamheid ten minste 4 punten krijgen overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies, 62, § 3 en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen en van artikel 3 van het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 tot uitvoering van de artikelen 20, §§ 2 en 3, 26 en 35 van het koninklijk besluit van 8 april 1976 houdende regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen en van artikel 23 van het koninklijk besluit van 21 februari 1991 tot wijziging van sommige bepalingen betreffende de regeling van de gezinsbijslag ten voordele van de zelfstandigen: een attest van de uitbetalingsinstelling van de kinderbijslag waaruit blijkt dat de aanvrager aan de hiervoor vermelde voorwaarden voldoet; 2° voor de personen met een handicap die krachtens de wetgeving op de tegemoetkomingen aan gehandicapten erkend werden als rechthebbende op een integratietegemoetkoming, en van wie de graad van zelfredzaamheid op ten minste 12 punten werd vastgesteld krachtens de bepalingen van het ministerieel besluit van 30 juli 1987 tot vaststelling van de categorieën en van de handleiding voor de evaluatie van de graad van zelfredzaamheid met het oog op het onderzoek naar het recht op de integratietegemoetkoming: een attest of kopie van de beslissing van de dienst voor Tegemoetkomingen aan Gehandicapten, waaruit blijkt dat de aanvrager aan de hiervoor vermelde voorwaarden voldoet; 3° voor de personen met een handicap die buitengewoon kleuteronderwijs, buitengewoon lager onderwijs, [type 2, 4, 5, 6 of 7], of buitengewoon secundair onderwijs met [opleidingsvorm 1 of 2] volgen of in de periode van 3 jaar, voorafgaand aan de aanvraag, gevolgd hebben: (B.V.R.. 20.07I.1994) een attest of verklaring van de laatst bezochte buitengewone onderwijsinstelling en een kopie van het in de wetgeving op het buitengewoon onderwijs bedoelde inschrijvingsverslag; 4° voor de personen met een handicap die verlengd minderjarig of onbekwaam verklaard zijn: een kopie van de gerechtelijke beslissing die de verlengde minderjarigheid of onbekwaamverklaring uitspreekt, of van een uittreksel uit het bevolkingsregister waarin deze beslissing aangetekend is.] (B.V.R. 23.07.1993) De aanvraag omvat tevens een een multidisciplinair verslag houdende de omschrijving van de handicap en de voorgestelde bijstand tot sociale integratie, zoals bedoeld in artikel 40, § 4, van het decreet van 27 juni 1990. § 3. De aanvraag tot herziening vermeldt daarenboven: [datum en nummer van inschrijving in het agentschap en, in voorkomend geval, datum of nummer van inschrijving in het Rijksfonds voor Sociale Reclassering van de Mindervaliden en in het Fonds voor Medische, Sociale en Pedagogische Zorg voor Gehandicapten; ] de wijziging die zich sinds de jongste beslissing van de onder 1° vermelde instanties voordoet in de toestand van de persoon met een handicap. (B.V.R. 16.02.2007) § 4. De aanvrager kan zich bij het opstellen van de aanvraag tot inschrijving en met betrekking tot zijn contacten terzake met het [agentschap], laten bijstaan door een bloed- of aanverwant tot de derde graad, door een representatieve syndicale organisatie, door een ziekenfonds aangesloten bij een erkende landsbond, door een O.C.M.W., of door een krachtens een decreet van de Vlaamse Gemeenschap erkende of daartoe door de Vlaamse [regering] gemachtigde organisatie die de personen met een handicap of hun gezinnen vertegenwoordigt. (B.V.R. 19.01.1994) Art. 3. § 1. Het indienen van de aanvraag houdt in dat de aanvrager aan het [agentschap] de machtiging verleent, alle nodige inlichtingen betreffende de toestand van de persoon met een handicap bij de sociaalrechtelijke organismen op te vragen. De aanvrager gaat de verbintenis aan, op straffe van terugvordering van de ten onrechte genoten bijstand tot sociale integratie, het [agentschap] op de hoogte te houden van iedere wijziging in zijn toestand zoals deze omschreven is in de aanvraag, inzonderheid wat betreft het indienen van een aanvraag tot sociale bijstand ten laste van een andere Gemeenschap dan de Vlaamse. [De aanvrager moet de volle medewerking verlenen aan het multidisciplinair onderzoek, uitgevoerd door een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren, en moet op verzoek van het agentschap alle inlichtingen verschaffen die voor het onderzoek van de aanvraag nodig zijn.] De aanvrager kan bij het aanvraagformulier alle documenten voegen tot staving of aanvulling van zijn aanvraag. Deze gegevens en documenten zijn vertrouwelijk. [§ 2. De toekenning van tegemoetkomingen, vermeld in artikel 14, derde lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap is, op straffe van terugvordering van ten onrechte genoten tegemoetkomingen, afhankelijk van de voorwaarde dat de aanvrager het agentschap het volgende meedeelt:] 1° dat de schade waarvoor de aanvraag wordt gedaan, gedekt kan worden door andere wettelijke, decretale, ordonnantiële of reglementaire bepalingen of krachtens gemeen recht; 2° alle gegevens of omstandigheden waardoor kan worden uitgemaakt of de schadeloosstelling geheel of gedeeltelijk kan geschieden krachtens de in 1° vermelde regelingen, met inbegrip van de gerechtelijke informatie of handelingen waarvan de persoon met een handicap in verband met de schade het voorwerp zou zijn; 3° de ingestelde vordering of andere procedure ter verkrijging van de schadeloosstelling krachtens de in 1° bedoelde regeling. De persoon met een handicap is verplicht, op straffe van terugvordering van ten onrechte genoten tegemoetkomingen, om alle onderzoeken, inzonderheid geneeskundige, administratieve, fiscale, gerechtelijke onderzoeken, toe te staan als die noodzakelijk zijn met het oog op de vaststelling of het behoud van zijn rechten in de andere wettelijke, decretale, ordonnantiële of reglementaire bepalingen of krachtens het gemeenrecht. Eveneens op straffe van terugvordering van ten onrechte genoten tegemoetkomingen, brengt de aanvrager het [agentschap] op de hoogte van de schadeloosstellingen die hij op grond van dezelfde handicap als deze die de aanleiding vormt voor zijn aanvraag, heeft verkregen krachtens andere wettelijke, decretale, ordonnantiële of reglementaire bepalingen of krachtens gemeen recht.] (B.V.R..14.02.2003) (B.V.R. 16.02.2007) Afdeling 2. Het behandelen van de aanvraag Art. 4. [De administratie van de provinciale afdeling van het agentschap behandelt het aanvraagdossier. Ze onderzoekt of de ingediende aanvraag ontvankelijk is, en vult het dossier, samengesteld volgens artikel 24, eventueel aan door extra inlichtingen in te winnen bij de aanvrager, bij de instantie, die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren, bij de openbare instellingen en besturen, die ressorteren onder de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaamse Gewest of bij sociaalrechtelijke organen.] (B.V.R.. 23.07.1993) (B.V.R. 16.02.2007) Art. 5. [Wanneer het aanvraagdossier volledig is, legt de administratie van de provinciale afdeling van het agentschap het voor aan de provinciale evaluatiecommissie.] [...] (B.V.R.. 23.07.1993) (B.V.R. 16.02.2007) Art. 5bis. [De provinciale evaluatiecommissie bepaalt of de aanvrager getroffen is door een handicap als vermeld in artikel 2, 2° van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, en of hij behoefte heeft aan bijstand voor sociale integratie. Ze stelt een individueel integratieprotocol op. De provinciale evaluatiecommissie steunt haar beoordeling op het multidisciplinaire verslag van een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren. De provinciale evaluatiecommissie kan daarnaast aanvullende onderzoeken verrichten of laten verrichten. Ze kan de persoon met een handicap horen De provinciale evaluatiecommissie bezorgt haar beoordeling en haar beslissing over het integratieprotocol aan het agentschap binnen twee maanden na het indienen van de aanvraag.] (B.V.R. 16.02.2007) Art. 6. [Voor de toepassing van artikel 5bis, vierde lid, geldt de poststempel of de datum van het ontvangstbewijs van de aanvraag tot inschrijving en tot het verkrijgen van bijstand voor sociale integratie of tot herziening van de bijstand als datum van indiening van de aanvraag. De termijn van twee maanden, vermeld in artikel 5bis, tweede lid wordt opgeschort gedurende de tijd die verloopt tussen de mededeling van onontvankelijkheid of onvolledigheid aan de aanvrager en het ogenblik waarop de aanvraag beantwoordt aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2, en tijdens de periode van dertig dagen die verloopt tussen de gemotiveerde vraag tot bijkomend onderzoek door de provinciale evaluatiecommissie en het ogenblik waarop deze gegevens aan de aanvraag worden toegevoegd. Deze termijn kan, in geval van overmacht, worden overschreden.] (B.V.R. 16.02.2007) Afdeling 3. Afwijkende procedure van behandeling van de aanvragen [Art. 6bis. [In de in artikel 2, § 2bis, vermelde gevallen beslist de provinciale evaluatiecommissie binnen de 30 dagen na het indienen van de aanvraag over de inschrijving overeenkomstig de gegevens vervat in de bij artikel 2, § 2bis bedoelde bescheiden, en over het integratieprotocol op basis van de gegevens vervat in het multidisciplinair verslag.]] (B.V.R.. 23.07.1993) (B.V.R. 20.07.1994) Art. 7. § 1. In de § 2 vermelde gevallen kan de evaluatiecommissie de handicap en de behoefte aan bijstand tot sociale integratie bepalen en het integratieprotocol vaststellen op basis van het [attest] van een [instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren] ofwel op basis van een medisch attest. (B.V.R. 3.06.1992) (B.V.R. 16.02.2007) [Uit dit attest] moet blijken dat er ernstige indicaties zijn met betrekking tot het bestaan of het ontwikkelen van een handicap, zonder dat hierin de ernst van de handicap dient gepreciseerd te worden. (B.V.R. 3.06.1992) § 2. Deze procedure wordt toegepast met het oog op: het onderzoek van de persoon met een handicap in een centrum voor ontwikkelingsstoornissen; de opname van de persoon met een handicap in een centrum voor observatie, oriëntering en medische, psychologische en pedagogische behandeling van gehandicapten; de thuisbegeleiding van een gezin met een kind van minder dan 6 jaar met een handicap, voor een periode van ten hoogste twaalf maanden. Art. 7bis [De provinciale evaluatiecommissie kan in de gevallen, vermeld in het tweede lid de handicap en de behoefte aan bijstand tot sociale integratie bepalen op basis van een medisch attest van een geneesheer specialist in de Neurologie. Deze procedure wordt toegepast [met het oog op de toekenning van een persoonlijkeassistentiebudget] in het geval de aanvrager lijdt aan een van volgende stoornissen : 1° amyotrofe lateraalsclerose; 2° primaire lateraalsclerose; 3° progressieve musculaire atrofie; 4° corticobasale degeneratie; 5° multisysteematrofie; 6° progressieve supranucleaire verlamming. Uit het medische attest moet blijken dat de aanvrager getroffen is door een van de stoornissen, vermeld in het tweede lid en dat er over een periode van een jaar of minder op een van onderstaande domeinen een ontwikkeling heeft plaatsgevonden als hieronder omschreven is : 1° domein verplaatsing : van zelfstandig stappen naar onmogelijkheid om zonder hulp van derden op te staan en zich te verplaatsen; 2° domein zich wassen en aankleden : van zich zelfstandig kunnen wassen en aankleden naar onmogelijkheid zich zelfstandig te wassen en aan te kleden; 3° domein eten : van zelfstandig kunnen eten naar onmogelijkheid om zelfstandig te kunnen eten 4° domein toiletgang : van alleen naar toilet kunnen gaan en zich reinigen naar de noodzaak om volledig geholpen te worden om naar toilet te gaan en zich te reinigen. Het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap stelt het model vast van het medisch attest, alsook de instrumenten aan de hand waarvan de ontwikkeling moet worden aangetoond.] (B.V.R. 17.11.2006) (B.V.R. 16.02.2007) Art. 8. [§ 1. De leidend ambtenaar van het [agentschap] of een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar kan de voorlopige inschrijving en toekenning van bijstand tot sociale integratie gelasten wanneer de bijstand gericht is op: 1° de opname van door de jeugdrechtbank aan een voorziening toevertrouwde jongeren of de opname van jongeren die door het Comité voor bijzondere jeugdzorg naar een observatiecentrum worden verwezen; 2° de opname van de persoon met een handicap die aan de voorwaarden [vermeld in artikel 2, 2°, en 21, eerste lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] voldoet, in een voorziening die kort verblijf organiseert; De inschrijving en de toekenning van bijstand tot sociale integratie wordt gesteund op het attest van een daartoe krachtens artikel 40, § 4, van het decreet van 27 juni 1990 erkende instantie of op een medisch attest; 3° de dringende opname in een erkende voorziening of de thuisbegeleiding of de combinatie van beide van de persoon met een handicap die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 2, 2°, en in artikel 21, eerste lid, van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (B.V.R. 23.07.1998) De inschrijving van de persoon met een handicap en de toekenning van bijstand voor sociale integratie zijn gebaseerd op het attest van een instantie die door het agentschap wordt erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren of op een omstandig en degelijk gemotiveerd medisch attest. Uit dit attest moet blijken dat er ernstige indicaties zijn voor de aanwezigheid of de ontwikkeling van een handicap en dat, als dringend geen bijstand wordt geboden, de sociale, lichamelijke of psychische toestand van de persoon met een handicap ernstig in gevaar zou komen. § 2. De voorlopige inschrijving en toekenning van bijstand geldt voor een periode van ten hoogste drie maanden, [met dien verstande dat in de gevallen voorzien bij §1 2°, de toegekende bijstand kan worden gespreid over een periode van hoogstens één jaar] (B.V.R. 5.04.1995) Indien na deze periode nog verder bijstand vereist is, wordt een aanvraag ingediend overeenkomstig de bepalingen van afdeling I van dit hoofdstuk]. [In dit geval volstaat een eenvoudige aanvraag aangevuld met een multidisciplinair verslag, ingediend binnen de termijn bedoeld bij artikel 11.] (B.V.R. 3.06.1992) (B.V.R. 20.07.1994) (B.V.R. 16.02.2007) Art. 8bis. […] (B.V.R. 16.2.2007) Art. 9. Ingeval de toestand van de persoon met een handicap hem niet toelaat de aanvraag te ondertekenen of indien de omstandigheden niet toelaten de handtekening van de wettelijke vertegenwoordiger van een persoon met een handicap te bekomen, wordt de aanvraag ondertekend door de burgemeester van de gemeente waar de persoon met een handicap zijn woonplaats of zijn vaste verblijfplaats heeft. Afdeling 4. Tenlasteneming Art. 10. [Het agentschap beslist over de tenlasteneming op grond van de door de provinciale evaluatiecommissie meegedeelde beoordeling van de handicap en eventueel op basis van een integratieprotocol, rekening houdend met de reglementering die van toepassing is op de gevraagde bijstand en met de bepalingen van artikel 14 van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap] (B.V.R. 16.2.2007) Art. 10bis. [§ 1. Binnen dertig dagen na de ontvangst van de beoordeling van de handicap van de provinciale evaluatiecommissie en het individuele integratieprotocol formuleert het agentschap zijn voornemen met betrekking tot de tenlasteneming. Als het door het agentschap geformuleerde voornemen de aanvraag volledig inwilligt, betekent het agentschap onmiddellijk een beslissing van tenlasteneming aan de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en eventueel aan de voorziening die aan de persoon met een handicap bijstand verleent. § 2. Als het door het agentschap geformuleerde voornemen de aanvraag weigert of ervan afwijkt, geeft het agentschap aan de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger onmiddellijk kennis van zijn gemotiveerde voornemen om de aanvraag niet of niet volledig ten laste te nemen. Bij de kennisgeving voegt het agentschap een kopie van de door de provinciale evaluatiecommissie meegedeelde beoordeling en van het door haar opgestelde individuele integratieprotocol. Binnen dertig dagen na de ontvangst van die kennisgeving kan de aanvrager of zijn wettelijk vertegenwoordiger per aangetekende brief aan het agentschap een gemotiveerd verzoekschrift richten om zijn voornemen in heroverweging te nemen na advies van een adviescommissie als vermeld in artikel 29. In dat verzoekschrift kan de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger vragen om door de adviescommissie gehoord te worden. De termijn, vermeld in het tweede lid, begint pas te lopen op het ogenblik dat de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger effectief kennis heet kunnen nemen van het voornemen van het agentschap, in geval hij overmacht aantoont of omstandigheden buiten zijn wil. Als de aanvrager of zijn wettelijk vertegenwoordiger binnen die termijn niet een dergelijk verzoekschrift aan het agentschap heeft gericht, wordt hij geacht onweerlegbaar met het voornemen van het Fonds in te stemmen en betekent het agentschap hem onmiddellijk de beslissing. § 3. Als de aanvrager of zijn wettelijk vertegenwoordiger binnen de termijn, vermeld in §2, tweede lid, aan het agentschap een verzoek tot heroverweging heeft gericht, stuurt het agentschap het dossier onmiddellijk aan de adviescommissie voor advies. Als de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger dat in het verzoekschrift heeft gevraagd, wordt hij door de adviescommissie gehoord binnen zestig dagen na de ontvangst van het dossier. De aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan zich voor de adviescommissie laten bijstaan of vertegenwoordigen door een persoon of een instelling van zijn keuze. § 4. Binnen dertig dagen na de dag waarop de aanvrager of zijn vertegenwoordiger door de adviescommissie werd gehoord, of binnen negentig dagen na de dag waarop de adviescommissie het dossier heeft ontvangen, naargelang de aanvrager al dan niet heeft gevraagd om gehoord te worden, deelt ze haar advies mee aan het agentschap. Binnen dertig dagen na de ontvangst van het advies van de adviescommissie betekent het agentschap zijn gemotiveerde beslissing en het advies van de adviescommissie aan de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger, en eventueel aan de voorziening die aan de persoon met een handicap bijstand verleent.] (B.V.R. 16.2.2007) [Art. 11. De tenlasteneming kan ten vroegste uitwerking krijgen vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin een schriftelijke vraag om inschrijving en bijstand wordt ingediend, voor zover ten laatste binnen de daaropvolgende kalendermaand een volledige aanvraag wordt ingediend in overeenstemming met de in artikel 2 of artikel 7 vermelde voorwaarden. Als de aanvraag niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt vervolledigd, kan de tenlasteneming ten vroegste uitwerking krijgen vanaf de eerste dag van de kalendermaand voorafgaand aan de vervollediging. Als de aanvraag niet binnen een termijn van maximaal vier kalendermaanden wordt vervolledigd, kan de tenlasteneming ten vroegste uitwerking krijgen vanaf de eerste dag van de kalendermaand van de vervollediging. In geval van overmacht ingeroepen door de instantie erkend voor het afleveren van multidisciplinaire verslagen of door de aanvrager, blijft het eerste lid van toepassing. De tenlasteneming van een aanvraag in overeenstemming met artikel 8, § 1, 1° kan ten vroegste uitwerking krijgen vanaf de datum van aanvraag zoals bepaald in artikel 2, § 1, derde lid. De tenlasteneming van aanvragen in overeenstemming met artikel 8, § 1, 2° en 3° kan ten vroegste uitwerking krijgen vanaf de datum van indiening van de aanvraag. Voor de bepaling van de datum van indiening geldt de poststempel op de datum van het ontvangstbewijs, in geval van afgifte. Valt deze datum op een maandag dan wordt de datum van de daar onmiddellijk aan voorafgaande zaterdag beschouwd als datum van indiening.] (B.V.R. 23.07.1998) [Afdeling 5. Herziening op initiatief van het agentschap Art. 11bis. Indien zich in de toestand van de persoon met een handicap een zodanig belangrijke wijziging voordoet dat een herziening van de beoordeling van de handicap en/of van het integratieprotocol noodzakelijk blijkt, en betrokkene zelf geen aanvraag tot herziening indient overeenkomstig de bepalingen van afdeling I, leidt het [agentschap] bij de uit hoofde van de woonplaats van de persoon met een handicap bevoegde provinciale evaluatiecommissie de aanvraag tot herziening in. Deze aanvraag wordt geformuleerd bij gewone brief ondertekend door de administrateurgeneraal van het [agentschap] of een daartoe door hem gemachtigd ambtenaar, met de vermeldingen bedoeld in artikel 2, § 3, en de motieven en argumenten die het [agentschap] ertoe aanzetten de herziening aan te vragen. De behandeling van de aanvraag geschiedt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 17 tot en met 21. Artikel 43 van het decreet van 27 juni 1990 is op deze herzieningsbeslissing van toepassing]. (B.V.R. 3.06.1992) (B.V.R. 16.02.2007) Hoofdstuk II. DE PROVINCIALE EVALUATIECOMMISSIE Art. 12. Er wordt in elke provincie een evaluatiecommissie opgericht […]. [Deze evaluatiecommissie bepaalt de handicap en de behoefte aan bijstand tot sociale integratie en stelt een individueel integratieprotocol op.] [Het behoeftenprofiel in de sector « zorg » […] wordt samengesteld op basis van bijstandsvelden. De minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, bepaalt de samenstelling van de bijstandsvelden.] (B.V.R. 23.07.1993)(B.V.R. 23.07.1998)(B.V.R. 18.07.2008) De zetel van elke evaluatiecommissie is gevestigd in de hoofdplaats van de provincie. De provinciale evaluatiecommissie Brabant onderzoekt de aanvragen die ingediend zijn door de personen met een handicap die wonen in het arrondissement Leuven en in het administratief arrondissement Halle-Vilvoorde, alsmede door de personen met een handicap die wonen in Brussel-Hoofdstad en hun aanvraag indienden overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, §3.[Diezelfde evaluatiecommissie onderzoekt de aanvragen, bedoeld in artikel 1, § 4]. (B.V.R. 19.01.2001) (B.V.R. 16.02.2007) Afdeling 1. Samenstelling Art. 13. [§ 1. De evaluatiecommissie bestaat uit [tien] leden en [tien] plaatsvervangende leden. (B.V.R.17.02.2006) De volgende diplomavereisten moeten door minimaal 5 leden worden gewaarborgd : doctor in de genees-, heel- en verloskunde; licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen; licentiaat in de sociale of economische wetenschappen, of licentiaat of doctor in de rechten; houder van een diploma van het sociaal hoger onderwijs van het korte type; houder van een diploma van het paramedisch hoger onderwijs van het korte type, of licentiaten in de motorische revalidatie of in de kinesitherapie. In elke evaluatiecommissie zit daarenboven minstens één ervaringsdeskundige, en de domeinen opvang, behandeling en begeleiding van personen met een handicap, […] en individuele materiële bijstand zijn vertegenwoordigd. ] (B.V.R. 19.01.2001) (B.V.R 18.07.2008) § 2. Onder de leden [en de plaatsvervangende leden] van de provinciale evaluatiecommissie Brabant dient minstens één lid woonachtig te zijn in het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. (B.V.R. 19.01.2001) § 3. Onder de leden [en de plaatsvervangende leden] van elke provinciale evaluatiecommissie wordt minstens één ambtenaar en ten hoogste twee ambtenaren ambtshalve door de [Vlaamse minister, bevoegd voor bijstand aan personen] aangewezen. (B.V.R. 19.01.2001) (B.V.R. 16.02.2007) §3bis […] (B.V.R. 17.02.2006) (B.V.R. 16.02.2007) (B.V.R. 18.07.2008) § 4. Elk lid van een evaluatiecommissie dient ten minste 3 jaar nuttige ervaring in verband met gehandicaptenproblematiek voor te leggen. Art. 14. [§ 1. De leden en de plaatsvervangende leden niet-ambtenaren van de evaluatiecommissie worden benoemd door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, op grond van hun deskundigheid inzake de opdrachten van het agentschap vermeld in artikel 5 en 6 van van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.] (B.V.R. 19.01.2001) (B.V.R. 16.02.2007) § 2. [De Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen] kan aan het mandaat van de leden niet-ambtenaren een einde stellen: 1° op verzoek van de betrokkene; 2° ambtshalve, indien de betrokkene: niet meer beantwoordt aan de benoemingsvoorwaarden; zes maal na elkaar hetzij drie maal na elkaar zonder schriftelijke verontschuldiging, de vergaderingen niet bijwoont; of op een andere ernstige wijze tekort komt in de uitoefening van zijn mandaat. Indien [de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen] overweegt ambtshalve een einde te stellen aan een mandaat, wordt dit bij een ter post aangetekende brief ter kennis gebracht van de betrokkene. Deze beschikt, vanaf de datum van ontvangst van de brief, over een termijn van vijftien dagen om te vragen door de Leidend Ambtenaar te worden gehoord. In dat geval wordt de betrokkene door de Leidend Ambtenaar schriftelijk opgeroepen binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de datum van ontvangst van zijn brief. Nadat de betrokkene werd gehoord of indien hij binnen een termijn van vijftien dagen vanaf de datum van ontvangst van de oproepingsbrief aan die oproeping geen passend gevolg heeft gegeven, kan aan zijn mandaat door [de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen] een einde worden gesteld. (B.V.R. 16.02.2007) § 3. Bij de samenstelling van de evaluatiecommissies duidt de [Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen] voor elke commissie onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 15. Het secretariaat van de evaluatiecommissie wordt waargenomen door een personeelslid van het [agentschap], hiertoe aangeduid door de Leidend Ambtenaar. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 16. Het lidmaatschap van een evaluatiecommissie is onverenigbaar met de uitoefening van een mandaat bij het [raadgevend comité van het agentschap] of bij [de adviescommissie, bedoeld in hoofdstuk IV]. De functie van Voorzitter of plaatsvervangend Voorzitter van een evaluatiecommissie is daarenboven onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van het [raadgevend comité van het agentschap] en van personeelslid van een door het [agentschap] erkende of gesubsidieerde voorziening of van personeelslid van het [agentschap]. Maximum twee leden kunnen lid of voorzitter van de Raad van Bestuur of personeelslid zijn van een door het [agentschap] erkende of gesubsidieerde voorziening. (B.V.R. 19.01.2001) (B.V.R. 16.02.2007) Afdeling 2. Werking Art. 17. § 1. Bij ontstentenis van consensus worden de beslissingen bij gewone meerderheid der stemmen genomen. Bij staking van stemmen is de stem van de Voorzitter doorslaggevend. § 2. [...] (B.V.R. 19.01.2001) Art. 18. [Het agentschap] stelt het huishoudelijk reglement van de evaluatiecommissies op. Dit huishoudelijk reglement voorziet inzonderheid de wijze van bijeenroepen van de evaluatiecommissies, de plaats en de frequentie van hun vergaderingen, die ten minste eens per maand moeten plaatshebben. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 19. Op verzoek van de aanvrager of van zijn wettelijke vertegenwoordiger of op initiatief van de evaluatiecommissie kan de aanvrager van de bijstand tot sociale integratie worden gehoord. Indien de evaluatiecommissie beslist de aanvrager te horen, stelt zij hiervoor dag en uur vast en verwittigt zij betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordiger bij aangetekend schrijven. De aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger kan zich laten bijstaan door een bloed- of aanverwant tot de derde graad, door een representatieve syndicale organisatie, door een ziekenfonds aangesloten bij een erkende landsbond, door een O.C.M.W., of door een krachtens een decreet van de Vlaamse Gemeenschap erkende of daartoe door de Vlaamse [regering] gemachtigde organisatie die de personen met een handicap of hun gezinnen vertegenwoordigt. (B.V.R. 19.01.1994) [Op initiatief van de evaluatiecommissie kan de instantie die multidisciplinaire verslagen aflevert, worden gehoord. Hiertoe stelt de evaluatiecommissie dag en uur vast en verwittigt de instantie bij aangetekend schrijven.] (B.V.R. 23.07.1998) Art. 20. Als de evaluatiecommissie beslist bijkomende onderzoeken te laten verrichten, verwittigt zij de aanvrager van de bijstand of zijn wettelijke vertegenwoordiger bij aangetekend schrijven met vermelding van de voorziening(en) tot dewelke hij zich hiertoe kan richten. De maximale vergoeding die voor een bijkomend onderzoek ten laste van het [agentschap] kan worden gelegd, is gelijk aan het bedrag van de door de [regering] vastgelegde vergoeding die wordt toegekend aan de instanties belast met het opstellen van het multidisciplinair verslag. (B.V.R. 19.01.1994) (B.V.R. 16.02.2007) Art. 21. Het [agentschap] bepaalt de verplaatsingsvergoeding voor de aanvrager of zijn wettelijke vertegenwoordiger die op initiatief van de evaluatiecommissie wordt gehoord. (B.V.R. 16.02.2007) [Hoofdstuk III. DE INSTANTIES BEVOEGD OM HET MULTIDISCIPLINAIR VERSLAG AF TE LEVEREN Art. 22. De instanties die door het Fonds worden erkend om een multidisciplinair verslag af te leveren, […] worden multidisciplinaire teams genoemd. Een multidisciplinair team kan bijkomend worden erkend voor het afleveren van een gespecialiseerd multidisciplinair verslag en voor het verlenen van de persoonlijke adviesverlening, bedoeld in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap of voor het afleveren van de gegevens, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap. Een multidisciplinair team dat een bijkomende erkenning heeft gekregen, wordt een gespecialiseerd multidisciplinair team genoemd. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 23. De volgende centra en diensten kunnen erkend worden als multidisciplinair team : 1° de centra voor leerlingenbegeleiding georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap. Leerlingen of studenten richten zich, conform de organieke wetgeving en reglementering betreffende deze instanties, tot het centrum aan wiens begeleiding zij werden toevertrouwd; 2° de door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde centra voor maatschappelijk werk die wegens hun organisatie en hun werking behoren tot een landsbond of verbond van ziekenfondsen en de diensten voor geestelijke gezondheidszorg; 3° de centra of diensten voor revalidatie die door het [agentschap] erkend zijn, of die met het RIZIV een revalidatieovereenkomst gesloten hebben als referentiecentrum of voor motorische of respiratoire revalidatie bij kinderen, de door het [agentschap] erkende […] centra voor observatie, oriëntering, medische, psychologische en pedagogische behandeling van gehandicapten; (B.V.R. 16.02.2007) (B.V.R. 15.2.2008) 4° de centra voor ontwikkelingsstoornissen, gesubsidieerd door het [agentschap]; (B.V.R. 16.2.2007) 5° de observatiecentra, erkend of georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap in het kader van de gecoördineerde decreten inzake bijzondere jeugdbijstand; 6° de subregionale tewerkstellingsdiensten van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding; 7° de kinderpsychiatrische ziekenhuisdiensten, erkend onder de kenletter K. 8° [de gespecialiseerde onderzoeksdiensten, die voor 1 januari 2008 erkend worden door de VDAB.] (B.V.R. 15.2.2008) Art. 24. § 1. De instanties, bedoeld in artikel 23, kunnen als multidisciplinair team erkend worden en erkend blijven en als ze : 1° zich ertoe verbinden om op verzoek van het [agentschap] of na instemming van het [agentschap] of op verzoek van een aanvrager voor zover zijn aanvraag voldoet aan artikel 2, § 2, 1°, 2°, 3° en 4°, een multidisciplinair verslag af te leveren dat : [aantoont dat de aanvrager van bijstand voor sociale integratie al dan niet onder toepassing valt van het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap , meer bepaald voor wat artikel 2, 2° betreft;] de toestand en de behoeften van de aanvrager duidelijk en omstandig afbakent op medisch, psycho-pedagogisch en sociaal gebied, en de hulpverlening en zorgtoewijzing voorstelt; een voorstel van beslissing formuleert; beantwoordt aan de door het [agentschap] vastgestelde vormvereisten. 2° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen inzake het verslag en inzake hun werking als multidisciplinair team. De minimale kwaliteitseisen worden vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen; 3° beschikken over of steeds een beroep kunnen doen op een staf die minstens bestaat uit een doctor in de genees-, heel- en verloskunde, een licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen en een houder van een diploma van een basisopleiding van 1 cyclus in het hoger onderwijs, studiegebied sociaal-agogisch werk of een houder van het diploma van gegradueerde verpleegkundige, optie sociale verpleegkunde. De vertegenwoordigers van deze drie disciplines beraadslagen gezamenlijk en ondertekenen het multidisciplinair verslag dat bij de aanvraag, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, wordt gevoegd; 4° de verbintenis aangaan dat ze het identificatienummer van de onderzochte personen met een handicap bij het Rijksregister van de natuurlijke personen slechts gebruiken voor de betrekkingen met het Fonds. Daarom ondertekenen de personeelsleden van de instantie die dit identificatienummer gebruiken, een verbintenis overeenkomstig het model dat het Fonds hiertoe vastgesteld heeft; 5° zich ertoe verbinden om afhankelijk van de handicap en de vraag van de aanvrager een beroep te doen op personen of voorzieningen die bevoegd zijn voor diverse handicaps of diverse gebieden van de gehandicaptenzorg. § 2. De instanties, bedoeld in artikel 23, die werden erkend als multidisciplinair team kunnen bijkomend erkend worden en erkend blijven als gespecialiseerd multidisciplinair team voor de toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget als ze: 1° zich ertoe verbinden om samen met het multidisciplinair verslag de gegevens af te leveren, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap; 2° de basisopleiding die door het [agentschap] wordt georganiseerd in het kader van hun specifieke opdracht, gevolgd hebben; 3° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, die de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, met betrekking tot de uitvoering van hun specifieke opdracht heeft vastgesteld. § 3. De instanties, bedoeld in artikel 23, die werden erkend als multidisciplinair team kunnen bijkomend erkend worden en erkend blijven als gespecialiseerd multidisciplinair team voor de toekenning van individuele materiële bijstand als ze : 1° zich ertoe verbinden in te staan voor de persoonlijke adviesverlening inzake individuele materiële bijstand, overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap; 2° de basisopleiding die door het [agentschap] wordt georganiseerd in het kader van hun specifieke opdracht, gevolgd hebben; 3° de verbintenis aangaan dat ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen, die de Vlaamse minister, bevoegd voor de bijstand aan personen, met betrekking tot de uitvoering van hun specifieke opdracht, heeft vastgesteld. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 25. § 1. Een multidisciplinair team of een gespecialiseerd multidisciplinair team verwijst een persoon met een handicap door naar een ander multidisciplinair team of gespecialiseerd multidisciplinair team, in geval zijn optreden zou leiden tot opname in of verstrekking van bijstand tot sociale integratie door de eigen instelling of door een voorziening die er een organisatorische of functionele eenheid mee uitmaakt. Voor de teams, die georganiseerd worden door een openbaar bestuur, geldt de beperking van het eerste lid niet met betrekking tot de organisatorische eenheid. § 2. Het multidisciplinair team of het gespecialiseerd multidisciplinair team kan voor de uitvoering van haar opdracht een beroep doen op medische, paramedische of psychopedagogische verslagen, afgeleverd door een door het [agentschap] erkende voorziening of door een voorziening, dienst of instelling, die op grond van zijn organisatie en doelstellingen de bevoegdheid heeft om gelijkwaardige verslagen af te leveren. Het team kan bij het verslag alle documenten tot staving van het verslag voegen. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 26. § 1. De instanties, bedoeld in artikel 23, richten hun gemotiveerde aanvraag tot erkenning als multidisciplinair team of tot bijkomende erkenning als gespecialiseerd multidisciplinair team, met een aangetekende brief aan het [agentschap]. Zij voegen hierbij alle bewijsstukken, waarvan de lijst door het [agentschap] wordt vastgesteld, ter staving van hun aanvraag, in het bijzonder ter staving van het feit dat aan de voorwaarden tot erkenning, opgenomen in artikel 24 van dit besluit, wordt voldaan. De instanties verstrekken alle extra gegevens waar het [agentschap] om verzoekt. § 2. De verlenging van de erkenning of van de bijkomende erkenning wordt bij aangetekend schrijven aangevraagd ten minste vier en ten hoogste zes maanden vóór het verstrijken van de lopende erkenningstermijn. Elke aanvraag buiten die termijn wordt behandeld als een aanvraag tot eerste erkenning of tot bijkomende erkenning. § 3. Elke beslissing tot weigering of verlenging van erkenning of bijkomende erkenning wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de inrichtende macht van de instantie in kwestie en wordt met redenen omkleed. § 4. De erkenning en de bijkomende erkenning worden verleend en verlengd door het [agentschap] voor een periode van ten hoogste tien jaar. § 5. Bij het verlenen van een erkenning als multidisciplinair team en een bijkomende erkenning als gespecialiseerd multidisciplinair team houdt het [agentschap] rekening met een evenwichtige geografische spreiding. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 27. § 1. [De personeelsleden van het agentschap dat tot taak heeft toezicht te houden op de toepassing van de door de voorzieningen geldende regelgeving met betrekking tot het beleidsdomein Welzijn, Volksgezondheid en Gezin controleren ter plaatse of op stukken of de bepalingen van artikel 24 en 25, § 1, worden nageleefd.] Ingeval een multidisciplinair team of een gespecialiseerd multidisciplinair team één of meer van de bepalingen van artikel 24 en 25, § 1, niet langer naleeft, kan het [agentschap] het team met een aangetekende brief ertoe aanmanen om zich binnen een termijn van ten hoogste zes maanden opnieuw aan deze bepalingen te conformeren. Ingeval het multidisciplinair team of het gespecialiseerd multidisciplinair team, ondanks de aanmaning, op het ogenblik van het verstrijken van de termijn van zes maanden, de bepalingen van artikel 24 en 25, § 1, nog steeds niet naleeft, kan het [agentschap] de erkenning of de bijkomende erkenning van de instantie in kwestie intrekken of schorsen, na de instantie te hebben gehoord. § 2. Elke beslissing tot schorsing of intrekking van de erkenning of van de bijkomende erkenning wordt met redenen omkleed en met een aangetekende brief meegedeeld aan de inrichtende macht van het team in kwestie. Ze gaat in vanaf de eerste werkdag na de betekening. Een beslissing tot schorsing kan worden uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één jaar, en is niet verlengbaar. Aan het team waarvan de erkenning of bijkomende erkenning worden verleend bijkomende erkenning werd ingetrokken kan ten vroegste één jaar nadat de erkenning of bijkomende erkenning werd ingetrokken, een nieuwe erkenning of bijkomende erkenning worden verleend. § 3. De erkenning of de bijkomende erkenning vervalt als niet langer wordt voldaan aan de in artikel 23 vermelde voorwaarden. § 4. Onverminderd § 1 tot en met § 3 kan het [agentschap] bij vaststelling van de nietnaleving van de minimale kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3° en § 3, 3°, door de ambtenaren, bedoeld in § 1, of door andere ambtenaren van het [agentschap], met het team in kwestie overleg plegen over de wijze waarop de naleving van de minimale kwaliteitseisen kan worden gerealiseerd. (B.V.R. 16.02.2007) Art. 28. [§ 1. Het agentschap betaalt volgende vergoedingen aan de multidisciplinaire teams voor het opmaken en afleveren van verslagen. De vergoeding voor het afleveren van een multidisciplinair verslag naar aanleiding van een eerste vraag tot ondersteuning die ingediend is bij het agentschap bedraagt 315,59 euro. De vergoeding voor het afleveren van een gespecialiseerd multidisciplinair verslag, als vermeld in artikel 2, 8°, en artikel 13, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001 tot vaststelling van de criteria, voorwaarden en refertebedragen van de tussenkomsten in de individuele materiële bijstand voor de sociale integratie van personen met een handicap, eventueel met inbegrip van het adviesrapport, vermeld in artikel 9, § 3, 6°, van voormeld besluit, naar aanleiding van een eerste vraag tot ondersteuning die ingediend is bij het agentschap bedraagt 315,59 euro. § 2. De vergoeding voor het afleveren van een multidisciplinair verslag naar aanleiding van de volgende vragen tot ondersteuning die ingediend zijn bij het agentschap, bedraagt 290 euro. De vergoeding voor het afleveren van een gespecialiseerd multidisciplinair verslag, als vermeld in artikel 2, 8°, en artikel 13, § 1, van het voornoemde besluit van de Vlaamse Regering van 13 juli 2001, eventueel met inbegrip van het adviesrapport, vermeld in artikel 9, § 3, 6°, van voormeld besluit, naar aanleiding van de volgende vragen tot ondersteuning die ingediend zijn bij het agentschap, bedraagt 290 euro. § 3. De vergoeding voor het afleveren van de gemotiveerde inschaling van de beperkingen en behoeften op het vlak van algemene en instrumentele assistentie bij de handelingen van het dagelijkse leven, vermeld in artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget aan personen met een handicap, bedraagt 290 euro. § 4. De vergoeding voor het afleveren van het zorgzwaarte-instrument bedraagt 290 euro. Het zorgzwaarte-instrument is een set van schalen, instructies en beslissingsbomen die toelaat om eenduidig en objectiveerbaar de zorgzwaarte van iedere meerderjarige persoon met een handicap uit te drukken in een aantal parameters. Hierbij worden de ondersteuningsnoden van de persoon met een handicap gemeten, ongeacht door wie deze ondersteuning geboden wordt. De parameters die worden bekomen zijn de nood aan ondersteuning door personen of de begeleidingsintensiteit, de nood aan aanwezigheid van en toezicht door personen overdag of permanentie en de nood aan aanwezigheid van en toezicht door personen 's nachts of nachtpermanentie. In het jaar 2010 en 2011 kan het agentschap jaarlijks maar voor zevenhonderd personen met een handicap een inschaling met het zorgzwaarte-instrument vergoeden. § 5. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, 2, 3 en 4, zijn gekoppeld aan de referte- index 110,96 (basis 2004 = 100) van december 2009. Ze worden jaarlijks op 1 januari aangepast, rekening houdend met het indexcijfer van de consumptieprijzen, vermeld in hoofdstuk II van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, hierna G-index te noemen, volgens de formule : basisbedrag x G-index december 20XX/110,96 § 6. Het agentschap neemt de vergoedingen, vermeld in paragraaf 1, 2, 3 en 4 ten laste op voorwaarde dat het multidisciplinair verslag, het gespecialiseerd multidisciplinair verslag, het adviesrapport, de gemotiveerde inschaling van de beperkingen en behoeften op het vlak van algemene en instrumentele assistentie bij de handelingen van het dagelijkse leven of het zorgzwaarte-instrument voldoen aan de kwaliteitseisen vermeld in artikel 24, § 1, 2°, § 2, 3°, en § 3, 3°. § 7. Noch het team of zijn inrichtende macht, noch de eraan verbonden medewerkers mogen voor het opstellen van een multidisciplinair verslag, een gespecialiseerd multidisciplinair verslag, een adviesrapport, een gemotiveerde inschaling van de beperkingen en behoeften op het vlak van algemene en instrumentele assistentie bij de handelingen van het dagelijkse leven of voor de aflevering van het zorgzwaarte-instrument een andere vergoeding of beloning vragen of aanvaarden dan de vergoedingen, vermeld in dit artikel, die door het agentschap worden betaald.] (B.V.R. 12.11.2010) Hoofdstuk IV. [DE ADVIESCOMMISSIE] (B.V.R. 16.09.1997) Afdeling 1. Inrichting en samenstelling Art. 29. [Bij het agentschap wordt een adviescommissie opgericht die tot taak heeft advies te verlenen over de verzoeken tot heroverweging, vermeld in artikel 10bis, §3. Het agentschap maakt jaarlijks een verslag van de werking van de adviescommissie met specifieke aandacht voor die adviezen die verschillen van de beoordelingen van de provinciale evaluatiecommissie.] (B.V.R. 16.02.2007) Art. 30. [§1. De adviescommissie bestaat uit drie kamers. In geval van overbelasting van één of meer kamers, kunnen de verenigde kamers beslissen tot het bijkomend instellen van één of meer tijdelijke kamers. Deze beslissing moet bekrachtigd worden door de Vlaamse minister die bevoegd is voor de bijstand aan personen en die de werkingsduur ervan vaststelt §2. Elke kamer bestaat uit 7 leden, met name : 1° een licentiaat of doctor in de rechten, bij voorkeur ambtenaar van het [agentschap]; 2° een doctor in de genees-, heel- en verloskunde; 3° een licentiaat in de psychologische of pedagogische wetenschappen; 4° een maatschappelijk werker; 5° twee leden met één van de volgende kwalificaties: licentiaat of gegradueerde in de kinesitherapie, logopedie of ergotherapie, deskundige in de professionele integratie li>deskundige in de hulpmiddelentechniek; 6° een ambtenaar van het [agentschap] Elk lid moet ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben in de gehandicaptenzorg, met uitzondering van de onder 1° en 6° van het eerste lid bedoelde leden. In elke kamer moeten de specialisaties [zorg en individuele materiële bijstand] verenigd zijn, met dien verstande dat eenzelfde lid ten hoogste twee specialisaties kan vertegenwoordigen. Een lid kan in meerdere kamers zetelen. Het lidmaatschap van een adviescommissie is onverenigbaar met het lidmaatschap van een provinciale evaluatiecommissie of van het raadgevend comité van het agentschap.] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) (B.V.R. 18.07.2008) [Art. 31. Voor elke kamer van de adviescommissie wordt een voorzitter aangeduid uit de leden bedoeld in artikel 30, §2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 6° van dit besluit.] (B.V.R. 16.09.1997) [Art. 32. Elke kamer van de adviescommissie wordt bijgestaan door een secretaris die ambtenaar is bij het [agentschap]. De secretaris heeft geen stemrecht.] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) [Art. 33. Voor elk lid van een kamer van de adviescommissie en voor elke secretaris wordt een plaatsvervanger aangeduid. De plaatsvervangers zetelen in geval van verhindering van de effectieve leden of, in voorkomend geval, in de bijkomende, tijdelijke kamers. Bij overlijden of ontslag van een effectief lid, voltooit zijn plaatsvervanger zijn mandaat.] (B.V.R. 16.09.1997) [Art. 34. De voorzitters, de leden en hun plaatsvervangers worden door de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen aangeduid voor een telkens hernieuwbare periode van vijf jaar. De ambtenaren van het [agentschap] worden door de leidend ambtenaar van het [agentschap] voorgedragen. De secretarissen en hun plaatsvervangers worden door de leidend ambtenaar van het [agentschap] aangeduid.] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) [Art. 35. De presentiegelden, vergoedingen en werkingskosten van de adviescommissie zijn ten laste van het [agentschap]] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) [Art. 36. De leidend ambtenaar van het [agentschap] stelt het huishoudelijk reglement van de adviescommissie vast.] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) Afdeling 2. Procedure [Art. 37. Elke kamer van de adviescommissie kan alle inlichtingen en adviezen inwinnen die haar dienstig lijken. De eventuele kosten hiervan zijn ten laste van het [agentschap].] (B.V.R. 16.09.1997) (B.V.R. 16.02.2007) [Art. 38. Een kamer van de adviescommissie kan slechts advies uitbrengen als ten minste de voorzitter, drie van de leden bedoeld in artikel 30, §2, eerste lid, 1°, 2°, 3° of 6° van dit besluit en de secretaris of hun plaatsvervangers aangwezig zijn.] (B.V.R. 16.09.1997) Art. 39. Elk advies van een kamer van de adviescommissie wordt genomen bij meerderheid van stemmen van de aanwezige leden, onthoudingen niet meegerekend. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.] (B.V.R. 16.09.1997) Art. 40. [...] (B.V.R. 15.09.1995) Art. 41-55. [...] (B.V.R. 16.09.1997) Hoofdstuk V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN Art. 56. [§ 1.] Bij wijze van overgangsmaatregel worden de aanvragen tot inschrijving die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit op geldige en volledige wijze werden ingediend, krachtens de bepalingen van artikel 3 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen of krachtens de bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten en van het koninklijk besluit van 17 oktober 1969 tot vaststelling van nadere regels voor het indienen van de aanvragen om tegemoetkoming van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, verder behandeld door het Fonds volgens de regels bepaald in voormeld koninklijk besluit van 5 juli 1963 voor wat betreft de aanvragen ingediend met het oog op het bekomen van de voordelen van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, of door de Gouverneur volgens de regels bepaald in het koninklijk besluit van tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten voor wat betreft de aanvragen ingediend met het oog op het bekomen van de voordelen van de wetgeving betreffende de medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten. (B.V.R. 3.06.1992) Het Fonds of de Gouverneur doen binnen de zes maanden na de datum van inwerkingtreding van dit besluit uitspraak over deze aanvragen tot inschrijving en tot het verkrijgen van bijstand tot sociale integratie; bij gebreke aan beslissing vóór die datum wordt de aanvrager geacht ingeschreven te zijn. [§ 2. Indien tussen 1 april 1992 en 31 december 1992 een aanvraag ten onrechte wordt ingediend overeenkomstig de bij de artikelen 7 en 8 vastgestelde afwijkende procedure, blijft de datum van deze aanvraag gelden voor wat betreft de toepassing van de bepalingen van het tweede lid van artikel 11; de in het derde lid van dat artikel bepaalde termijn van dertig dagen vangt evenwel slechts aan op de datum van de betekening door het Fonds, van de beslissing tot afwijzing van de afwijkende procedure. § 3. Tot 31 december 1993 kan de voorlopige inschrijving en toekenning van bijstand zoals voorzien in artikel 8 van dit besluit, op basis van een omstandig en degelijk gemotiveerde aanvraag éénmalig worden verlengd met een periode van ten hoogste 3 maanden]. (B.V.R. 3.06.1992) Art. 57. § 1. Onverminderd de bepalingen van artikel 75 van het decreet van 27 juni 1990 worden opgeheven, voor wat de Vlaamse Gemeenschap betreft: 1° de artikelen 2 tot 36, 71 en 73 van het koninklijk besluit van 5 juli 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 6 januari 1966 en 11 augustus 1967; 2° het koninklijk besluit van 20 november 1975 tot uitbreiding van de toepassing van de bepalingen van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de minder-validen tot de personen van vreemde nationaliteit; 3° de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 4° het koninklijk besluit van 17 oktober 1969 tot vaststelling van nadere regels voor het indienen van de aanvragen om tegemoetkoming van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 5° het koninklijk besluit van 17 oktober 1969 betreffende het onderzoek van de aanvragen om tegemoetkoming uit het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 6° [artikel 12, 1°] van het besluit van de Vlaamse [regering] van 7 februari 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en de subsidiëringsmodaliteiten voor thuisbegeleidingsdiensten zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; (B.V.R. 19.01.1994, B.V.R.. 20.07.1994) 7° [artikel 14] van het besluit van de Vlaamse [regering] van 4 april 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor begeleid wonen van mentaal gehandicapten zoals bedoeld in artikel 3, § 1 bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; (B.V.R. 19.01.1994, B.V.R.. 20.07.1994) 8° artikel 13, § 2, van het besluit van de Vlaamse [regering] van 31 juli 1990 houdende de vaststelling van de erkenningsvoorwaarden, de werkings- en subsidiëringsmodaliteiten voor diensten voor zelfstandig wonen van gehandicapte personen zoals bedoeld in artikel 3, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; (B.V.R. 19.01.1994, B.V.R.. 20.07.1994) 9° artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 81 van 10 november 1967 tot instelling van een Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 10° het koninklijk besluit van 20 oktober 1969 tot vaststelling van de nadere regels toepasselijk op het beroep, ingesteld tegen het besluit van een provinciegouverneur over de aanvraag om tegemoetkoming van het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten; 11° de artikelen 1, 3° en 4°, 24 en 25 van het ministerieel besluit van 27 december 1967 houdende vaststelling van de criteria van toekenning der tegemoetkomingen inzake sociale hulp op het gebied van de sociale reclassering van de minder-validen. Art. 58. De artikelen 22 tot en met 28 treden in werking op 1 september 1991. De andere artikelen van dit besluit treden in werking op 1 april 1992. Art. 59. De [Vlaamse minister) van Welzijn en Gezin is belast met de uitvoering van dit besluit. Gewijzigd door: B.V.R. 3.6.1992 (B.S. 5.8.1992) B.V.R. 28.4.1993 (B.S. 28.7.1993) B.V.R. 23.7.1993 (B.S. 17.8.1993) B.V.R. 19.1.1994 (B.S. 15.2.1994) B.V.R. 30.3.1994 (B.S. 15.7.1994) B.V.R. 20.7.1994 (B.S. 21.10.1994) B.V.R 5.04.1995 (B.S. 16.6.1995) B.V.R. 15.11.1995 (B.S. 19.6.1996) B.V.R. 16.9.1997 (B.S. 18.11.1997) B.V.R. 23.7.1998 (B.S. 15.9.1998) B.V.R. 15.12.2000 (B.S. 30.1.2001) B.V.R. 19.1.2001 (B.S. 23.2.2001) B.V.R. 13.7.2001 ( B.S.20.9.2001,toegevoegd art. 28bis heeft uitwerking met ingang van 15 juli 2001) B.V.R. 19.7.2002 (B.S.17.9.2002 met uitwerking met ingang van 1.01.2002) “Overgangsmaatregelen (art.4.) §. 1. De instanties, die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals van toepassing op 31 december 2001, erkend zijn om multidisciplinaire verslagen af te leveren, beschikken over een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van het ministerieel besluit tot vaststelling van de minimale kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 24, § 1, 2°, van hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij dit besluit, om een verbintenis aan te gaan zodat ze voldoen aan deze minimale kwaliteitseisen en om zich aan de minimale kwaliteitseisen die van toepassing zijn, te conformeren. De instanties die op het ogenblik van het verstrijken van de termijn van drie maanden een verbintenis hebben aangegaan om aan de minimale kwaliteitseisen te voldoen en die zich aan de minimale kwaliteitseisen die van toepassing zijn, hebben geconformeerd, blijven erkend als een multidisciplinair team overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van de Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij dit besluit. § 2. De instanties die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals van toepassing op 31 december 2001, gemachtigd zijn om gespecialiseerde multidisciplinaire verslagen voor toekenning van een individuele materiële bijstand af te leveren en de teams die krachtens artikel 6, eerste lid,van het besluit van de Vlaamse regering van 15 december 2000 houdende vaststelling van de voorwaarden van toekenning van een persoonlijk assistentiebudget aan personen met een handicap, gemachtigd zijn als gespecialiseerd multidisciplinair team beschikken over een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de ministeriële besluiten tot vaststelling van de minimale kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 24, § 2, 3°, en § 3, 3°, van hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij dit besluit om een verbintenis aan te gaan zodat ze voldoen aan deze minimale kwaliteitseisen en om zich aan de minimale kwaliteitseisen die van toepassing zijn, te conformeren. De instanties die op het ogenblik van het verstrijken van de termijn van drie maanden, een verbintenis, hebben aangegaan om aan de minimale kwaliteitseisen te voldoen en die zich aan de minimale kwaliteitseisen die van toepassing zijn, hebben geconformeerd, worden beschouwd als bijkomend erkend als gespecialiseerd multidisciplinair team voor toekenning van een persoonlijke-assistentiebudget of voor toekenning van individuele materiële bijstand overeenkomstig hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse regering van 24 juli 1991 betreffende de inschrijving bij het Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap, zoals gewijzigd bij dit besluit.” B.V.R. 14.2.2003 (B.S.26.9.2003) B.V.R. 17.2.2006 (B.S. 14.3.2006) wijzigt art. 13, uitwerking 01.01.2006 B.V.R. 17.11.2006 (B.S. 10.1.2007) toevoeging nieuw artikel 7bis, uitwerking 1.11.2006 B.V.R. 16.2.2007 (B.S. 21.3.2007) uitwerking 1.1.2007 B.V.R. 19.7.2007 (B.S. 9.8.2007) uitwerking 1.7.2007 B.V.R. 15.2.2008 (B.S. 31.3.2008) B.V.R. 18.7.2008 (B.S. 3.10.2008) B.V.R. 17.10.2008 (B.S. 19.11.2008) B.V.R. 12.11.2010 (B.S. 27.12.2010)